15.1. Het boekjaar van de stichting valt samen met het kalenderjaar.
15.2. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de stichting en van alles
betreffende de werkzaamheden van de stichting, naar de eisen die voortvloeien uit
deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende
boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat daaruit
te allen tijde de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden gekend.
Uit de administratie dient tevens duidelijk te blijken:
-
a. de aard en omvang van de (eventuele) aan de afzonderlijke bestuurders en leden van
de raad van toezicht toekomende onkostenvergoedingen en vacatiegelden;
-
b. de aard en omvang van de kosten die door de stichting zijn gemaakt ten behoeve van
het beheer van de stichting, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van
de stichting;
-
c. de aard en omvang van de inkomsten van de stichting, en
-
d. de aard en omvang van het vermogen van de stichting.
15.3. Het bestuur is verplicht jaarlijks binnen zes maanden, of zoveel eerder als
op grond van andere verplichtingen van de stichting nodig is, na afloop van het boekjaar
een jaarrekening op te maken en legt deze over aan de raad van toezicht. Binnen deze
termijn legt het bestuur ook een bestuursverslag, de verklaring van de registeraccountant
houdende bevindingen, alsmede het door de accountant opgestelde accountantsverslag,
over aan de raad van toezicht.
15.4. De jaarrekening bestaat uit een balans, een staat van baten en lasten en een
toelichting, ingericht overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de voorwaarden van
de bijdragen, gesteld door de Minister. In de reglementen van het bestuur en de raad
van toezicht kunnen bepalingen opgenomen worden omtrent andere onderwerpen die in
het bestuursverslag aan de orde dienen te komen.
15.5. De jaarrekening wordt ondertekend door de bestuurders en de voorzitter van de
raad van toezicht. Ontbreekt de ondertekening van één of meer van hen, dan wordt daarvan
onder opgave van reden melding gemaakt.
15.6. De raad van toezicht verleent aan een accountant opdracht tot onderzoek van
de jaarrekening en formuleert de opdracht daartoe. Het bepaalde in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
15.7. Het bestuur is verplicht de in artikel 15.1 tot en met artikel 15.6 bedoelde
boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
15.8. De op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, uitgezonderd de op papier gestelde
jaarrekening, kunnen op een andere gegevensdrager worden overgebracht en bewaard,
mits de overbrenging geschiedt met juiste en volledige weergave der gegevens en deze
gegevens gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen redelijke tijd
leesbaar kunnen worden gemaakt.