In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de feiten of omstandigheden die voor de minister
aanleiding kunnen zijn om een eigen Bibob-onderzoek te starten in het kader van de
aanvraag van een vergunning of bij een reeds verleende vergunning. De volgende feiten
of omstandigheden kunnen zelfstandig of in onderlinge samenhang aanleiding vormen
een zodanig onderzoek uit te voeren. Het hiernavolgende is geen uitputtende opsomming.
Signalen van andere overheidsinstanties
Signalen afkomstig van opsporingsinstanties, toezichthouders en andere bestuursorganen
kunnen een aanleiding vormen een eigen Bibob-onderzoek te starten. Gedacht kan worden
aan de volgende signalen:
-
• signalen van het Bureau ingevolge artikel 11 Wet Bibob;
-
• signalen van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 26 Wet Bibob;
-
• signalen van opsporingsinstanties die aangeven dat er een (afgerond) strafrechtelijk
onderzoek ten aanzien van de betrokkene plaatsvindt of heeft plaatsgevonden; of
-
• signalen van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa), een andere toezichthouder of een ander bestuursorgaan waarin onderbouwd wordt
dat met betrekking tot een betrokkene mogelijkerwijs sprake is van een situatie als
bedoeld in artikel 3 Wet Bibob.
Feiten en omstandigheden die de minister bekend zijn uit eigen taken en bevoegdheden
De minister kan vanuit diens eigen taken en bevoegdheden kennis hebben van feiten
of omstandigheden die reden kunnen zijn om te vermoeden dat met betrekking tot een
betrokkene mogelijk sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 Wet Bibob. Deze feiten of omstandigheden kunnen bijvoorbeeld blijken uit de antwoorden die
in het kader van het aanvraagformulier zijn gegeven, de antwoorden op de nadere vragen
die door het CIBG zijn gesteld of het raadplegen van het Handelsregister, maar ook
uit bijvoorbeeld de openbare jaarverantwoording. Voor de minister zullen daarbij in
elk geval onderstaande feiten of omstandigheden aanleiding kunnen zijn om een Bibob-onderzoek
te starten. Dit betreft feiten of omstandigheden waarvan is gebleken dat deze vaak
op zichzelf, dan wel in samenhang, voorkomen bij aanbieders die betrokken zijn bij
strafbare feiten.
-
−
Complexe bedrijfsstructuur
De minister kan besluiten een onderzoek uit te voeren indien sprake is van een instelling
met een complexe bedrijfsstructuur waarvoor geen rechtvaardigingsgrond bestaat. Het
is bij bepaalde typen zorg of grotere zorginstellingen niet ongebruikelijk dat de
zorginstelling is opgebouwd uit meerdere rechtspersonen. Indien er echter geen gerechtvaardigde
reden ten grondslag ligt aan de keuze voor een complexe bedrijfsstructuur, dan is
de gekozen structuur een indicatie om een eigen Bibob-onderzoek te starten.
-
−
Feiten of omstandigheden met betrekking tot de financiële huishouding
Ook feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de financiële huishouding kunnen
een aanleiding vormen een onderzoek uit te voeren. Gedacht kan worden aan:
-
−
Het soort zorg
Het soort zorg dat verricht gaat worden of wordt verricht is een factor die niet uitsluitend,
maar wel in combinatie met andere feiten of omstandigheden kan leiden tot het starten
van een onderzoek. Uit de gegevens van bijvoorbeeld het Informatie Knooppunt Zorgfraude,
de NZa, de IGJ, de Inspectie SZW, het Openbaar Ministerie en Zorgverzekeraars Nederland
volgt dat bepaalde zorgsoorten of deelsectoren gevoeliger zijn voor regelovertreding
en frauduleus handelen dan andere zorgsoorten. Bij deze zorgsoorten bestaat derhalve
een groter risico op de aanwezigheid van een mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 Wet Bibob.
-
−
Andere feiten of omstandigheden met betrekking tot betrokkene
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de volgende feiten of omstandigheden:
-
• een instelling is gevestigd op een adres dat niet passend is bij het type zorg dat
wordt verleend (denk hierbij aan een verzorgingshuis dat is gevestigd in een garagepand);
-
• een lid van de algemene of dagelijkse leiding heeft geen passende beroepsmatige achtergrond;
-
• een lid van de algemene of dagelijkse leiding of interne toezichthouder is betrokken
geweest bij overtredingen of bij ondernemingen of instellingen waar overtredingen
zijn geconstateerd of werden vermoed;
-
• er zijn veelvuldige bestuurswisselingen;
-
• de instelling verricht andere bedrijfsactiviteiten die geen relatie hebben met het
verlenen van zorg;
-
• de instelling en de leden van de algemene of dagelijkse leiding hebben geen enkele
historie in de zorgsector; of
-
• de instelling beschikt niet over voldoende gekwalificeerd personeel.
Signalen uit de onderzoeksjournalistiek of klachten/meldingen van burgers
Onder deze categorie valt informatie in krantenartikelen of andere journalistieke
producties die redelijkerwijs kan leiden tot het vermoeden dat met betrekking tot
betrokkene mogelijk sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 Wet Bibob. Deze gegevens moeten deugdelijk onderbouwd zijn. Dit betekent dat niet iedere openbare
beschuldiging direct zal leiden tot het starten van een eigen Bibob-onderzoek.
Voorts kunnen ook klachten en meldingen van burgers, na eventueel nader feitenonderzoek,
reden zijn voor een eigen Bibob-onderzoek.
Signalen bestaande uit gedragingen van de betrokkene
De houding en het gedrag van de betrokkene kunnen aanleiding vormen een eigen Bibob-onderzoek
uit te voeren. Gedacht kan worden aan de situatie waarin:
-
• bij de beantwoording van het aanvraagformulier voor de vergunning of eventueel aanvullende
gestelde vragen sprake is van een (herhaaldelijke) ontwijkende beantwoording van deze
vragen;
-
• bij de behandeling van de aanvraag derden betrokken zijn die niet staan opgegeven
op het aanvraagformulier voor de vergunning of geen formele betrekking hebben met
de instelling;
-
• de betrokkene zich intimiderend opstelt bij de behandeling van de vergunningaanvraag;
of
-
• de betrokkene zich intimiderend opstelt jegens de IGJ of NZa.