Samenvatting
Inleiding
Toezicht vereist actualisatie en continue verbetering om effectief te zijn en te blijven.
Op basis van evaluaties, ervaringen en actuele ontwikkelingen heeft de Inspectie van
het Onderwijs daarom het Onderzoekskader 2017 aangepast. Het vernieuwde toezicht dat toen in werking trad, nam de verantwoordelijkheid van
besturen voor de kwaliteit van hun scholen en opleidingen als uitgangspunt. Die ontwikkeling
zetten we (hiermee wordt in dit document de inspectie bedoeld) door en wordt met dit
aangepaste kader verder verstevigd.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht op het onderwijs is ingericht.
Het omvat het waarderingskader op grond waarvan we oordelen en waarderen en omschrijft
de werkwijze daarvoor.
Visie
Centraal in het toezicht op het onderwijs staan de belangen van de leerlingen en studenten.
Het doel is het stelsel zo te laten functioneren dat het voorziet in de bagage die
voor leerlingen en studenten nu en in hun verdere onderwijsloopbaan en leven essentieel
is. Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit en moet erop kunnen
vertrouwen dat het onderwijs op een school op orde is. Onze missie, ‘Effectief toezicht
voor beter onderwijs’, sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen we de kwaliteit
van het onderwijs en stimuleren we de verbetering ervan.
Onze missie wordt gedragen door vijf uitgangspunten. De uitgangspunten hangen met
elkaar samen en borduren op elkaar voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar
vooral in die samenhang beoogt het toezicht bij te dragen aan de verbetering van de
kwaliteit van het onderwijsstelsel. Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid
die besturen hebben voor het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit
(waarborgen) en wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit
van het toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening
met de organisatiekenmerken en omstandigheden van het bestuur (maatwerk).
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op drie niveaus, die voortvloeien
uit onze wettelijke opdracht(en): op het stelsel, op besturen en op hun scholen. Hierna
wordt per niveau toegelicht hoe het toezicht is ingericht.
Toezicht op het onderwijsstelsel
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op de context waarbinnen besturen
en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als geheel.
Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan en
de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie van
het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau reflecteren we op de kwaliteit
van het stelsel.
Het stelseltoezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij
het onderwijs: het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht
aandacht aan specifieke kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel
of groepen leerlingen. Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs
zich ontwikkelt en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. De kernfuncties
van het onderwijs, kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en
gelijke kansen – nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving van
de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
Stelseltoezicht was al onderdeel van het toezicht van de inspectie, maar nieuw is
dat we de kwaliteit hebben gedefinieerd in een raamwerk. Dat is geen kader waarmee
we een individueel bestuur of een individuele school beoordelen of waarderen, het
is een raamwerk om het onderwijs als geheel te beschouwen. Het biedt sturing en focus
voor het krijgen van zicht op trends en knelpunten in het stelsel. Op basis daarvan
agenderen we de risico’s en interveniëren we, op het niveau van het stelsel, wanneer
dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend of nodig is.
We duiden en waarderen jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’ hoe het met de kernfuncties
en voorwaarden van het onderwijsstelsel is gesteld. Daarnaast maken we vaak aparte
themarapporten.
Toezicht op het bestuur en zijn scholen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs op hun scholen van voldoende
kwaliteit is en dat het financieel beheer op orde is. Door het aangepaste onderzoekskader
worden besturen daarnaast nog nadrukkelijker gestimuleerd om na te denken over hun
eigen ambities. Elke vier jaar onderzoekt de inspectie in het ‘Vierjaarlijks onderzoek
bij bestuur en scholen’ de mate waarin het bestuur deze verantwoordelijkheid neemt
en of de (be)sturing op de kwaliteit van de scholen op orde is.
We beoordelen de kwaliteit van de besturing in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie. De kern van het kwaliteitsgebied is dat het bestuur zorgt voor besturing
van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een goede organisatie en kwaliteitscultuur.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit en het financieel beheer van het onderwijs op de scholen
te waarborgen en verder te ontwikkelen. Wat nieuw is, is dat het financieel beheer
integraal onderdeel van de standaarden in dit kwaliteitsgebied is.
Om te onderzoeken in hoeverre de besturing door het bestuur op orde is, ondernemen
we onderzoeksactiviteiten op bestuurs- en schoolniveau die we vooraf vastleggen in
een onderzoeksplan. Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen en scholen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van zijn onderwijs, het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt. Zo spreken we onder andere met de medezeggenschapsraad
of studentenraad en het interne toezicht. Daarnaast voeren we activiteiten op scholen
uit, zoals het voeren van gesprekken met leerlingen, ouders en schoolleiders of het
afleggen van lesbezoeken. Ook kunnen we een risico-kwaliteitsonderzoek of een steekproef-kwaliteitsonderzoek
uitvoeren. Het onderzoek leidt tot een oordeel of waardering per standaard. Op basis
van de beslisregels beoordelen we de besturing ook op het niveau van het gehele kwaliteitsgebied.
Dit laatste is voor sommige sectoren nieuw ten opzichte van 2017. De waardering Goed
kunnen we op het niveau van de standaard toekennen als het bestuur niet alleen voldoet
aan de deugdelijkheidseisen, maar ook ambities realiseert die daarboven uitstijgen.
Het rapport van het onderzoek, inclusief de oordelen en waarderingen, maken we openbaar
via onze website.
Afhankelijk van de kwaliteit van de besturing en eventuele tekortkomingen bepalen
we het vervolgtoezicht. Er kan gekozen worden om het toezicht te intensiveren of juist
minder intensief te laten zijn. Dit vervolgtoezicht kan uitgevoerd worden door het
bestuur of door de inspectie. Daarnaast is het mogelijk dat er een tussentijds onderzoek
plaatsvindt, als dit op basis van bepaalde informatie, zoals signalen of financiële
kengetallen, nodig blijkt. Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn besturing op
(delen van) de kwaliteit van scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) het
tussentijds onderzoek uit.
Toezicht op individuele scholen
Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op zijn scholen,
waarbinnen schoolleiders hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit
op school vormgeven. De waarborgfunctie van de inspectie sluit daarop aan. Deze waarborgfunctie
wordt versterkt door meer en beter gebruik te maken van signalen en andere gegevens
en informatie, waaronder schooleigen informatie zoals het schoolplan. Het toezicht
op individuele scholen is daarmee ook aanvullend op wat het bestuur zelf uitvoert
en waarover het bestuur zich verantwoordt. Naast verificatie-activiteiten op scholen
waar we onderdelen van de kwaliteit onderzoeken, is het mogelijk dat we op het niveau
van een school op (een selectie van) standaarden oordelen geven of een waardering
uitspreken. Dit doen we bij een risico-kwaliteitsonderzoek en bij een steekproef-kwaliteitsonderzoek.
Wanneer wij risico’s signaleren, voeren wij (afhankelijk van de aard van de risico’s)
het onderzoek op de school geheel of gedeeltelijk uit. Dit kan zowel binnen als buiten
het vierjaarlijks onderzoek plaatsvinden.
Wanneer we een risico-kwaliteitsonderzoek of een steekproef-kwaliteitsonderzoek uitvoeren
of overwegen op standaardniveau de waardering Goed toe te kennen gebruiken we standaarden
uit het waarderingskader voor scholen. We beoordelen standaarden binnen de kwaliteitsgebieden
Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten en Sturen, kwaliteitszorg
en ambitie. De standaarden krijgen een oordeel of waardering. Daarnaast kan een school, op basis
van een beslisregel, het eindoordeel Zeer zwak, Onvoldoende ofVoldoende (basiskwaliteit)
krijgen. De oordelen en/of waarderingen, die vaak onderdeel zijn van het rapport van
het vierjaarlijks onderzoek, maken we openbaar via onze website.
Net zoals bij besturen is ook op scholen vervolgtoezicht mogelijk bij tekortkomingen
en bij het oordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Ook bij scholen is het, zoals hierboven
aangegeven, mogelijk dat we tussentijds een risico-kwaliteitsonderzoek uitvoeren,
bijvoorbeeld bij ernstige signalen. De intensiteit van het vervolgtoezicht hangt net
als bij besturen af van de kwaliteit van het bestuur. We gaan er namelijk van uit
dat het bestuur er in eerste instantie zelf voor zorgt dat er effectieve maatregelen
worden getroffen.
Een laatste type onderzoek waarbij we scholen bezoeken, is het themaonderzoek. De
uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving.
Afsluiting
Hierboven is het toezicht op het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs
beschreven. Voor elke sector is een specifiek onderzoekskader gemaakt op basis van
de relevante wet- en regelgeving en de ontwikkelingen in de sector. Daarnaast zijn
er specifieke toepassingen van en uitzonderingen op het reguliere onderzoekskader,
zoals bij de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs en bij onderwijssoorten
en voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht is vormgegeven en wat de inspectie
verwacht van het onderwijs. Uiteindelijk begint de verantwoordelijkheid voor beter
onderwijs voor alle leerlingen op de school zelf. Het bestuur kan scholen daarin activeren
en dit borgen. De inspectie zal hierop toezien, zo nodig ingrijpen en verdere kwaliteitsverbetering
stimuleren.
1. Inleiding
1.1. Inleiding
Het onderwijs verandert voortdurend door nieuwe ontwikkelingen in de samenleving.
Daarom is het nodig het toezicht op (de kwaliteit van) het onderwijs regelmatig aan
te passen. In 2017 is het toezicht vernieuwd. Sinds die tijd is de verantwoordelijkheid
van besturen voor de kwaliteit van hun scholen het uitgangspunt voor het toezicht.
In het toezicht op het onderwijs in Nederland gaat het om de leerlingen en studenten.
De inspectie heeft inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan met het onderzoekskader
van 2017. Na evaluatie stellen we het toezicht bij. Dit doen we niet alleen op grond
van de opgedane ervaringen, maar ook op basis van actuele ontwikkelingen, verbetersuggesties
vanuit het onderwijsveld en aanpassingen in beleid en wet- en regelgeving. In het
voorliggende onderzoekskader zijn deze bijstellingen verwerkt. Hierin gaan we uit
van de wettelijke taken van de inspectie en de voorschriften in wet- en regelgeving
zoals deze voor de desbetreffende sectoren gelden. Daarnaast zijn de uitgangspunten
voor het toezicht, zoals al geformuleerd in het Onderzoekskader 2017, verder verankerd in dit herziene onderzoekskader.
Het door de minister vastgestelde Onderzoekskader 2021 (hierna: onderzoekskader) van
de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) beschrijft hoe het toezicht op
het primair onderwijs is ingericht. Het onderzoekskader omvat het kader, op grond
waarvan we oordelen en waarderen, en de werkwijze. Het onderzoekskader is bedoeld
om de werkwijze van de inspectie voor anderen inzichtelijk te maken en het toezicht
transparant uit te voeren.
In dit eerste hoofdstuk beschrijven we de wettelijke basis van het onderzoekskader
en geven we de belangrijke begrippen in het toezicht weer. In hoofdstuk 2 gaan we
in op de visie en de uitgangspunten voor ons toezicht. Daarna volgt in hoofdstuk 3
de invulling van het stelseltoezicht en in de hoofdstukken 4 en 5 de waarderingskaders
voor het toezicht op bestuurs- en schoolniveau. Vervolgens beschrijven we hoe we tot
oordelen en waarderingen komen (hoofdstuk 6), onze werkwijze (hoofdstuk 7) en communicatie
(hoofdstuk 8). Tot slot geven we een overzicht van onderwijsvoorzieningen waarvoor
specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader en de werkwijze afwijken (hoofdstuk 9).
Deze afwijkende waarderingskaders zijn te vinden in de bijlagen.
1.2. Waar houden we toezicht op?
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) staat in artikel 3, eerste lid, onder meer dat de inspectie toeziet op de naleving van de onderwijswet- en regelgeving,
de taak heeft om de ontwikkeling van het onderwijs en de kwaliteit daarvan te bevorderen,
en de taak heeft om de financiële rechtmatigheid, – doelmatigheid en -continuïteit
te beoordelen en bevorderen.
Het onderzoekskader heeft betrekking op alle besturen en scholen die onderwijs verzorgen
op basis van de onderwijswetten, zoals in onderstaand tekstkader weergegeven. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Besturen, scholen, opleidingen en besturen van samenwerkingsverbanden zijn
onze objecten van toezicht.
1 We doelen hier op de taak van de inspectie zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid,
sub c, WOT.
1.3. Begripsbepalingen
Hieronder definiëren we een aantal begrippen die belangrijk zijn voor het toezicht.
Toezicht
De activiteiten van de inspectie, ten aanzien van scholen en samenwerkingsverbanden,
die redelijkerwijs voortvloeien uit de taken op grond van artikel 3 van de WOT.
Besturen
Onder het begrip ‘bestuur’ wordt volgens artikel 1, onderdeel k, van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) verstaan het bestuur in de zin van een onderwijswet.
Daarnaast kennen we besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Deugdelijkheidseisen
Deugdelijkheidseisen zijn bij of krachtens de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen,
gericht aan besturen. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit
(in ruime zin) en het financieel beheer.
Waarborgen
Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie erop toe dat de bij of
krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften (de deugdelijkheidseisen) worden
nageleefd. Dit gaat over wat het bestuur en de school moeten. Een school die niet
voldoet aan die voorschriften, biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende
onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot vervolgtoezicht
en sancties.
Stimuleren
Vanuit de stimuleringsfunctie onderzoekt de inspectie hoe eigen ambities bijdragen
aan (de continue en duurzame verbetering van) de onderwijskwaliteit. Hiermee bevorderen
we de kwaliteit op het niveau van scholen, besturen en zo ook het stelsel. Eigen ambities
hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur/school zichzelf stelt.
De school beschrijft deze in haar schoolplan.
Interventies
Bij alle handelingen die we ondernemen, spreken we van interventies. We onderscheiden:
-
– interventies vanuit onze waarborgfunctie: het gaat dan om het naleven van de wet;
-
– interventies vanuit onze stimuleringsfunctie: gericht op de eigen ambities;
-
– interventies op stelselniveau: het agenderen van stelselproblemen.
Stelseltoezicht
Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we de reflectieve functie van
het toezicht, oftewel stelseltoezicht.
1.4. Niveaus in het toezicht
We onderscheiden verschillende niveaus in het toezicht: onderwijsstelsel, besturen
en scholen.
Onderwijsstelsel
Omdat de kwaliteit van het onderwijsstelsel als geheel meer is dan de optelsom van
de kwaliteit van de besturen en scholen, richten we ons op de werking van het onderwijsstelsel.
Vraagstukken overstijgen in toenemende mate de reikwijdte van individuele scholen
en besturen en vergen, om deze het hoofd te bieden, bredere samenwerking. We definiëren
het onderwijsstelsel als het geheel van scholen, instellingen, besturen, schooltypen
en opleidingen. Als inspectie kijken we wat daarin goed gaat en waar zich knelpunten
voordoen. Deze knelpunten analyseren en agenderen we op landelijk en regionaal niveau.
Het beschouwen van de werking van het stelsel als geheel noemen we de reflectieve
functie van het toezicht. ‘De Staat van het Onderwijs’ is daarvan een voorbeeld.
Besturen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs van hun scholen van voldoende
kwaliteit is. En ook dat het financieel beheer op orde is. In het toezicht gaan wij
na of besturen hier zicht op hebben en of zij hieraan sturing geven, zodat besturen
waarborgen dat de leerlingen op hun scholen onderwijs krijgen van voldoende kwaliteit.
Besturen vormen een belangrijk schakelpunt: door te werken aan de kwaliteit van hun
scholen dragen zij bij aan de werking en de kwaliteit van het onderwijsstelsel als
geheel. Zo moeten leerlingen, om zelfstandig te kunnen functioneren, in de samenleving
in staat worden gesteld om te kunnen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen de school voldoende geletterd en gecijferd
en met de benodigde kennis en vaardigheden verlaten. Bovendien is het belangrijk dat
zij gelijke kansen krijgen op een passend aanbod, waarbij het geen verschil maakt
wie hun ouders zijn, waar zij vandaan komen of waar zij onderwijs volgen. Ook is het
belangrijk dat leerlingen en studenten zich als persoon ontwikkelen; het onderwijs
draagt eraan bij dat ze zichzelf en hun omgeving kennen en zelfstandig keuzes kunnen
maken. Zo leren zij ook zelf om bij te dragen aan de sociale samenhang in de samenleving.
Scholen
De schoolleider geeft samen met het team het onderwijs op hun school vorm. Samen met
het bestuur streven zij kwaliteitsdoelen en ambities voor het onderwijs aan hun leerlingen
na. Hoe ze dat doen, beschrijven zij in hun schoolplan. Het schoolplan beschrijft
het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
In ons toezicht sluiten we aan bij deze schooleigen informatie. Kernvragen voor de
kwaliteit van het onderwijs zijn: leren leerlingen genoeg, krijgen ze goed les en
zijn ze veilig?
1.5. Werking en evaluatie
Dit onderzoekskader is van kracht met ingang van 1 augustus 2023. Het is overeenkomstig
artikel 13, derde lid, van de WOT bekendgemaakt in de Staatscourant en is gepubliceerd op de website van de Inspectie
van het Onderwijs en op www.wetten.nl.
Het onderzoekskader is vastgesteld op grond van artikel 13 van de WOT en is een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap legt met dit onderzoekskader
de werkwijze van de inspectie vast met betrekking tot de uitoefening van haar onderzoekstaken
en -bevoegdheden. Ook is het onderzoekskader een wetsinterpreterende beleidsregel.
Bij de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is uitgegaan
van een redelijke uitleg van de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Over zowel de uitleg van wettelijke voorschriften als de werkwijze is overleg gevoerd
met het onderwijsveld conform artikel 13, tweede lid van de WOT.
Lopende afspraken en toezichtsinterventies, waaronder die op basis van het Onderzoekskader
2021 in de versie per 1 augustus 2023, blijven van kracht. (Herstel)onderzoeken die
ná 1 augustus 2024 starten worden uitgevoerd op basis van Onderzoekskader 2021 in de versie per 1 augustus 2024.
Wetsartikelen die op de dag van publicatie van dit kader in de Staatscourant nog niet
in werking zijn getreden, zijn tussen blokhaken ([]) geplaatst.
Vóór 1 januari 2025 evalueren we de werking en de effecten van het onderzoekskader.
Ervaringen met dit onderzoekskader en ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende
sectoren of in politiek en beleid kunnen leiden tot eerdere bijstelling van (delen
van) het onderzoekskader. In beginsel is de geldigheidsduur van het Onderzoekskader
2021 vier jaar.
Ieder jaar wordt het onderzoekskader in ieder geval geactualiseerd naar aanleiding
van wijzigingen in de wet- en regelgeving. Om zicht te hebben op ervaringen en ontwikkelingen
raadpleegt de inspectie periodiek het onderwijsveld.
4. Waarderingskader besturen
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we het kader voor de beoordeling van de besturing door
het bestuur. Het bestuur bestaat uit het uitvoerend deel van het bestuur en het interne
toezicht. Hoewel de functies gescheiden zijn, zorgt men er, ieder vanuit zijn eigen
rol en verantwoordelijkheid, samen voor dat de kwaliteit van hun scholen gewaarborgd
is en er sprake is van deugdelijk financieel beheer. Voor de leesbaarheid spreken
we over het bestuur als aanduiding voor het bevoegd gezag.
We willen nagaan of het bestuur in staat is de basiskwaliteit van het onderwijs op
zijn scholen te borgen, verder te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel
beheer voor continuïteit in de toekomst. We beoordelen de kwaliteit van de besturing
op basis de geldende wet- en regelgeving (hierna: wettelijke vereisten) die is genoemd
in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Ook de invulling van
de kernfuncties van het stelsel door het bestuur (zie hoofdstuk 3) heeft hier een
plek.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te waarborgen en verder te
ontwikkelen. Met deze kennis over de kwaliteit van de sturing, richten we het (vervolg)toezicht
proportioneel in (zie hoofdstuk 7).
Naast het waarderingskader met standaarden voor besturing, kwaliteitszorg en ambitie
op bestuursniveau (BKA), zijn er ook standaarden voor sturen, kwaliteitszorg en ambitie
op schoolniveau (SKA). Deze standaarden zijn opgenomen in het waarderingskader voor
scholen en beschrijven we in hoofdstuk 5. We maken onderscheid tussen besturen en
scholen, omdat de besturing (van een of meerdere scholen) door het bestuur en de sturing
(op een school) door schoolleiders van elkaar verschillen. Met dit onderscheid kunnen
we het toezicht beter laten aansluiten bij de verantwoordelijkheden en werkwijzen
van besturen en scholen. Deze niveaus staan allerminst los van elkaar. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen de schoolleiders
hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Het
bestuur en de scholen zorgen gezamenlijk voor het behalen van beoogde resultaten rondom
onderwijskwaliteit en financiële kwaliteit.
In paragraaf 4.2 lichten we toe hoe het waarderingskader voor besturen is opgebouwd.
In aansluiting daarop beschrijven we in paragraaf 4.3 de inhoud van dat waarderingskader.
4.2. Opbouw van het kader
De kern van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is dat
het bestuur zorgt voor besturing van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een
goede organisatie en kwaliteitscultuur. Dat maakt dat leerlingen kunnen leren en zich
kunnen ontwikkelen in een veilige omgeving. Ook het financieel beheer, waaronder financiële
continuïteit, rechtmatigheid en doelmatigheid, is hiervan integraal onderdeel. Wij
beschouwen de besturing als een cyclisch proces. De drie standaarden van het waarderingskader
samen geven zicht op de kwaliteitscyclus van het bestuur. Als deze cyclus op orde
is, is het bestuur in staat de basiskwaliteit te realiseren en te borgen, het onderwijs
te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel beheer. Hiermee draagt het bestuur
bij aan de kernfuncties van het stelsel. Bovendien bestaat er dan een ontwikkelingsgerichte
kwaliteitscultuur: beleid wordt opgevolgd en na evaluatie bijgesteld.
Figuur 4.2a Opbouw kwaliteitsgebied
In de eerste standaard (BKA1) beoordelen we de manier waarop het bestuur de besturing
en de randvoorwaarden inricht aan de hand van een visie op onderwijs, uitgewerkt in
ambities en doelen. Dit raakt ook de kernfuncties van het stelsel, zoals verwoord
in hoofdstuk 3. In de tweede standaard (BKA2) staat de uitvoering centraal: hoe stuurt
het bestuur op het realiseren van de visie, ambities en doelen en wat voor kwaliteitscultuur
is er? In de derde standaard (BKA3), ten slotte, onderzoeken we hoe het bestuur evalueert
en analyseert, verantwoording aflegt aan anderen en de samenleving, reflecteert op
de resultaten en erover in gesprek gaat. Dit leidt tot bijstelling en verdere ontwikkeling
van de visie, ambities en doelen, zoals bedoeld in de eerste standaard, en maakt de
cyclus van (in)richten, uitvoeren en evalueren compleet. De kwaliteitscultuur is van
belang voor een effectieve sturing op deze cyclus (de standaarden samen). Daardoor
wordt de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd.
4.3. Kwaliteitsgebied en standaarden
Het waarderingskader voor besturen, het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie (BKA), is onderverdeeld in drie standaarden die (in)richting, uitvoering
en evaluatie omvatten. Deze standaarden zijn met elkaar verbonden en vertegenwoordigen
samen het stelsel van kwaliteitszorg. Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang
onderzoeken.
Bij elke standaard geven we aan wat we onder basiskwaliteit verstaan en wat de wet
van besturen vraagt (wat moet het bestuur?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden BKA1, BKA2 en BKA3. We gaan ervan uit dat besturen
(be)sturen vanuit visie en ambitie. Naast de ambities die besturen hebben om de wettelijke
verplichtingen na te leven, zijn er ambities die meer omvatten dan de basiskwaliteit.
Wij noemen dit de aanvullende ambities. Ook over deze ambities gaan we met besturen
in gesprek. We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed
(op standaardniveau). Het is de invulling van de stimulerende functie van het toezicht.
In het waarderingskader komt dit tot uitdrukking in vragen naar de realisatie van
aanvullende ambities van het bestuur. Met het geheel aan ambities dragen besturen
bij aan de kernfuncties van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• Artikel 165 WPO en jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• RJO, jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap; het hanteert een code voor goed bestuur
en legt in het jaarverslag1 verantwoording af over de afwijkingen van die code. Het bestuur komt zijn verplichtingen
na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt ervoor dat een personeelslid
het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf onverwijld in kennis
kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende verwerking van interne
en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat
er indien nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere
in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f jo. artikel 14, WPO: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, onder a, WPO: Het bestuur dient een code voor goed bestuur te hanteren en verantwoordt zich over
eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake
is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
(bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 17c, eerste lid WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording
af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening van de bevoegdheden.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c en e, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag
hierover verantwoording af.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van de (G)MR over bepaalde
besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161, WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met organisaties
voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen
van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO, jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur vermeldt in het jaarverslag de gehanteerde code voor goed bestuur en
verantwoordt zich daarin over eventuele afwijkingen.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel
392, titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
5. Waarderingskader scholen
5.1. Inleiding
In het vorige hoofdstuk beschreven we het kader voor de beoordeling van de besturing
door het bestuur. In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader voor het beoordelen
van de kwaliteit op scholen. Deze kaders hangen nauw met elkaar samen. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen schoolleiders hun
verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Dit waarderingskader
bevat naast standaarden over sturen en kwaliteit ook standaarden over het onderwijsproces,
het schoolklimaat en de onderwijsresultaten. De standaarden over sturen, kwaliteitszorg
en ambitie op schoolniveau (SKA) hangen samen met die over besturing, kwaliteitszorg
en ambitie op bestuursniveau (BKA) en zijn toegespitst op de wettelijke eisen op schoolniveau.
We gebruiken het waarderingskader voor scholen wanneer we onderzoek doen op schoolniveau.
We beschrijven de opbouw van het kader in paragraaf 5.2. In paragraaf 5.3 is vervolgens
het waarderingskader op schoolniveau opgenomen. In de laatste paragraaf, 5.4, gaan
we in op de overige wettelijke vereisten, die niet aan een standaard zijn gekoppeld.
5.2. Opbouw van het kader
In het waarderingskader op schoolniveau onderscheiden we vier kwaliteitsgebieden:
Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten, en Sturen, kwaliteitszorg
en ambitie. Met het waarderingskader krijgen we antwoord op de drie elementaire vragen
over het onderwijs voor leerlingen: krijgen ze goed onderwijs (Onderwijsproces), voelen
ze zich veilig (Veiligheid en schoolklimaat), en leren ze genoeg (Onderwijsresultaten)?
Daarnaast kijken we naar de sturing op en de verbetering van de kwaliteit (Sturen,
kwaliteitszorg en ambitie). Dit zijn belangrijke aspecten voor de kwaliteit en ontwikkeling
van het onderwijs aan leerlingen. We beoordelen bij de kwaliteit van het onderwijs
het geheel van de prestaties van de school op deze vier gebieden. Het financieel beheer
beoordeelt de inspectie op het niveau van het bestuur.
Het waarderingskader primair onderwijs heeft de volgende opbouw:
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
5.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden
Het waarderingskader primair onderwijs op schoolniveau telt per gebied een aantal
standaarden, in totaal dertien. Bij elke standaard is aangegeven wat we verstaan onder de basiskwaliteit (wat móet
de school op orde hebben?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden SKA1, SKA2 en SKA3. Ter onderbouwing van de eisen
voor basiskwaliteit geven we per standaard de wettelijke eisen weer die van toepassing
zijn. We noemen de wettelijke eisen ook wel deugdelijkheidseisen.
In de praktijk hebben scholen ambities die raken aan basiskwaliteit. Scholen doen
echter vaak meer. Naast de ambities binnen de basiskwaliteit hebben scholen ook ambities
die daarboven uitstijgen en die scholen met het bestuur hebben geformuleerd. Voor
deze eigen ambities vormt het schoolplan de basis. Over het geheel aan ambities gaan
we met de scholen in gesprek.
We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed (op standaardniveau).
Dit is de invulling van de stimulerende functie van ons toezicht. In het waarderingskader
komt dit tot uitdrukking in vragen naar de realisatie van aanvullende ambities.
Met het geheel aan ambities, zowel voor de basiskwaliteit als ambities die daarboven
uitstijgen, dragen scholen met hun besturen bij aan de kwaliteit van de kernfuncties
van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum tenminste
dekkend voor de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum
kent een logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende
leerjaren, het vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum
is herkenbaar in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich tenminste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen
en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 9, eerste lid, negende lid en elfde lid, WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen WPO: Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de referentieniveaus en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen2 gebaseerd aanbod. Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn
of online aangeboden worden. Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie
en sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het
aanbod wordt waar nodig gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht,
samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig
en in samenhang over de leerjaren verdeeld.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele, zintuigelijke, lichamelijke
en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van de creativiteit, alsmede
op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 9 WPO, jo. Besluit vernieuwde kerndoelen, WPO: Het onderwijsaanbod voldoet aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang
ingericht.
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig en voor de kennisgebieden taal
en rekenen/wiskunde met behulp van genormeerde toetsen. Voor het verzamelen en vastleggen
van (toets)informatie gebruikt de school een leerling- en onderwijsvolgsysteem. De
school vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij
voor taal en rekenen in ieder geval de referentieniveaus taal en rekenen als uitgangspunt
gelden. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften
van zowel groepen als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te
dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij
hoge verwachtingen van leerlingen. De school waarborgt daarmee voor leerlingen de
ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering
van gelijke kansen. De school informeert ouders regelmatig over de ontwikkeling en
vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
(OPP) vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert
het ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school stelt OPP’s op die voldoen aan
de wettelijke vereisten en concrete doelen bevatten. De OPP’s zijn sturend voor een
planmatige en doelgerichte uitvoering van de extra ondersteuning. De inhoud en uitvoering
van het OPP wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de ouders geëvalueerd. Op basis
van de evaluatie stelt de school de doelen of aanpak van de extra ondersteuning bij.
De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de school de extra ondersteuning
voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in samenwerking met ouders en zo
nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of
naar uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs de leerling naar verwachting
zal uitstromen, en over de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn
op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief dient door het bestuur
overeenstemming met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met de ouders, het ontwikkelingsperspectief
bijstellen.
• Artikel 40a, zesde lid, WPO: Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de individuele begeleiding.
Indien wordt afgeweken van een of meer onderdelen van het onderwijsprogramma wordt
dat vermeld in het ontwikkelingsperspectief.
• Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door
middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt
dit in de groepen 3 tot en met 8 in ieder geval met erkende toetsen.
• Artikel 12 Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) voor welke periode
er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld en, indien van toepassing,
welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend
leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken zijn. De
leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een ordelijk
verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het lesdoel
duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel al dan
niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof duidelijk
uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof. Zij stemmen
daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af op de onderwijsbehoeften
van individuele en groepen leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als
op uitdaging gericht, afhankelijk van de pedagogische en didactische behoeften van
leerlingen. De leraren geven hun leerlingen gerichte feedback op hun gemaakte werk
en op hun leerproces. Zij stimuleren de leerlingen na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken
ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau
van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren onderwijs en zorgt
ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende schooljaren de school
kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte onderwijstijd wordt benut worden
vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere
school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor
het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3, WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden.
Alle leerlingen in leerjaar 8 (behoudens wettelijke uitzonderingen) maken een doorstroomtoets.
De leraren nemen de toets conform de voorschriften af.
Wanneer uit de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies blijkt dan het
voorlopig advies, dan geeft de school een hoger definitief schooladvies. Alleen als
het in het belang is van de leerling, kan de school besluiten het advies niet te verhogen.
De school moet dit besluit motiveren.
De school informeert de ouders daarnaast over de vorderingen van de leerling en over
de informatie over de leerling die aan de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
• Artikel 42 WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet schrijft voor welke toetsen
in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen en in welke gevallen het
bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets hoeft af te leggen.
• Artikel 45d WPO: De school stelt een schooladvies voor de leerling op. Het schooladvies moet worden
bijgesteld als het toetsadvies hoger is.
• Artikel 5 en artikel 6, Toetsbesluit PO: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften afgenomen.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor primair onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties betrekking
hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 34, 35, 36, 37, 38 en 39.
2 Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, tenzij zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen
verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.
|
Basiskwaliteit
De cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van
de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit betekent dat de eindresultaten op
de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde voldoen aan de gestelde norm.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10a WPO, artikel 2.2 en artikel 2.4, Inrichtingsbesluit WPO en de Regeling leerresultaten PO 2020: Scholen moeten voldoende leerresultaten behalen. Er is sprake van voldoende leerresultaten
als de resultaten op of boven de normering liggen (die is afgestemd op de samenstelling
van de leerlingenpopulatie van scholen), zoals vastgelegd in de Regeling leerresultaten
PO 2020.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling,
op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven van kennis en van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang van
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a, WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente, jeugdgezondheidszorg, een instantie
voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR,
bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen ten aanzien van het stelsel van
kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn
getroffen.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met
organisatie voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie,
het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
|
5.4. Overige wettelijke vereisten
Niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de onderwijswet- en regelgeving staan
vermeld, zijn opgenomen in het onderzoekskader. Dit geldt bijvoorbeeld voor die over
de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen
die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden, vatten we samen
onder de noemer ‘overige wettelijke vereisten’. Het schoolplan is voor het schoolbeleid,
vaak ook in relatie tot overige wettelijke eisen, een belangrijk verantwoordingsdocument.
In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven
we aan welke thema’s we in dat jaar onderzoeken. Ook op grond van meldingen en signalen
kunnen we besturen en scholen bevragen op het mogelijk niet-naleven van de overige
wettelijke vereisten. Niet-naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten
kan op schoolniveau in dat geval niet leiden tot een oordeel Onvoldoende of tot het
oordeel Zeer zwak. Wel moet de school/het bestuur de tekortkoming binnen een door
de inspectie te bepalen termijn herstellen.
6. Oordelen en waarderen
6.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we oordelen en waarderen. We doen dat zo transparant
mogelijk, aan de hand van het waarderingskader op bestuurs- en schoolniveau en met
de beschrijving van de oordeelsvorming, zoals opgenomen in dit hoofdstuk. Onze oordelen
gaan altijd over de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en over het onderwijs
dat leerlingen ontvangen.
We gaan in dit hoofdstuk eerst in op hoe we omgaan met het raamwerk van de kernfuncties
op stelselniveau (paragraaf 6.2), zoals opgenomen in hoofdstuk 3. Dat hanteren we
uitsluitend vanuit onze stimulerende rol. Daarna leggen we uit hoe we op basis van
de waarderingskaders voor besturen en scholen (hoofdstuk 4 en 5) oordelen en waarderen.
In het algemeen bepaalt het al dan niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen of een
standaard Voldoende of Onvoldoende is. De waardering Goed spreken we uit als ambities,
rondom basiskwaliteit en/of daarboven uitstijgend, gerealiseerd worden. We beschrijven
dit in paragraaf 6.3. In paragraaf 6.4 zijn beslisregels voor de beoordeling van de
standaarden voor het bestuur beschreven, gevolgd door de beslisregels voor de beoordeling
van onderwijskwaliteit van scholen in paragraaf 6.5.
6.2. Stimuleren op stelselniveau
In hoofdstuk 3 is het stelseltoezicht beschreven. We reflecteren daarop en spreken
geen oordelen uit. We gebruiken het raamwerk om de drie kernfuncties van het onderwijs,
namelijk kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
en daarnaast de belangrijke voorwaarden daarvoor te beschouwen. We beschrijven jaarlijks
in ‘De Staat van het Onderwijs’ (paragraaf 7.2) hoe het met de kernfuncties en voorwaarden
van het onderwijsstelsel is gesteld.
We bespreken deze thema’s bij onderzoeken bij besturen en scholen. Uit onze gegevens
op stelselniveau kan blijken dat de kwaliteit van (een deel van) de kernfuncties in
een bepaalde regio in hoge of juist mindere mate gerealiseerd wordt. Door ambities
van besturen rondom kernfuncties in een open dialoog te bespreken en te verkennen,
leggen we een verbinding tussen scholen en hun invulling van de kernfuncties.
6.3. Oordelen en waarderen standaarden bestuur en school
Voor het beoordelen en waarderen van de kwaliteit van besturen en scholen gebruiken
we de standaarden zoals beschreven in de hoofdstukken 4 en 5. Een standaard bestaat
uit een beschrijving van de basiskwaliteit, gebaseerd op de deugdelijkheidseisen.
Per standaard besteden we daarnaast aandacht aan de vragen naar aanvullende ambities.
Of een standaard als Voldoende of Onvoldoende wordt beoordeeld, is gebaseerd op de
vraag of het bestuur/de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en daarmee basiskwaliteit
realiseert. Voor de waardering Goed wordt de realisatie van ambities betrokken. Onderstaande
tabel geeft aan hoe het oordeel en de waardering op standaardniveau tot stand komt:
Oordeel/waardering standaard
|
Norm voor standaarden
|
Goed
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert ook ambities
die daarboven uitstijgen.
|
Voldoende
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert daarmee
basiskwaliteit.
|
Onvoldoende
|
Het bestuur of de school voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.
|
Normering standaard basisvaardigheden
Op de standaard OP0.Basisvaardigheden geven we in schooljaar 2024–2025 geen oordeel.
Als niet aan de wettelijke vereisten voldaan wordt, formuleren we herstelopdrachten
op de drie afzonderlijke leergebieden (taal, rekenen-wiskunde en burgerschap).
6.4. Oordelen en waarderen op bestuursniveau
Om basiskwaliteit op de scholen te kunnen waarborgen, gaan we ervan uit dat het bestuur
in staat is om de kwaliteitscyclus, zoals uitgedrukt in de wettelijke eisen van de
drie standaarden van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (zie
hoofdstuk 4), uit te voeren. Daar waar dat niet het geval is, leidt dit tot een Onvoldoende
op het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Als het bestuur aan
de deugdelijkheidseisen voldoet en ambities realiseert, waarderen we het kwaliteitsgebied
als Goed. Hoe het oordeel of de waardering op bestuursniveau tot stand komt, ziet
er als volgt uit:
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie de standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende.
|
Het niet voldoen aan een deugdelijkheidseis van financiële continuïteit of rechtmatigheid
leidt in alle gevallen tot een herstelopdracht voor het bestuur. Dit geldt ook als
de jaarstukken van het bestuur niet zijn ingediend zoals wettelijk vereist is. De
mate waarin het oordeel of waardering van de betreffende standaard binnen het kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie wordt aangepast is afhankelijk van de ernst van
de tekortkoming.
6.5. Oordelen en waarderen op schoolniveau
Het oordeel of de waardering over de kwaliteit van de school (eindoordeel) komt tot
stand op basis van de volgende normen.
Eindoordeel/waardering schoolniveau
|
Norm
|
Voldoende (basiskwaliteit)
|
De standaarden Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch
handelen en Veiligheid zijn Voldoende, én niet meer dan één andere standaard in de
gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende.
|
Onvoldoende1
|
De standaard Resultaten of Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch
handelen of Veiligheid is Onvoldoende, óf twee of meer andere standaarden in de gebieden
Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
De standaard Resultaten is Onvoldoende én een of meer van de volgende standaarden
Zicht op ontwikkeling en begeleiding en/óf Pedagogisch-didactisch handelen en/óf Veiligheid
is/zijn Onvoldoende.
|
1 In het geval er sprake is van een situatie met alleen onvoldoende leerresultaten
(zonder een of meerdere andere onvoldoende(s) op standaarden) zal dat geen aanleiding
zijn om over te gaan tot het opleggen van een bekostigingsmaatregel, zoals opschorten
of inhouden van (een deel van) de rijksbekostiging.
6.5.1. Wettelijke norm zeer zwak onderwijs
De norm voor het oordeel Zeer zwak is bij wet bepaald. Artikel 10a, WPO stelt dat het onderwijs zeer zwak is als de resultaten ernstig en langdurig tekortschieten
en er in verband met dit tekortschieten ook tekortkomingen zijn in de naleving van
een of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. In de tabel hierboven
is aangegeven hoe we deze wettelijke norm in het waarderingskader hebben vertaald.
Het inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van
het onderwijs Zeer zwak is, geldt na de vaststelling daarvan als een besluit in de
zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bestuur kan tegen het oordeel Zeer zwak bezwaar maken en vervolgens tegen
de beslissing op bezwaar beroep aantekenen (artikel 20, zesde lid, WOT).
6.5.2. Normering bij niet te beoordelen resultaten
In de wet (artikel 10a, vierde lid, WPO) is bepaald dat wanneer de leerresultaten van de school niet kunnen worden beoordeeld,
het volgende geldt: ‘De kwaliteit van het onderwijs is Zeer zwak als de school tekortschiet
in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en
de school dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op school,
bedoeld in artikel 4c, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling
van de leerlingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, WPO.’
In alle gevallen dat de resultaten niet te beoordelen zijn, hanteren we, als voldaan
is aan artikel 10a, vierde lid, WPO, de volgende normering voor Zeer zwak.
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
Onvoldoende
|
De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen
of Veiligheid of Visie, ambities en doelen (SKA1) is Onvoldoende, óf twee andere standaarden
in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de vier volgende standaarden zijn Onvoldoende: Zicht op ontwikkeling
en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Visie, ambities en
doelen.
|
6.5.3. Extra normering voor het sluiten van nieuwe scholen
Nieuwe scholen hebben vaak nog geen representatieve eindresultaten beschikbaar. Deze
kunnen net als bij scholen met niet te beoordelen eindresultaten doorgaans dan ook
geen rol spelen in de beoordeling. Voor nieuwe scholen gelden in die gevallen, net
als voor andere scholen waarbij de resultaten niet te beoordelen zijn, de beslisregels
’Normering bij niet te beoordelen eindresultaten’ (paragraaf 6.5.2).
Daar bovenop is in artikel 157, derde lid, WPO geregeld dat een school die minder dan twee jaar bekostiging ontvangt en die slechte
kwaliteit levert, gesloten kan worden of dat de bekostiging kan worden beëindigd.
Dit kan alleen als de school al in het eerste jaar én na een verbetertermijn van een
jaar nog steeds niet voldoet aan drie of meer belangrijke bij of krachtens de wet
gegeven voorschriften (deugdelijkheidseisen). Daardoor draagt de school geen zorg
voor de veiligheid, kunnen de leerlingen geen ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen
of wordt het onderwijs niet afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
Dat betekent dat de sluiting van een nieuwe school een uitzonderlijk instrument is,
dat alleen gebruikt kan worden als de kwaliteit van een school ver beneden peil is.
Daarom moet in dit geval sprake zijn van een extra tekortkoming in de naleving van
de deugdelijkheidseisen ten opzichte van de normering Zeer zwak. Sluiting of beëindiging
van bekostiging is dan in het belang van de leerlingen wettelijk mogelijk.
Bovengenoemde wettelijke regels brengen de volgende extra normering met zich mee voor
nieuwe scholen.
Normering voor het sluiten van nieuwe scholen
|
Normering
|
Veiligheid, Zicht op ontwikkeling en begeleiding én Pedagogisch-didactisch handelen
zijn Onvoldoende.
|
Als de school na het kwaliteitsonderzoek in het eerste jaar Zeer zwak wordt én voldoet
aan bovenstaande normering en bij het herstelonderzoek deze situatie zich herhaalt,
dan zal de inspectie het dossier overdragen aan de minister.
6.6. Oordeelsvorming
6.6.1. Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate
waarin de onderwijspraktijk de essentie en de bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen
tentoonspreidt, is bepalend voor ons oordeel. Voor het oordeel Voldoende gaan we er
in principe van uit dat aan alle deugdelijkheidseisen die horen bij de standaard is
voldaan. We beoordelen de kwaliteit zoals in de standaard is omschreven integraal
en niet elke deugdelijkheidseis van de standaard op zichzelf. Het kan zijn dat een
bestuur of school op een standaard een positief beeld laat zien, maar op een bepaald
element van de standaard (nog) niet. Als dit beperkt van invloed is op de aangetroffen
kwaliteit van de school of voor leerlingen én als de tekortkoming eenvoudig en op
korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel Voldoende op de standaard.
Het bestuur krijgt dan een opdracht tot herstel (herstelopdracht) voor dit bepaalde
onderdeel van de standaard en zorgt voor de naleving. Wanneer niet is voldaan aan
de deugdelijkheidseisen van financiële continuïteit of rechtmatigheid, kan de betreffende
standaard binnen het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambities niet als
Voldoende worden beoordeeld of als Goed worden gewaardeerd.
6.6.2. Waarderen van ambities
Zowel besturen als scholen hebben vanuit hun visie ambities. Deze ambities kunnen
gaan over de basiskwaliteit en er zijn ambities die daarboven uitstijgen. Naast het
voldoen aan de deugdelijkheidseisen, baseren we een waardering Goed op het geheel
aan gerealiseerde ambities door het bestuur of door de school bij een betreffende
standaard. We onderzoeken of het bestuur (bij een vierjaarlijks onderzoek) of de school
(bij een onderzoek op schoolniveau) de voorgenomen ambities uitvoert en realiseert.
De visie en de plannen op bestuursniveau en de vertaling daarvan door de schoolleiding
op schoolniveau, vastgelegd in het schoolplan, spelen hierbij een belangrijke rol.
6.6.3. Omgeving van bestuur en school
De omgeving en de condities waarin het bestuur en de school opereren, kunnen in positieve
of negatieve zin de onderwijskwaliteit en het financieel beheer beïnvloeden. Omgevingsfactoren
en condities zijn bijvoorbeeld de kenmerken en de ontwikkeling van de leerlingenpopulatie,
de beschikbaarheid van personeel, een fusiegeschiedenis, de huisvesting, de organisatieontwikkeling
en de ontwikkeling van het bestuur. We verwachten dat besturen en scholen met hun
visie, ambities, doelen en beleid op deze factoren inspelen om de kernfuncties voor
het onderwijs voor al hun leerlingen te realiseren. Onze oordelen gaan altijd over
de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en van het onderwijs dat leerlingen
ontvangen.
Omgeving en condities spelen hoofdzakelijk een rol bij het bepalen van de invulling
van het onderzoek en eventueel bij het vervolgtoezicht.
8. Communicatie en rapportage
8.1. Inleiding
Als inspectie hebben we een publieke taak om ouders en de samenleving te informeren
over onze bevindingen en oordelen over de kwaliteit van de (be)sturing en het onderwijs.
Daarom geven we op verschillende manieren actief inzicht in onze onderzoeksresultaten
en oordelen. Zo dragen we bij aan de informatie die over het onderwijsstelsel, de
besturen en scholen beschikbaar is. Naast de informatie waarin de inspectie voorziet,
leveren besturen, scholen en anderen, elk vanuit hun rol en (publieke) verantwoordelijkheid,
een bijdrage aan de informatie die over de scholen en het onderwijs beschikbaar is.
Naast communicatie via het informatie- en meldpunt van de inspectie, de website en
‘De Staat van het Onderwijs’ zijn er rapportages over themaonderzoeken en onderzoeken
bij besturen en scholen beschikbaar. Al onze rapporten zijn in beginsel openbaar. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waarderingen. Onze
website is de centrale plek waar onze rapporten terug te vinden zijn. In dit hoofdstuk
beschrijven we hoe we communiceren en geven we een toelichting op de verschillende
rapportagevormen.
8.2. Communicatie
Onze communicatie over de resultaten van onderzoeken kent meerdere vormen. We richten
ons ten eerste op de vraag welke doelgroep het meest zou kunnen doen met onze toezichtsinformatie.
We bepalen wie mogelijk betrokken is bij het verhogen van de onderwijskwaliteit of
bij het oplossen van problemen. Vervolgens stemmen we de vorm van de communicatie
daarop af. Naast de verschillende – meer formele – vormen van rapportage die hierna
zijn beschreven, maken we gebruik van andere vormen van communicatie. Bijvoorbeeld
van infographics of animaties. Ook de inzet van sociale media, bijdragen aan relevante
congressen, het geven van lezingen en het zelf organiseren van conferenties of rondetafelgesprekken,
maken deel uit van onze communicatie. Een belangrijke communicatievorm daarin is ons
jaarlijkse congres, waar we ‘De Staat van het Onderwijs’ presenteren.
We communiceren over de uitkomsten van onze onderzoeken, maar hebben daarnaast ook
een informatiefunctie. Via het informatie- en meldpunt van de inspectie kunnen ouders,
besturen en scholen bijvoorbeeld vragen stellen over het onderwijs, ons toezicht in
het algemeen of specifieke scholen. Ook kunnen hier zorgen over het onderwijs worden
gemeld. Vertrouwenskwesties kunnen worden gemeld bij vertrouwensinspecteurs.
Meldingen over het onderwijs hebben voor ons een signaalfunctie en we nemen deze mee
bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks
onderzoek. Soms is de signalering zo ernstig van aard dat deze meteen aanleiding voor
onderzoek vormt.
8.3. Rapportage
We rapporteren op stelselniveau en op het niveau van besturen en scholen. In beginsel
maken we onze rapporten over besturen en scholen in de derde week na vaststelling
openbaar (artikel 21, eerste lid, WOT).
8.3.1. Stelselniveau
Onderzoeken op stelselniveau kennen de volgende rapportagevormen.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks rapporteren we over het onderwijsstelsel als geheel in ‘De Staat van het
Onderwijs’. Dit rapport publiceren we elk voorjaar. Hierin beschrijven we hoe het
staat met de realisatie van de kernfuncties van het onderwijsstelsel. Ook geven we
een beeld van de kwaliteit van de besturen en instellingen, de positieve ontwikkelingen
en de mogelijke zorgen. Voor ‘De Staat van het Onderwijs’ gebruiken we onder andere
de onderzoeksgegevens uit onze vierjaarlijkse onderzoeken, themaonderzoeken en gegevens
uit (internationaal) wetenschappelijk onderzoek. Zo geven we een actueel beeld van
de prestaties van het stelsel als geheel (zie hoofdstuk 7).
Jaarlijks rapporteren we ook over de financiële toestand van de instellingen en het
onderwijsstelsel. Wij baseren ons daarbij op financiële gegevens van de instellingen
zelf en verder op toezichtactiviteiten en onderzoeken die wij uitvoeren rond het financieel
beheer van instellingen. Daarbij geven we aan wat goed gaat en wijzen we op risico’s.
Themarapporten
We rapporteren op diverse manieren over onze themaonderzoeken. Zo rapporteren we hierover
in ‘De Staat van het Onderwijs’. Vaak brengen we daarnaast een apart themarapport
uit.
8.3.2. Bestuursniveau
Over onderzoeken op bestuursniveau rapporteren we in het rapport van het vierjaarlijks
onderzoek. Dit rapport is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de
bevindingen en oordelen op bestuursniveau en van de onderzoeksactiviteiten die in
dit kader op scholen plaatsvonden. We rapporteren in dit rapport kort over verificatie-activiteiten
en – wanneer uitgevoerd – risico-kwaliteitsonderzoeken en/of onderzoeken naar financiële
risico’s.
Bij verificatie-activiteiten op schoolniveau geven we geen oordelen of waarderingen.
De rapportage hierover is daarom beknopt.
In het rapport maken we onderscheid tussen enerzijds de beoordeling van de naleving
van de deugdelijkheidseisen (voldoen het bestuur en zijn scholen aan de basiskwaliteit?)
en anderzijds onze waardering van de ambities. Tot slot worden in beginsel in het
rapport eventuele herstelopdrachten en -onderzoeken vastgelegd die betrekking hebben
op het herstel van niet-naleving van de deugdelijkheidseisen. Dan leggen we ook de
termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moet(en) zijn hersteld (zie paragraaf 7.5).
De oordelen op bestuursniveau presenteren we samen met het betreffende onderzoeksrapport
op onze website. Het doel hiervan is om belanghebbenden over de resultaten van het
toezicht te informeren. Als daarna uit herstelonderzoek blijkt dat een bestuur de
aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld, dan wordt dit nieuwe oordeel ook zichtbaar
gemaakt op de website.
Specifieke onderzoeken
Als uit eerder onderzoek blijkt dat een bestuur niet in staat is noodzakelijke verbetermaatregelen
te treffen of als uit signalen problemen naar voren komen die direct om onderzoek
naar een specifiek knelpunt vragen, voert de inspectie een specifiek onderzoek uit.
Deze onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Over de bevindingen en conclusies wordt een rapport gemaakt dat in beginsel
op de website van de inspectie openbaar wordt gemaakt.
Onderzoeken naar financieel beheer
We rapporteren apart op bestuursniveau over de onderzoeken die buiten een vierjaarlijks
onderzoek vallen en uitgevoerd worden bij financiële risico’s.
8.3.3. Schoolniveau
We rapporteren over onze bevindingen uit onderzoeken op scholen vaak als onderdeel
van andere rapportages over besturen of het stelsel. In themaonderzoeken presenteren
we een algemeen beeld, waardoor bevindingen van een individuele school niet herkenbaar
zijn in het rapport. Het rapport ‘Vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en scholen’
bevat deelrapportages over onderzoeks- en verificatie-activiteiten die binnen het
bestuursonderzoek op scholen plaatsvonden. We rapporteren afzonderlijk over onderzoeken
die we op scholen uitvoeren, buiten de thema- en bestuursonderzoeken om. Zo kunnen
ouders en andere belangstellenden, naast de informatie die vanuit het bestuur beschikbaar
is, van onze toezichtsresultaten kennisnemen. Dat doen we in de volgende gevallen.
Risico-kwaliteitsonderzoek en steekproef-kwaliteitsonderzoek
Als we een risico-kwaliteitsonderzoek of een steekproef-kwaliteitsonderzoek hebben
uitgevoerd, rapporteren we over de uitkomsten in een rapport gericht aan het bestuur.
Bij het oordeel Zeer zwak zenden we het bestuur ook een rapport toe dat bedoeld is
voor ouders. Naast een beschrijving van de bevindingen worden de oordelen op de standaarden
weergegeven. Ook wordt het eindoordeel toegevoegd. Het rapport van de school plaatsen
we op onze website.
Voor het risico-kwaliteitsonderzoek geldt dat, wanneer het bestuur in opdracht van
de inspectie zelf een (herstel)onderzoek uitvoert, de resultaten na herstel op de
inspectiewebsite in principe worden vermeld via een verwijzing naar de website van
het bestuur.
Specifieke onderzoeken
Net als bij besturen kunnen we ook op schoolniveau een specifiek onderzoek uitvoeren.
Dit kan met het onderzoek op bestuursniveau samenhangen, maar ook afzonderlijk worden
uitgevoerd. Dergelijke onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15, WOT. Over de bevindingen en conclusies schrijven we een rapport, dat op de website van
de inspectie openbaar wordt gemaakt.
8.4. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk staat, maken we al onze rapporten in beginsel
openbaar. Nadat we het bestuur gevraagd hebben op basis van het conceptrapport een (beleids)reactie
op te stellen, voegen we deze aan het rapport toe en stellen we het rapport definitief
vast.
Als met het bestuur geen overeenstemming is bereikt over de door het bestuur gewenste
wijzigingen van het conceptrapport, heeft het bestuur een andere zienswijze op de
oordelen en waarderingen. Deze zienswijze voegen we als bijlage toe aan het definitieve
rapport.
Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking van een rapport als het een
onderzoek is dat wordt uitgevoerd op basis van artikel 15 van de WOT (specifiek onderzoek, paragraaf 5.3) en daarnaast kan een bestuur bezwaar maken tegen
het eindoordeel Zeer zwak.
In bepaalde gevallen is het mogelijk om een klacht in te dienen over een gedraging
van de inspectie. Wij verwijzen u voor de klachtenprocedure naar onze website (www.onderwijsinspectie.nl).
9. Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
9.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we enkele specifieke toepassingen van en uitzonderingen
op het reguliere onderzoekskader. Het betreffen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en onderwijssoorten en -voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt,
zodat aanpassingen van het waarderingskader of de werkwijze nodig zijn.
Er zijn ook onderwijssoorten en -voorzieningen waar we wel toezicht op houden, maar
niet op grond van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT), bijvoorbeeld het Nederlands onderwijs in het buitenland (NOB) en niet-bekostigde
instellingen (B3-scholen in primair en voortgezet onderwijs). Daarvoor zijn aparte
waarderingskaders opgesteld. Hoe het toezicht op deze vormen eruitziet, is te vinden
op onze website.
Ook zijn er onderwijssoorten of -voorzieningen in de vorm van een pilot. In die gevallen
is er wel sprake van inspectiebetrokkenheid, maar is de wet- en regelgeving nog niet
volledig uitgekristalliseerd. Vanwege het tijdelijke karakter van pilots en experimenten
zijn deze niet beschreven in dit onderzoekskader.
Het onderwijsstelsel laat de afgelopen jaren ontwikkelingen zien naar meer variatie
in bijvoorbeeld onderwijsroutes, diplomering en samengestelde trajecten. Besturen
hebben de verantwoordelijkheid voor al het onderwijs dat zij aanbieden. De beoordeling
van de kwaliteit hiervan vindt in beginsel plaats binnen de reikwijdte van het vierjaarlijks
onderzoek. Wij baseren ons hierbij op geldende wet- en regelgeving die voor deze routes
van toepassing zijn.
Achtereenvolgens beschrijven we het toezicht op: besturen van samenwerkingsverbanden
en orthopedagogisch-didactische centra (paragraaf 9.2), speciaal basisonderwijs (paragraaf 9.3),
onderwijs aan nieuwkomers (paragraaf 9.4), internationaal georiënteerd basisonderwijs
(paragraaf 9.5), voor- en vroegschoolse educatie (paragraaf 9.6) en onderwijs in Caribisch
Nederland (paragraaf 9.7).
In de tekst hieronder staat een overzicht van de standaarden uit het waarderingskader
(hoofdstuk 4 en/of 5) die al dan niet, of met wijziging, van toepassing zijn op genoemde
voorzieningen. De overige wettelijke vereisten (paragraaf 5.4) zijn ook van toepassing
op de bijlagen. Verder zijn afwijkingen in de normering (hoofdstuk 6) en de werkwijze
(hoofdstuk 7) opgenomen. Voor de leesbaarheid zijn de volledige waarderingskaders
per onderwijssoort in de bijlagen opgenomen.
9.2. Besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
9.2.1. Inleiding
Schoolbesturen zijn verplicht aangesloten bij een of meer samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Het bestuur van het samenwerkingsverband en de aangesloten schoolbesturen
zijn beide en gezamenlijk verantwoordelijk voor de realisatie van passend onderwijs.
Het samenwerkingsverband heeft eigen wettelijke taken en deze zijn erop gericht om
te zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, zodat aangesloten schoolbesturen
kunnen voldoen aan de zorgplicht passend onderwijs. Het samenwerkingsverband moet
afspraken maken over de manier waarop voor alle leerlingen zo goed mogelijk passend
onderwijs wordt georganiseerd. Deze afspraken legt het samenwerkingsverband vast in
het ondersteuningsplan. Waar deze afspraken het beleid van schoolbesturen en scholen
betreffen, zijn de schoolbesturen verantwoordelijk voor de uitvoering van deze afspraken.
De wet laat veel ruimte voor samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om passend onderwijs
naar regionale kenmerken en eigen visie te organiseren. Die vrijheid is ook bedoeld
om ruimte te creëren voor meer maatwerk en om keuzes te maken die passen bij de extra
onderwijsbehoeften van leerlingen in de regio. Dit vraagt om een goede afstemming
met gemeentelijke partners en is gericht op de aansluiting van het onderwijs op het
jeugdbeleid van de gemeente(n), waaronder de jeugdhulp. Ook hierover legt het samenwerkingsverband
afspraken vast in het ondersteuningsplan en voert hierover overleg met de gemeente(n)
en andere samenwerkingsverbanden in de regio.
Een andere belangrijke taak van het samenwerkingsverband is de verantwoordelijkheid
voor de advisering over extra ondersteuning en toeleiding tot speciale scholen en
voorzieningen. Hiermee vervult het samenwerkingsverband een centrale rol in de toewijzing
van extra ondersteuning.
Het toezicht moet inzicht geven in de mate waarin samenwerkingsverbanden erin slagen
hun taak te vervullen.
Orthopedagogisch-didactische centra
Een samenwerkingsverband kan ervoor kiezen om, met het oog op de doelstelling om te
zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, een orthopedagogisch-didactisch
centrum (opdc) onderdeel te laten zijn van het samenwerkingsverband. Een opdc is een
onderwijsvoorziening voor leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische
benadering nodig is. Voor hen is het tijdelijk niet mogelijk om onderwijs te volgen
op de reguliere school, ook niet met extra ondersteuning. Hiermee biedt de voorziening
schoolbesturen de mogelijkheid om voor specifieke leerlingen aan de zorgplicht te
kunnen voldoen. Omdat de leerling ingeschreven blijft staan bij de reguliere school
en het schoolbestuur daarmee verantwoordelijk blijft voor de resultaten van de leerling,
is ook het schoolbestuur gebaat bij een voorziening van voldoende kwaliteit.
De kwaliteit van het onderwijs op een opdc is de verantwoordelijkheid van het bestuur
van het samenwerkingsverband waartoe het opdc behoort. In het ondersteuningsplan staat
wat de positie en functie zijn van het opdc binnen het dekkend netwerk van het samenwerkingsverband
en welke leerlingen in aanmerking kunnen komen voor het volgen van (een deel van)
het onderwijsprogramma op een opdc.
Het toezicht richt zich op de beoordeling van de onderwijskwaliteit van het opdc en
gaat na in hoeverre het bestuur van het samenwerkingsverband zicht heeft op de kwaliteit
en stuurt op verbetering. Voor schoolbesturen is het van belang dat het onderwijs
van voldoende kwaliteit is, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de resultaten van
de leerling. De leerling blijft immers ingeschreven op de reguliere school.
9.2.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
Waarderingskader en normering besturen samenwerkingsverbanden
Het waarderingskader voor besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs bestaat
uit twee kwaliteitsgebieden die ieder onderverdeeld zijn in drie standaarden.
Het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is onderverdeeld in
drie standaarden die (in)richting, uitvoering en evaluatie omvatten. Deze standaarden
zijn met elkaar verbonden en richten zich op het stelsel van kwaliteitszorg en governance.
Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang onderzoeken. Als een samenwerkingsverband
een opdc heeft ingericht, dan nemen we bij de beoordeling van deze standaarden mee
of het bestuur voldoet aan de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc.
Het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs (RPO) richt zich op de wettelijke
taken die specifiek zijn voorbehouden aan samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en die zijn gericht op de realisatie van de maatschappelijke opdracht voor passend
onderwijs. Deze wettelijke taken zijn gevat in de drie standaarden in het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs.
Uit de beoordeling van de standaarden uit de twee kwaliteitsgebieden blijkt of het
bestuur in staat is om met zijn (be)sturing de basiskwaliteit van het samenwerkingsverband
te realiseren, te waarborgen en verder te ontwikkelen. Met deze kennis over het resultaat
en de kwaliteit van de sturing richten we het (vervolg)toezicht proportioneel in (zie
hoofdstuk 7).
In onderstaande figuur staat de beoordeling/normering schematisch weergegeven.
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde ten minste Voldoende én twee standaarden uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs waaronder in elk geval de standaard Dekkend netwerk van
voorzieningen zijn Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende én uit het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs
zijn minimaal de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen én een andere standaard
Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende. Of de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs is Onvoldoende, of de standaard Regionale samenwerking
én de standaard Advisering en beoordeling toelaatbaarheid zijn beide Onvoldoende.
|
Waarderingskader en normering opdc’s
Voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs op het opdc maken we gebruik
van de waarderingskaders primair onderwijs (voor opdc’s in het primair onderwijs)
en voortgezet onderwijs (voor opdc’s in het voortgezet onderwijs), zoals beschreven
in hoofdstuk 5 van de betreffende kaders. Omdat de leerlingen op het opdc ingeschreven
staan op een reguliere school, tellen hun (onderwijs)resultaten mee op de school van
inschrijving. We geven dus bij het opdc geen oordeel op de standaard OR1 (Resultaten).
Voor de beoordeling en waardering van de kwaliteit van het opdc geldt dan ook de beslisregel
voor scholen waarvan de resultaten niet te beoordelen zijn (zie paragraaf 6.5.2 van
de betreffende kaders).
9.2.3. Werkwijze
Werkwijze toezicht op besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
De werkwijze voor het toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden komt in grote
mate overeen met de werkwijze bij schoolbesturen. Het verschil is dat we bij het toezicht
op een samenwerkingsverband tijdens de expertanalyse (paragraaf 7.4.1, onderdeel 1.
Analyse) belanghebbenden bij het samenwerkingsverband raadplegen. Dit doen we in de
vorm van rondetafelgesprekken. Deze gesprekken zijn medebepalend voor de inrichting
van het onderzoek.
Tijdens een onderzoek kunnen we ook gesprekken voeren met regionale partners, zoals
de gemeente(n), de jeugdhulp en leerplicht.
Bij het toezicht op het samenwerkingsverband bekijken we ook of aangesloten scholen
het beleid van het samenwerkingsverband in de praktijk uitvoeren. Dit beleid staat
beschreven in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. De uitvoering van
het beleid van het samenwerkingsverband en de resultaten die scholen hiermee bereiken,
stellen we (ook) vast aan de hand van verificatie-activiteiten.
Een dergelijke activiteit is onderdeel van het onderzoek naar de werking van de kwaliteitszorg
van het samenwerkingsverband. We gaan na of scholen de afspraken uit het ondersteuningsplan
nakomen. We verwachten van het bestuur van het samenwerkingsverband dat het zicht
heeft op deze uitvoering in de praktijk en dat het hierop stuurt. Daarnaast geeft
het ons zicht op enkele aspecten van passend onderwijs op de bezochte scholen. De
uitkomsten van de verificatie-activiteiten levert geen oordeel op over de scholen,
maar een signaal of zij de onderzochte afspraken uit het ondersteuningsplan naleven
en over de uitwerking van het beleid van het samenwerkingsverband.
Werkwijze toezicht op opdc’s
Voor de werkwijze voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs op het opdc
gelden de uitgangspunten zoals genoemd in hoofdstuk 7.
9.3. Speciaal basisonderwijs
9.3.1. Inleiding
Het speciaal basisonderwijs (sbo) valt onder de WPO. De doelgroep leerlingen is echter een andere dan die van een reguliere basisschool.
In het sbo hebben alle leerlingen extra ondersteuningsbehoeften en een toelaatbaarheidsverklaring
voor het sbo (verkregen via het samenwerkingsverband passend onderwijs). In het ontwikkelingsperspectief
staat per leerling beschreven welk (eind)perspectief wordt nagestreefd en op welke
wijze het onderwijs wordt aangepast om dit doel te bereiken. Om tegemoet te kunnen
komen aan de specifieke onderwijsbehoeften van de leerlingen werken de leraren vanuit
specifieke (ortho)didactische en (ortho)pedagogische principes. Voor de leraren en
leerlingen is daarnaast meer ondersteuning beschikbaar dan in het basisonderwijs.
9.3.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
De aanpassingen in het waarderingskader betreffen de standaarden Aanbod, Zicht op
ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen en Resultaten.
-
• De standaard Aanbod is aangepast aan de verplichtingen voor het aanbod in het sbo.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is aangepast, omdat alle leerlingen
in het sbo een ontwikkelingsperspectief hebben.
-
• De standaard Pedagogisch-didactisch handelen is aangevuld met de term ‘ortho’ om duidelijk
te maken dat het hier gaat om specifiek handelen voor de doelgroep.
-
• De standaard Resultaten is aangepast, omdat voor de resultaten van leerlingen in het
sbo geen normen zijn vastgesteld. De leerresultaten worden daarom bekeken aan de hand
van de doelen of normen die de school zelf heeft gesteld. De bevindingen wegen niet
mee in het oordeel op de standaard. Deze krijgt altijd het oordeel ‘niet te beoordelen’.
Normering
Voor het speciaal basisonderwijs gelden voor het eindoordeel de beslisregels zoals
bij basisscholen, waarbij de resultaten niet beoordeeld kunnen worden (paragraaf 6.5.2.).
Bijlage 2 bevat het volledige waarderingskader speciaal basisonderwijs.
9.3.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.4. Onderwijs aan nieuwkomers
9.4.1. Inleiding
Het onderwijs aan nieuwkomers is bedoeld voor leerlingen die de Nederlandse taal niet
of nauwelijks spreken. Als zij in aparte onderwijsvoorzieningen of klassen zitten,
stromen zij veelal na één tot anderhalf jaar door naar het reguliere onderwijs. Daarnaast
zijn er onderwijsvoorzieningen waar kinderen van asielzoekers een langere periode
verblijven, in afwachting van de verblijfsstatus of uitzetting.
In het basisonderwijs onderscheiden we vier typen onderwijsvoorzieningen voor nieuwkomers.
De indeling is gebaseerd op de organisatie van het onderwijs en gebruiken wij om ons
toezicht in te richten.
-
• Type 1: scholen verbonden aan asielzoekerscentra en noodopvanglocaties (azc-scholen).
-
• Type 2: scholen die uitsluitend onderwijs verzorgen aan nieuwkomers én basisscholen
met drie of meer nieuwkomersklassen.
-
• Type 3: basisscholen met één of twee klassen voor nieuwkomers.
-
• Type 4: basisscholen waar de nieuwkomers zijn geïntegreerd in reguliere klassen.
Voor nieuwkomersvoorzieningen die vallen onder type 1 en 2 gelden de hierna beschreven
aanpassingen in het waarderingskader. Bij basisscholen die behoren tot type 3 en 4
gebruiken we het reguliere waarderingskader.
9.4.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
De aard van het nieuwkomersonderwijs brengt met zich mee dat enkele standaarden uit
het waarderingskader op een specifieke manier moeten worden geïnterpreteerd. Voor
voorzieningen van het type 1 en 2 zijn de volgende aanpassingen gedaan in het waarderingskader:
-
• De standaard Aanbod is aangepast, omdat het hier een specifiek(er) (taal)aanbod voor
nieuwkomers betreft dat is gericht op de aansluiting in het reguliere onderwijs.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is aangepast, omdat voor nieuwkomers
andere ontwikkeldoelen gelden en afstemming op onderwijsbehoeften anders verloopt
dan in het reguliere basisonderwijs.
-
• De standaard Pedagogisch-didactisch handelen is aangepast, omdat het hier specifiek
(ortho)pedagogisch-didactisch handelen voor nieuwkomers betreft.
-
• De standaard Afsluiting is aangepast, omdat het bij het onderwijs aan nieuwkomers
veel vaker de afsluiting van een deel van de basisschoolloopbaan betreft. Daarnaast
geldt de verplichting tot het maken van een doorstroomtoets meestal niet, omdat de
leerlingen vaak onder de ontheffingsgronden vallen.
-
• De standaard Resultaten is aangepast. Voor de resultaten van leerlingen in het nieuwkomersonderwijs
zijn geen normen vastgesteld. De leerresultaten worden daarom bekeken aan de hand
van de doelen of normen die de school zelf heeft gesteld. De bevindingen worden niet
meegenomen in het oordeel op de standaard Resultaten. Deze krijgt altijd het oordeel
‘niet te beoordelen’.
-
• De standaard Evaluatie, verantwoording en dialoog is aangepast, zodat deze geschikt
is voor de specifieke situatie van het nieuwkomersonderwijs.
Daarnaast gelden er enkele aanpassingen in de overige wettelijke vereisten. Dit zijn
de eisen met betrekking tot het schoolplan, de schoolgids en de medezeggenschapsraad.
Deze eisen worden bezien vanuit de moederschool en gelden niet voor de nieuwkomersvoorziening
zelf.
Normering
Voor het nieuwkomersonderwijs gelden voor het eindoordeel de beslisregels zoals bij
‘basisscholen waarbij de resultaten niet beoordeeld kunnen worden’ (paragraaf 6.5.2.).
In bijlage 3 is het waarderingskader voor onderwijs aan nieuwkomers en de normering
opgenomen. In alle gevallen kan voor het woord ‘school’ ook het woord ‘voorziening’
worden gelezen.
9.4.3. Werkwijze
De werkwijze is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.5. Internationaal georiënteerd basisonderwijs
9.5.1. Inleiding
Internationaal georiënteerd basisonderwijs (igbo) is, gelet op artikel 40, tiende lid, WPO, bedoeld voor leerlingen die:
-
• een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezitten en van wie ten minste een van
de ouders voor een tijdelijke periode in Nederland of in een grensgebied van Nederland
werkzaam is;
-
• de Nederlandse nationaliteit bezitten en twee jaar of langer in het buitenland onderwijs
hebben genoten volgens het daar geldende onderwijssysteem, vanwege het feit dat ten
minste een van de ouders, voogden of verzorgers voor een bepaalde tijd in het buitenland
werkzaam was;
-
• de Nederlandse nationaliteit bezitten, van wie ten minste een van de ouders blijkens
een schriftelijke verklaring van de werkgever binnen twee jaar na het tijdstip van
toelating voor ten minste twee jaar in het buitenland werkzaam zal zijn, en die meeverhuizen
naar het buitenland.
Hoewel het in alle gevallen gaat om een afdeling of nevenvestiging van een reguliere
(Nederlandstalige) basisschool, is in een toelichting op de wet geregeld dat wij daar
apart toezicht op houden.
9.5.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
In principe gebruiken we bij de beoordeling van het internationaal georiënteerd basisonderwijs
het reguliere waarderingskader voor het primair onderwijs. Gezien de specifieke situatie
en het karakter van de internationale afdelingen zijn enkele aanpassingen in onderstaande
standaarden nodig:
-
• De standaard Aanbod is aangepast, omdat deze scholen met een ander curriculum werken.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is veranderd, omdat de specifieke
situatie van de school vraagt om enkele aanpassingen.
-
• De standaard Afsluiting kent enkele wijzigingen, omdat de afsluiting van het onderwijs
op een andere wijze verloopt.
-
• De standaard Resultaten is aangepast. Voor de resultaten van leerlingen in het igbo
geldt dat er geen normen zijn vastgesteld. Wel bekijken wij de behaalde leerresultaten
wanneer de school een toets afneemt, zoals bijvoorbeeld Key Stage II en SAT’s, ten
opzichte van de eigen schoolnorm. Maar hier wordt geen oordeel op standaardniveau
aan verbonden.
Daarnaast gelden er enkele aanpassingen in de overige wettelijke vereisten. De belangrijkste
is de ouderbijdrage. De internationale afdeling van de school mag een ouderbijdrage,
waarvan de hoogte is bepaald door het bestuur, vragen. Het gaat om een geldelijke
bijdrage voor extra activiteiten die het reguliere en door de overheid bekostigde
onderwijsaanbod te boven gaan, zodat deze moeilijk als een vrijwillige bijdrage kan
worden beschouwd. Als ouders hier niet mee akkoord zijn, kan de leerling ingeschreven
worden op de reguliere Nederlandse afdeling waar een vrijwillige ouderbijdrage geldt.
Normering
Voor het eindoordeel worden de beslisregels gevolgd voor scholen waarvan we de resultaten
niet kunnen beoordelen, zoals beschreven in paragraaf 6.5.2.
Bijlage 4 bevat het volledige waarderingskader igbo.
9.5.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.6. Kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie
9.6.1. Inleiding
De Inspectie van het Onderwijs houdt interbestuurlijk toezicht op de taken van gemeenten
die voortkomen uit de wet- en regelgeving rondom kinderopvang en onderwijsachterstandenbeleid,
waaronder voor- en vroegschoolse educatie (vve). Het toezicht op de taken van gemeenten
valt onder interbestuurlijk toezicht en is anders ingericht dan bestuurs- en instellingstoezicht
voor het onderwijs. Sinds 1 januari 2023 zijn de interbestuurlijke toezichtstaken
ondergebracht in een apart onderzoekskader.
Naast het interbestuurlijk toezicht op gemeenten houdt de inspectie ook toezicht op
de kwaliteit van de vve in voor- en vroegscholen. Het wettelijke kader voor het toezicht
wordt in aanvulling op de in hoofdstuk 1 genoemde wetten gevormd door de Wet kinderopvang (Wko), de Gemeentewet en onderliggende regelgeving.
Voor de werkwijze van het interbestuurlijk toezicht verwijzen we naar het Interbestuurlijk toezichtkader 2023. De werkwijze van het toezicht op de voor- en vroegschoolse educatie beschrijven
we in paragraaf 9.6.2.
9.6.2. Toezicht op voor- en vroegschoolse educatie
Inleiding
Voor- en vroegschoolse educatie (vve) is bedoeld voor peuters en kleuters met een
(risico op een) (taal)achterstand. Vve richt zich niet alleen op taalachterstanden,
maar ook op de sociaal-emotionele, cognitieve en motorische ontwikkeling van deze
kinderen. Via het interbestuurlijk toezicht gaat de inspectie na of er in de gemeente
afspraken zijn gemaakt over vve en onderwijsachterstanden. Hierover leest u meer in
het eerder genoemde Interbestuurlijk toezichtkader 2023.
Daarnaast beoordeelt de inspectie de kwaliteit van vve op kinderdagverblijven (voorscholen)
en de groepen 1 en 2 van de basisscholen (vroegscholen).
Het verschil in wetgeving tussen voor- en vroegschoolse educatie heeft gevolgen voor
het toezicht. We gaan in de volgende paragraaf in op de voorschoolse locaties. Vroegschoolse
educatie wordt onderzocht in de reguliere onderzoeken op basisscholen, met gebruik
van het reguliere waarderingskader po (hoofdstuk 5) en volgens de werkwijze voor thematische
onderzoeken of onderzoeken op schoolniveau (hoofdstuk 7).
9.6.2.1 Voorschoolse educatie op de voorschoollocaties
Gemeenten financieren de voorschoolse educatie op kinderopvanglocaties. Dit zijn de
zogenoemde voorscholen. We houden signaalgestuurd toezicht op de kwaliteit van voorschoolse
educatie op locaties met gesubsidieerde voorschoolse educatie in alle gemeenten die
onderwijsachterstandsmiddelen ontvangen. Het waarderingskader voor voorschoolse educatie
is te vinden in bijlage 5. Signalen kunnen leiden tot een onderzoek, of bijvoorbeeld
een gesprek met de houder van de voorschoolse voorziening.
Zowel de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) als de Inspectie van het Onderwijs
houden toezicht op voorschoolse educatie. Het (jaarlijkse) toezicht op de basisvoorwaarden
voorschoolse educatie, zoals beschreven in het gelijknamige Besluit basisvoorwaarden
kwaliteit voorschoolse educatie (hierna: het besluit), vindt plaats door de GGD. De
Inspectie van het Onderwijs is ook bevoegd om toezicht te houden op deze voorwaarden,
maar doet dit alleen in uitzonderlijke gevallen. De basisvoorwaarden zijn opgenomen
in onderstaand tekstkader.
Voorwaarden uit het Besluit basisvoorwaarden voorschoolse educatie (01-08-2020):
• Omvang (artikel 2). Dit artikel gaat over voldoende vve-tijd.
• Aantal beroepskrachten en groepsgrootte (artikel 3). Dit artikel gaat over de beroepskracht-kindratio.
• Taalniveau (artikel 3a). Dit artikel gaat over het niveau (Nederlandse taal en rekenen)
dat de beroepskrachten moeten beheersen.
• Kwaliteit van beroepskrachten (artikel 4). Dit artikel gaat over de opleiding van
de beroepskrachten en de vve-scholing.
• Gebruik van een voorschools educatieprogramma (artikel 5). Dit artikel gaat over
het voorschoolse aanbod op de verschillende ontwikkelingsgebieden.
• Kwaliteit van de locatie (artikel 6). Dit artikel geeft aan dat de voorschoolse
educatie plaats dient te vinden in een kindercentrum.
• Opleidingsplan (artikel 4, vierde lid). Dit artikel gaat over de verplichting voor
houders om jaarlijks een opleidingsplan voorschoolse educatie op te stellen.
• Inhoud pedagogisch beleidsplan wat voorschoolse educatie betreft (artikel 4a). Dit
artikel gaat over de verplichting voor houders om in het pedagogisch beleidsplan het
beleid voor voorschoolse educatie te beschrijven, te evalueren en bij te stellen.
|
Rol GGD
De GGD beoordeelt of locaties aan de eisen van het besluit voldoen. In sommige gemeenten
kijkt de GGD ook meer inhoudelijk naar de kwaliteit van de educatie. Het veldinstrument
observatie pedagogische praktijk dat de GGD hanteert, is te vinden op de website van
de rijksoverheid.
Rol Inspectie
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) (artikel 15i) staat beschreven dat de inspectie op de locaties met gesubsidieerde voorschoolse
educatie onderzoek kan verrichten naar:
-
• de basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie;
-
• het informeren van ouders en ouderbetrokkenheid;
-
• de kwaliteit van de educatie;
-
• de ontwikkeling, zorg en begeleiding van de kinderen;
-
• kwaliteitszorg;
-
• de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse educatie.
Een onderzoek op locatieniveau leidt tot een rapport dat, na hoor en wederhoor, openbaar
wordt op grond van de WOT (zie hoofdstuk 8). We sturen een afschrift van het rapport naar de gemeente.
Normering voor voorscholen
De standaarden bij voorschoolse educatie kennen geen wettelijke basis en een waardering
op deze standaarden kan dan ook niet tot een Onvoldoende leiden. Als de aangetroffen
praktijk niet of nauwelijks overeenkomt met de uitwerking, dan geven we de waardering
Kan beter.
Waardering standaard
|
Norm voor standaarden
|
Goed
|
De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien.
|
Voldoende
|
De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit zien.
|
Kan beter
|
De voorschool laat de aspecten van kwaliteit niet of beperkt zien.
|
Geen eindoordeel
Aangezien het waarderingskader alleen gaat over het educatieve deel van de locatie,
en niet over de gehele locatie, geven we bij de voorscholen geen eindoordeel.
9.7. Onderwijs in Caribisch Nederland
9.7.1. Inleiding
Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES) bijzondere gemeenten
van Nederland. De eilanden worden samen Caribisch Nederland genoemd. We houden toezicht
op het onderwijs in Caribisch Nederland (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs,
hoger onderwijs) en op hieraan gerelateerde specifieke voorzieningen (sociale kanstrajecten
jongeren en expertisecentra onderwijszorg). Ook hebben we de taak van vertrouwensinspecteur
voor Caribisch Nederland.
9.7.2. Aanpassing waarderingskader en normering
Het onderwijs in Caribisch Nederland beoordelen wij zoveel mogelijk aan de hand van
dezelfde onderzoekskaders als in Europees Nederland (zie hoofdstuk 1 tot en met 8).
Er zijn echter enkele verschillen in het waarderingskader, de normering en de werkwijze.
Dat is noodzakelijk omdat voor Caribisch Nederland specifieke wet- en regelgeving
geldt. Ook kunnen wij met een enigszins aangepaste werkwijze beter aansluiten op de
onderwijskundige context in Caribisch Nederland. Zo is voor het overgrote deel van
de leerlingen en studenten in Caribisch Nederland het Nederlands een vreemde taal.
Ook kent Caribisch Nederland geen scholen voor speciaal onderwijs of samenwerkingsverbanden
passend onderwijs.
Waarderingskader
Het waarderingskader voor Caribisch Nederland is gebaseerd op de Wet Primair Onderwijs BES (WPO BES), de Wet voortgezet onderwijs (WVO 2020) en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES). Deze wetten wijken af van de sectorwetten voor Europees Nederland. Bovendien
zijn sommige wetsartikelen weliswaar in de wet opgenomen, maar nog niet van kracht.
Tot slot is er nog aanvullende regelgeving voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs
op Sint Eustatius en Saba als het gaat om het Engelstalige onderwijs op deze eilanden.
Het volledige waarderingskader is te vinden in bijlage 6. Het bevat dezelfde standaarden
als het waarderingskader voor Europees Nederland. Op enkele plaatsen is de beschrijving
van de basiskwaliteit aangepast vanwege de afwijkende wet- en regelgeving.
Normering
Wij willen zodra dat mogelijk is voor Caribisch Nederland dezelfde normen hanteren
in het waarderingskader als in Europees Nederland. Voor de standaard Onderwijsresultaten
kunnen wij echter nog geen oordeel uitspreken, omdat de basis voor deze standaard
in de wet- en regelgeving voor Caribisch Nederland nog niet is geregeld: er zijn geen
normen vastgesteld. Wij streven ernaar om de onderwijsresultaten in Caribisch Nederland
op termijn wél te beoordelen. Dit zal gebeuren zodra de aangepaste wet- en regelgeving
op dit punt van kracht is en er in overleg met alle betrokkenen wel eilandelijke normen
voor de resultaten zijn afgesproken en in de wet- en regelgeving zijn vastgelegd.
Behalve op standaardniveau geeft de inspectie ook een eindoordeel op school- of opleidingsniveau.
We beperken ons vooralsnog tot het eindoordeel Voldoende of Onvoldoende. Dit oordeel
komt tot stand op basis van de bestaande beslisregels die wij hanteren wanneer wij
de onderwijsresultaten niet kunnen beoordelen. Tekortkomingen op de wettelijke eisen
kunnen leiden tot een oordeel Onvoldoende op standaarden en eventueel ook op het eindoordeel
over de school/opleiding. Een Onvoldoende op een standaard leidt tot een herstelopdracht,
conform het toezicht in Europees Nederland (paragraaf 7.5).
Vanwege het niet kunnen beoordelen van de onderwijsresultaten is het eindoordeel Zeer
zwak in Caribisch Nederland nog niet wettelijk verankerd. Een dergelijk oordeel laten
we daarom vooralsnog achterwege. Zodra die verankering wel het geval is, zal ook het
oordeel Zeer zwak door ons afgegeven kunnen worden.
9.7.3. Werkwijze
Het bestuursgerichte toezicht in Caribisch Nederland wijkt enigszins af van de reguliere
aanpak. We hanteren in dit stadium een tweejaarlijkse cyclus voor de kwaliteitsonderzoeken
op school- of opleidingsniveau. In principe doen we het ene jaar een voortgangsgesprek
met het bestuur en de schoolleiding en in het andere jaar een kwaliteitsonderzoek.
Tijdens deze onderzoeken op school/opleidingsniveau geven we een oordeel over (minimaal)
die standaarden die nodig zijn om de basiskwaliteit vast te stellen. Het onderzoek
naar deze standaarden kan proportioneel uitgevoerd worden.
Daarnaast streven we ernaar om op termijn ook eens in de vier jaar de kwaliteitszorg
van de besturen te beoordelen, zoals we dat ook doen in Europees Nederland.
Bijlage 2. Waarderingskader speciaal basisonderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op het speciaal basisonderwijs
opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.3.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 165 WPO en jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• RJO jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
zijn verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a, WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat
er indien nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere
in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f, WPO, jo. artikel 14, WPO: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake
is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO, jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
(bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van de (G)MR over bepaalde
besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met organisaties
voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen
van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO, jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school. Het
curriculum op een sbo-school is er tevens op gericht leerlingen waar mogelijk tot
het volgen van onderwijs in basisscholen of scholen voor voortgezet onderwijs te brengen.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum gebaseerd
op de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum kent een
logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende leerjaren,
het vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum is herkenbaar
in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich tenminste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
Wanneer een school afwijkt van de kerndoelen en referentieniveaus, wordt dit vermeld
en onderbouwd in het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen
en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, zesde lid, WPO: Het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs is er tevens op gericht
leerlingen waar mogelijk tot het volgen van onderwijs in basisonderwijs of scholen
voor voortgezet onderwijs te brengen.
• Artikel 9, eerste lid, negende lid en elfde lid, WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen WPO: Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de referentieniveaus en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen2 gebaseerd aanbod. Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn
of online aangeboden worden. Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie
en sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het
aanbod wordt waar nodig gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht,
samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig
en in samenhang over de leerjaren verdeeld. Wanneer een school afwijkt van de kerndoelen,
wordt dit vermeld en onderbouwd in het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele, zintuigelijke, lichamelijke
en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van de creativiteit, alsmede
op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, zesde lid, WPO: Het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs is er tevens op gericht
leerlingen waar mogelijk tot het volgen van onderwijs in basisonderwijs of scholen
voor voortgezet onderwijs te brengen.
• Artikel 9 WPO, jo. Besluit vernieuwde kerndoelen, WPO: Het onderwijsaanbod voldoet aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang
ingericht.
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig en voor de kennisgebieden taal
en rekenen/wiskunde met behulp van genormeerde toetsen. De school stelt voor elke
leerling, op basis van alle leerlinggegevens, een passend ontwikkelingsperspectief
op dat voldoet aan de wettelijke vereisten en concrete doelen bevat. De school legt
in het ontwikkelingsperspectief (OPP) vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte
van de leerling. De OPP's zijn sturend voor de planmatige en doelgerichte uitvoering
van de extra ondersteuning. De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal
per schooljaar met de ouders geëvalueerd. Op basis van de evaluatie stelt de school
de doelen of aanpak van de extra ondersteuning bij. Het onderwijs is erop gericht
dat leerlingen zo mogelijk kunnen doorstromen naar het regulier onderwijs. Voor het
verzamelen en vastleggen van (toets)informatie gebruikt de school een leerling- en
onderwijsvolgsysteem. De school vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling
van de leerling, waarbij voor taal en rekenen tenminste de referentieniveaus taal
en rekenen als uitgangspunt gelden. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te
stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen. Het
stelt de school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de
leerling. De school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen. De school waarborgt
daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en heeft
daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert ouders regelmatig
over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. De school vervult
de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de school de extra ondersteuning voor een
leerling niet kan bieden, zoekt de school in samenwerking met ouders en zo nodig het
samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of
uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs hij naar verwachting zal uitstromen,
en over de belemmerende en de bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs
aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met de ouders, het ontwikkelingsperspectief
bijstellen.
• Artikel 40a, zesde lid, WPO: Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de individuele begeleiding.
Indien wordt afgeweken van een of meer onderdelen van het onderwijsprogramma wordt
dat vermeld in het ontwikkelingsperspectief.
• Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door
middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt
dit in de groepen 3 tot en met 8 in ieder geval met erkende toetsen.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het (ortho-)pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij
over leerlingen hebben. De leraren creëren in hun lessen een (ortho-)pedagogisch en
didactisch passend en stimulerend leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig
voelen en actief betrokken zijn. De leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen.
Zij zorgen voor een ordelijk verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt.
De leraren maken het lesdoel duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen
het beoogde lesdoel al dan niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren
leggen de lesstof duidelijk uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen
met de lesstof. Zij stemmen daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van
hun onderwijs af op de onderwijsbehoeften van individuele en groepen leerlingen. De
afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht, afhankelijk van de
pedagogische en didactische behoeften van leerlingen. De leraren geven hun leerlingen
gerichte feedback op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren de leerlingen
na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken
ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau
van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren onderwijs en zorgt
ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende schooljaren de school
kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo.
Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte onderwijstijd wordt benut worden
vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere
school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor
het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3 WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden.
Alle leerlingen in leerjaar 8 (behoudens wettelijke uitzonderingen) maken een doorstroomtoets.
De leraren nemen de toets conform de voorschriften af.
Wanneer uit de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies blijkt dan het
voorlopig advies, dan geeft de school een hoger definitief schooladvies. Alleen als
het in het belang is van de leerling, kan de school besluiten het advies niet te verhogen.
De school moet dit besluit motiveren.
De school informeert de ouders daarnaast over de vorderingen van de leerling en over
de informatie over de leerling die aan de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
Artikel 42 WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet schrijft voor welke toetsen
in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen en in welke gevallen het
bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets hoeft af te leggen.
Artikel 45d WPO: De school stelt een schooladvies voor de leerling op. Het schooladvies moet worden
bijgesteld als het toetsadvies hoger is.
Artikel 5 en artikel 6, Toetsbesluit PO: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften afgenomen.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor primair onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties betrekking
hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 34, 35, 36, 37, 38 en 39.
2 Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, behalve als zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen
verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met de basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
1
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde streefniveaus.
|
Beschrijving
De cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van
de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit betekent dat de school kan aantonen
dat de eindresultaten op de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde voldoen
aan de door de school gestelde ambitieuze streefniveaus.
Voor de leerlingen die verplicht zijn de doorstroomtoets te maken, onderbouwt de school
de resultaten bij de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde met behulp van
de resultaten op de doorstroomtoets.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 9, elfde lid, WPO: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet schrijft voor welke toetsen in het primair onderwijs verplicht moeten worden
afgenomen en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets
hoeft af te leggen. Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of
uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs de leerling naar verwachting
zal uitstromen, en over de belemmerende en de bevorderende factoren die van invloed
zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Voor iedere leerling wordt een ontwikkelingsperspectief opgesteld.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling,
op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven van kennis en van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
1 In de komende periode ontwikkelen wij een resultatenmodel voor het speciaal basisonderwijs
om te komen tot een beoordeling van de leerresultaten aan het einde van het speciaal
basisonderwijs. Hierover voeren wij overleg met het veld.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang van
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente, jeugdgezondheidszorg, een instantie
voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR,
bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen ten aanzien van het stelsel van
kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn
getroffen.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met
organisatie voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie,
het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
|
Bijlage 3. Waarderingskader nieuwkomersvoorzieningen type 1 en 2
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op nieuwkomersvoorzieningen
type 1 en 2 opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.4.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 165 WPO jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• RJO, jo. artikel 165, WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
zijn verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat
er indien nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere
in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f jo. artikel 14 WPO: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake
is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
(bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van de (G)MR over bepaalde
besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met organisaties
voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen
van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO jo. artikel 165, WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school. Het
aanbod sluit aan op het niveau van de leerlingen bij binnenkomst van de school. Het
leren van de Nederlandse taal in brede zin staat centraal en de leerinhouden zijn
daarop afgestemd.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum gebaseerd
op de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum kent een
logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende leerjaren
en het vervolgonderwijs, ook als dit een andere school voor primair onderwijs is,
en de samenleving. De uitvoering van het curriculum is herkenbaar in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich tenminste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen
en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 9, eerste lid, negende lid en elfde lid, WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen WPO: Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de referentieniveaus en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod. Onder aanbod verstaan we alle
lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het aanbod van de
school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het (taal)niveau en
de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig gedurende de
schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling
kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar. Bovendien
heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de periode die de
leerlingen in de nieuwkomersvoorziening verblijven, verdeeld.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele, zintuigelijke, lichamelijke
en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van de creativiteit, alsmede
op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 9 WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen WPO: Het onderwijsaanbod voldoet aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang
ingericht.
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig en voor de kennisgebieden taal
en rekenen/wiskunde met behulp van betrouwbare en valide toetsen. Voor het verzamelen
en vastleggen van (toets)informatie gebruikt de school een leerling- en onderwijsvolgsysteem.
De school vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling van de leerling,
waarbij voor taal en rekenen in ieder geval de referentieniveaus taal en rekenen als
uitgangspunt gelden. De school stelt voor elke leerling, op basis van alle leerlinggegevens,
passende (streef)doelen op. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen
op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen. Het stelt de
school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling.
De school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen. De school waarborgt daarmee
voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en heeft daarbij
oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert ouders regelmatig
over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
(OPP) vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert
het ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school stelt OPP’s op die voldoen aan
de wettelijke vereisten en concrete doelen bevatten. De OPP's zijn sturend voor een
planmatige en doelgerichte uitvoering van de extra ondersteuning. De inhoud en uitvoering
van het OPP wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de ouders geëvalueerd. Op basis
van de evaluatie stelt de school de doelen of aanpak van de extra ondersteuning bij.
De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de school de extra ondersteuning
voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in samenwerking met ouders en zo
nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of
naar welk uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs de leerling naar
verwachting zal uitstromen, en over de belemmerende en bevorderende factoren die van
invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met de ouders, het ontwikkelingsperspectief
bijstellen.
• Artikel 40a, zesde lid, WPO: Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de individuele begeleiding.
Indien wordt afgeweken van een of meer onderdelen van het onderwijsprogramma wordt
dat vermeld in het ontwikkelingsperspectief.
• Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door
middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt
dit in de groepen 3 tot en met 8 in ieder geval met erkende toetsen.
• Artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) voor welke periode
er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld en, indien van toepassing,
welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het (ortho-)pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een (ortho-)pedagogisch en didactisch passend en
stimulerend leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken
zijn. De leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen ervoor dat
het niveau van hun lessen past bij het beoogde eindniveau van leerlingen. De lessen
geven blijk van voldoende competentie op het gebied van de (vak)didactiek van Nederlands
als tweede taal. De leraren zorgen voor een ordelijk verloop van de les en benutten
de lestijd efficiënt. De leraren maken het lesdoel duidelijk. Zij monitoren tijdens
de les of de leerlingen het beoogde lesdoel al dan niet halen en passen hun onderwijs
waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof duidelijk uit en geven de leerlingen
voldoende tijd om te oefenen met de lesstof. Zij stemmen daarbij de instructie, de
verwerking en het tempo van hun onderwijs af op de onderwijsbehoeften van individuele
en groepen leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht,
afhankelijk van de pedagogische en didactische behoeften van leerlingen. De leraren
geven hun leerlingen gerichte feedback op hun gemaakte werk en op hun leerproces.
Zij stimuleren de leerlingen na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken
ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau
van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren onderwijs en zorgt
ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende schooljaren de school
kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte onderwijstijd wordt benut worden
vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere
school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor
het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3 WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Aan het eind van de schoolperiode informeert de school de ouders en de vervolgschool
over de ontwikkelingen en vorderingen van de leerlingen. Het onderwijskundig rapport
en de overdracht hiervan hebben daarbij een centrale rol.
De school informeert de ouders daarnaast over de informatie over de leerling die aan
de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
• Artikel 42, WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor primair onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties betrekking
hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 34, 35, 36, 37, 38 en 39.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument1.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen
verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
1 Dit instrument moet passen bij de leerlingenpopulatie en moet een representatief
en actueel beeld geven van de sociale, psychische en fysieke veiligheid van de leerlingen.
Dit kan betekenen dat de school geen Nederlandstalig of geen gestandaardiseerd instrument
gebruikt. Nieuwkomersvoorzieningen hoeven de gegevens niet jaarlijks aan te leveren
bij de inspectie, maar moeten de gegevens bij een inspectiebezoek wel kunnen laten
zien.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde streefniveaus.
|
Beschrijving
De cognitieve resultaten bij doorstroom naar het vervolgonderwijs liggen op het niveau
dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit
betekent dat de school kan aantonen dat de resultaten op de kernvakken Nederlandse
taal en rekenen/wiskunde voldoen aan de door de school gestelde ambitieuze streefniveaus.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 9, elfde lid, WPO: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
|