Instellingsbesluit Restitutiecommissie

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 24-01-2023 t/m heden

Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 april 2021, nr. WJZ/27740278, houdende instelling van de Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog en de vaststelling van het door deze commissie te hanteren beoordelingskader (Instellingsbesluit Restitutiecommissie)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 15, derde lid, van de Archiefwet 1995;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • archiefbescheiden: archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 1°, van de Archiefwet 1995;

  • Expertisecentrum: Expertisecentrum Restitutie Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies;

  • bindend advies: beslissing als bedoeld in artikel 900, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  • minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • ministerie: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • restitutie: teruggave aan de oorspronkelijke eigenaar of aan diens rechtsopvolgers krachtens erfrecht van cultuurgoederen, waarvan de oorspronkelijke eigenaar het bezit onvrijwillig, door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime, heeft verloren;

  • Restitutiecommissie: Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, genoemd in artikel 2;

  • Staat: Staat der Nederlanden;

  • verzoeker: degene die verzoekt om restitutie.

Artikel 2. Instelling en taak Restitutiecommissie

  • 1 Er is een Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, die tot taak heeft:

    • a. de minister op diens verzoek te adviseren over door hem te nemen beslissingen op verzoeken tot restitutie, voor zover het cultuurgoederen betreft die in het bezit zijn van de Staat; en

    • b. op verzoek van de minister bindend advies uit te brengen over verzoeken tot restitutie, voor zover het cultuurgoederen betreft die in het bezit zijn van een ander dan de Staat.

  • 2 De minister gaat uitsluitend over tot het doen van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzoeker en de bezitter de minister daar in onderlinge overeenstemming om verzoeken.

Artikel 3. Samenstelling Restitutiecommissie

  • 1 De Restitutiecommissie bestaat uit ten hoogste zeven leden, waaronder een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2 De leden zijn niet werkzaam bij het ministerie en zijn ook overigens niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister.

  • 3 De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter bezitten de hoedanigheid van meester in de rechten.

  • 4 Ten minste een lid van de Restitutiecommissie bezit een zodanige historische deskundigheid over de Tweede Wereldoorlog dat hij een wezenlijke bijdrage aan de werkzaamheden van de Restitutiecommissie kan leveren.

  • 5 Ten minste een lid van de Restitutiecommissie bezit een zodanige kunsthistorische of museale deskundigheid dat hij een wezenlijke bijdrage aan de werkzaamheden van de Restitutiecommissie kan leveren.

  • 6 De minister benoemt de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de andere leden voor ten hoogste vier jaar. Zij kunnen eenmaal voor een periode van ten hoogste vier jaar worden herbenoemd.

Artikel 4. Behandeling verzoeken door Restitutiecommissie

  • 1 De Restitutiecommissie behandelt verzoeken als bedoeld in artikel 2, eerste lid:

    • a. aan de hand van het beoordelingskader, opgenomen als bijlage bij dit besluit; en

    • b. in een door de voorzitter te bepalen samenstelling van ten minste drie leden waaronder in ieder geval de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter.

  • 2 De Restitutiecommissie kan partijen ook mondeling horen.

  • 3 De Restitutiecommissie kan in elk stadium een schikking tussen partijen bevorderen.

  • 4 De Restitutiecommissie kan het Expertisecentrum verzoeken een feitenonderzoek in te stellen.

  • 5 De Restitutiecommissie kan zich rechtstreeks tot derden wenden voor het verkrijgen van inlichtingen en hen in een vergadering horen.

  • 6 De Restitutiecommissie kan een reglement over haar werkwijze vaststellen.

Artikel 5. Ondersteuning Restitutiecommissie

  • 1 De minister voegt aan de Restitutiecommissie een secretariaat toe.

  • 2 Het secretariaat is voor zijn werkzaamheden voor de Restitutiecommissie uitsluitend aan de Restitutiecommissie verantwoording verschuldigd.

  • 3 De minister zorgt dat de Restitutiecommissie tijdig en volledig over alle stukken beschikt die zij nodig heeft en die zich op het ministerie bevinden.

  • 4 Iedere ambtenaar van het ministerie geeft aan een verzoek of oproep van de Restitutiecommissie gehoor.

Artikel 6. Buiten toepassing laten openbaarheidsbeperkingen

Indien de Restitutiecommissie of de medewerkers van het Expertisecentrum ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, inzage behoeven in archiefbescheiden die in een rijksarchiefbewaarplaats of in de algemene rijksarchiefbewaarplaats berusten, blijven de eventueel op die archiefbescheiden rustende openbaarheidsbeperkingen, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Archiefwet 1995, jegens hen buiten toepassing.

Artikel 7. Jaarlijkse verslaglegging

De Restitutiecommissie brengt jaarlijks verslag uit aan de minister over de uitvoering van haar taken.

Artikel 8. Archiefbescheiden Restitutiecommissie

De archiefbescheiden van de Restitutiecommissie worden na haar opheffing of zoveel eerder als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, naar het archief van de Directie Erfgoed en Kunsten van het ministerie overgebracht.

Artikel 9. Overgangsrecht toepasselijk besluit

Artikel 10. Overgangsrecht benoemingen

Artikel 10a. Overgangsrecht verlenging benoemingstermijn

  • 1 De Minister kan de benoeming van een persoon die op 1 januari 2023 lid was van de Restitutiecommissie, verlengen tot een totaalduur van ten hoogste vier jaar.

  • 2 Een verlenging als bedoeld in het eerste lid laat een eventuele herbenoeming op grond van artikel 3, zesde lid, onverlet.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 13. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Restitutiecommissie.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

I.K. van Engelshoven

Beoordelingskader Restitutiecommissie

Deze bijlage behoort bij artikel 4, eerste lid, van het Instellingsbesluit Restitutiecommissie.

Het advies of het bindend advies van de Restitutiecommissie is gericht op het bereiken van een rechtvaardige en eerlijke oplossing als bedoeld in principe 8 van de Washington Principles on Nazi-Confiscated Art (hierna: Washington Principles). Daarbij past zij de volgende beoordelingscriteria toe.

§ 1. Vereisten voor het inhoudelijk in behandeling nemen van een verzoek om restitutie

Beoordelingscriteria

De Restitutiecommissie beoordeelt eerst of het restitutieverzoek:

  • a. een zaak betreft waarover de Raad voor het Rechtsherstel of een andere rechter reeds een inhoudelijke uitspraak heeft gedaan;

  • b. een zaak betreft waarover bij een rechter een procedure aanhangig is;

  • c. betrekking heeft op een cultuurgoed waarvan de verzoeker of zijn rechtsvoorgangers uitdrukkelijk afstand hebben gedaan of ten aanzien waarvan de verzoeker of zijn rechtsvoorgangers reeds een schikking hebben getroffen; of

  • d. een zaak betreft waarover de Restitutiecommissie al een advies of bindend advies heeft uitgebracht; of

  • e. niet namens alle gerechtigden tot het vermogen van de oorspronkelijke eigenaar is ingediend, indien het een cultuurgoed betreft dat niet in het bezit is van de Staat.

Beslissing

  • 1. Indien sprake is van een geval als bedoeld in onderdeel b of e, neemt de Restitutiecommissie het verzoek niet inhoudelijk in behandeling.

  • 2. Indien sprake is van een geval als bedoeld in onderdeel a, c of d, neemt de Restitutiecommissie het verzoek evenmin inhoudelijk in behandeling, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dat niettemin rechtvaardigen.

  • 3. Indien het verzoek een zaak betreft waarover de Restitutiecommissie voor de inwerkingtreding van het Instellingsbesluit Restitutiecommissie advies of een bindend advies heeft gegeven, neemt de Restitutiecommissie, ook als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, het verzoek niettemin inhoudelijk in behandeling, indien:

    • a. het advies of bindend advies berustte of mede berustte op artikel 3, aanhef en onderdelen c, e, f, of g, van het reglement van de Restitutiecommissie zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding van het Instellingsbesluit Restitutiecommissie; en

    • b. het advies of bindend advies niet concludeerde dat restitutie of enige andere vorm van rechtsherstel diende plaats te vinden.

§ 2. Eigendomsvereiste

Beoordelingscriterium

Indien de Restitutiecommissie het verzoek inhoudelijk in behandeling neemt, beoordeelt zij vervolgens of in hoge mate aannemelijk is dat de verzoeker de oorspronkelijke eigenaar of diens rechtsopvolger krachtens erfrecht is.

Advies of bindend advies

Als dit niet in hoge mate aannemelijk is, adviseert de Restitutiecommissie tot afwijzing van het restitutieverzoek.

§ 3. Vereiste van onvrijwillig bezitsverlies

Beoordelingscriteria

Als de Restitutiecommissie heeft vastgesteld dat in hoge mate aannemelijk is dat de verzoeker de oorspronkelijke eigenaar of diens rechtsopvolger krachtens erfrecht is, beoordeelt zij of ook in voldoende mate aannemelijk is dat de oorspronkelijke eigenaar het bezit van het cultuurgoed door onvrijwillig bezitsverlies heeft verloren.

De Restitutiecommissie beoordeelt dit aan de hand van de criteria 3.1, 3.2 en 3.3.

Criterium 3.1. Particulier die tot vervolgde bevolkingsgroep behoorde

Als de oorspronkelijke eigenaar een particulier is die tot een vervolgde bevolkingsgroep behoorde, wordt onvrijwillig bezitsverlies aangenomen indien het bezitsverlies in Nederland na 10 mei 1940, in Duitsland na 30 januari 1933 of in Oostenrijk na 13 maart 1938 heeft plaatsgevonden, tenzij nadrukkelijk anders blijkt.

Criterium 3.2. Kunsthandelaar die tot vervolgde bevolkingsgroep behoorde

  • 1. Als de oorspronkelijke eigenaar een kunsthandelaar is die tot een vervolgde bevolkingsgroep behoorde, wordt onvrijwillig bezitsverlies aangenomen indien er aanwijzingen zijn die onvrijwillig bezitsverlies voldoende aannemelijk maken.

  • 2. Zulke aanwijzingen zijn in ieder geval:

    • a. aangifte na de oorlog van diefstal, confiscatie of onvrijwillige verkoop;

    • b. rechtstreekse verkoop, onder dreiging van represailles, aan een vertegenwoordiger van de nazi’s of aan een persoon die als collaborateur is veroordeeld;

    • c. verkoop waarbij een toezegging tot levering van een paspoort of vrijgeleide onderdeel van de transactie uitmaakte;

    • d. verkoop tegen een prijs die aanzienlijk lager was dan de toenmalige marktwaarde; of

    • e. verkoop door een Verwalter, tenzij kan worden aangetoond dat de oorspronkelijke eigenaar het volledige profijt van de verkoop heeft genoten of na de oorlog uitdrukkelijk van zijn rechten afstand heeft gedaan.

  • 3. Bij het ontbreken van een aangifte als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of in gevallen waarin alleen door de Stichting Nederlands Kunstbezit aangifte is gedaan, wordt onvrijwillig bezitsverlies aangenomen als er aanwijzingen zijn die diefstal of confiscatie voldoende aannemelijk maken. Daarbij worden ook de bedreigende algemene omstandigheden in aanmerking genomen.

  • 4. Als er voldoende aanwijzingen zijn dat het cultuurgoed niet tot de handelsvoorraad van de kunsthandelaar behoorde, maar tot zijn privécollectie, wordt de aanwezigheid van onvrijwillig bezitsverlies beoordeeld aan de hand van criterium 3.1.

Criterium 3.3. Overige gevallen van onvrijwillig bezitsverlies

Ongeacht de hoedanigheid van de oorspronkelijke eigenaar en ongeacht in welk land en op welk tijdstip – mits na 30 januari 1933 – het bezitsverlies heeft plaatsgevonden, wordt onvrijwillig bezitsverlies eveneens aangenomen als de onvrijwilligheid voldoende aannemelijk is, bijvoorbeeld omdat de oorspronkelijke eigenaar de opbrengst nodig had voor de financiering om het naziregime te ontvluchten.

Advies of bindend advies

  • 1. Als onvrijwillig bezitsverlies na toepassing van de criteria 3.1 tot en met 3.3 niet voldoende aannemelijk is, adviseert de Restitutiecommissie tot afwijzing van het restitutieverzoek.

  • 2. Als onvrijwillig bezitsverlies na toepassing van de criteria 3.1 tot en met 3.3 voldoende aannemelijk is en het cultuurgoed in het bezit is van de Staat, adviseert de Restitutiecommissie tot restitutie.

  • 3. Als na toepassing van de criteria 3.1 tot en met 3.3 onvrijwilligheid van het bezitsverlies voldoende aannemelijk is en het cultuurgoed niet in het bezit is van de Staat, beoordeelt de Restitutiecommissie of de bezitter bij de verwerving van het cultuurgoed te goeder trouw was ten aanzien van de herkomst van het cultuurgoed. Als de bezitter echter afziet van een beroep op goede trouw, adviseert de Restitutiecommissie zonder onderzoek van de goede trouw tot restitutie.

§ 4. Aanwezigheid van goede trouw

Beoordelingscriterium

Goede trouw wordt aangenomen als:

  • a. het door de bezitter vóór de verwerving verrichte onderzoek voldoet aan de maatstaven ten tijde van verwerving; en

  • b. de bezitter bij de verwerving gelet op dit onderzoek en de verdere omstandigheden niet wist en ook niet behoorde te weten dat het bezit van het cultuurgoed indertijd onvrijwillig is verloren.

Bindend advies

  • 1. Als de bezitter bij de verwerving van het cultuurgoed niet te goeder trouw was ten aanzien van de herkomst, adviseert de Restitutiecommissie tot restitutie.

  • 2. Als de bezitter bij de verwerving van het cultuurgoed te goeder trouw was ten aanzien van de herkomst, adviseert de Restitutiecommissie in welke mate niettemin aan het restitutieverzoek wordt tegemoetgekomen, door middel van:

    • a. restitutie zonder voorwaarden, of

    • b. een bemiddelende oplossing mits deze rechtvaardig en eerlijk is als bedoeld in principe 8 van de Washington Principles.

  • 3. Een bemiddelende oplossing kan bijvoorbeeld inhouden:

    • a. restitutie onder passende voorwaarden, daaronder mede begrepen financiële voorwaarden;

    • b. restitutie onder de voorwaarde dat het cultuurgoed gedurende een of meer periodes voor het publiek zichtbaar blijft;

    • c. geen restitutie, maar wel een verplichting voor de bezitter om de restitutieverzoeker een passende financiële vergoeding aan te bieden;

    • d. geen restitutie, maar wel een verplichting voor de bezitter om het cultuurgoed tentoon te stellen met vermelding van de herkomst en de naam van de oorspronkelijke eigenaar.

§ 5. Afwijking bij zwaarwegende aanleiding

Als de bijzonderheden van een zaak daartoe een zwaarwegende aanleiding geven, kan de Restitutiecommissie bij wijze van uitzondering van een of meer onderdelen van dit beoordelingskader afwijken om een rechtvaardige en eerlijke oplossing als bedoeld in principe 8 van de Washington Principles te bereiken.

Naar boven