Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021-2024

[Regeling vervalt per 01-01-2025.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 10-02-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 december 2020, MBO/26228811, houdende regels voor subsidieverstrekking voor de aanpak van laaggeletterdheid (Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021-2024)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1 De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten als bedoeld in paragraaf 2, 3 of 4.

  • 2 De minister verstrekt geen subsidie voor:

    • a. een inburgeringscursus of een onderdeel daarvan;

    • b. een opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een onderdeel daarvan;

    • c. een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.1.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een onderdeel daarvan;

    • d. een andere opleiding die leidt tot een door de minister erkend diploma of een onderdeel daarvan;

    • e. activiteiten waarvoor aan de aanvrager reeds een andere subsidie of een andere financiële bijdrage van de minister of een of meer andere bestuursorganen is verstrekt; of

    • f. activiteiten die voor het tijdstip van het indienen van de aanvraag zijn aangevangen.

Artikel 4. De subsidieaanvraag

  • 1 Voor een subsidieaanvraag als bedoeld in paragraaf 2, 3 of 4 wordt een door de minister vastgesteld modelformulier gebruikt dat is bekendgemaakt op de website https://www.dus-i.nl/subsidies/tel-mee-met-taal.

  • 2 In de kalenderjaren 2021 tot en met 2024 kan telkens in de periode van 1 januari tot en met de laatste dag van februari een aanvraag worden ingediend. De minister wijst aanvragen die zijn ingediend buiten een aanvraagperiode af.

§ 2. Subsidie voor activiteiten voor laaggeletterde werknemers

Artikel 5. Subsidie voor activiteiten voor laaggeletterde werknemers

  • 1 De minister kan aan een werkgever op aanvraag een subsidie verstrekken voor een in de Nederlandse taal gegeven en door een taaldocent verzorgd opleidingstraject met minimaal 30 contacturen per werknemer en gericht op het verbeteren van een of meer taalvaardigheden, een of meer rekenvaardigheden of de digitale vaardigheden van een werknemer, en voor de volgende eventuele aanvullende activiteiten:

    • a. de voorzorg, zijnde het werven van werknemers en het bepalen welk opleidingstraject voor hen het meest passend is; en

    • b. de nazorg, zijnde het begeleiden van werknemers bij het volgen van een vervolgscholing, het verspreiden van de opbrengsten van het opleidingstraject binnen de organisatie van de werkgever of het toepassen daarvan in het HRM-beleid van de werkgever.

  • 2 De werkgever beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel of, indien de werkgever in het buitenland is gevestigd, een inschrijving bij de met de Kamer van Koophandel vergelijkbare instantie in het land van vestiging.

  • 3 Een aanvraag voor een opleidingstraject dat is gericht op het verbeteren van een of meer taalvaardigheden, kan slechts worden gedaan voor werknemers woonachtig in Nederland die een of meer taalvaardigheden van de Nederlandse taal beheersen op een referentieniveau lager dan het referentieniveau 2F, zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

  • 4 Een aanvraag voor een opleidingstraject dat is gericht op het verbeteren van een of meer rekenvaardigheden, kan slechts worden gedaan voor werknemers woonachtig in Nederland die een of meer taalvaardigheden beheersen op een referentieniveau lager dan het referentieniveau, bedoeld in het derde lid, dan wel een of meer rekenvaardigheden beheersen op een niveau lager dan het referentieniveau 2F, zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

  • 5 Een aanvraag voor een opleidingstraject dat is gericht op het verbeteren van een of meer digitale vaardigheden, kan slechts worden gedaan voor werknemers woonachtig in Nederland die een of meer taalvaardigheden beheersen op een referentieniveau lager dan het referentieniveau, bedoeld in het derde lid, dan wel één of meer digitale vaardigheden beheersen op een niveau lager dan het Basisniveau 2, zoals vastgesteld in bijlage 8, behorende bij de Regeling eindtermen educatie 2013.

  • 6 De werkgever stelt het referentieniveau van een werknemer, bedoeld in het derde lid, vast aan de hand van een actuele individuele niveaubepaling of niveau-indicatie. De niveaubepaling of niveau-indicatie wordt uiterlijk voor de start van het opleidingstraject afgenomen op basis van een gevalideerd instrument. Indien een schriftelijke of digitale test vanwege het taalniveau dan wel het niveau van de digitale vaardigheden van de werknemer niet mogelijk is kan de niveaubepaling of niveau-indicatie mondeling worden uitgevoerd, blijkend uit een gespreksverslag. De taaldocent ondertekent het gespreksverslag.

  • 7 Een werkgever kan ten hoogste eenmaal per jaar subsidie als bedoeld in deze paragraaf aanvragen.

Artikel 6. Penvoerderschap

  • 1 De aanvraag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, kan tevens worden ingediend door een penvoerder, zijnde:

    • a. een werkgever die de bedoelde aanvraag mede namens een of meer andere werkgevers doet; of

    • b. een O&O-fonds dan wel een opleider die de bedoelde aanvraag namens een of meer werkgevers doet.

  • 2 De penvoerder beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel of, indien de penvoerder in het buitenland is gevestigd, een inschrijving bij de met de Kamer van Koophandel vergelijkbare instantie in het land van vestiging.

  • 3 Indien de aanvraag wordt ingediend door een penvoerder wordt de subsidie tevens verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 4 Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke partij feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 5 Indien de aanvraag wordt ingediend door een penvoerder, bevat de aanvraag een verklaring van alle werkgevers namens wie de aanvraag wordt gedaan, waarin zij verklaren dat de penvoerder gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen, en dat alle gegevens die noodzakelijk zijn om aan de subsidie verbonden verplichtingen te voldoen, op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt. De verklaring is door alle werkgevers ondertekend.

  • 6 Een penvoerder kan ten hoogste eenmaal per jaar subsidie als bedoeld in deze paragraaf aanvragen namens dezelfde werkgever of werkgevers. De werkgever of werkgevers namens wie de penvoerder de aanvraag doet, kunnen in dat jaar niet zelf subsidie aanvragen en zich niet aansluiten bij een aanvraag van een andere penvoerder.

Artikel 7. Taaldocent opleidingstrajecten

  • 2 Een taaldocent als bedoeld in het eerste lid is werkzaam voor een opleider die beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, of beschikt als zelfstandige taaldocent over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Indien de opleider of zelfstandige taaldocent in het buitenland is gevestigd, beschikt die opleider of zelfstandige taaldocent over een inschrijving bij de met de Kamer van Koophandel vergelijkbare instantie in het land van vestiging.

Artikel 8. Te subsidiëren kosten

Alleen de directe kosten voor het uitvoeren van de activiteiten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, zijn subsidiabel. Voor deze directe kosten geldt dat zij:

  • a. per opleidingstraject niet meer dan € 150,– per contactuur mogen bedragen;

  • b. per opleidingstraject niet meer dan € 1.500,– per werknemer mogen bedragen;

  • c. voor de eventuele voorzorg niet meer dan 5% van de subsidiabele kosten voor het opleidingstraject of in het geval van meerdere opleidingstrajecten, niet meer dan 5% van de totale subsidiabele kosten van de opleidingstrajecten tezamen mogen bedragen; en

  • d. voor de eventuele nazorg niet meer dan 10% van de subsidiabele kosten voor het opleidingstraject, of in het geval van meerdere opleidingstrajecten, niet meer dan 10% van de totale subsidiabele kosten van de opleidingstrajecten tezamen mogen bedragen.

Artikel 9. Omvang subsidie en eigen bijdrage of bijdragen van derden

  • 1 Een subsidie bedraagt per subsidieaanvraag ten hoogste € 125.000,–.

  • 2 Een subsidie bedraagt ten hoogste 67 procent van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 8. De aanvrager bekostigt de andere 33 procent door middel van een eigen bijdrage of bijdragen van derden.

Artikel 10. Subsidieplafond en wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1 Voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf is:

    • a. in het kalenderjaar 2021 een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 8.800.000,–;

    • b. in het kalenderjaar 2022 een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 2.850.000,– voor subsidieverstrekking aan werkgevers in het Europese deel van Nederland en ten hoogste € 50.000,– voor subsidieverstrekking aan werkgevers in Caribisch Nederland;

    • c. in de kalenderjaren 2023 en 2024 jaarlijks een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 3.300.000,– voor subsidieverstrekking aan werkgevers in het Europese deel van Nederland en ten hoogste € 50.000,– voor subsidieverstrekking aan werkgevers in Caribisch Nederland.

  • 2 Indien het subsidieplafond in enig jaar niet hoog genoeg is om alle in aanmerking komende aanvragen toe te wijzen, worden de aanvragen door middel van loting gerangschikt.

  • 3 Indien het subsidieplafond voor 2021 na de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 4, tweede lid, niet is uitgeput, wordt een tweede aanvraagtijdvak opengesteld van 1 juni 2021 tot en met 30 juni 2021.

  • 4 Indien het subsidieplafond voor werkgevers in het Europese deel van Nederland in de jaren 2022, 2023 of 2024 niet wordt uitgeput, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het subsidieplafond voor het Europese deel van Nederland, bedoeld in artikel 17, eerste lid, voor het desbetreffende kalenderjaar. Indien na toepassing van de eerste volzin in het jaar 2022 nog middelen resteren, worden deze middelen toegevoegd aan het subsidieplafond, bedoeld in artikel 24, eerste lid, voor dat kalenderjaar.

  • 5 Indien het subsidieplafond voor werkgevers in Caribisch Nederland in de jaren 2022, 2023 of 2024 niet wordt uitgeput, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het subsidieplafond voor Caribisch Nederland voor activiteiten voor laaggeletterde ouders, bedoeld in artikel 17, eerste lid, voor het desbetreffende kalenderjaar. Indien na toepassing van de vorige volzin nog middelen resteren, worden deze toegevoegd aan het budget voor het Europese deel van Nederland, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, voor het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 11. Eisen subsidieaanvraag

  • 1 Een aanvrager dient bij een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in deze paragraaf, de volgende documenten in:

    • a. een activiteitenplan dat voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.4 van de Kaderregeling en dat bovendien ten minste bevat:

      • 1°. een beschrijving van het opleidingstraject of de opleidingstrajecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waaruit in elk geval het aantal contacturen, de periode waarin het opleidingstraject wordt aangeboden, het aantal werknemers, de groepsgrootte per opleidingstraject, het niveau van de opleiding, de gebruikte lesmethode, de opleider of zelfstandige taaldocent en de te gebruiken toetsinstrumenten blijken;

      • 2°. een beschrijving van de doelstellingen van het opleidingstraject of de opleidingstrajecten en de wijze waarop deze aansluit of aansluiten bij de huidige of toekomstige werkzaamheden van de werknemers;

      • 3°. een beschrijving van de eventuele aanvullende activiteiten; en

      • 4°. een keuze voor een vorm van monitoring aan de hand waarvan na het opleidingstraject of de opleidingstrajecten zal worden geëvalueerd in hoeverre de doelstellingen daarvan en van de eventuele aanvullende activiteiten zijn behaald, waarbij de aanvrager kan kiezen uit een zelfevaluatie, impactmeting of het bijhouden van leeruitkomsten of testresultaten;

    • b. een begroting die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.5 van de Kaderregeling en waaruit in elk geval de totale kosten van het opleidingstraject of de opleidingstrajecten, de kosten per werknemer, het aantal contacturen, de kosten per contactuur en de hoogte van de eigen bijdrage of bijdragen van derden duidelijk worden; en

    • c. indien de aanvraag wordt gedaan door een penvoerder: de verklaring, bedoeld in artikel 6, vijfde lid.

  • 2 De aanvrager vermeldt in de aanvraag zijn Kamer van Koophandel-nummer en dat van de opleider of zelfstandige taaldocent, hetzij, indien de aanvrager, opleider of zelfstandige taaldocent in het buitenland is gevestigd, het inschrijvingsnummer van de daarmee vergelijkbare instantie in het land van vestiging.

Artikel 12. Verplichtingen

  • 1 De activiteiten worden afgerond binnen 18 maanden na het moment van subsidieverstrekking.

  • 2 De subsidieontvanger zorgt ervoor dat elke werknemer die deelneemt aan een opleidingstraject minimaal 30 contacturen volgt, tenzij de subsidieontvanger kan aantonen dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden en dat hij zich voldoende heeft ingespannen om, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de uren door de werknemer te laten inhalen of een andere werknemer aan het opleidingstraject te laten deelnemen. Indien hij een andere werknemer aan het opleidingstraject laat deelnemen, dient ook deze werknemer minimaal 30 contacturen te volgen.

  • 3 De subsidieontvanger administreert:

    • a. hoeveel werknemers en hoeveel van elk geslacht aan het opleidingstraject of de opleidingstrajecten hebben deelgenomen;

    • b. hoeveel werknemers Nederlands als moedertaal of Nederlands als tweede taal hebben; en

    • c. het aantal per werknemer gevolgde contacturen.

  • 4 De subsidieontvanger evalueert na afloop van het opleidingstraject en de eventuele aanvullende activiteiten in hoeverre de doelstellingen daarvan zijn gehaald, waarbij de subsidieontvanger gebruik maakt van de vorm van monitoring, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, subonderdeel 4°, zoals opgegeven bij de aanvraag. De subsidieontvanger dient de evaluatie uiterlijk drie maanden na afloop van de gesubsidieerde activiteiten in bij de minister.

  • 5 In aanvulling op artikel 5.4 van de Kaderregeling verleent de subsidieontvanger gedurende de looptijd van de gesubsidieerde activiteiten en tot een jaar na afloop daarvan op verzoek van de minister medewerking aan initiatieven in het kader van Tel mee met Taal om de uitvoering of resultaten van het opleidingstraject en de eventuele aanvullende activiteiten toe te lichten.

  • 6 De subsidieontvanger bedingt bij de opleider of zelfstandige taaldocent dat zij de voor de administratie benodigde gegevens, bedoeld in het derde lid, bijhouden en met de subsidieontvanger delen alsmede meewerken aan de evaluatie, bedoeld in artikel 5.4 van de Kaderregeling.

  • 7 Indien de administratie als bedoeld in het derde lid door de minister wordt opgevraagd ten behoeve van de verantwoording en vaststelling van de subsidie, verwijdert de subsidieontvanger daaruit de persoonsgegevens van de werknemers.

§ 3. Subsidie voor activiteiten voor laaggeletterde ouders

Artikel 13. Subsidie voor activiteiten voor laaggeletterde ouders

  • 1 De minister kan aan een penvoerder als bedoeld in artikel 14, op aanvraag een subsidie verstrekken ten behoeve van:

    • a. een in de Nederlandse taal gegeven cursus voor ouders met minimaal 30 contacturen per ouder; of

    • b. overige activiteiten gericht op ouders.

  • 2 De cursus, bedoeld in het eerste lid, onder a, is gericht op het vergroten van een of meer taalvaardigheden, een of meer rekenvaardigheden of de digitale vaardigheden van de ouder en wat de taalvaardigheden betreft de toepassing daarvan in de communicatie met en over diens kind of kinderen. De cursus draagt bij aan het ontwikkelen van een educatief partnerschap tussen ouder, onderwijsinstelling, instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren en voorschoolse voorzieningen en stimuleert een educatief thuismilieu.

  • 3 De overige activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, zijn gericht op:

    • a. het stimuleren van educatief partnerschap tussen ouder, onderwijsinstelling, kinderopvanginstellingen, instellingen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren en voorschoolse voorzieningen en de ontwikkeling van een of meer taalvaardigheden, een of meer rekenvaardigheden of de digitale vaardigheden; of

    • b. het bevorderen van een educatief thuismilieu en de ontwikkeling van een of meer taalvaardigheden, een of meer rekenvaardigheden of de digitale vaardigheden.

  • 5 Een aanvraag voor een opleiding gericht op het verbeteren van een of meer rekenvaardigheden, kan slechts worden gedaan voor ouders woonachtig in Nederland die een of meer taalvaardigheden beheersen op een referentieniveau lager dan het referentieniveau, bedoeld in het vierde lid, dan wel een of meer rekenvaardigheden beheersen op een niveau lager dan het referentieniveau 2F, zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen;

  • 6 Een aanvraag voor een opleiding gericht op het verbeteren van een of meer digitale vaardigheden, kan slechts worden gedaan voor ouders woonachtig in Nederland die een of meer taalvaardigheden beheersen op een referentieniveau lager dan het referentieniveau, bedoeld in het vierde lid, dan wel één of meer digitale vaardigheden beheersen op een niveau lager dan het Basisniveau 2, zoals vastgesteld in bijlage 8, eindtermen digitale vaardigheden behorende bij de Regeling eindtermen educatie 2013.

  • 7 Voor de ouders die deelnemen aan een cursus, stelt de aanvrager het referentieniveau, bedoeld in het vierde lid van elke ouder vast aan de hand van een actuele individuele niveaubepaling of niveau-indicatie. De niveaubepaling of niveau-indicatie wordt uiterlijk voor de start van de cursus afgenomen op basis van een gevalideerd instrument. Indien een schriftelijke of digitale test niet mogelijk is, vanwege het taalniveau dan wel het niveau van de digitale vaardigheden van de ouder, kan de niveaubepaling of niveau-indicatie mondeling worden uitgevoerd, blijkend uit een gespreksverslag. De taaldocent ondertekent het gespreksverslag.

  • 8 De aanvraag wordt ten minste door een gemeente ondersteund en bevat een ondertekende ondersteuningsverklaring van de gemeenten die de aanvraag ondersteunen.

Artikel 14. Penvoerderschap

  • 1 Een penvoerder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde de Staat, een provincie, een waterschap, een gemeente of een buitenlands overheidsorgaan, die de bedoelde aanvraag mede namens ten minste twee andere partijen indient, waaronder in ieder geval een lokale bibliotheek, een instelling die de jeugdgezondheidszorg uitvoert, een onderwijsinstelling of een voorschoolse voorziening.

  • 2 De penvoerder beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel of, indien de penvoerder in het buitenland is gevestigd, een inschrijving bij de met de Kamer van Koophandel vergelijkbare instantie in het land van vestiging.

  • 3 De subsidie wordt verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 4 Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke partij feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 5 De aanvraag bevat een verklaring van alle partijen namens wie de aanvraag wordt gedaan, waarin zij verklaren dat de penvoerder gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen, en dat alle gegevens die noodzakelijk zijn om aan de subsidie verbonden verplichtingen te voldoen, op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt. De verklaring is door alle partijen ondertekend.

  • 6 Een penvoerder kan in die hoedanigheid ten hoogste eenmaal per jaar subsidie als bedoeld in deze paragraaf aanvragen. De aanvraag heeft betrekking op ofwel een cursus, ofwel overige activiteiten.

Artikel 15. Te subsidiëren kosten

  • 1 Voor cursussen zijn alleen de directe kosten voor het uitvoeren daarvan subsidiabel. De directe kosten mogen niet meer dan € 600,– per ouder bedragen, ongeacht of de ouder een of meerdere cursussen volgt.

  • 2 Voor de overige activiteiten zijn alleen de directe kosten voor het uitvoeren daarvan subsidiabel.

Artikel 16. Omvang subsidie en eigen bijdrage of bijdrage van derden

  • 1 Een subsidie bedraagt per subsidieaanvraag ten hoogste € 125.000,–.

  • 2 Een subsidie bedraagt ten hoogste 67 procent van de subsidiabele kosten. De aanvrager bekostigt de andere 33 procent door middel van een eigen bijdrage of bijdragen van derden.

Artikel 17. Subsidieplafonds en wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1 Voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf is in:

    • a. het kalenderjaar 2021 een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 1.300.000,–;

    • b. het kalenderjaar 2022 een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 1.250.000,– voor aanvrager in het Europese deel van Nederland en ten hoogste € 50.000,– voor aanvragers in Caribisch Nederland;

    • c. de kalenderjaren 2023 en 2024 jaarlijks een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 1.700.000,– voor subsidieverstrekking aan aanvragers in het Europese deel van Nederland en ten hoogste € 50.000,– voor subsidieverstrekking aan aanvragers in Caribisch Nederland.

  • 2 Indien het subsidieplafond in enig jaar niet hoog genoeg is om alle in aanmerking komende aanvragen toe te wijzen, worden de aanvragen door middel van loting gerangschikt.

  • 3 Indien het subsidieplafond voor aanvragers in het Europese deel van Nederland in de jaren 2022, 2023 of 2024 niet wordt uitgeput, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het subsidieplafond voor het Europese deel van Nederland, bedoeld in artikel 10, eerste lid, voor het desbetreffende kalenderjaar. Indien na toepassing van de eerste volzin in het jaar 2022 nog middelen resteren, worden deze middelen toegevoegd aan het subsidieplafond, bedoeld in artikel 24, eerste lid, voor dat kalenderjaar.

  • 4 Indien het subsidieplafond voor aanvragers in Caribisch Nederland in de jaren 2022, 2023 of 2024 niet wordt uitgeput, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het subsidieplafond voor Caribisch Nederland, bedoeld in artikel 10, eerste lid, voor het desbetreffende kalenderjaar. Indien na toepassing van de vorige volzin nog middelen resteren, worden deze toegevoegd aan het budget voor Europees Nederland, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 18. Eisen subsidieaanvraag

  • 1 Een aanvrager dient bij een subsidieaanvraag voor een cursus of cursussen de volgende documenten in:

    • a. een activiteitenplan dat voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.4 van de Kaderregeling en dat bovendien ten minste bevat:

      • 1°. een beschrijving van de cursus of cursussen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waaruit in elk geval het aantal contacturen, de periode waarin de activiteiten worden aangeboden, het aantal ouders, de groepsgrootte per cursus en de gebruikte lesmethode blijken;

      • 2°. een beschrijving van de doelen van de cursus of cursussen en de wijze waarop deze cursus bijdraagt of cursussen bijdragen aan de doelen, bedoeld in artikel 13, tweede lid;

      • 3°. een keuze voor een vorm van monitoring aan de hand waarvan na de cursus of cursussen zal worden geëvalueerd in hoeverre de doelstellingen daarvan zijn gehaald, waarbij de aanvrager kan kiezen uit een zelfevaluatie, impactmeting of het bijhouden van leeruitkomsten of testresultaten;

    • b. een begroting die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.5 van de Kaderregeling en waaruit in elk geval de totale kosten van de cursus of cursussen, de kosten per ouder en de hoogte van de eigen bijdrage of bijdragen van derden duidelijk worden;

    • c. de ondersteuningsverklaring, bedoeld in artikel 13, vijfde lid; en

    • d. de verklaring, bedoeld in artikel 14, vijfde lid.

  • 2 Een aanvrager dient bij een subsidieaanvraag voor overige activiteiten de volgende documenten in:

    • a. een activiteitenplan dat voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.4 van de Kaderregeling en dat bovendien ten minste bevat:

      • 1°. een beschrijving van de overige activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, alsmede van de wijze van uitvoering van deze activiteiten, de looptijd van de uitvoering en de verdeling van de taken tussen de betrokken partijen;

      • 2°. een beschrijving van de behoeften waarin de overige activiteiten voorzien en de doelstellingen, resultaten of producten die met de activiteiten worden nagestreefd;

      • 3°. een beschrijving van de verwachte opbrengst van de overige activiteiten en de wijze waarop deze bijdragen aan de doelen als bedoeld in artikel 13, derde lid;

      • 4°. een keuze voor een vorm van monitoring aan de hand waarvan na de overige activiteiten zal worden geëvalueerd in hoeverre de doelstellingen daarvan zijn gehaald, waarbij de aanvrager kan kiezen uit een zelfevaluatie, impactmeting of het bijhouden van leeruitkomsten of testresultaten;

    • b. een begroting die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3.5 van de Kaderregeling en waaruit in elk geval de hoogte van de eigen bijdrage of bijdragen van derden duidelijk wordt;

    • c. de ondersteuningsverklaring, bedoeld in artikel 13, vijfde lid; en

    • d. de verklaring, bedoeld in artikel 14, vijfde lid.

  • 3 In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling wordt in een aanvraag het Kamer van Koophandel-nummer van de aanvrager vermeld, hetzij, indien de aanvrager in het buitenland is gevestigd, het inschrijvingsnummer van de daarmee vergelijkbare instantie in het land van vestiging.

Artikel 19. Verplichtingen

  • 1 De activiteiten worden afgerond binnen 18 maanden na het moment van subsidieverstrekking.

  • 2 De subsidieontvanger zorgt ervoor dat elke ouder die deelneemt aan een cursus minimaal 30 contacturen van die cursus volgt, tenzij de subsidieontvanger kan aantonen dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden en zich heeft ingespannen om, indien redelijkerwijs mogelijk, de uren door de ouder te laten inhalen of een andere ouder aan de cursus te laten deelnemen. Indien hij een andere ouder aan de cursus laat deelnemen, dient ook deze ouder minimaal 30 contacturen te volgen.

  • 3 De subsidieontvanger administreert:

    • a. hoeveel ouders en hoeveel van elk geslacht aan de cursus, cursussen of de overige activiteiten hebben deelgenomen;

    • b. hoeveel ouders Nederlands als moedertaal of Nederlands als tweede taal hebben; en

    • c. voor een cursus: het aantal per ouder gevolgde contacturen.

  • 4 De subsidieontvanger evalueert na afloop van de activiteiten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, in hoeverre de doelstellingen daarvan zijn gehaald, waarbij de subsidieontvanger gebruik maakt van de vorm van monitoring, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder a, subonderdeel 3°, respectievelijk artikel 18, tweede lid, onder a, subonderdeel 4°, zoals opgegeven bij de aanvraag. De subsidieontvanger dient de evaluatie uiterlijk drie maanden na afloop van de gesubsidieerde activiteiten in bij de minister.

  • 5 In aanvulling op artikel 5.4 van de Kaderregeling verleent de subsidieontvanger gedurende de looptijd van de gesubsidieerde activiteiten en tot een jaar na afloop daarvan op verzoek van de minister medewerking aan initiatieven in het kader van Tel mee met Taal om de uitvoering of resultaten van de gesubsidieerde activiteiten toe te lichten.

  • 6 Indien de administratie als bedoeld in het derde lid door de minister wordt opgevraagd ten behoeve van de verantwoording en vaststelling van de subsidie, verwijdert de subsidieontvanger daaruit de persoonsgegevens van de ouders.

§ 4. Subsidie voor experimenten

Artikel 20. Subsidie voor experimenten

  • 1 De Minister kan op aanvraag van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde de Staat, een provincie, een waterschap, een gemeente of een buitenlands overheidsorgaan, een subsidie als bedoeld in deze paragraaf verstrekken ten behoeve van experimenten, zijnde innovatieve activiteiten die in de praktijk worden ontwikkeld en in de praktijk worden uitgeprobeerd, gericht op het beter kunnen bereiken van in Nederland woonachtige laaggeletterde personen zodat zij worden toegeleid naar cursussen gericht op taalvaardigheden, rekenvaardigheden of digitale vaardigheden.

  • 2 De aanvrager beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel of, indien de aanvrager in het buitenland is gevestigd, een inschrijving bij de met de Kamer van Koophandel vergelijkbare instantie in het land van vestiging.

  • 3 De aanvraag wordt ten minste door een gemeente ondersteund en bevat een ondertekende ondersteuningsverklaring van de gemeenten die de aanvraag ondersteunen.

  • 4 Een aanvrager als bedoeld in het eerste lid kan ten hoogste eenmaal per jaar subsidie als bedoeld in deze paragraaf aanvragen. Tevens kan de aanvrager dat jaar geen subsidieaanvraag doen als penvoerder, bedoeld in artikel 21, eerste lid.

Artikel 21. Penvoerderschap

  • 1 De aanvraag, bedoeld in artikel 20, eerste lid, kan tevens worden ingediend door een penvoerder, zijnde een natuurlijke persoon of rechtspersoon en niet zijnde de Staat, een provincie, een waterschap, een gemeente of een buitenlands overheidsorgaan, die de bedoelde aanvraag mede namens een of meer andere partijen indient.

  • 2 De penvoerder beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel of, indien de penvoerder in het buitenland is gevestigd, een inschrijving bij de met de Kamer van Koophandel vergelijkbare instantie in het land van vestiging.

  • 3 Indien de aanvraag wordt ingediend door een penvoerder als bedoeld in het eerste lid, wordt de subsidie tevens verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 4 Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke partij feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 5 De aanvraag bevat een door alle bij de aanvraag betrokken partijen getekende verklaring, waarin zij verklaren dat de penvoerder gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen, en dat alle gegevens die noodzakelijk zijn om aan de subsidie verbonden verplichtingen te voldoen, op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt. De verklaring is door alle partijen ondertekend.

  • 6 Een penvoerder kan in die hoedanigheid ten hoogste eenmaal per jaar subsidie als bedoeld in deze paragraaf aanvragen. Tevens kan een penvoerder dat jaar geen subsidieaanvraag voor alleen zichzelf doen, bedoeld in artikel 20, eerste lid.

Artikel 22. Te subsidiëren kosten

Alleen de directe kosten voor het uitvoeren van een experiment zijn subsidiabel.

Artikel 23. Omvang subsidie en eigen bijdrage of bijdragen van derden

  • 1 Aanvragen voor minder dan € 25.000,– aan subsidie worden afgewezen.

  • 2 Een subsidie bedraagt per subsidieaanvraag ten hoogste € 125.000,–.

  • 3 Een subsidie bedraagt ten hoogste 80 procent van de subsidiabele kosten. De aanvrager bekostigt de andere 20 procent door middel van de eigen bijdrage of bijdragen van derden.

Artikel 24. Subsidieplafond en loting

  • 1 Voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf is in de kalenderjaren 2021 en 2022 jaarlijks een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 625.000,–.

  • 2 Indien het subsidieplafond in enig jaar niet wordt uitgeput, wordt het resterende bedrag aangewend voor de aanvragen die zijn ingediend voor de subsidies, bedoeld in paragraaf 2 en 3. Het resterende bedrag gaat als eerst naar de subsidies waarvoor de overschrijding procentueel het grootst is.

  • 3 Bij overschrijding van het subsidieplafond met drie keer of meer, wordt door middel van loting van de aanvragen die in de aanvraagperiode zijn ontvangen, bepaald welke subsidieaanvragen worden beoordeeld conform de artikelen 25 tot en met 27. De uitgelote aanvragen worden afgewezen, tenzij zij op grond van artikel 26, vierde en vijfde lid, alsnog voor beoordeling in aanmerking komen.

  • 4 Ten behoeve van de loting, bedoeld in het derde lid, loot de Minister een aantal aanvragen in dat samen optelt tot maximaal € 937.500,–.

Artikel 25. Eisen subsidieaanvraag

  • 2 In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling wordt in een aanvraag het Kamer van Koophandel-nummer van de aanvrager vermeld, hetzij, indien de aanvrager in het buitenland is gevestigd, het inschrijvingsnummer van de daarmee vergelijkbare instantie in het land van vestiging.

Artikel 26. Beoordelingswijze

  • 1 De minister beoordeelt alle aanvragen of, in het geval van toepassing van artikel 24, derde en vierde lid, de na loting resterende aanvragen, aan de hand van de volgende criteria:

    • a. relevantie van het project;

    • b. kwaliteit van het activiteitenplan;

    • c. uitvoerbaarheid en haalbaarheid;

    • d. draagvlak en samenwerking; en

    • e. begroting.

  • 2 De criteria zijn nader uitgewerkt in een beoordelingskader, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd.

  • 3 Aanvragen dienen voor elk van de criteria minimaal als voldoende te zijn beoordeeld om in aanmerking te komen voor verstrekking van de subsidie.

  • 4 Indien een loting als bedoeld in artikel 24, derde en vierde lid, heeft plaatsgevonden en de aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld tezamen onder het subsidieplafond als bedoeld in artikel 24, eerste lid, blijven, worden een of meer uitgelote aanvragen alsnog door de minister beoordeeld.

  • 5 Welke uitgelote aanvraag of aanvragen op grond van het vierde alsnog door de minister worden beoordeeld, wordt bepaald aan de hand van de volgorde van de loting als bedoeld in artikel 24, derde en vierde lid. De minister neemt daarbij eerst een aanvraag uit de groep van experimenten waarvoor het minste aantal aanvragen als voldoende is beoordeeld, en neemt daarna een aanvraag uit de andere groep van experimenten. De minister herhaalt dit net zo lang tot het subsidieplafond is bereikt.

  • 6 De minister rangschikt de aanvragen die op grond van de voorgaande leden in aanmerking voor verstrekking van subsidie komen, van hoog naar laag aan de hand van hun totale puntenaantal voor de criteria, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 27. Advisering door Expertisepunt Basisvaardigheden

De minister vraagt voor de beoordeling, bedoeld in artikel 26, advies aan het Expertisepunt Basisvaardigheden. De minister toetst de aanvragen die op grond van artikel 26 worden aangevraagd eerst op volledigheid alvorens deze aan het Expertisepunt Basisvaardigheden voor te leggen.

Artikel 28. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1 De minister neemt een besluit op de aanvraag.

  • 2 Indien het totaal van de aanvragen dat op grond van artikel 26 in aanmerking voor subsidie komt, het subsidieplafond voor het betreffende kalenderjaar, bedoeld in 24, eerste lid, overschrijdt, wijst de minister op basis van de rangschikking, bedoeld in artikel 26, zesde lid, een of meer aanvragen af, onverminderd het bepaalde in het derde lid. Indien aanvragen op een gelijke positie worden gerangschikt en slechts een van de aanvragen kan worden gehonoreerd, beslist de minister op basis van loting.

Artikel 29. Verplichtingen

  • 1 De activiteiten worden afgerond binnen 18 maanden na het moment van subsidieverstrekking.

  • 2 In aanvulling op artikel 5.4 van de Kaderregeling verleent de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het experiment en tot een jaar na afloop daarvan op verzoek van de minister medewerking aan initiatieven in het kader van Tel mee met Taal om de uitvoering of resultaten van het experiment toe te lichten.

  • 3 Indien de subsidieontvanger een bekostigde onderwijsinstelling is, geeft die bekostigde onderwijsinstelling na afloop van de activiteiten een beschrijving van de methodiek en uitvoering van het experiment. Tevens evalueert de bekostigde onderwijsinstelling deze methodiek en uitvoering, waarbij ten minste de volgende vragen aan de orde komen:

    • a. Zijn de doelen van het experiment behaald?;

    • b. Wat waren de investeringen (in mensen en geld)?;

    • c. Wat waren de succesfactoren en wat de faalfactoren?; en

    • d. Zijn er onverwachte effecten?.

  • 4 De bekostigde onderwijsinstelling dient de beschrijving van de methodiek en uitvoering van het experiment alsmede de evaluatie daarvan uiterlijk drie maanden na afloop van de gesubsidieerde activiteiten in bij de minister.

§ 5. Verlenging afrondingstermijn, vaststelling en verantwoording, publicatie geleerde lessen en succesvolle voorbeelden

Artikel 30. Verlenging afrondingstermijn

De minister kan op verzoek van de aanvrager in uitzonderlijke gevallen besluiten tot een eenmalige verlenging van de afrondingstermijn, bedoeld in artikel 12, eerste lid, 19, eerste lid, of 29, eerste lid. Deze verlenging bedraagt ten hoogste twaalf maanden.

Artikel 31. Vaststelling en verantwoording voor aanvragers anders dan bekostigde onderwijsinstellingen

  • 1 De subsidie wordt verleend binnen 13 weken na afloop van de desbetreffende aanvraagperiode.

  • 2 De minister betaalt het verleende subsidiebedrag in een keer uit als een voorschot van 100%.

Artikel 32. Vaststelling en verantwoording voor bekostigde onderwijsinstellingen

  • 1 De subsidie wordt direct vastgesteld binnen 13 weken na afloop van de desbetreffende aanvraagperiode.

  • 2 De minister betaalt het subsidiebedrag in een keer.

  • 3 De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht; en

    • b. is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

  • 4 Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 33. Publicatie geleerde lessen en succesvolle voorbeelden

  • 1 De minister stelt alle evaluaties, bedoeld in artikel 29, derde lid, en activiteitenverslagen, bedoeld in artikel 31, vijfde lid, ter beschikking aan het Expertisepunt Basisvaardigheden, zodat het Expertisepunt Basisvaardigheden daar de geleerde lessen en succesvolle voorbeelden van de gesubsidieerde activiteiten als bedoeld in paragraaf 4 uit kan halen.

  • 2 De minister kan de geleerde lessen en succesvolle voorbeelden van gesubsidieerde activiteiten als bedoeld in de paragrafen 2 of 3 delen met het Expertisepunt Basisvaardigheden. In aanvulling op het eerste lid kan de minister tevens de geleerde lessen en succesvolle voorbeelden van gesubsidieerde activiteiten als bedoeld in paragraaf 4, afkomstig uit andere informatie dan bedoeld in het eerste lid, met het Expertisepunt Basisvaardigheden delen.

  • 3 Het Expertisepunt Basisvaardigheden kan de geleerde lessen en succesvolle voorbeelden publiceren.

§ 6. Toepasselijkheid in Caribisch Nederland

Artikel 34. Toepasselijkheid in Caribisch Nederland

  • 1 Deze regeling is van toepassing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met inachtneming van deze paragraaf.

  • 2 Deze paragraaf is alleen van toepassing op subsidieaanvragers en subsidieontvangers in Caribisch Nederland.

Artikel 35. Afwijking van en aanvulling op begripsbepalingen

  • 2 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    openbaar lichaam:

    • d. openbaar lichaam Bonaire, openbaar lichaam Sint Eustatius of openbaar lichaam Saba.

Artikel 36. Afwijkingen van en aanvullingen op de paragrafen 2 tot en met 5

  • 1 In de gehele regeling kan in plaats van Nederlands of de Nederlandse taal ook Papiaments, Engels of de Engelse taal worden gelezen.

  • 2 De in de regeling genoemde bedragen in euro’s worden omgerekend in Amerikaanse dollars tegen de jaarlijks door de minister vastgestelde wisselkoers.

  • 5 Voor subsidies als bedoeld in paragraaf 3 geldt dat:

    • a. de aanvraag in afwijking van artikel 13, vierde lid, voor een opleiding gericht op:

      • 1°. het verbeteren van een of meer taalvaardigheden slechts kan worden gedaan voor ouders die woonachtig zijn op Bonaire, Sint Eustatius of Saba en die een of meer taalvaardigheden van de Nederlandse taal beheersen op een niveau lager dan het referentieniveau 2F, zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, dan wel het Papiaments of de Engelse taal beheersen op een niveau dat lager is dan het voor die taal vergelijkbare referentieniveau;

      • 2°. het verbeteren van een of meer rekenvaardigheden slechts kan worden gedaan voor ouders die woonachtig zijn op Bonaire, Sint Eustatius of Saba die een of meer taalvaardigheden beheersen op een niveau lager dan een niveau als bedoeld onder 1˚, dan wel een of meer rekenvaardigheden beheersen op een niveau lager dan het referentieniveau 2F, zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen;

      • 3°. het verbeteren van een of meer digitale vaardigheden kan worden gedaan voor ouders die woonachtig zijn op Bonaire, Sint Eustatius of Saba die een of meer taalvaardigheden beheersen op een niveau lager dan een niveau als bedoeld onder 1˚, dan wel een of meer digitale vaardigheden beheersen op een niveau lager dan het Basisniveau 2, zoals vastgesteld in bijlage 8, eindtermen digitale vaardigheden behorende bij de Regeling eindtermen educatie 2013;

    • a1. Voor de taalvaardigheid van de Nederlandse taal dient het referentieniveau, bedoeld in onderdeel a, onder 1˚, te blijken uit een actuele individuele niveaubepaling of niveau-indicatie, die op basis van een gevalideerd instrument uiterlijk voor de start van het opleidingstraject is of wordt afgenomen. Indien een schriftelijke of digitale test voor de Nederlandse taal niet mogelijk is door onder meer het taalniveau van de werknemer, kan de niveaubepaling of niveau-indicatie mondeling worden uitgevoerd, blijkend uit een gespreksverslag. Voor Papiaments en de Engelse taal dient het niveau dit te blijken uit een adequate onderbouwing;

    • b. de cursus of de overige activiteiten ook daadwerkelijk zijn gericht op de taal waar de ouder laaggeletterd in is en daarmee op de bevordering van de zelfredzaamheid van de ouder in de maatschappij;

    • c. de aanvraag in afwijking van artikel 13, vijfde lid, wordt ondersteund door een openbaar lichaam en in afwijking van artikel 18, eerste lid, onder c, en 18 tweede lid, onder c, een door het betreffende openbaar lichaam ondertekende ondersteuningsverklaring bevat;

    • d. de penvoerder in aanvulling op artikel 14, eerste lid, niet een openbaar lichaam kan zijn, moet zijn gevestigd op Bonaire, Sint Eustatius of Saba en in afwijking van artikel 14, eerste lid, de aanvraag namens ten minste een andere partij indient, zijnde een lokale bibliotheek, een instelling die de jeugdgezondheidszorg uitvoert, een onderwijsinstelling of een voorschoolse voorziening;

    • e. de penvoerder in afwijking van artikel 14, tweede lid, beschikt over een inschrijving bij een Kamer van Koophandel als bedoeld in de Wet op de Kamers van Koophandel en Nijverheid BES, waarvan het nummer bij de aanvraag wordt vermeld conform artikel 18, derde lid; en

    • f. de aanvrager in afwijking van artikel 16, tweede lid, niet is gehouden om 33 procent van de subsidiabele kosten door middel van een eigen bijdrage of bijdragen van derden te bekostigen, met dien verstande dat het maximale subsidiebedrag als bedoeld in artikel 16, eerste lid, in dat geval ten hoogste € 33.000,– bedraagt;

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 37. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2025 met dien verstande dat deze van toepassing blijft op besluiten die voor de vervaldatum zijn genomen.

Artikel 38. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021-2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

I.K. van Engelshoven

Bijlage 1. Beoordelingskader experimenten

Deze bijlage behoort bij artikel 26, tweede lid, van de Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021–2024.

Deze bijlage bevat het beoordelingskader voor de experimenten, bedoeld in artikel 20, eerste lid. Op grond van deze subsidieregeling kan subsidie worden aangevraagd voor praktijkgerichte experimenten, gericht op het beter kunnen bereiken van in Nederland woonachtige laaggeletterde personen zodat zij kunnen worden toegeleid naar cursussen gericht op het vergroten van een of meer taalvaardigheden, rekenvaardigheden of digitale vaardigheden. Daarbij gaat het om het vinden, motiveren voor en toeleiden naar (cursus)aanbod.

Alle (niet-uitgelote) projecten worden beoordeeld op:

  • A Relevantie van de aanvraag

  • B Kwaliteit van het activiteitenplan

  • C Uitvoerbaarheid en haalbaarheid

  • D Draagvlak en samenwerking

  • E Begroting

De beoordelingscriteria A (Relevantie van de aanvraag) en beoordelingscriterium B (Kwaliteit activiteitenplan) wegen zwaarder, namelijk ieder voor 30%. Beoordelingscriterium C (Uitvoerbaarheid en haalbaarheid) en beoordelingscriterium D (Draagvlak en samenwerking) wegen beide voor 15% mee. Ten slotte weegt beoordelingscriterium E (Begroting) voor 10% mee.

Beoordelingscriterium A. Relevantie van de aanvraag

Deelaspecten Minimale vereisten Scoring

Het project biedt iets nieuws

  • 1. De aanvrager beschrijft in welke inhoudelijke lacunes het project voorziet. Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate er beter blijk wordt gegeven van kennis over reeds bestaande en gebruikte methoden om de doelgroep laaggeletterden te bereiken, of van een aanpak om deze kennis te verwerven en te benutten bij de uitvoering van het project. Dit kan onder andere blijken uit:

    • 1. Een (beknopte) verwijzing naar eerdere onderzoeken, literatuur, methodieken etc. en een appreciatie hiervan.

    • 2. Een onderbouwde beschrijving van een lacune op basis van eigen ervaringen van de betrokken doelgroep, waarbij de lacune vanuit meerdere invalshoeken wordt beschreven.

Het project is zowel innovatief als praktijkgericht

  • 1. De aanvrager beschrijft de elementen die het project innovatief maken en beargumenteert waarom deze elementen innovatief zijn.

  • 2. De aanvrager beschrijft de elementen die het experiment praktijkgericht maken. Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de aanvrager beter beschrijft dat het project innovatief en praktijkgericht is, blijkend uit onder andere:

    • 1. Een heldere beschrijving van de element(en) die het project innovatief maken met een argumentatie waarom dat zo is, bijvoorbeeld omdat het gaat om een nog niet bestaande methodiek, of omdat de wijze waarop het experiment is vormgegeven vernieuwend is.

    • 2. Een heldere beschrijving van de elementen die het project praktijkgericht maken met een argumentatie waarom dat zo is. De aanvrager beschrijft hoe de innovatieve elementen in de praktijk worden ontwikkeld, toegepast en getest.

Beoordelingscriterium B. kwaliteit activiteitenplan

Deelaspecten Minimale vereisten Scoring

De doelstellingen van het project zijn gericht op het beter bereiken van laaggeletterde personen of gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het cursusaanbod voor deze doelgroep

  • 1. De aanvrager beschrijft helder wat doelstelling(en) van het experiment zijn (SMART geformuleerd).

  • 2. De aanvrager beschrijft helder wat de doelgroep is waar het experiment zich op richt, en op welke wijze ze participeren in het experiment.

  • 3. De aanvrager beschrijft helder op welke wijze het experiment wordt vormgegeven om de doelstellingen te bereiken. Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de aanvrager beter onderbouwt en beargumenteert hoe de doelstellingen en activiteiten van het project bijdragen aan het vergroten van het bereik van laaggeletterde personen, blijkend uit onder andere:

    • 1. Een heldere beschrijving van de doelstellingen en bijbehorende effecten die het project beoogt. Deze doelen zijn Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden (SMART) geformuleerd.

    • 2. Een beschrijving van de (sub)doelgroep(en) waarop de activiteiten zich richten, en de wijze waarop deze doelgroep(en) bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de activiteiten betrokken worden

    • 3. Een heldere beschrijving van de projectorganisatie, die de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden bevat.

    • 4. Een heldere beschrijving van het profiel van de trekker(s) of projectleider(s).

    • 5. In het activiteitenplan wordt inzichtelijk gemaakt welke aanpakken, producten en processen het project beoogt te realiseren.

Er is aandacht voor borging en duurzaamheid De aanvrager beschrijft in het plan van aanpak op welke wijze de activiteiten en resultaten zich kunnen lenen voor voortzetting en opschaling na afloop van de subsidieperiode. Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de inzet en bereidheid om de samenwerking duurzaam neer te zetten groter is, blijkend uit onder andere:

  • 1. Een beschrijving van mogelijke partners die betrokken kunnen worden bij de opschaling van de activiteiten, met een argumentatie waarom dat zo is.

Beoordelingscriterium C. Uitvoerbaarheid en haalbaarheid

Deelaspecten Minimale vereisten Scoring

De doelstellingen en activiteitenplanning zijn uitvoerbaar en haalbaar binnen de projectperiode. De aanvrager maakt de uitvoerbaarheid van het project inzichtelijk in een activiteitenplanning voor de projectperiode. Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de activiteitenplanning groter is, blijkend uit onder andere:

  • 1. Een uitgewerkt en realiseerbaar activiteitenplan voor de projectperiode, bestaande uit fasering, mijlpalen, beoogde (tussentijdse) resultaten, plus taakverdeling partners (wie doet wat wanneer?)

De project gerelateerde risico’s en de beheersmaatregelen zijn in kaart gebracht.

De aanvrager besteedt in het plan van aanpak voldoende aandacht aan de mogelijke risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen. Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de risico’s beter worden beschreven en ondervangen in het plan van aanpak, blijkend uit:

  • 1. Een heldere beschrijving van de projectgebonden risico’s, waaruit blijkt dat er goed is nagedacht over mogelijke risicofactoren en knelpunten.

  • 2. Een beschrijving van mogelijke maatregelen als deze risico’s zich werkelijk voordoen.

Beoordelingscriterium D. Draagvlak en samenwerking

Deelaspecten Draagvlak Minimale vereisten Scoring

Een gemeente ondersteunt de aanvraag De aanvrager maakt inzichtelijk op welke wijze de gemeente bijdraagt aan de gezamenlijke doelstellingen van het experiment. Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de betrokkenheid van de voorgestelde gemeente hoger is, blijkend uit onder andere:

  • 1. Een heldere beschrijving van de betrokkenheid van één of meerdere gemeenten tijdens de verschillende fases bij de uitvoering van de activiteiten.

Deelaspecten Samenwerking Minimale vereisten Scoring

De aanvrager werkt samen met andere partijen. De aanvrager maakt inzichtelijk op welke wijze de andere partijen bijdragen aan de gezamenlijke doelstellingen van het experiment.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de betrokkenheid van de voorgestelde partij of partijen hoger is, blijkend uit onder andere een heldere beschrijving van de betrokkenheid van één of meerdere partijen tijdens de verschillende fases bij de uitvoering van de activiteiten.

Beoordelingscriterium E. Begroting

Deelaspecten Minimale vereisten Scoring

Er is een realistische begroting van de subsidiabele kosten. De aanvrager maakt een inzichtelijke en evenwichtige begroting, die voldoet aan de eisen van artikel 3.5 van de Kaderregeling. Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de doelstellingen zo efficiënt mogelijk worden bereikt, blijkend uit onder andere:

  • 1. De inzet van menskracht, geld en eventueel apparatuur staat in verhouding tot de beoogde resultaten.

  • 2. De kosten - waaronder de kosten van de projectorganisatie/projectmanagement - staan in verhouding tot de opbrengsten en resultaten die in het activiteitenplan zijn beschreven.

De vereiste eigen bijdrage of bijdragen van derden is aangetoond. De aanvrager maakt de eigen bijdrage of bijdragen van derden inzichtelijk en voldoet daarbij aan de kaders van de regeling. Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de eigen bijdrage of bijdragen van derden beter zijn geborgd voor de gehele subsidieperiode, blijkend uit onder andere:

  • 1. Er is duidelijk aangegeven hoe de eigen bijdrage of bijdragen van derden is opgebouwd en hoe deze verdeeld is over de partners.

  • 2. De eigen bijdrage of bijdragen van derden zijn voldoende om (tezamen met de rijkssubsidie) de kosten van het project te dekken.

  • 3. De eigen bijdrage of bijdragen van derden zijn voor de gehele subsidieperiode inzichtelijk.

Naar boven