In deze richtlijn wordt ten aanzien van misbruik van seksueel beeldmateriaal onderscheid
gemaakt in drie categorieën:
Categorie I.
Er is sprake van (dreigen met) verspreiding van het beeldmateriaal.
In geval hier een vorm van dwang een rol bij speelt, kan aansluiting gezocht worden bij de strafmaat genoemd onder
a. Zo kan de afgebeelde persoon onder druk worden gezet – bijvoorbeeld om te betalen,
om iets te doen of na te laten – door (te dreigen met) verspreiding.
In geval het meer gaat om benadeling, bijvoorbeeld in de vorm van wraak of smaad bij de verspreiding van het beeldmateriaal, is de strafmaat genoemd onder b van toepassing.
Zo kan sprake zijn van belediging, smaad, laster, pesten, intimidatie, shockeren etc.
door middel van verspreiding van seksueel beeldmateriaal.
Categorie II.
Er is sprake van opzettelijke, wederrechtelijke vervaardiging van het beeldmateriaal.
Binnen deze categorie wordt eveneens een onderscheid gemaakt al naar gelang dwang
een rol speelt. In geval het beeldmateriaal voor persoonlijk gewin of onder dwang is vervaardigd, geldt de strafmaat onder a.
Hierbij kan gedacht worden aan aanwijzingen voor commerciële elementen, druk/dwang,
misleiding, afhankelijkheidsrelatie bij de totstandkoming.
In geval er geen sprake is van dwang bij de vervaardiging, het gaat bijvoorbeeld om
heimelijke opnames, kan de strafmaat onder b gevolgd worden.
Categorie III.
Hieronder valt passief bezit. Er is sprake van het enkele bezit van seksueel beeldmateriaal met de wetenschap
of het vermoeden dat dit beeldmateriaal opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigd
is. Met passief bezit wordt bedoeld dat verdachte in bezit is gekomen van het beeldmateriaal,
doordat het hem bijvoorbeeld ongevraagd is toegestuurd en de verdachte dit beeldmateriaal
niet verder heeft verspreid.
Beeldmateriaal van meerderjarigen
Vooropgesteld moet worden dat een afbeelding van seksuele aard van een meerderjarige
op zichzelf geen strafbaar materiaal is. De strafbaarheid vloeit voort uit de daarmee
gepleegde wederrechtelijke handelingen en het opzet van de dader. Het opzet van de
dader moet zijn gericht op het vervaardigen van een afbeelding van seksuele aard.
De wederrechtelijkheid ziet in deze gevallen doorgaans op de ontbrekende instemming
van de afgebeelde persoon. De wijze van totstandkoming, in bezit krijgen/hebben en
openbaarmaking van het materiaal kunnen plaatsvinden met instemming van de afgebeelde
persoon (niet wederrechtelijk) of zonder instemming/medeweten van die persoon of zelfs
onder dwang (wederrechtelijk). In deze keten van handelingen kan de wederrechtelijkheid
reeds bij de totstandkoming van het beeldmateriaal aanvangen, maar het is ook mogelijk
dat beeldmateriaal dat in eerste instantie met instemming vervaardigd is, vervolgens
wederrechtelijk wordt verkregen of verspreid.
Het uitgangspunt is dat – gelet op de intieme en gevoelige aard van het materiaal
– de afgebeelde persoon zelf moet kunnen bepalen of, en onder welke voorwaarden het
tot stand komt en of, door wie en onder welke voorwaarden daarvan kennis mag worden
genomen.