Tijdelijk besluit specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening

Geraadpleegd op 13-10-2024.
Geldend van 11-07-2020 t/m 31-12-2023

Besluit van 3 juli 2020, houdende tijdelijke regels voor de toekenning van een specifieke uitkering aan gemeenten en provincies ten behoeve van innovatie in de digitale dienstverlening (Tijdelijk besluit specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 mei 2020, nr. 2020-0000213201;

Gelet op artikel 17, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 juni 2020, nr. W04.20.0132/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2020, nr. 2020-0000375197;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • hoofdaanvrager: een gemeente of provincie die mede namens een of meer andere overheidsorganisaties een aanvraag indient.

  • Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2. Specifieke uitkering

Onze Minister kan op aanvraag aan een gemeente of provincie een specifieke uitkering verstrekken, ten behoeve van een activiteit die gericht is op de doorontwikkeling van de generieke digitale infrastructuur, of op innovatie binnen de digitale overheid, ter verbetering van de digitale dienstverlening aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Onze Minister beslist niet op de aanvraag voor een specifieke uitkering, dan nadat advies is ingewonnen van de commissie, genoemd in artikel 6.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

Onze Minister stelt jaarlijks vast tot welk bedrag ten hoogste verplichtingen kunnen worden aangegaan voor het verstrekken van specifieke uitkeringen.

Artikel 4. Aanvraag

  • 1 Een hoofdaanvrager kan een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen bij Onze Minister.

  • 2 Een aanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. de namen van de overheidsorganisaties namens wie de aanvraag mede is ingediend;

    • b. een plan van aanpak; en

    • c. een begroting van de te ondernemen activiteit.

  • 3 Het plan van aanpak omvat:

    • a. een beschrijving van de te ondernemen activiteit;

    • b. een beschrijving van de betrokkenheid van elk van de gemeenten of provincies bij de activiteit;

    • c. de doelstelling van de activiteit;

    • d. de te verwachten resultaten van de activiteit;

    • e. de verwachte begin- en einddatum van de activiteit.

  • 4 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door Onze Minister ter beschikking gesteld formulier.

  • 5 De aanvraag wordt ingediend vóór 1 april van een kalenderjaar.

Artikel 5. Beoordeling van aanvragen

  • 1 De aanvragen worden gerangschikt op basis van de navolgende criteria:

    • a. de mate waarin de activiteit en het doel van de aanvraag innovatief zijn en bijdragen aan het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen;

    • b. de manier waarop de doelgroep van de dienstverlening blijkens het plan van aanpak wordt betrokken bij de uitvoering van de activiteit;

    • c. indien het probleemgebied verband houdt met een levensgebeurtenis: de wijze waarop het doel, de activiteit en de aanvragers georganiseerd zijn rondom die levensgebeurtenis;

    • d. de te verwachten uitvoerbaarheid van de activiteit;

    • e. de mate waarin de activiteit herbruikbaar en schaalbaar is voor andere overheidsorganisaties; en

    • f. indien van toepassing: de mate waarin Onze Minister verwacht dat de resultaten van de activiteit na afronding van de uitvoering doorontwikkeld en onderhouden zullen worden.

  • 2 Bij het opstellen van een rangschikking als bedoeld in het eerste lid kan rekening worden houden met:

    • a. regionale spreiding;

    • b. de samenstelling van de groep aanvragers; of

    • c. het type activiteiten waarvoor een uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 6. Selectiecommissie

  • 1 Er is een selectiecommissie die tot taak heeft Onze Minister op zijn verzoek te adviseren over het te nemen besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.

  • 2 De commissie bestaat uit minimaal vijf en maximaal negen leden, waarvan er een voorzitter is. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en worden door Onze Minister benoemd en ontslagen. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 3 De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4 In het secretariaat van de commissie wordt door Onze Minister voorzien.

Artikel 7. Werkwijze selectiecommissie

  • 1 De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 2 De commissie kan de indiener van de aanvraag om een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 2 om nadere informatie verzoeken omtrent de in artikel 4, tweede lid, bedoelde gegevens.

Artikel 8. Besluit tot verlening

  • 1 Het besluit tot verlening vermeldt in ieder geval het bedrag van de te verlenen specifieke uitkering dat ten hoogste zal worden verleend.

  • 2 Een specifieke uitkering ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat in die begroting voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 3 Aan een uitkering kunnen nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 9. Besluit tot weigering

De aanvraag voor een uitkering wordt afgewezen, indien:

  • a. de aanvraag niet mede namens een of meer andere overheidsorganisaties is ingediend;

  • b. de activiteit waarvoor een uitkering wordt aangevraagd geen activiteit is in de zin van artikel 2 van dit besluit;

  • c. Onze Minister het onaannemelijk acht dat de activiteit binnen een jaar kan worden voltooid;

  • d. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder specifieke uitkering zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

  • e. de aanvraag onvoldoende informatie bevat om deze te beoordelen;

  • f. door verlening van de uitkering het uitkeringsplafond zou worden overschreden.

Artikel 10. Voorschot

Onze Minister verstrekt de hoofdaanvrager een voorschot van 80% van de specifieke uitkering.

Artikel 11. Coördinatie

De hoofdaanvrager coördineert:

  • a. de uitvoering van het plan van aanpak, waaronder de verdeling van middelen en de rapportage aan Onze Minister over de voortgang van de uitvoering van de activiteiten en de besteding van middelen;

  • b. de verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering met het oog op de vaststelling;

  • c. de evaluatie van de effectiviteit van de besteding van de gelden, bedoeld in artikel 15.

Artikel 12. Verplichtingen van de ontvanger van de uitkering

  • 1 De hoofdaanvrager maakt een publiekssamenvatting van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is toegekend op een algemeen toegankelijke wijze openbaar. Bij ministeriële regeling kan hiervoor een internetadres worden aangewezen.

  • 2 De hoofdaanvrager evalueert de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is toegekend. Deze evaluatie en, indien van toepassing, bijbehorende onderzoeksresultaten worden uiterlijk binnen de in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet genoemde termijn op een algemeen toegankelijke wijze openbaargemaakt. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13. Informatieplicht

De hoofdaanvrager doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van een specifieke uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 14. Vaststelling

  • 1 De hoofdaanvrager van de uitkering legt verantwoording af over de besteding van de uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de activiteiten zijn afgerond, geldt deze mededeling als een aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 2 Nadat Onze Minister de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, heeft ontvangen, neemt Onze Minister binnen 22 weken na die ontvangst een beslissing op de aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 3 Onze Minister stelt een uitkering overeenkomstig de verlening vast, tenzij:

    • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden; of

    • b. niet is voldaan aan de aan de uitkering gebonden verplichtingen.

  • 4 Intrekking of wijziging van een verlening van een uitkering werkt terug tot en met het tijdstip waarop de uitkering is verleend, tenzij bij intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 15. Ambtshalve vaststelling

In afwijking van artikel 14, derde lid, kan Onze Minister een uitkering geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien de beschikking tot verlening van de uitkering of tot vaststelling van de uitkering wordt ingetrokken of ten nadele van de gemeente of provincie waaraan de uitkering is verleend wordt gewijzigd.

Artikel 16. Onverschuldigde betaling

Onze Minister kan onverschuldigd uitgekeerde bedragen terugvorderen.

Artikel 17. Evaluatie van dit besluit

  • 1 De hoofdaanvrager die op grond van deze regeling een eenmalige specifieke uitkering ontvangt, werkt mee aan een door Onze Minister ingestelde evaluatie van de effectiviteit van de besteding van de gelden.

Artikel 18. Inwerkingtreding

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2020.

  • 2 Dit besluit vervalt op 1 januari 2024, met uitzondering van de artikelen 14 tot en met 17. De artikelen 14 tot en met 17 blijven van toepassing op aanvragen die op basis van deze regeling zijn ingediend.

Artikel 19. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijk besluit specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 juli 2020

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R.W. Knops

Uitgegeven de tiende juli 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus