Inleiding
Bibob staat voor ‘Bevordering IntegriteitsBeoordelingen door het Openbaar Bestuur’. De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument en is bedoeld om de eigen integriteit te beschermen door te voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert door bijvoorbeeld vergunningen, overheidsopdrachten (aanbestedingen) of subsidies te verstrekken of vastgoedtransacties aan te gaan die gebruikt worden voor illegale praktijken zoals bijvoorbeeld geld witwassen. Vóórdat bestuursorganen vergunningen of subsidies verstrekken of vastgoedtransacties aangaan, kunnen zij de achtergrond van de aanvrager en diens zakelijke omgeving (laten) onderzoeken. Als er een ernstig gevaar dreigt dat een vergunning of subsidie misbruikt wordt voor het benutten van crimineel verkregen voordeel of het plegen van strafbare feiten, kan het bestuursorgaan de vergunning- of subsidieaanvraag weigeren of de al verleende vergunningen en subsidies intrekken.
Hieronder wordt uitgelegd welke situaties ertoe kunnen leiden dat een vergunning wordt ingetrokken of geweigerd. Daarna wordt uiteengezet tot wie het Bibob-onderzoek zich richt en hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. In de daaropvolgende paragraaf wordt nader ingegaan op de toepassing van de Wet Bibob in het experiment gesloten coffeeshopketen. De Wet Bibob is namelijk ook van toepassing op aanwijzingen als teler die in het kader van het experiment worden verleend.
Weigerings- en intrekkingsgronden
Op basis van artikel 3 van de Wet Bibob kan een vergunning geweigerd of ingetrokken worden als het ernstige gevaar bestaat dat een vergunning gebruikt zal worden om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (de zogenaamde A-grond); en
b. strafbare feiten te plegen (de zogenaamde B-grond)
Het kan ook voorkomen dat er geen ernstig gevaar bestaat, maar een mindere mate van gevaar. Dan kan een vergunning niet ingetrokken of geweigerd worden, maar kunnen er voorschriften verbonden worden aan de vergunning om op die manier het bestaande gevaar te beperken of weg te nemen (artikel 3, zevende lid, van de Wet Bibob).
Het toetsingskader op basis waarvan de mate van gevaar wordt vastgesteld, is beschreven in artikel 3, tweede, derde en vierde lid, van de Wet Bibob:
1. Er moet sprake zijn van (vermoedens van) strafbare feiten. Voor zover een veroordeling ontbreekt, moet de ernst van het vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten bij de beoordeling worden betrokken.
2. Deze strafbare feiten moeten (vermoedelijk) zijn gepleegd door de betrokkene zelf of door een van de (rechts)personen tot wie de betrokkene in een relevante (zakelijke) relatie staat. Als het zo’n relatie betreft, moet de aard van die relatie ook bij de beoordeling betrokken worden.
Voor de beoordeling van de A-grond is verder van belang hoe groot het voordeel is dat met deze strafbare feiten is verkregen. Hoe groter het voordeel, des te groter is het gevaar. Verder wordt bij de A-grond ook nog rekening gehouden met de tijd die is verstreken na het behalen van dit voordeel.
Voor de beoordeling op de B-grond moet, naast de beoordelingen die hierboven staan beschreven, specifiek beoordeeld worden of de strafbare feiten gezien hun aard en context van belang zijn voor de vergunning in kwestie. Dit wordt het ‘samenhang-criterium’ genoemd. Verder is van belang hoeveel strafbare feiten zijn gepleegd en/of gedurende welke periode deze gepleegd zijn. Hoe meer of langduriger relevante strafbare feiten, des te groter is het gevaar. Tot slot moet bij de B-grond rekening gehouden worden met de tijd die is verstreken sinds de strafbare feiten.
Naast het ernstige gevaar dat een vergunning misbruikt wordt voor het benutten van crimineel verkregen voordeel of het plegen van strafbare feiten, kan een vergunning geweigerd of ingetrokken worden als er een redelijk vermoeden is dat ter verkrijging van de vergunning een strafbaar feit is gepleegd (artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob).
Als een betrokkene weigert mee te werken aan een Bibob-onderzoek en weigert gegevens te verstrekken kan een vergunningaanvraag buiten behandeling worden gelaten (artikel 4:5 van de Awb). Een al verleende vergunning kan worden ingetrokken als een betrokkene weigert om gegevens te verstrekken (artikel 4 van de Wet Bibob).
De betrokkene en zijn relaties
Vanzelfsprekend worden bij een Bibob-onderzoek de strafbare feiten betrokken die de betrokkene al dan niet (vermoedelijk) zelf heeft gepleegd. Kenmerkend voor de Wet Bibob is echter dat een vergunning ook geweigerd of ingetrokken kan worden, omdat een ander dan de betrokkene (vermoedelijk) strafbare feiten heeft gepleegd, zelfs als de betrokkene zelf van onbesproken gedrag is. Daarvoor is vereist dat de betrokkene in een ‘Bibob-relatie’ staat tot die andere (rechts)persoon. Deze relaties staan uitputtend opgesomd in artikel 3, vierde lid onder c van de Wet Bibob.
De belangrijkste Bibob-relaties betreffen de (rechts)personen die:
• direct of indirect zeggenschap hebben over de betrokkene;
• direct of indirect leiding geven aan de betrokkene;
• direct of indirect vermogen verschaffen aan de betrokkene; en
• in een zakelijk samenwerkingsverband staan tot de betrokkene.
Zeggenschap hebben, leidinggeven en vermogen verschaffen kan ook indirect plaatsvinden. Het maakt hierbij verder niet uit hoeveel schakels er in een zeggenschaps-, leidings- of financieringsketen zitten. Daardoor kan een Bibob-onderzoek zich ongeacht het aantal tussenliggende rechtspersonen ook altijd op de natuurlijke personen achter een onderneming richten. Bibob-relaties uit het verleden kunnen hierbij ook relevant zijn.
Het Bibob-onderzoek
Het Bibob-onderzoek kan in twee fasen worden onderscheiden. De eerste fase
betreft een eigen onderzoek door het bestuursorgaan dat de vergunning verstrekt. Het eigen onderzoek van het bestuursorgaan bestaat uit een aantal onderdelen:
• Het beoordelen van een door de betrokkene ingevulde Bibob-vragenlijst over zeggenschap, rechtsvormen, financiering, eigendom/huur/pacht, etc;
• Het raadplegen van open bronnen (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster, Creditsafe, Centraal Insolventieregister en internet);
• Het raadplegen van gesloten bronnen (zoals politie- en justitiegegevens).
Adviesaanvraag Bureau
Wanneer na een beoordeling van de verzamelde gegevens nog vragen blijven bestaan over bijvoorbeeld de bedrijfsstructuur of de financiering of als er een aanwijzing is dat een vergunning misbruikt kan worden voor criminele doeleinden, kunnen bestuursorganen een advies bij het Landelijk Bureau Bibob (Bureau) vragen.
Het Bureau voert een gedegen onderzoek uit waarbij verschillende bij wet aangewezen instanties en een veelheid aan bronnen geraadpleegd kunnen worden, zodat het advies een zo compleet mogelijk beeld schetst.