Deel 1. Beoordeling leerresultaten
Gebruikte gegevens
De gegevens, die de inspectie gebruikt bij de beoordeling van de leerresultaten, ontvangt
zij jaarlijks op vooraf afgesproken momenten van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
en van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De behaalde leerresultaten leveren de scholen aan DUO. DUO verwerkt de gegevens in
het Basis Register Onderwijs (BRON). De inspectie ontvangt de geanonimiseerde gegevens
van de individuele leerlingen uit BRON.
Tevens ontvangt de inspectie jaarlijks de geanonimiseerde schoolweging van het CBS.
CBS berekent voor elke leerling op school de verwachte onderwijsscore op basis van
het opleidingsniveau van de ouders, het land van herkomst, de verblijfsduur in Nederland
en gegevens over het al dan niet in de schuldsanering zitten. De schoolweging is het
gemiddelde van de verwachte onderwijsscores van alle leerlingen op de school, waarbij
is gekozen voor een schaal die in de praktijk loopt van ongeveer 20 tot 40: hoe hoger
de schoolweging, des te meer leerlingen met een lage verwachte onderwijsscore.
Voor een beperkt aantal scholen is het noodzakelijk dat de inspectie een extra berekening
uitvoert op de door CBS geleverde schoolweging. Dit geldt voor scholen met twee of
meer vestigingen die door de inspectie als afzonderlijke objecten van toezicht worden
gezien. De inspectie publiceert jaarlijks de lijst met de schoolweging van alle scholen,
die zij bij haar beoordeling hanteert, op de inspectiewebsite.
Indicatoren
De beoordeling van de leerresultaten is gebaseerd op twee indicatoren die de behaalde
referentieniveaus betreffen:
Bij de beoordeling kijkt de inspectie naar de behaalde referentieniveaus op de eindtoets
in de laatste drie schooljaren. De leerresultaten van leerlingen die voldoen aan de ontheffingsgronden, zoals bedoeld
in artikel 10a, derde lid, van de WPO, laat de inspectie hierbij buiten beschouwing.
Voor alle leerlingen die in de laatste drie schooljaren een eindtoets hebben gemaakt,
beschikt de school over de behaalde referentieniveaus (1F of 1S/2F) voor lezen, taalverzorging
en rekenen. De inspectie kijkt vervolgens welk percentage van de behaalde referentieniveaus
in deze drie schooljaren op of boven 1F ligt en welk percentage op of boven 1S/2F
ligt. Er worden dus twee percentages berekend, die zowel de referentieniveaus voor
de drie vakgebieden als de drie schooljaren omvatten. In de toelichting bij deze regeling
is een voorbeeld van de berekeningswijze opgenomen.
De signaleringswaarden voor beide indicatoren staan in Tabel 1. Als het behaalde percentage
referentieniveaus onder de signaleringswaarde van één of beide indicatoren ligt, duidt
dit op mogelijke kwaliteitsrisico’s. De signaleringswaarde voor de eerste indicator
(% >1F) is voor alle scholen gelijk, omdat van alle scholen verwacht mag worden dat
zij er naar streven hun leerlingen minimaal op het fundamenteel niveau te laten uitstromen.
De signaleringswaarde voor het percentage behaalde streefniveaus 1S/2F is afhankelijk
van de schoolweging.
Tabel 1 vermeldt tevens de correctiewaarden die gehanteerd worden bij de beoordeling
van de leerresultaten in de schooljaren 2022–2023 en 2023–2024.
Tabel 1. Signaleringswaarden en correctiewaarden in percentages behaalde referentieniveaus
School-weging
|
Signalerings-waarde
% ≥ 1F
|
Correctie-waarde
% ≥ 1F
22/23
|
Correctie-waarde
% ≥ 1F
23/24
|
|
Signalerings-waarde
% ≥ 1S/2F
|
Correctie-waarde
% ≥ 1S/2F 22/23
|
Correctie-waarde
% ≥ 1S/2F 23/24
|
20–21
|
85
|
80
|
82
|
|
66,8
|
60,0
|
62,0
|
21–22
|
85
|
80
|
82
|
|
63,9
|
57,9
|
59,9
|
22–23
|
85
|
80
|
82
|
|
61,1
|
55,9
|
57,9
|
23–24
|
85
|
80
|
82
|
|
58,6
|
53,8
|
55,8
|
24–25
|
85
|
80
|
82
|
|
56,6
|
51,8
|
53,8
|
25–26
|
85
|
80
|
82
|
|
55,1
|
49,7
|
51,7
|
26–27
|
85
|
80
|
82
|
|
53,6
|
47,7
|
49,7
|
27–28
|
85
|
80
|
82
|
|
52,1
|
45,6
|
47,6
|
28–29
|
85
|
80
|
82
|
|
50,6
|
43,6
|
45,6
|
29–30
|
85
|
80
|
82
|
|
49,0
|
41,5
|
43,5
|
30–31
|
85
|
80
|
82
|
|
47,3
|
39,5
|
41,5
|
31–32
|
85
|
80
|
82
|
|
45,5
|
37,4
|
39,4
|
32–33
|
85
|
80
|
82
|
|
43,5
|
35,4
|
37,4
|
33–34
|
85
|
80
|
82
|
|
41,5
|
33,3
|
35,3
|
34–35
|
85
|
80
|
82
|
|
39,5
|
31,3
|
33,3
|
35–36
|
85
|
80
|
82
|
|
37,5
|
29,2
|
31,2
|
36–37
|
85
|
80
|
82
|
|
35,7
|
27,2
|
29,2
|
37–38
|
85
|
80
|
82
|
|
33,9
|
25,1
|
27,1
|
38–39
|
85
|
80
|
82
|
|
32,1
|
23,1
|
25,1
|
39–40
|
85
|
80
|
82
|
|
30,3
|
21,0
|
23,0
|
Fusiescholen
Als scholen fuseren dan vindt de beoordeling van de leerresultaten plaats op basis
van de leerresultaten behorend bij het BRIN van de fusieschool. In de schooljaren
voor de fusie worden de leerresultaten van de oorspronkelijke school die niet wordt
opgeheven beschouwd en in de schooljaren na de fusie de leerresultaten van de fusieschool.
Een voorbeeld: als school A en B per 1-8-2019 fuseren en doorgaan onder het BRIN van
school A, dan baseren we het oordeel over de leerresultaten van 2018, 2019 en 2020
op de referentieniveaus van school A in 2018 en 2019 en de referentieniveaus behaald
door de fusieschool (A+B) in 2020.
Nieuwe scholen
In artikel 10a, tweede lid, van de WPO is geregeld dat er sprake is van onvoldoende leerresultaten als de leerresultaten
gemeten over een periode van drie schooljaren onder de norm liggen. Dit betekent dat
de leerresultaten van nieuwe scholen pas als onvoldoende beoordeeld kunnen worden
als er ten minste leerresultaten van drie schooljaren beschikbaar zijn.
Schoolweging geen goede afspiegeling van leerlingenpopulatie
Er kan sprake zijn van een onbetrouwbare schoolweging, bijvoorbeeld in de volgende
gevallen:
-
• Als er sprake is van een kleine school. Het CBS kan de schoolweging minder betrouwbaar
bepalen bij minder dan 40 leerlingen op de hele school.
-
• Als een school meerdere vestigingen heeft die door de inspectie als afzonderlijke
objecten van toezicht worden gezien, maar er is in BRON niet duidelijk aangegeven
op welke locatie de leerlingen zijn ingeschreven.
Dit betekent niet automatisch dat de schoolweging geen goede afspiegeling van de leerlingenpopulatie
is. Vaak zal dat wel het geval zijn. Tijdens het onderzoek op de school kan de inspecteur
tot de conclusie komen dat er sprake is van een onbetrouwbare schoolweging, die het
onmogelijk maakt om een oordeel over de leerresultaten te geven.
Geen oordeel wegens COVID-19
In verband met de uitbraak van COVID-19 zijn er in het schooljaar 2021–2022 onvoldoende
gegevens voor een betrouwbaar oordeel over de meting van de leerresultaten. Daarom
worden de leerresultaten van scholen in het schooljaar 2021–2022 niet beoordeeld.
Alle scholen krijgen in die periode ‘geen oordeel’. Er wordt geen aanvullend onderzoek
als bedoeld in bijlage B verricht, overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het Inrichtingsbesluit WPO.
Deel 3. Correctie voor schoolkenmerken en individuele kenmerken van leerlingen
Bij de beoordeling van de leerresultaten houdt de inspectie rekening met de schoolkenmerken
en individuele kenmerken van leerlingen. Dit doet zij op twee manieren:
-
1. Door rekening te houden met schoolkenmerken op basis van de schoolweging. Deze geeft
de complexiteit van de leerlingenpopulatie weer: hoe lager de schoolweging hoe minder
complex de leerlingenpopulatie en hoe hoger de resultaten die we van de school mogen
verwachten. De inspectie gebruikt bij de beoordeling van de leerresultaten de gemiddelde
schoolweging van de laatste drie schooljaren. Als de schoolweging van minder schooljaren
bekend is, dan gebruikt de inspectie de gemiddelde schoolweging van de beschikbare
jaren;
-
2. Door rekening te houden met een concentratie van leerlingen met bijzondere individuele
kenmerken. Het kan voorkomen dat een school leerresultaten behaalt die onder één of
beide signaleringswaarden van de hierboven beschreven indicatoren liggen. Het is mogelijk
dat dit wordt veroorzaakt door een concentratie van leerlingen met bijzondere individuele
kenmerken. De inspectie kan in dit geval toch tot een voldoende oordeel komen, als
de school zich hierover op een controleerbare wijze verantwoordt, waarbij er redelijkerwijs
geen andere conclusie mogelijk is dan dat de leerlingen naar hun mogelijkheden hebben
gepresteerd.