Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 15 april 2019, nr. IENW/BSK-2019/72827, houdende vaststelling van regels voor de goedkeuring en het gebruik van tachografen alsmede de diplomaeisen van tachograaftechnici en de controle en toezichtbevoegdheden van de Dienst Wegverkeer en tot intrekking van de Regeling controleapparaten 2005 (Regeling tachografen)
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:1. Begripsbepaling
Hoofdstuk 2. De erkenning tachografen en de erkenning bevoegdheid tachograaftechnicus
Artikel 2:1. Verlening erkenning tachografen
Artikel 2:2. Toekenning kenmerkteken werkplaats
Artikel 2:3. Eisen aan de erkenning tachografen
Artikel 2:4. Eisen aan een werkplaats
2 Een fabrikant van motorrijtuigen hoeft, voor werkzaamheden waarbij de parameters van de tachograaf aan de hand van een theoretische berekening worden vastgesteld in motorrijtuigen die voor het eerst in gebruik worden genomen, niet te voldoen aan de volgende eisen in bijlage I:
3 De erkenninghouder bewaart het materiaal dat en de apparatuur die nodig is voor het verzegelen van tachografen en de toegangscode, bedoeld in artikel 2:3, tweede lid, in de werkplaats op een wijze die voor onbevoegden niet toegankelijk is.
Artikel 2:5. Verlening diploma tachograaftechnicus
Artikel 2:6. Verlening erkenning bevoegdheid tachograaftechnicus
2 Het diploma, bedoeld in het eerste lid, is op het moment dat de bevoegdheidspas wordt aangevraagd, minder dan twee jaar geleden verstrekt aan de aanvrager.
5 Een bevoegdheidspas wordt, op het moment dat de geldigheidsduur van de pas afloopt, verlengd met vier jaar indien de aanvrager een bewijs bevoegdheidsverlenging als bedoeld in artikel 2:5, tweede lid, overlegt.
Hoofdstuk 2a. Mobiele onderzoekseenheden en inrichtingen
Artikel 2a:1. Begripsbepaling
In aanvulling op de definities genoemd in artikel 1:1 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:
inrichting: plaats waar werkzaamheden met een mobiele onderzoekseenheid plaatsvinden, niet zijnde een werkplaats;
mobiele onderzoekseenheid: voertuig van de voertuigcategorie M of N als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen, gebruikt voor het verrichten van werkzaamheden in verschillende inrichtingen.
Artikel 2a:2. Eisen aan een mobiele onderzoekseenheid en inrichting
Artikel 2a:3. Gelijkstelling erkenning tachografen
1 De houder van een erkenning als installateur of reparateur voor een mobiele onderzoekseenheid, verleend op grond van de Regeling controleapparaten 2005 zoals die luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop deze regeling in werking treedt, is een erkenninghouder als bedoeld in deze regeling.
3 De Dienst Wegverkeer verstrekt binnen vier weken nadat de erkenninghouder het overzicht, bedoeld in het tweede lid, heeft overgelegd, een bewijs erkenning mobiele onderzoekseenheid waarop de adressen staan vermeld van inrichtingen waar werkzaamheden zijn toegestaan.
Artikel 2a:4. Horizonbepaling
Dit hoofdstuk en de verwijzingen in de artikelen 5:1 en 5:2 naar dit hoofdstuk, inclusief de op dit hoofdstuk gebaseerde bijlage, vervallen met ingang van 1 juni 2025.
Hoofdstuk 3. Procedure van werkzaamheden
Artikel 3:1. Algemene bepalingen over de procedure van werkzaamheden
Artikel 3:2. Controle datum eerste toelating
Artikel 3:3. Manipulatiecontrole
Artikel 3:4. Certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht
1 Indien een tachograaftechnicus een digitale tachograaf buiten bedrijf stelt of in een ander motorrijtuig installeert, stelt hij direct, voor zover dit mogelijk is, alle gegevens uit het apparaat veilig.
3 Op schriftelijk verzoek van de werkgever of de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, verstrekt de erkenninghouder aan hem de gegevens uit de digitale tachograaf die dat bedrijf betreffen dan wel het certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht.
Artikel 3:5. Afsluiting van de werkzaamheden
Artikel 3:6. Melding werkzaamheden aan de Dienst Wegverkeer
2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, wordt, indien het motorrijtuig niet of nog niet is voorzien van een Nederlands kenteken, het volledige identificatienummer gemeld.
Artikel 3:7. Aanbrengen installatieplaatje na melding werkzaamheden
1 Na de melding, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, of de werkzaamheden als bedoeld in artikel 3:6, derde lid, wordt een installatieplaatje aangebracht.
Hoofdstuk 4. Het bewaren van gegevens
Artikel 4:1. De registers
1 De erkenninghouder houdt een register bij van de manipulatieformulieren en van de certificaten van onmogelijkheid van gegevensoverdracht, bedoeld in artikel 3:3, derde lid, en artikel 3:4, derde lid, die in de in zijn erkenning tachografen genoemde werkplaats of werkplaatsen worden opgemaakt.
Hoofdstuk 5. Toezicht, intrekking en schorsing erkenning tachografen
Artikel 5:1. Steekproefsgewijze controle
Artikel 5:2. Intrekking en schorsing erkenning tachografen
2 De Dienst Wegverkeer kan een erkenning geheel of gedeeltelijk intrekken of schorsen bij een overtreding van artikel 6, eerste lid, van de Regeling tachograafkaarten en de artikelen 2:4, eerste, derde en vierde lid, 2a:2, 3:1, eerste en tweede lid, 3:2, 3:3, 3:4, 3:5, 3:6, 3:7, 4:1, 5:1 en 5:3, derde lid.
Artikel 5:3. Intrekking en schorsing bevoegdheidspas
2 De Dienst Wegverkeer kan de geldigheid van een bevoegdheidspas intrekken of schorsen bij overtreding van de artikelen 6, eerste lid en 7, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling tachograafkaarten en de artikelen 3:2, eerste lid, 3:3, 3:4, eerste en tweede lid, 3:6, eerste lid, 3:7 en 5:1, derde, vierde en vijfde lid.
Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen
[Red: Wijzigt de Regeling tachograafkaarten.]
Artikel 6:2. Overgangsbepalingen
4 Een erkenning als installateur of reparateur, verleend op grond van de Regeling controleapparaten 2005 zoals die luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop deze regeling in werking treedt, voor een mobiele onderzoekseenheid die op grond van artikel 2a:3, eerste lid, geldigheid heeft, vervalt met ingang van 1 juli 2025.
Artikel 6:3. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 juni 2019.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tachografen.
Bijlage I. Overzicht eisen aan werkplaatsen
Algemene eisen:
De werkplaats is:
a. overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming;
b. van zodanige afmetingen en zodanig ingericht dat de voertuigen waaraan de werkzaamheden worden verricht aan tachografen in deze ruimte zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn;
c. zodanig ingericht dat de administratie van de werkzaamheden behoorlijk kan worden uitgevoerd.
In de werkplaats zijn aanwezig:
a. een voorziening die geschikt is voor het gebruik van datacommunicatie;
b. het register, bedoeld in artikel 3:6;
c. de administratie van de manipulatieformulieren en het certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht;
d. een deugdelijke administratie van zegelnummers.
Eisen aan de inspectieput of hefinrichting
In de werkplaats is een inspectieput of hefinrichting aanwezig:
a. die geschikt is voor de voertuigen waaraan de werkzaamheden van de tachografen worden verricht;
b. die is voorzien van een doelmatige verlichting;
c. waarvan het draagvermogen hefinrichting zichtbaar is aangebracht;
d. die een tachograaftechnicus in staat stelt de werkzaamheden aan het voertuig en de tachograaf nagenoeg over de hele lengte rechtopstaand uit te voeren. Dit betekent dat
i. de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,35 m;
ii. de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,35 m;
e. die in een goede staat van onderhoud verkeert.
Vereiste apparatuur
In de werkplaats is de volgende apparatuur aanwezig:
a. een door de tachograaffabrikant geaccepteerde rollentestbank of remmentestbank ten behoeve van het bepalen van het kenmerkend coëfficiënt of het bepalen van de bandenomtrek dan wel een voor motorrijtuigen geschikte horizontale effen meetbaan van ten minste 20 meter lengte;
b. een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn, al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige controle van een tachograafinstallatie mogelijk te maken en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind;
c. een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van voldoende lengte(minimaal 20 meter);
d. basisgereedschap voor de werkzaamheden van een tachograaf;
e. een bandenpomp met bandenluchtdrukmeetapparatuur;
f. een doelmatige bandenprofieldieptemeter met verende stift en met een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm;
g. die in goede staat van onderhoud verkeert.
Tachograafspecifieke eisen
In de werkplaats is, in goede staat van onderhoud en voorzien van CE-markering en aanvullende metrologische markering, aanwezig voor de typen tachografen waarop de werkzaamheden zien:
a. door de fabrikant of importeur van een tachograaf voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte meetapparatuur voor het bepalen van het kenmerkend coëfficiënt;
b. een door de fabrikant of importeur van tachografen voorgeschreven dan wel een door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte impulsenteller;
c. door de fabrikant of importeur van tachografen voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte testapparatuur voor snelheids- en afstandsmetingen alsmede voor de daarop betrekking hebbende registratie;
d. een verzegelinrichting;
e. overige, door de fabrikant of importeur van de tachografen voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte gereedschappen, apparatuur, werkplaatshandboeken, actuele documentatie en, voor de elektronische apparatuur, handleidingen in de Nederlandse taal;
f. een afsluitbare kast, dan wel over een gelijkwaardige voorziening, waarin de hierboven genoemde testapparatuur, verzegelinrichting en documentatie worden opgeborgen.
g. Indien werkzaamheden aan een analoge tachograaf worden uitgevoerd:
Bijlage Ia. Overzicht eisen aan inrichtingen en mobiele onderzoekseenheden
Algemene eisen:
De inrichting is:
a. overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming;
b. van zodanige afmetingen en zodanig ingericht dat de voertuigen waaraan de werkzaamheden worden verricht aan tachografen in deze ruimte zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn;
c. zodanig ingericht dat de administratie van de werkzaamheden behoorlijk kan worden uitgevoerd.
In de inrichting of mobiele onderzoekseenheid zijn aanwezig:
a. een voorziening die geschikt is voor het gebruik van datacommunicatie;
b. het register, bedoeld in artikel 3:6;
c. de administratie van de manipulatieformulieren en het certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht;
d. een deugdelijke administratie van zegelnummers.
Eisen aan de inspectieput of hefinrichting
In de inrichting is een inspectieput of hefinrichting aanwezig:
a. die geschikt is voor de voertuigen waaraan de werkzaamheden van de tachografen worden verricht;
b. die is voorzien van een doelmatige verlichting;
c. waarvan het draagvermogen van de hefinrichting zichtbaar is aangebracht;
d. die een tachograaftechnicus in staat stelt de werkzaamheden aan het voertuig en de tachograaf nagenoeg over de hele lengte rechtopstaand uit te voeren. Dit betekent dat:
i. de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,35 m;
ii. de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,35 m;
e. die in een goede staat van onderhoud verkeert.
Vereiste apparatuur
In de inrichting is de volgende apparatuur aanwezig:
a. een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurde rollentestbank of remmentestbank ten behoeve van het bepalen van het kenmerkend coëfficiënt of het bepalen van de bandenomtrek dan wel een voor motorrijtuigen geschikte horizontale effen meetbaan van ten minste 20 meter lengte;
b. een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn, al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige controle van een tachograafinstallatie mogelijk te maken en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind;
c. een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van voldoende lengte(minimaal 20 meter);
d. basisgereedschap voor de werkzaamheden van een tachograaf;
e. een bandenpomp met bandenluchtdrukmeetapparatuur;
f. een doelmatige bandenprofieldieptemeter met verende stift en met een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm;
g. die in goede staat van onderhoud verkeert.
Tachograafspecifieke eisen
In de mobiele onderzoekseenheid is, in goede staat van onderhoud en voorzien van CE-markering en aanvullende metrologische markering, aanwezig voor de typen tachografen waarop de werkzaamheden zien:
a. door de fabrikant of importeur van een tachograaf voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte meetapparatuur voor het bepalen van het kenmerkend coëfficiënt;
b. een door de fabrikant of importeur van tachografen voorgeschreven dan wel een door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte impulsenteller;
c. door de fabrikant of importeur van tachografen voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte testapparatuur voor snelheids- en afstandsmetingen alsmede voor de daarop betrekking hebbende registratie;
d. een verzegelinrichting;
e. overige, door de fabrikant of importeur van de tachografen voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte gereedschappen, apparatuur, werkplaatshandboeken, actuele documentatie en, voor de elektronische apparatuur, handleidingen in de Nederlandse taal;
f. een afsluitbare kast, dan wel over een gelijkwaardige voorziening, waarin de hierboven genoemde testapparatuur, verzegelinrichting en documentatie wordt opgeborgen.
g. Indien werkzaamheden aan een analoge tachograaf worden uitgevoerd:
Bijlage II. Gegevens voor in het register van werkzaamheden
1. Met betrekking tot de erkenninghouder:
a. de naam en het adres van de erkenninghouder,
b. de naam en het nummer van de bevoegdheidspas van de tachograaftechnicus die werkzaamheden heeft verricht,
c. werkplaatskaartnummer indien het een digitale tachograaf betreft.
2. Met betrekking tot het motorrijtuig:
a. het kenteken of indien het motorrijtuig nog niet is voorzien van een kenteken, het identificatienummer,
b. merk en type,
c. de kilometerstand,
d. de effectieve omtrek van de wielbanden wielen in mm,
e. de ongecorrigeerde kenmerkende coëfficiënt van het motorrijtuig in omw/km of imp/km,
f. indien het een digitaal tachograaf betreft:
3. Met betrekking tot de installatie:
a. de ongecorrigeerde kenmerkende coëfficiënt in omw/km of imp/km of in geval van een aanpasbare tachograaf de ingestelde apparaatconstante in imp/km,
b. het merk, type en serienummer van de tachograaf.
4. Met betrekking tot de werkzaamheden:
a. de datum en tijd van de werkzaamheden,
b. de ondertekening door tachograaftechnicus,
c. doel van de werkzaamheden,
d. resultaat manipulatiecontrole.
5. Met betrekking tot een reparatie:
a. de naam en het adres van de erkenninghouder reparateur,
b. de naam van de tachograaftechnicus die de reparatie heeft uitgevoerd,
c. merk, type en serienummer van de tachograaf,
d. de aard van de reparatie,
e. de datum en tijd van de reparatie,
f. de ondertekening door tachograaftechnicus indien het de reparatie van een tachograaf betreft.
6. En worden toegevoegd:
a. het bij de werkzaamheden voor een analoge tachograaf gebruikte testregistratieblad(en),
b. de bij de werkzaamheden voor een digitale tachograaf gemaakte afdrukken en het opgeslagen document met de testresultaten.