Artikel 19. Voorbehouden aan de overige directeuren of vergelijkbare leidinggevende
functionarissen mogen worden uitgeoefend
[Regeling vervallen per 13-05-2020 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2020]
-
1. Ten aanzien van de onder de directeur ressorterende teamleiders of vergelijkbare leidinggevende
functionarissen:
-
a. Het vaststellen van een vacante functie zoals bedoeld in het besluit werving en selectie (AB85/U1833);
-
b. Het openstellen van een vacature op grond van artikel 4a ARAR en het besluit Werving en Selectie;
-
c. Bij openstelling van een vacature is de directeur ten aanzien van het eigen organisatieonderdeel
waar de vacature bestaat bevoegd met betrekking tot het besluit tot aanstelling dan
wel plaatsing van de kandidaat die voor de functie in aanmerking komt en het besluit
tot afwijzing van de overige kandidaten; en
-
d. Het stellen van voorwaarden voor aanstelling zoals bedoeld in artikelen 9, 9a, 10 en 11 ARAR.
-
2. Het bepalen van de inhoud en het waarderingsniveau van de feitelijk opgedragen functie
binnen de kaders van het functiegebouw Rijk dan wel op grond van de systematiek voor
groepsfuncties;
-
3. Het benoemen niet op verzoek of op speciale gronden op grond van de artikelen 57 en 58 ARAR;
-
4. Het met personeel direct ressorterend onder de directeur en het personeel van schaal
15 BBRA ’84 en hoger voeren van voortgang dan wel personeelsgesprekken zoals bedoeld artikel 71 ARAR;
-
5. Het opmaken en bespreken van de personeelsbeoordeling en het indien wenselijk aanwijzen
van informanten en adviseurs op grond van artikel 71a ARAR ten aanzien van de direct onder de directeur ressorterend personeel;
-
6. Verzoeken tot uitbreiding tot en met 36 uur per week dan wel vermindering van de arbeidsduur;
-
7. Afwijzing van de aanvraag betreffende Partiële Arbeidsparticipatie Senioren (PAS);
-
8. Het inhouden van bezoldiging op grond van artikel 14 ARAR;
-
9. Ten aanzien van bezoldiging aan de ambtenaar die als militair of als vrijwillig ambtenaar
van politie, in werkelijke dienst is als bedoeld in artikel 17 e.v. ARAR;
-
10. Ten aanzien van bezoldiging op grond van artikel 102 ARAR in geval van overlijden van de ambtenaar;
-
11. Ten aanzien van de bezoldiging op grond van artikel 104a ARAR bij vermissing van een ambtenaar;
-
12. Ten aanzien van het geen aanspraak hebben op bezoldiging dan wel het vervallen van
aanspraken op grond van artikel 40 of 40a ARAR;
-
13. Het uitbetalen van niet genoten vakantie na ontslag;
-
14. Het aanwijzen van bedrijfshulpverleners;
-
15. Het vaststellen van de personeelsbeoordeling als beoordelingsautoriteit;
-
16. Het optreden als beoordelingsautoriteit voor zover dit betrekking heeft op het afwegen
van ingediende bedenkingen, het wijzigen van de beoordeling na bedenkingen, en het
vaststellen van de beoordeling;
-
17. Het toekennen van een diensttijd of ambtsjubileumgratificatie;
-
18. Het toekennen van toeslagen op grond van artikel 7, 22a, 22c en 22e van het BBRA 1984;
-
19. Het toekennen van vergoedingen op grond van artikel 23 BBRA 1984;
-
20. Ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte;
-
21. Handelingen en besluiten met betrekking tot het treffen van ordemaatregelen (al dan
niet tijdelijke verplaatsing naar een andere functie, ontzeggen van de toegang tot
de dienstgebouwen, schorsing, onderzoek aan kleding en eigendommen van ambtenaren,
verval van aanspraak op bezoldiging en verhaal van schade op de ambtenaar);
-
22. Vertegenwoordiging van de Minister van Financiën bij de behandeling van een beroep
bij de rechtbank, sector bestuursrecht, dan wel bij de Centrale Raad van Beroep; en
-
23. De bevoegdheden opgenomen in artikelen 20 en 21 worden uitgeoefend door de overige directeuren voor zover het rechtspositionele handelingen
en besluiten betreft aangaande de direct onder hen ressorterende leidinggevenden.