Wet bekostiging financieel toezicht 2019

Geraadpleegd op 04-12-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Wet van 17 oktober 2018, houdende regels met betrekking tot de begroting en verantwoording van de kosten van het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank en de financiering van de toezichtkosten (Wet bekostiging financieel toezicht 2019)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verdeling over de toezichtcategorieën van de vergoeding van de kosten van het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank te herzien en daarbij de Wet bekostiging financieel toezicht opnieuw vast te stellen om de wettechnische vormgeving aan te passen zodat noodzakelijke aanpassingen tijdiger doorgevoerd kunnen worden;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Autoriteit Financiële Markten: Stichting Autoriteit Financiële Markten;

  • de Nederlandsche Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;

  • eenmalige handeling: het behandelen van een aanvraag of melding, het behandelen van een verzoek tot het registreren van een persoon, het geven van een beschikking, of het verrichten van een vergelijkbare handeling met een eenmalig karakter ten behoeve van een persoon;

  • onder toezicht staande persoon: persoon die onder het toezicht van de toezichthouder valt;

  • Onze Ministers: Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • persoon: natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, waaronder personenvennootschappen, of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden;

  • toezichthouder: de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1 Deze wet is van toepassing op de bij of krachtens enige wet aan de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten opgedragen taken en daaruit voortvloeiende werkzaamheden. Onder deze werkzaamheden valt ook de betrokkenheid van de toezichthouder bij de voorbereiding van nationale en internationale wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording toezichthouders

§ 2.1. Begroting

Artikel 3. Indiening begroting

De toezichthouder zendt de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, jaarlijks voor 1 december aan Onze Ministers.

Artikel 4. Kostenkader en hoogte begroting toezichthouders

  • 1 Onze Ministers stellen voor de begroting van de toezichthouders een kader op. De totale hoogte van het kader is in enig jaar niet hoger dan het maximum in het kader van het daaraan voorafgaande jaar met daarbij opgeteld:

    • a. loon- of prijsmutatie;

    • b. de naar kosten herleide mutaties in het takenpakket van de toezichthouder.

  • 2 De begroting van de toezichthouder is in enig jaar niet hoger dan het maximum dat volgt uit het voor het desbetreffende begrotingsjaar vastgestelde kader.

  • 3 Onze Ministers informeren beide kamers der Staten-Generaal tijdig:

    • a. voorafgaand aan de vaststelling van een kostenkader;

    • b. voorafgaand aan de wijziging van een kostenkader;

    • c. bij overschrijding van een kostenkader door een toezichthouder.

  • 4 Onze Ministers kunnen in bijzondere omstandigheden afwijken van dit artikel en informeren de beide kamers der Staten-Generaal hier tijdig over.

Artikel 5. Inrichting begroting

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels over de inrichting van de begroting worden gesteld.

Artikel 6. Goedkeuring begroting

  • 2 De toezichthouder doet na goedkeuring van de begroting onverwijld mededeling van de begroting in de Staatscourant en houdt de begroting gedurende ten minste twee jaar na goedkeuring op elektronische wijze ter inzage.

  • 3 Indien de begroting niet is goedgekeurd voor 1 januari van het begrotingsjaar waarop zij betrekking heeft, kan de toezichthouder, zolang de begroting niet is goedgekeurd, voor het aangaan van verplichtingen en het verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste vier twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen van de begroting van het voorafgaande jaar waren toegestaan.

§ 2.2. Verantwoording

Artikel 7. Bijzondere bepalingen

  • 3 De jaarrekening, onderscheidenlijk de verantwoording, behoeft de goedkeuring van de Raad van toezicht onderscheidenlijk de Raad van commissarissen, voordat deze bij Onze Ministers wordt ingediend.

Artikel 8. Inrichting jaarrekening

  • 1 De jaarrekening, onderscheidenlijk de verantwoording, bevatten een opgave van het over het desbetreffende jaar gerealiseerde exploitatiesaldo. Het saldo geeft het verschil aan tussen de gerealiseerde baten en lasten.

  • 2 Tot de in een jaar gerealiseerde baten worden mede gerekend de in dat jaar ontvangen opbrengsten uit verbeurde dwangsommen of opgelegde bestuurlijke boetes, met dien verstande dat, indien de beschikking waarbij de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd nog niet onherroepelijk is, de uit een verbeurde dwangsom of opgelegde bestuurlijke boete ontvangen opbrengsten worden gerekend tot de gerealiseerde baten in het jaar waarin die beschikking onherroepelijk wordt.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe de ontvangen opbrengsten uit verbeurde dwangsommen of opgelegde bestuurlijke boetes worden toegerekend aan de verschillende toezichtcategorieën.

  • 4 In de opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgelegd:

    • a. het deel van het exploitatiesaldo dat is voortgekomen uit de uitvoering van de taken op grond van de Wet financiële markten BES en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES;

    • b. het deel van de opbrengsten ontvangen uit dwangsommen of opgelegde bestuurlijke boetes dat het bedrag van € 4.500.000 te boven gaat; en

    • c. het deel van de opbrengsten ontvangen uit dwangsommen of opgelegde bestuurlijke boetes tot een bedrag van € 4.500.000 dat aan de reserve, bedoeld in artikel 8a, wordt toegerekend.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels over de inrichting van de jaarrekening onderscheidenlijk verantwoording worden gesteld.

Artikel 8a. Reserve

  • 1 De toezichthouder kan een reserve aanhouden die gevormd wordt uit de opbrengsten ontvangen uit dwangsommen of opgelegde bestuurlijke boetes tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen maximum.

  • 2 Bij de vaststelling van de jaarrekening, bepaalt de toezichthouder het in dat jaar aan de reserve toe te rekenen bedrag met een maximum van € 4.500.000.

  • 3 De reserve heeft tot doel het dekken van incidentele kosten of andere kosten die tot onevenredig hoge tarieven voor bepaalde personen zouden leiden.

  • 4 De inzet van de reserve behoeft de toestemming van Onze Ministers.

Artikel 9. Goedkeuring jaarrekening

  • 2 De toezichthouder doet na goedkeuring van de jaarrekening, onderscheidenlijk de verantwoording, onverwijld mededeling van die jaarrekening of verantwoording in de Staatscourant en houdt de jaarrekening of verantwoording gedurende ten minste vijf jaar na goedkeuring op elektronische wijze ter inzage.

Artikel 10. Jaarverslag

  • 2 De toezichthouder houdt het jaarverslag dan wel de verantwoording gedurende ten minste vijf jaren op elektronische wijze ter inzage.

  • 3 Bij ministeriële regeling van Onze Ministers gezamenlijk kunnen nadere regels worden gesteld voor de inrichting van het jaarverslag onderscheidenlijk de verantwoording.

§ 2.3. Overige bepalingen

Artikel 11. Afdracht inkomsten uit boetes en verbeurde dwangsommen

  • 1 Voor zover de tot de gerealiseerde baten in een jaar te rekenen opbrengsten uit dwangsommen of bestuurlijke boetes het bedrag van € 4.500.000 te boven gaan, komen die opbrengsten toe aan de Staat.

Artikel 12. Periodiek overleg met de sector

  • 1 De toezichthouder organiseert tweemaal per jaar overleg met een daarvoor in aanmerking komende representatieve vertegenwoordiging van de onder zijn toezicht staande personen. De toezichthouder kan tevens daarvoor in aanmerking komende cliëntenorganisaties toelaten tot het overleg. Ambtenaren kunnen namens Onze Ministers het overleg bijwonen.

  • 2 De toezichthouder maakt het verslag van het overleg binnen een redelijke termijn na het overleg openbaar.

Artikel 12a. Spreiding exploitatiesaldo

  • 1 Op verzoek van een toezichthouder kunnen Onze Ministers toestemming geven om een exploitatiesaldo of een deel daarvan over meerdere jaren aan de onder toezicht staande personen in rekening te brengen.

  • 2 Toestemming wordt alleen gegeven in geval van een exploitatiesaldo dat is ontstaan door omstandigheden met een incidenteel karakter en waarbij doorberekening van dit exploitatiesaldo in één keer tot aanzienlijke fluctuaties in de kosten voor het doorlopend toezicht voor de onder toezicht staande personen zou leiden.

  • 3 Bij de toestemming bepalen Onze Ministers in overleg met de desbetreffende toezichthouder in welke jaren het bedrag van het exploitatiesaldo in rekening wordt gebracht bij de onder toezicht staande personen.

Hoofdstuk 3. Vergoeding van de kosten

Artikel 13. Vergoeding kosten toezichthouders

  • 1 De kosten van de toezichthouder voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, worden ten laste gebracht van de onder toezicht staande personen en de personen voor wie de toezichthouder een eenmalige handeling verricht.

  • 2 De kosten worden bepaald en ten laste gebracht op basis van een systematiek met de volgende uitgangspunten:

    • a. de kosten die ten laste worden gebracht, houden niet meer in dan die volgen uit de begroting van de toezichthouder, met inbegrip van het exploitatiesaldo van het daaraan voorafgaande jaar en het te spreiden deel van het exploitatiesaldo overeenkomstig artikel 12a;

    • b. zowel directe als indirecte kosten kunnen in rekening worden gebracht;

    • c. de kosten van een eenmalige handeling worden ten laste gebracht aan de persoon voor wie die handeling is verricht; en

    • d. de kosten voor de uitvoering van de taken in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba worden niet op grond van deze wet in rekening gebracht, met uitzondering van de taken op grond van de Pensioenwet BES.

Artikel 14. Eenmalige handelingen

  • 1 Een persoon is de toezichthouder een vergoeding verschuldigd voor het verrichten van een eenmalige handeling.

  • 2 Bij regeling van Onze Ministers, ieder voor diens beleidsverantwoordelijkheid, worden de eenmalige handelingen waar een vergoeding voor verschuldigd is en de kosten daarvoor of de wijze waarop deze kosten worden berekend vastgesteld. Bij die regeling kunnen tevens regels worden gesteld over de wijze en het moment waarop de kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 15. Doorlopend toezicht

  • 1 De toezichthouder brengt jaarlijks bij een onder toezicht staande persoon een bedrag voor de kosten van het toezicht in rekening.

  • 2 De totale kosten van het toezicht die in enig jaar in rekening worden gebracht, bedragen de som van:

    • a. het totaal van de begrote kosten voor het desbetreffende jaar met uitzondering van de begrote kosten voor:

      • 1°. eenmalige handelingen;

      • 2°. de uitvoering van de taken in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, met uitzondering van de taken op grond van de Pensioenwet BES;

    • b. het exploitatiesaldo over het voorafgaande jaar, verminderd met:

      • 1°. het deel van het exploitatiesaldo, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel a;

      • 2°. het deel dat aan de reserve is toegerekend, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c;

      • 3°. het deel van het exploitatiesaldo waarvoor overeenkomstig artikel 12a toestemming is gegeven dit over meerdere jaren in rekening te brengen, tenzij een overschot wordt gespreid, dan wordt dit bedrag hierbij opgeteld;

      • 4°. de aan de Staat toekomende opbrengsten, bedoeld in artikel 11;

    • c. met aftrek van de inzet in het desbetreffende jaar van de reserve, bedoeld in artikel 8a;

    • d. het bedrag dat overeenkomstig artikel 12a in het desbetreffende jaar in rekening wordt gebracht.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de personen die, gelet op de aard en omvang van het toezicht, voor de toepassing van deze wet worden aangemerkt als onder toezicht staand alsmede over de indeling van deze personen in categorieën.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de systematiek op basis waarvan de totale kosten over de categorieën onder toezicht staande personen worden verdeeld en de berekening van de kosten per onder toezicht staande persoon.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld over:

    • a. de hoogte van de kosten voor het doorlopend toezicht indien een onder toezicht staande persoon slechts een deel van het kalenderjaar onder het toezicht van een toezichthouder valt, waarbij een minimumbedrag kan worden vastgesteld waaronder geen kosten in rekening worden gebracht of geen terugbetaling plaats vindt; en

    • b. het in rekening brengen van de kosten indien sprake is van fusie, collectieve waardeoverdracht of indien een onder toezicht staande persoon in afwikkeling wordt geplaatst en vermogen overgaat.

  • 6 De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 16. Kosten curator en bijzondere bewindvoerder

  • 2 De hoogte van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt per geval vastgesteld door de toezichthouder en is gebaseerd op de voor het toezicht op de desbetreffende financiële onderneming werkelijk gemaakte kosten.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16a. Evaluatiebepaling

Onze Minister van Financiën zendt in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 18. Overgangsrecht

  • 1 De Wet bekostiging financieel toezicht, zoals die wet luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op:

    • a. de vergoeding van kosten van de toezichthouders voor het behandelen van aanvragen en meldingen die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet en de vergoeding van de overige kosten in de jaren voorafgaand aan het jaar waarop deze wet in werking treedt alsmede op bestuursrechtelijke procedures die volgen uit het in rekening brengen van een vergoeding voor de inwerkingtreding van deze wet; en

    • b. het afleggen van verantwoording door de toezichthouders over het jaar voorafgaand aan het jaar waarop deze wet in werking treedt.

Artikel 22. Inwerkingtreding

  • 1 Deze wet treedt, met uitzondering van artikel 21, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 23. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bekostiging financieel toezicht 2019.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 17 oktober 2018

Willem-Alexander

De Minister van Financiën,

W.B. Hoekstra

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. Koolmees

Uitgegeven de vijftiende november 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus