Besluit bouwwerken leefomgeving

Geraadpleegd op 25-03-2025.
Geldend van 01-08-2024 t/m 31-12-2024

Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over bouwwerken in de fysieke leefomgeving (Besluit bouwwerken leefomgeving)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 juni 2018, nr. 2017-0000316593, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op de richtlijn breedband, de richtlijn energieprestatie van gebouwen, de richtlijn hernieuwbare energie, de richtlijn veiligheid wegtunnels, de verordening bouwproducten en het VN-gehandicaptenverdrag en de artikelen 4.3, eerste lid, en 5.1 van de Omgevingswet, en artikel 119 van de Woningwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 december 2017, nr. W04.17.0186/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018, nr. 2018-0000524056, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1.2. Internationaalrechtelijke verplichtingen

Artikel 1.2. (wederzijdse erkenning)

Met een kwaliteitsverklaring bouw, certificaat, keuring of norm als bedoeld in dit besluit wordt gelijkgesteld een kwaliteitsverklaring bouw, certificaat, keuring of norm, afgegeven, uitgevoerd of goedgekeurd door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is en partij is bij een verdrag dat Nederland bindt, met een beschermingsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen voor bouwwerken

Afdeling 2.1. Algemeen

Artikel 2.1. (toepassingsbereik: activiteiten)

Dit hoofdstuk is van toepassing op bouwwerken.

Artikel 2.2. (bevoegd gezag)

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag:

    • a. waaraan een melding wordt gedaan;

    • b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; en

    • c. dat beslist op een aanvraag om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn voor een activiteit als bedoeld in dit besluit, die wordt verricht op dezelfde locatie als een activiteit als bedoeld in afdeling 3.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarvoor een door gedeputeerde staten eerder verleende omgevingsvergunning geldt, gedeputeerde staten het bevoegd gezag voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.3. (maatwerkregels)

Een maatwerkregel wordt in het omgevingsplan gesteld.

Artikel 2.4. (gelijkwaardigheid bij melding of vergunningvrije activiteit)

  • 1 Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op een activiteit waarvoor in dit besluit een melding is voorgeschreven:

    • a. is voorafgaande toestemming als bedoeld in artikel 4.7 van de wet niet vereist; en

    • b. is het verboden deze maatregel te treffen zonder voorafgaande melding.

  • 2 Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op een activiteit waarvoor op grond van de wet geen omgevingsvergunning is vereist en waarvoor in dit besluit geen melding is voorgeschreven, is voorafgaande toestemming als bedoeld in artikel 4.7 van de wet niet vereist.

Artikel 2.5. (instandhouden gelijkwaardige maatregel)

Een gelijkwaardige maatregel die betrekking heeft op een in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gestelde regel wordt bij het gebruik van het bouwwerk in stand gehouden.

Artikel 2.6. (specifieke zorgplicht: bouwwerkinstallatie)

De eigenaar van het bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk draagt er zorg voor dat een krachtens de wet aanwezige bouwwerkinstallatie:

  • a. functioneert in overeenstemming met de op die installatie van toepassing zijnde regels;

  • b. adequaat wordt beheerd, onderhouden en gecontroleerd; en

  • c. zodanig wordt gebruikt dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat of voortduurt.

Artikel 2.7. (gemeenschappelijk en gezamenlijk)

  • 1 Voor de toepassing van een in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gestelde regel is een bouwwerk, een ruimte, een voorziening, of een gedeelte daarvan naar keuze gemeenschappelijk of niet-gemeenschappelijk, tenzij voor een regel anders is aangegeven.

  • 2 Voor de toepassing van een in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gestelde regel wordt een gedeelte van een bouwwerk, een ruimte of een voorziening die ten dienste staat van meer dan een gebruiksfunctie, aangemerkt als gemeenschappelijk. Dit gedeelte, deze ruimte of deze voorziening maakt, met uitzondering van een nevengebruiksfunctie, voor de toepassing van deze hoofdstukken deel uit van alle daarop aangewezen gebruiksfuncties.

  • 3 Voor de toepassing van een in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gestelde regel wordt een gedeelte van een woonfunctie, een celfunctie of een logiesfunctie of een ruimte of voorziening die ten dienste staat van die gebruiksfunctie, gebruikt door meer dan een wooneenheid, celeenheid of logiesverblijf in die gebruiksfunctie, aangemerkt als gezamenlijk.

Artikel 2.8. (monumenten)

Voor zover een omgevingsvergunning voor:

  • a. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op:

    • 1°. een gemeentelijk monument of een provinciaal monument; of

    • 2°. een voorbeschermd gemeentelijk monument of een voorbeschermd provinciaal monument;

  • b. een activiteit waarvoor in de omgevingsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning is verboden als die activiteit betrekking heeft op een provinciaal monument of een voorbeschermd provinciaal monument; of

  • c. een rijksmonumentenactiviteit;

afwijkt van een in de hoofdstukken 3 tot en met 5 gestelde regel, zijn alleen de omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften van toepassing.

Artikel 2.9. (afwijking wegens implementatie van Europese regelgeving)

Voor zover een in het Warenwetbesluit machines, het Warenwetbesluit liften 2016 of het Besluit gastoestellen, ter implementatie van een in Europese regelgeving gestelde eis, afwijkt van een in de hoofdstukken 3 tot en met 5 gestelde regel, is alleen de krachtens die besluiten gestelde eis van toepassing.

Artikel 2.10a. (waterkerende bouwwerken)

De paragrafen 3.2.1, 4.2.1 en artikel 5.9 zijn niet van toepassing voor zover de eisen betrekking hebben op de mate van waterkerendheid van het bouwwerk of een onderdeel daarvan.

Artikel 2.11. (aantal personen in een bouwwerk)

In een bouwwerk of gedeelte daarvan zijn niet meer personen aanwezig dan het aantal personen waarvoor het bouwwerk of gedeelte daarvan in overeenstemming met dit besluit is bestemd.

Artikel 2.12. (overgangsrecht: aantal personen in een bouwwerk)

Zolang het aantal personen dat in een bouwwerk of een gedeelte daarvan aanwezig is niet groter is dan het onmiddellijk voorafgaand aan 1 april 2012 voor dat bouwwerk of dat gedeelte toegestane aantal personen, blijft artikel 2.11 buiten toepassing.

Afdeling 2.2. CE-markeringen, markttoezicht en kwaliteitsverklaringen bouw

Artikel 2.13. (verordening bouwproducten)

  • 1 Handelen in strijd met de plichten die voortvloeien uit de verordening bouwproducten is verboden.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst een instelling aan die adviezen uitbrengt over de geschiktheid van technische beoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 29 van de verordening bouwproducten.

  • 3 Een technische beoordelingsinstantie toont aan de instelling aan dat zij voor de productgebieden, bedoeld in bijlage IV, tabel 1, bij de verordening bouwproducten, voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in tabel 2 van die bijlage.

  • 4 De instelling stelt een procedure op voor de aanmelding en de beoordeling van en het toezicht op technische beoordelingsinstanties en maakt jaarlijks een actueel overzicht van aangemelde technische beoordelingsinstanties openbaar.

  • 5 De aanmeldende autoriteit, bedoeld in artikel 40 van de verordening bouwproducten, brengt advies uit aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de geschiktheid van aangemelde instanties als bedoeld in artikel 39 van die verordening.

  • 6 De aangemelde instantie toont aan dat zij voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 43 van de verordening bouwproducten.

  • 7 De instelling en de aanmeldende autoriteit informeren Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onverwijld als zij van oordeel zijn dat een technische beoordelingsinstantie of een aangemelde instantie de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft of niet meer aan de voorwaarden voor die aanwijzing voldoet.

  • 8 Een prestatieverklaring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening bouwproducten wordt in de Nederlandse taal verstrekt.

  • 9 Instructies en informatie als bedoeld in de artikelen 11, zesde en achtste lid, 13, vierde en negende lid, en 14, tweede en vijfde lid, van de verordening bouwproducten zijn in de Nederlandse taal gesteld.

Artikel 2.14. (toepassing CE-markering en kwaliteitsverklaringen bouw)

  • 1 Als een bouwproduct waarop een CE-markering als bedoeld in artikel 8 van de verordening bouwproducten is aangebracht, aan bepaalde prestaties moet voldoen zodat het bouwwerk waarin het wordt toegepast voldoet aan een bij dit besluit gestelde regel is daaraan voldaan als het bouwproduct is toegepast in overeenstemming met een op die eis toegesneden prestatieverklaring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van die verordening.

  • 2 Als een bouwproduct moet voldoen aan bepaalde prestaties die niet onder een in artikel 2, elfde lid, van de verordening bouwproducten bedoelde geharmoniseerde norm vallen, zodat het bouwwerk waarin het wordt toegepast voldoet aan een bij dit besluit gestelde regel is daaraan voldaan als het bouwproduct is toegepast in overeenstemming met een op die eis toegesneden kwaliteitsverklaring bouw.

  • 3 Als een bouwproces aan bepaalde prestaties moet voldoen zodat het bouwwerk waarin het wordt uitgevoerd voldoet aan een bij dit besluit gestelde regel is daaraan voldaan als het bouwproces is toegepast in overeenstemming met een op die eis toegesneden kwaliteitsverklaring bouw.

Artikel 2.15. (erkenning kwaliteitsverklaringen bouw)

  • 1 Kwaliteitsverklaringen bouw als bedoeld in artikel 2.14, tweede en derde lid, worden afgegeven op basis van een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties erkend stelsel van kwaliteitsverklaringen voor de bouw.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de voorwaarden vast waaronder kwaliteitsverklaringen bouw worden afgegeven.

Artikel 2.15a. (Verordening (EU) 2019/1020)

  • 1 Het is verboden een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is in de handel te brengen in strijd met artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) 2019/1020.

  • 2 Het is een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EU) 2019/1020 verboden met betrekking tot een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is, te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van verordening (EU) 2019/2010.

  • 3 Het is een gemachtigde als bedoeld in artikel 3, onder 12, van verordening (EU) 2019/1020 verboden met betrekking tot een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is, te handelen in strijd met artikel 5, tweede lid, tweede zin, van verordening (EU) 2019/1020.

  • 4 Het is een marktdeelnemer verboden met betrekking tot een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is, te handelen in strijd met artikel 7, eerste lid, van verordening (EU) 2019/1020.

  • 5 Het is een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij verboden met betrekking tot een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is, te handelen in strijd met artikel 7, tweede lid, van verordening 2019/1020.

Afdeling 2.2a. Stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen

Artikel 2.16. (normadressaat)

Aan de regels in deze afdeling wordt voldaan door degene die het bouwwerk bouwt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 2.17. (bouwactiviteiten die onder het stelsel van kwaliteitsborging vallen)

  • 2 Een bouwactiviteit valt onder gevolgklasse 1 als:

    • a. de bouwactiviteit geen rijksmonument, voorbeschermd rijksmonument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, gemeentelijk monument of voorbeschermd gemeentelijk monument betreft;

    • b. de bouwactiviteit alleen ten dienste staat van een gebruiksfunctie als bedoeld in het derde lid;

    • c. de bouwactiviteit niet betreft een bouwwerk waar voor het in gebruik nemen of gebruiken van het bouwwerk een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, is vereist;

    • d. bij de bouwactiviteit geen gelijkwaardige maatregel wordt toegepast in verband met een in dit besluit uit het oogpunt van constructieve veiligheid of brandveiligheid gestelde regel;

    • e. bij de bouwactiviteit geen toepassing is gegeven aan NEN 6060 of NEN 6079 bij het bepalen van de gebruiksoppervlakte van een brandcompartiment;

    • f. de bouwactiviteit niet betreft een bouwwerk dat behoort tot een geval waarin een milieubelastende activiteit vergunningplichtig is op grond van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3 De gebruiksfunctie, bedoeld in het tweede lid, onder b, is:

    • a. een niet in een woongebouw gelegen grondgebonden woonfunctie, niet zijnde een woonfunctie voor zorg of een woonfunctie voor kamergewijze verhuur, en nevenfuncties daarvan;

    • b. een woonfunctie en nevenfuncties daarvan, voor zover het bouwwerk een drijvend bouwwerk betreft;

    • c. een niet in een logiesgebouw gelegen grondgebonden logiesfunctie;

    • d. een industriefunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, voor zover het bouwwerk uit niet meer dan twee bouwlagen bestaat;

    • e. een industriefunctie als nevengebruiksfunctie van een andere gebruiksfunctie, voor zover gelegen in een bijbehorend bouwwerk van niet meer dan twee bouwlagen;

    • f. een bovengronds gelegen bouwwerk geen gebouw zijnde voor een infrastructurele voorziening bestemd voor langzaam verkeer, voor zover niet gelegen over een rijks- of provinciale weg en met een te overbruggen afstand van niet meer dan 20 meter; of

    • g. een ander bovengronds gelegen bouwwerk geen gebouw zijnde dat niet hoger is dan 20 meter, met uitzondering van een infrastructurele voorziening bestemd voor verkeer anders dan bedoeld onder f en bouwwerken met een waterkerende functie.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwactiviteiten die verbouwen betreffen.

Artikel 2.18. (bouwmelding)

  • 1 Onverminderd artikel 7.7 is het verboden een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.17 uit te voeren zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de bouwwerkzaamheden te melden.

  • 2 Als de bouwactiviteit niet begint binnen een jaar na de melding, is het verboden de bouwactiviteit te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan opnieuw te melden.

  • 3 Een melding kan betrekking hebben op meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.

Artikel 2.19. (gegevens en bescheiden bij bouwmelding)

  • 1 Een melding als bedoeld in artikel 2.18 wordt ondertekend en bevat de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die het bouwwerk bouwt;

    • b. als de melding wordt ingediend door een gemachtigde: de naam, het adres en het telefoonnummer van de gemachtigde;

    • c. als de melding elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de degene die het bouwwerk bouwt of de gemachtigde;

    • d. de dagtekening;

    • e. het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • f. een beschrijving van de bouwactiviteit, met inbegrip van de gebruiksfunctie van het bouwwerk;

    • g. gegevens betreffende de kwaliteitsborger en het te gebruiken instrument voor kwaliteitsborging, bedoeld in artikel 7ab, derde lid, van de Woningwet;

    • h. een risicobeoordeling van het bouwproject met het oog op het voorkomen of beperken van risico’s die van invloed kunnen zijn op het voldoen aan de regels voor de bouwactiviteit, bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5; en

    • i. het borgingsplan, bedoeld in artikel 3.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2 Voor zover van toepassing wordt in de risicobeoordeling ten minste rekening gehouden met bijzondere lokale omstandigheden, zoals die zijn vastgesteld in lokaal beleid, anderszins kenbaar zijn gemaakt of redelijkerwijs bekend zijn.

Artikel 2.20. (gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag)

  • 1 Op verzoek van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2.2, worden gegevens en bescheiden verstrekt over specifieke bouwwerkzaamheden en de momenten waarop deze worden uitgevoerd als dit bijzonder is aangewezen met het oog op het voorkomen en of beperken van risico’s die van invloed kunnen zijn op het voldoen aan de regels voor de bouwactiviteit, bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5.

  • 2 Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 2.21. (gereedmelding bouwactiviteit)

  • 1 Het is verboden het bouwwerk of de bouwwerken die onderdeel uitmaken van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.17 in gebruik te nemen zonder dit ten minste twee weken voor het feitelijk in gebruik nemen te melden.

  • 2 De melding wordt ondertekend en bevat de volgende gegevens en bescheiden van de gerealiseerde activiteit:

    • a. de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die de bouwmelding, bedoeld in artikel 2.18 heeft gedaan;

    • b. de dagtekening;

    • c. het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de locatie waar de bouwactiviteit is uitgevoerd;

    • d. de verklaring van de kwaliteitsborger, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbij voor zover van belang, wordt ingegaan op maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen of te beperken als bedoeld in artikel 3.80, tweede lid, van dat besluit;

    • e. gegevens en bescheiden waaruit de gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten, inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie blijkt;

    • f. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde eisen in relatie tot:

      • 1°. de belasting en belastingcombinaties van de constructieve delen hiervan en van het geheel;

      • 2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie;

      • 3°. de luchtverversing;

      • 4°. de energiezuinigheid;

      • 5°. de milieuprestatie;

    • g. gegevens en bescheiden over de brandveiligheid als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, onder d, onder 4° en 5°; en

    • h. gegevens en bescheiden over toegepaste gelijkwaardige maatregelen.

Afdeling 2.3. Afbakening vergunningplichten

§ 2.3.1. Algemene bepalingen

Artikel 2.22. (algemene afbakeningseisen)

  • 1 De artikelen 2.27 en 2.29 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.

  • 2 Bij de toepassing van de artikelen 2.27 en 2.29 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.

Artikel 2.23. (meetvoorschriften)

  • 1 Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in deze afdeling in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

    • a. afstanden loodrecht;

    • b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en

    • c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Artikel 2.24. (mantelzorg)

Voor de toepassing van deze afdeling wordt huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw.

§ 2.3.2. Vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit

Artikel 2.25. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit: bouwwerken met een dak)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt voor een bouwactiviteit, voor zover die betrekking heeft op een gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat gebouw of andere bouwwerk:

  • a. niet op de grond staat;

  • b. hoger is dan 5 m;

  • c. bij meer dan een bouwlaag, is voorzien van een verblijfsgebied op de tweede bouwlaag of hoger;

  • d. is voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte; of

  • e. als gevolg van de bouwactiviteit een hoofdgebouw wordt.

Artikel 2.26. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit: bouwwerken zonder dak)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt voor een bouwactiviteit, voor zover die betrekking heeft op een bouwwerk zonder dak en dat bouwwerk:

    • a. hoger is dan 5 m; of

    • b. ondergronds is gelegen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt ook voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk zonder dak als het gaat om een van de volgende bouwwerken:

    • a. een sport- of speeltoestel dat:

      • 1°. hoger is dan 4 m; of

      • 2°. niet alleen functioneert met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

    • b. een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil die:

      • 1°. hoger is dan 1 m; of

      • 2°. hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein;

    • c. een erf- of perceelafscheiding hoger dan 2 m; of

    • d. een schotelantenne die:

      • 1°. een doorsnede heeft van meer dan 2 m; of

      • 2°. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, hoger is dan 3 m.

  • 3 Als het gaat om een andere antenne dan bedoeld in het tweede lid, onder d, geldt de hoogte, bedoeld in het eerste lid, onder a, voor de antenne met de antennedrager en wordt die gemeten vanaf de voet, of bij bevestiging aan de gevel, vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist.

Artikel 2.27. (uitzonderingen aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit in de artikelen 2.25 en 2.26)

  • 1 In afwijking van de artikelen 2.25 en 2.26 geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten niet voor de in die artikelen aangewezen bouwactiviteiten als die betrekking hebben op:

    • a. een bouwwerk dat valt onder gevolgklasse 1 als bedoeld in artikel 2.17; of

    • b. het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk waarbij de volgende onderdelen niet wijzigen:

      • 1°. de draagconstructie;

      • 2°. de indeling in brandcompartimenten, subbrandcompartimenten of beschermde subbrandcompartimenten; en

      • 3°. de isolatie van de gevel, of een gevelpaneel.

  • 2 In afwijking van de artikelen 2.25 en 2.26 en ongeacht of een uitzondering als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten ook niet voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:

    • a. een dakkapel;

    • b. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak;

    • c. een kozijn, kozijninvulling of boeideel, of stucwerk;

    • d. een gevelpaneel, of na-isolatie van de gevel, anders dan het aanbrengen van isolatie in een bestaande spouw met instandhouding van het bestaande buitengevelblad, aan een bouwwerk als dat geen vloer heeft met een verblijfsgebied op een hoogte van meer dan 13 m;

    • e. een vlaggenmast die niet hoger is dan 6 m;

    • f. een magazijnstelling die:

      • 1°. niet hoger is dan 8,5 m; en

      • 2°. alleen steunt op de vloer van het gebouw waarin zij wordt geplaatst;

    • g. een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver;

    • h. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt ten behoeve van de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;

    • i. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor een infrastructurele of openbare voorziening, als het gaat om een van de volgende bouwwerken:

      • 1°. een bouwwerk voor het weren van voorwerpen die de veiligheid van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer in gevaar kunnen brengen;

      • 2°. een bouwwerk voor de beveiliging van een weg, spoor- of waterweg of een spoorweg- of luchtvaartterrein;

      • 3°. een bouwwerk voor de verkeersregeling, verkeersgeleiding, handhaving van de verkeersregels, wegaanduiding, het opladen van accu’s van voertuigen, verlichting of tolheffing;

      • 4°. een bouwwerk voor het verschaffen van toegang tot het openbaar vervoer of openbaar vervoersgebouwen;

      • 5°. een bouwwerk voor het overbruggen van hoogtes door personen met een handicap in en nabij openbaar vervoersgebouwen of perrons;

      • 6°. een bovenleiding met de bijbehorende draagconstructie of seinpalen;

      • 7°. een ondergronds buis- of leidingstelsel, met inbegrip van een ondergrondse faunapassage;

      • 8°. een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer die:

        • i. niet hoger is dan 2 m; en

        • ii. als bovengronds geplaatst: een oppervlakte heeft van niet meer dan 4 m2;

      • 9°. een elektronische sirene voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of de dreiging daarvan, met inbegrip van de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

      • 10°. straatmeubilair; of

      • 11°. meubilair in openbaar vervoersgebouwen of op perrons; of

    • j. een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand, terreinverharding, terreininrichting of andere hulpconstructie die functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, een tijdelijke werkzaamheid in de grond, weg- of waterbouw of een milieubelastende activiteit met een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.322, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij plaatsing op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die activiteit of werkzaamheid wordt uitgevoerd.

§ 2.3.3. Vergunningvrije gevallen omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken

Artikel 2.28. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op omgevingsplanactiviteiten bestaande uit:

  • a. een bouwactiviteit;

  • b. het in stand houden van een bouwwerk; of

  • c. het gebruiken van een bouwwerk.

Artikel 2.29. (vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken)

Onverminderd regels in het omgevingsplan over het in stand houden van een bouwwerk die betrekking hebben op de ernstige ontsiering van het uiterlijk van dat bouwwerk, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, niet voor een omgevingsplanactiviteit voor zover de activiteit betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:

  • a. een bouwwerk voor zover daaraan gewoon onderhoud wordt verricht en daarbij detaillering, profilering en vormgeving van het bouwwerk niet wijzigen;

  • b. een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. voorzien van een plat dak;

    • 2°. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;

    • 3°. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;

    • 4°. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en

    • 5°. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;

  • c. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. bij plaatsing in het achterdakvlak, een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak of een plat dak:

      • i. de constructie steekt niet meer dan 0,6 m uit buiten het dakvlak respectievelijk het platte dak; en

      • ii. zijkanten, onder- en bovenzijde meer dan 0,5 m van de randen van het dakvlak of het platte dak; en

    • 2°. bij plaatsing in een ander dakvlak dan bedoeld onder 1°:

      • i. de constructie steekt niet uit buiten het dakvlak; en

      • ii. zijkanten, onder- en bovenzijde meer dan 0,5 m van de randen van het dakvlak;

  • d. een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op een dak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. bij plaatsing op een schuin dak:

      • i. binnen het dakvlak;

      • ii. in of direct op het dakvlak; en

      • iii. hellingshoek gelijk aan hellingshoek dakvlak;

    • 2°. bij plaatsing op een plat dak: afstand tot de zijkanten van het dak ten minste gelijk aan hoogte collector of paneel; en

    • 3°. als de collector of het paneel niet één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van het water of het omzetten van de opgewekte elektriciteit: die installatie aan de binnenzijde van een bouwwerk geplaatst;

  • e. een kozijn, kozijninvulling, gevelpaneel, isolatieplaat of boeideel, of stucwerk, bij plaatsing in of aan de achtergevel of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, of in of aan een gevel van een bijbehorend bouwwerk, voor zover die gevel is gelegen in achtererfgebied;

  • f. een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw, als, voor zover het daarbij gaat om een rolhek, luik of rolluik in een voorgevel of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een ander hoofdgebouw dan een woning of woongebouw, wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. geplaatst aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie; en

    • 2°. voor ten minste 75% voorzien van glasheldere doorkijkopeningen;

  • g. een afscheiding tussen balkons of dakterrassen;

  • h. tuinmeubilair, als dat niet hoger is dan 2,5 m;

  • i. een sport- of speeltoestel voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 2,5 m; en

    • 2°. alleen functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

  • j. een erf- of perceelafscheiding, als die niet hoger is dan 1 m;

  • k. een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil van niet meer dan 1 m die niet hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein;

  • l. een vlaggenmast op een gebouwerf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 6 m; en

    • 2°. ten hoogste een mast per gebouwerf;

  • m. een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, met inbegrip van een hekwerk ter beveiliging van een dergelijke antenne-installatie op of aan een bouwwerk als bedoeld onder 1°, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. bij plaatsing op of aan een hoogspanningsmast, wegportaal, reclamezuil, lichtmast, windturbine, sirenemast of een niet van een bouwwerk deel uitmakende schoorsteen, of op een antenne-installatie als bedoeld onder n of een andere antenne-installatie voor zover hoger dan 5 m:

      • i. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 5 m; en

      • ii. de antenne hoger geplaatst dan 3 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende afgewerkt terrein;

    • 2°. bij plaatsing op of aan een ander bouwwerk dan bedoeld onder 1°:

      • i. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 0,5 m; of

      • ii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of als deze is bevestigd aan een gevel van een gebouw, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, niet hoger dan 5 m; waarbij:

        • de antenne, met antennedrager, hoger geplaatst dan 9 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende afgewerkt terrein;

        • de bedrading in of direct langs de antennedrager of inpandig aangebracht, of in een kabelgoot, als deze kabelgoot meer dan 1 m achter de voorgevel is geplaatst; en

        • de antennedrager bij plaatsing op het dak van een gebouw:

          • 1°. aan of bij een op het dak aanwezig object geplaatst;

          • 2°. in het midden van het dak geplaatst; of

          • 3°. elders op het dak geplaatst, als de afstand in meters tot de voorgevel van het bouwwerk ten minste gelijk is aan: 18 gedeeld door de hoogte waarop de antenne, met antennedrager, is geplaatst, gemeten vanaf het bij het gebouw aansluitende afgewerkt terrein tot aan de voet van de antenne, met antennedrager; of

    • 3°. de antenne voldoet aan de fysieke en technische kenmerken, opgenomen in de Uitvoeringsverordening kenmerken draadloze toegangspunten met klein bereik of in andere bij of krachtens artikel 57, tweede lid, van de Telecomcode gestelde regels;

  • n. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt voor de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;

  • o. een andere antenne-installatie dan bedoeld onder m en n, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. als het gaat om een schotelantenne:

      • i. de antenne-installatie achter het voorerfgebied geplaatst;

      • ii. de doorsnede van de antenne niet meer dan 2 m; en

      • iii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 3 m; en

    • 2°. als het gaat om een andere antenne dan bedoeld onder 1°:

      • i. de antenne-installatie achter het voorerfgebied geplaatst; en

      • ii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of als deze is bevestigd aan de gevel, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, niet hoger dan 5 m;

  • p. een bouwwerk voor een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het gaat om:

    • 1°. een bouwwerk voor een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • i. niet hoger dan 3 m; en

      • ii. de oppervlakte niet meer dan 15 m2;

    • 2°. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor:

      • i. het weren van voorwerpen die de veiligheid van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer in gevaar kunnen brengen;

      • ii. de beveiliging van een weg, spoor- of waterweg of een spoorweg- of luchtvaartterrein;

      • iii. verkeersregeling, verkeersgeleiding, handhaving van de verkeersregels, wegaanduiding, het opladen van accu’s van voertuigen, verlichting of tolheffing;

      • iv. het verschaffen van toegang tot het openbaar vervoer of openbaar vervoersgebouwen of het overbruggen van hoogten door personen met een handicap in en nabij openbaar vervoersgebouwen of perrons;

      • v. het beperken van geluid door een weg of spoorweg ter uitvoering van een besluit tot vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde als bedoeld in artikel 2.13a of 2.15, tweede lid, van de wet; of

      • vi. het beperken van geluid door een weg of spoorweg ter uitvoering van de in een programma als bedoeld in artikel 22.18 van de wet of een saneringsplan als bedoeld in artikel 11.60 van de Wet milieubeheer gekozen maatregel voor een locatie;

    • 3°. bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen;

    • 4°. ondergrondse buis- en leidingstelsels, met inbegrip van ondergrondse faunapassages en met uitzondering van:

    • 5°. een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • i. niet hoger dan 2 m; en

      • ii. bij plaatsing bovengronds: de oppervlakte niet meer dan 4 m2;

    • 6°. een elektronische sirene voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of de dreiging daarvan, met inbegrip van de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

    • 7°. straatmeubilair; of

    • 8°. meubilair in openbaar vervoersgebouwen of op perrons;

  • q. een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand, terreininrichting of andere hulpconstructie die functioneel is voor bouw-, onderhouds- of sloopwerkzaamheden, tijdelijke werkzaamheden in de grond-, weg- of waterbouw of werkzaamheden met een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.322, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij plaatsing op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die werkzaamheden worden verricht; of

  • r. een ander bouwwerk in voor- of achtererfgebied, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 1 m; en

    • 2°. de oppervlakte niet meer dan 2 m2.

Artikel 2.30. (inperking vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken vanwege cultureel erfgoed)

  • 1 Op een omgevingsplanactiviteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 2.29 niet van toepassing.

  • 3 Op een omgevingsplanactiviteit die wordt verricht op een locatie waaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is van toepassing:

    • a. artikel 2.29, onder a, alleen voor zover ook kleur en materiaalsoort van het bouwwerk niet wijzigen; en

    • b. artikel 2.29, onder b tot en met r, alleen voor zover het gaat om:

      • 1°. inpandige wijzigingen;

      • 2°. een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;

      • 3°. een bouwwerk op gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of

      • 4°. een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.

Afdeling 2.4. Drijvende bouwwerken

Artikel 2.31. (drijvende bouwwerken)

Op een drijvend bouwwerk met een woonfunctie dat door functiewijziging van een schip is ontstaan zijn de hoofdstukken 3 tot en met 5, met uitzondering van artikel 3.5, niet van toepassing.

Hoofdstuk 3. Bestaande bouw

Afdeling 3.1. Algemeen

Artikel 3.1. (toepassingsbereik: activiteiten)

Dit hoofdstuk is van toepassing op het in stand houden van een bestaand bouwwerk.

Artikel 3.2. (toepassingsbereik: oogmerken)

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

  • a. het waarborgen van de veiligheid;

  • b. het beschermen van de gezondheid; en

  • c. duurzaamheid en bruikbaarheid.

Artikel 3.3. (toepassingsbereik: normadressaat)

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door de eigenaar van het bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.4. (toepassingsbereik: aansturingsartikel niet van toepassing)

In dit hoofdstuk is een aansturingsartikel niet van toepassing op een gebruiksfunctie waarvoor geen regel is opgenomen in de tabel van dat aansturingsartikel. Dit geldt niet voor de artikelen 3.11, 3.30, 3.36, 3.42 en 3.114.

Artikel 3.5. (specifieke zorgplicht: bestaande bouwwerken)

Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het bouwwerk tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

Artikel 3.6. (onderzoeksplicht)

De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk is verplicht onderzoek te doen naar de staat van dat bouwwerk als het behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie bouwwerken waarvan redelijkerwijs is komen vast te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kunnen opleveren.

Artikel 3.6a. (periodieke beoordeling)

De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk is verplicht periodiek een beoordeling te doen van de constructieve veiligheid van dat bouwwerk als het behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie bouwwerken.

Artikel 3.7. (maatwerkvoorschriften)

  • 2 Een maatwerkvoorschrift over de afdelingen 3.2 tot en met 3.7 kan alleen inhouden het opleggen van een plicht tot het treffen van voorzieningen om de staat van een bouwwerk op een niveau te brengen dat hoger is dan het niveau van de regels in dit hoofdstuk, maar niet hoger dan het niveau van de regels in hoofdstuk 4. Het maatwerkvoorschrift wordt alleen gesteld als het treffen van die voorzieningen naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan een maatwerkvoorschrift als bedoeld in de artikelen 3.86, 3.130 en 3.132 alleen het bepaalde in die artikelen inhouden.

Afdeling 3.2. Veiligheid

§ 3.2.1. Constructieve veiligheid

Artikel 3.8. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is bestand tegen krachten die tijdens het beoogde gebruik op het bouwwerk worden uitgeoefend.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.8 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.8

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    fundamentele

    belastingscombinaties

    bepalingsmethode niet-bezwijken

       

    artikel

    3.9

    3.10

       

    lid

    *

    1

    2

    1

    Woonfunctie

         
     

    a.

    in een woongebouw

    *

    1

     

    b.

    andere woonfunctie

    *

    1

    2

    7

    Logiesfunctie

         
     

    a.

    in een logiesgebouw

    *

    1

     

    b.

    andere logiesfunctie

    *

    1

    2

    Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties

    *

    1

Artikel 3.9. (fundamentele belastingscombinaties)

Een bouwconstructie bezwijkt niet gedurende de in NEN 8700 bedoelde restlevensduur bij de fundamentele belastingscombinaties, bedoeld in NEN 8700.

Artikel 3.10. (bepalingsmethode niet-bezwijken)

  • 1 Het niet-bezwijken, bedoeld in artikel 3.9, wordt bepaald volgens NEN 8700.

  • 2 Bij een niet in een woongebouw of logiesgebouw gelegen woonfunctie of logiesfunctie kan bij het bepalen van het niet-bezwijken, bedoeld in artikel 3.9, rekening worden gehouden met de stabiliteitsvoorziening van een op een aangrenzend bouwwerkperceel gelegen gebruiksfunctie van dezelfde soort.

§ 3.2.2. Constructieve veiligheid bij brand

Artikel 3.11. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is bestand tegen brand zodat geen sprake zal zijn van instorting die een gevaar oplevert voor het vluchten of voor hulpverlening bij brand, gedurende een redelijke tijd.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.11 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.11

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    tijdsduur niet-bezwijken

    bepalingsmethode niet-

    bezwijken

       

    artikel

    3.12

    3.13

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    2

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    1

    2

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    Celfunctie

    1

    4

    1

    2

    4

    Gezondheidszorgfunctie

                   
     

    a

    met bedgebied

    1

    4

    1

    2

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    1

    3

    1

    2

    5

    Industriefunctie

    1

    3

    1

    2

    6

    Kantoorfunctie

    1

    3

    1

    2

    7

    Logiesfunctie

    1

    4

    1

    2

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    3

    1

    2

    9

    Sportfunctie

    1

    3

    1

    2

    10

    Winkelfunctie

    1

    3

    1

    2

    11

    Overige gebruiksfunctie

                   
     

    a

    voor het personenvervoer

    1

    3

    1

    2

     

    b

    andere overige gebruiksfunctie

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                   
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    1

    5

    1

    2

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    6

    1

    2

Artikel 3.12. (tijdsduur niet-bezwijken)

  • 1 Een vloer, trap of hellingbaan, waarover of waaronder een beschermde route voert, bezwijkt niet binnen 20 minuten bij brand in een subbrandcompartiment waarin die beschermde route niet ligt.

  • 2 Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin die bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 3.12a aangegeven tijdsduur door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan dat brandcompartiment. Dit is niet van toepassing op een bouwconstructie van een aan dat brandcompartiment grenzend subbrandcompartiment of grenzende buitenruimte.

    Tabel 3.12a brandwerendheid met betrekking tot bezwijken

    Woonfunctie

    tijdsduur in minuten

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau

    30

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

    60

  • 3 Een bouwconstructie van een gebruiksfunctie met een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 5 m boven het meetniveau bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen 30 minuten door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.

  • 4 Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 3.12b genoemde tijdsduur door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.

    Tabel 3.12b brandwerendheid met betrekking tot bezwijken

    Andere gebruiksfunctie dan een woonfunctie

    tijdsduur in minuten

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau

    30

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

    60

  • 5 Een bouwconstructie van een tunnel bezwijkt niet binnen 30 minuten, en voor zover deze onder open water ligt, niet binnen 60 minuten bij brand in de tunnel.

  • 6 Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen een tijdsduur die afhankelijk van de bestemming en inrichting van het bouwwerk redelijkerwijs nodig is om het bouwwerk bij brand te kunnen verlaten en te doorzoeken, door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.

Artikel 3.13. (bepalingsmethode niet-bezwijken)

  • 1 Bij het bepalen van het niet-bezwijken van een bouwconstructie, bedoeld in artikel 3.12, wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN 8700 kunnen optreden bij brand.

  • 2 De tijdsduur van het niet-bezwijken, bedoeld in artikel 3.12, wordt bepaald volgens:

    • a. NEN 8700; of

    • b. NEN 6069.

§ 3.2.3. Afscheiding aan de rand van een vloer, trap of hellingbaan

Artikel 3.14. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk bevat voorzieningen waardoor het door personen vallen van de rand van een vloer, een trap en een hellingbaan, zo veel mogelijk wordt voorkomen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.14 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.14

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

         

    aanwezigheid afscheiding

    hoogte afscheiding

    openingen afscheiding

    openingen afscheiding

       

    artikel

    3.15

    3.16

    3.17

    3.17

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

                               

    [m]

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    0,2

    2

    Bijeenkomstfunctie

                           
     

    a

    voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    0,1

     

    b

    andere bijeenkomstfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    2

    Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    2

Artikel 3.15. (aanwezigheid afscheiding)

  • 1 Een voor personen bestemde vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.

  • 2 Een trap heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een afscheiding.

  • 3 Een hellingbaan heeft, voor zover een zijkant van de vloer meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een afscheiding.

  • 4 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:

    • a. een trap; of

    • b. een hellingbaan.

  • 5 Onverminderd het vierde lid geldt het eerste lid niet voor:

    • a. een rand van een podium;

    • b. een rand van een vloer die aan een bassin grenst;

    • c. een rand van een laadvloer;

    • d. een rand van een perron; en

    • e. een met een rand als bedoeld onder a tot en met d gelijk te stellen rand van een vloer.

Artikel 3.16. (hoogte afscheiding)

  • 1 Een vloerafscheiding als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, heeft een hoogte van ten minste 0,9 m, gemeten vanaf de vloer.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, ter plaatse van een al dan niet beweegbaar raam een hoogte van ten minste 0,6 m, gemeten vanaf de vloer.

  • 3 In afwijking van het eerste lid heeft een vloerafscheiding een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m, als de som van die hoogte en de breedte van de bovenregel ten minste 1 m is.

  • 4 Een afscheiding als bedoeld in artikel 3.15, tweede en derde lid, heeft een hoogte van ten minste 0,6 m, gemeten vanaf de voorkant van de tredevlakken of vanaf de vloer van de hellingbaan.

Artikel 3.17. (openingen afscheiding)

  • 1 Een afscheiding als bedoeld in artikel 3.15 heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de vloer, een tredevlak of een vloer van een hellingbaan, geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan de in tabel 3.14 aangegeven waarde.

  • 2 De horizontaal gemeten afstand tussen een vloer, een trap of een hellingbaan en een afscheiding als bedoeld in artikel 3.15, is niet groter dan 0,1 m.

§ 3.2.4. Veilig overbruggen van hoogteverschillen

Artikel 3.18. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft op een vluchtroute voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen door personen.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.19. (voorziening bij hoogteverschil)

  • 1 Een hoogteverschil van meer dan 0,22 m tussen vloeren waarover een vluchtroute voert, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan. Dit geldt ook voor een hoogteverschil tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein.

  • 2 Voor zover de vluchtroute door een wegtunnelbuis voert, geldt in afwijking van het eerste lid een hoogteverschil van meer dan 0,3 m.

Artikel 3.20. (afmetingen trap)

Een trap als bedoeld in artikel 3.19 voldoet aan de in tabel 3.20 aangegeven afmetingen.

Tabel 3.20 afmetingen van een trap

Minimum breedte van de trap

0,7 m

Minimum vrije hoogte boven de trap

1,9 m

Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede

0,13 m

Maximum hoogte van een optrede

0,22 m

Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap

0,2 m

Artikel 3.21. (trapbordes)

Een trap als bedoeld in artikel 3.19 sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

Artikel 3.22. (leuning)

Een trap als bedoeld in artikel 3.19 waarvan de helling ter plaatse van de klimlijn groter is dan 2:3, heeft, voor zover een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,6 m en ten hoogste 1 m.

Artikel 3.23. (afmetingen hellingbaan)

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 3.19 heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een helling van ten hoogste 1:10.

Artikel 3.24. (hellingbaanbordes)

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 3.19 sluit aan de bovenzijde, over de breedte van de hellingbaan, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

§ 3.2.5. Beweegbare constructieonderdelen

Artikel 3.25. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructieonderdelen dat deze geen gevaar veroorzaken bij het gebruik van een aangrenzende openbare ruimte.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regel in deze paragraaf.

Artikel 3.26. (beweegbaar constructieonderdeel: gevarenzone)

  • 1 Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 m boven die weg.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor een deur van een ruimte met een vloeroppervlakte van minder dan 0,5 m2.

§ 3.2.6. Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie

Artikel 3.27. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.28. (stookplaats)

  • 1 Materiaal ter plaatse van of nabij een stookplaats is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, als:

    • a. op het materiaal een intensiteit aan warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2; of

    • b. in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90 °C.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid kan in plaats van onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, worden uitgegaan van brandklasse A1, of A1fl, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

Artikel 3.29. (rookgasafvoer)

  • 1 Materiaal van een voorziening voor de afvoer van rookgas en materiaal dat in de nabijheid van die voorziening is toegepast, waarin een volgens NEN 8062 bepaalde temperatuur kan optreden van meer dan 90 °C:

    • a. voldoet aan brandklasse A1 volgens NEN-EN 13501-1; of

    • b. is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een samenstel van een voorziening voor de afvoer van rookgas en materiaal in de nabijheid daarvan dat voldoet aan NEN 6062.

§ 3.2.7. Beperking van het ontwikkelen van brand en rook

Artikel 3.30. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat brand en rook zich niet snel kunnen ontwikkelen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.30 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.30

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

                 

    zijde grenzend aan de

                   

    binnenlucht

    buitenlucht

         

    binnenoppervlak

    buitenoppervlak

    beloopbaar vlak

    vrijgestelde oppervlakte

    toepassing Euroklassen

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde route

    overig

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde route

    overig

       

    artikel

    3.31

    3.32

    3.33

    3.34

    3.35

    3.31

    3.32

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    2

    *

    1

    1

                   

    [brandklasse]

    [brandklasse]

    1

    Woonfunctie

                 
     

    a

    in een woongebouw

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    2

    4

    2

    2

    4

     

    b

    andere woonfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    3

    Celfunctie

    1

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    1

    1

    4

    1

    1

    4

    4

    Gezondheidszorgfunctie

                                           
     

    a

    met bedgebied

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    2

    4

    2

    4

    4

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    5

    Industriefunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    6

    Kantoorfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    7

    Logiesfunctie

                                           
     

    a

    in een logiesgebouw

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    2

    4

    2

    4

    4

     

    b

    andere logiesfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    9

    Sportfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    10

    Winkelfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    11

    Overige gebruiksfunctie

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                           
     

    a

    tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer

    3

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    2

    *

    2

    4

    4

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    2

    *

    2

    4

    4

Artikel 3.31. (binnenoppervlak)

  • 1 Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht heeft een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de in tabel 3.30 aangegeven brandklasse en een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een beschermde route voert een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 3 In afwijking van het eerste lid heeft een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 4 In afwijking van het eerste lid heeft een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht in een celeenheid een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 5 In afwijking van het eerste lid voldoet het beweegbare deel van een deur in een inwendige scheidingsconstructie op een route tussen:

    • a. een gebruiksgebied, een toiletruimte of een badruimte en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert; en

    • b. een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte;

    aan brandklasse 4, bepaald volgens NEN 6065.

Artikel 3.32. (buitenoppervlak)

  • 1 Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de buitenlucht heeft een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de in tabel 3.30 aangegeven brandklasse.

  • 2 In afwijking van het eerste lid hebben een deur, een raam, een kozijn of een daaraan gelijk te stellen constructieonderdeel een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting die voldoet aan brandklasse 4.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de bovenzijde van een dak.

Artikel 3.33. (beloopbaar vlak)

  • 1 In afwijking van artikel 3.31 geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting van klasse T3 en een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1.

  • 2 In afwijking van artikel 3.32 geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan die grenst aan de buitenlucht een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting van klasse T3.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan waarover een extra beschermde vluchtroute voert een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting van klasse T1.

Artikel 3.34. (vrijgestelde oppervlakte)

  • 1 Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen van elke afzonderlijke ruimte, waarvoor volgens de artikelen 3.31 tot en met 3.33 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.

  • 2 Voor bouwwerken geen gebouw zijnde is op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen, waarvoor volgens de artikelen 3.31 tot en met 3.33 een eis geldt, die eis niet van toepassing.

Artikel 3.35. (toepassing Euroklassen)

Bij toepassing van de artikelen 3.31 tot en met 3.33 kan in plaats van:

  • a. brandklasse 1, bepaald volgens NEN 6065, worden uitgegaan van brandklasse B, bepaald volgens NEN-EN 13501-1;

  • b. brandklasse 2, bepaald volgens NEN 6065, in een besloten ruimte worden uitgegaan van brandklasse B en in een niet-besloten ruimte van brandklasse C, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1;

  • c. brandklasse 3, bepaald volgens NEN 6065, worden uitgegaan van brandklasse C, bepaald volgens NEN-EN 13501-1;

  • d. brandklasse 4, bepaald volgens NEN 6065, worden uitgegaan van brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1;

  • e. brandklasse T1, bepaald volgens NEN 1775, worden uitgegaan van brandklasse Cfl, bepaald volgens NEN-EN 13501-1;

  • f. brandklasse T3, bepaald volgens NEN 1775, worden uitgegaan van brandklasse Dfl, bepaald volgens NEN-EN 13501-1; en

  • g. een rookproductie met een rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1 of 5,4 m-1, bepaald volgens NEN 6066, worden uitgegaan van rookklasse s2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

§ 3.2.8. Beperking van uitbreiding van brand

Artikel 3.36. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat de uitbreiding van brand:

    • a. naar bouwwerken op andere percelen beperkt blijft; en

    • b. geen gevaar oplevert voor het vluchten en hulpverlening bij brand.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.36 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.36

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

         

    brandcompartiment:

    ligging

    brandcompartiment:

    omvang

    opvangcompartiment

    wbdbo:

    niveau van eisen

    wbdbo:

    bepalingsmethode

    brandcompartiment:

    omvang

       

    artikel

    3.37

    3.38

    3.39

    3.40

    3.41

    3.38

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    1

    2

    1

    2

    1

    2

    1

                                                   

    [m2]

    1

    Woonfunctie

                                               
     

    a

    woonwagen

    1

    2

    2

    1

    2

     

    b

    andere woonfunctie

    1

    3

    1

    3

    5

    6

    7

    1

    1

    2

    2.000

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    3

    1

    3

    7

    8

    1

    1

    2

    2.000

    3

    Celfunctie

    1

    3

    1

    3

    7

    1

    1

    1

    2

    2.000

    4

    Gezondheidszorgfunctie

                                               
     

    a

    met bedgebied

    1

    3

    1

    3

    7

    2

    1

    1

    2

    2.000

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    1

    3

    1

    3

    7

    1

    1

    2

    2.000

    5

    Industriefunctie

                                               
     

    a

    lichte industriefunctie voor het houden van dieren

    1

    3

    4

    5

    6

    7

    1

    3

    7

    1

    1

    2

    3.000

     

    b

    andere lichte industriefunctie

    1

    3

    4

    5

    6

    7

    1

    3

    1

    1

    2

    3.000

     

    c

    andere industriefunctie

    1

    3

    4

    5

    1

    3

    1

    1

    2

    3.000

    6

    Kantoorfunctie

    1

    3

    1

    3

    7

    8

    1

    1

    2

    2.000

    7

    Logiesfunctie

    1

    3

    1

    3

    7

    1

    1

    2

    1.000

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    3

    1

    3

    7

    1

    1

    2

    3.000

    9

    Sportfunctie

    1

    3

    1

    3

    7

    1

    1

    2

    3.000

    10

    Winkelfunctie

    1

    3

    1

    3

    7

    8

    1

    1

    2

    2.000

    11

    Overige gebruiksfunctie

    1

    3

    4

    5

    6

    1

    3

    7

    8

    1

    1

    2

    3.000

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                               
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    1

    2

    3

    4

    1

    1

    2

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

Artikel 3.37. (brandcompartiment: ligging)

  • 1 Een besloten ruimte ligt in een brandcompartiment. Dit is niet van toepassing op:

    • a. een toiletruimte;

    • b. een badruimte;

    • c. een liftschacht, als de constructieonderdelen aan de binnenzijde van de schacht voldoen aan een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting die voldoet aan klasse 2 en een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1, of aan brandklasse B en rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1; en

    • d. een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m2, niet bestemd voor een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 160 kW.

  • 2 Een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m ligt in een brandcompartiment.

  • 3 In afwijking van het eerste lid voert een extra beschermde vluchtroute niet door een brandcompartiment.

  • 4 Een niet-besloten gebruiksgebied ligt in een brandcompartiment.

  • 5 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een gebruiksfunctie of gebruiksfuncties van dezelfde soort, met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 3.000 m2 en een vuurbelasting niet groter dan 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090.

  • 6 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een gebruiksfunctie of gebruiksfuncties van dezelfde soort, met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m2.

  • 7 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een permanente vuurbelasting niet groter dan 200 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090.

Artikel 3.38. (brandcompartiment: omvang)

  • 1 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan de in tabel 3.36 aangegeven oppervlakte.

  • 2 In een brandcompartiment liggen ten hoogste vier woonwagens en nevengebruiksfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2.

  • 3 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een bouwwerkperceel.

  • 4 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een wegtunnelbuis.

  • 5 In een brandcompartiment liggen ten hoogste een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid is een gemeenschappelijk verblijfsgebied toegestaan, als dat verblijfsgebied een afzonderlijk brandcompartiment is.

  • 7 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een afzonderlijk brandcompartiment.

  • 8 Bij een brandcompartiment van een industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 2.000 m2 is het eerste lid niet van toepassing op een of meer in dat brandcompartiment gelegen nevengebruiksfuncties.

Artikel 3.39. (opvangcompartiment)

  • 1 In afwijking van artikel 3.38, eerste lid, is de gebruiksoppervlakte van een brandcompartiment met een of meer celeenheden ten hoogste 1.000 m2 en niet groter dan 77% van de gebruiksoppervlakte van het gebouw.

  • 2 Een brandcompartiment met bedgebied voor bedgebonden patiënten is niet groter dan 77% van de gebruiksoppervlakte van de bouwlaag waarop dit brandcompartiment ligt.

Artikel 3.40. (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: niveau van eisen)

  • 1 De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert is ten minste 20 minuten.

  • 2 De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment is ten minste 20 minuten of de afstand tussen een brandcompartiment en een ander brandcompartiment is ten minste 5 m.

Artikel 3.41. (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: bepalingsmethode)

  • 1 De in artikel 3.40 bedoelde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag wordt bepaald volgens NEN 6068.

  • 2 Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ruimte van een op een aangrenzend bouwwerkperceel gelegen gebouw wordt voor het op het andere bouwwerkperceel gelegen gebouw uitgegaan van een identiek maar spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Als het bouwwerkperceel grenst aan:

    • a. een openbare weg;

    • b. openbaar water;

    • c. openbaar groen; of

    • d. een perceel daarvan dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen;

    vindt deze spiegeling plaats ten opzichte van het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel.

§ 3.2.9. Verdere beperking van uitbreiding van brand en beperking van verspreiding van rook

Artikel 3.42. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat uitbreiding van brand en verspreiding van rook in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in paragraaf 3.2.8 zodat veilig kan worden gevlucht.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.42 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.42

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

         

    subbrandcompartiment:

    ligging

    beschermd

    subbrandcompartiment:

    ligging

    beschermd

    subbrandcompartiment:

    omvang

    subbrandcompartiment:

    weerstand tegen

    rookdoorgang

    beschermd

    subbrandcompartiment:

    wbdbo

    beschermd

    subbrandcompartiment:

    omvang

       

    artikel

    3.43

    3.44

    3.45

    3.46

    3.47

    3.45

       

    lid

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    *

    1

    2

    1

                                           

    [m2]

    1

    Woonfunctie

                                       
     

    a

    voor zorg met een g.o. > 1.000 m2

    1

    2

    3

    1

    1

    2

    *

    1

    200

     

    b

    woonwagen

    1

    2

    *

     

    c

    andere woonfunctie

    1

    2

    3

    1

    1

    *

    1

    1.000

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    2

    3

    *

    3

    Celfunctie

    1

    2

    3

    3

    3

    *

    1

    2

    4

    Gezondheidszorgfunctie

                                       
     

    a

    met bedgebied

    1

    2

    3

    2

    4

    5

    *

    1

    2

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    3

    *

    5

    Industriefunctie

    1

    2

    3

    *

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    3

    *

    7

    Logiesfunctie

    1

    2

    3

    4

    1

    6

    7

    *

    1

    1.000

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    2

    3

    *

    9

    Sportfunctie

    1

    2

    3

    *

    10

    Winkelfunctie

    1

    2

    3

    *

    11

    Overige gebruiksfunctie

    1

    2

    3

    *

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                       
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    1

    2

    3

    *

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

Artikel 3.43. (subbrandcompartiment: ligging)

  • 1 Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer subbrandcompartimenten of ruimten waardoor een beschermde route voert.

  • 2 Een beschermde route ligt niet in het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan een verblijfsgebied voor bewaking buiten een subbrandcompartiment liggen als:

    • a. constructieonderdelen in dat gebied voldoen aan de eisen die artikel 3.31 stelt aan constructieonderdelen die grenzen aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een beschermde route voert; en

    • b. aankleding in dat gebied voldoet aan de eisen die artikel 6.14 stelt aan aankleding in een ruimte waardoor een beschermde route voert.

Artikel 3.44. (beschermd subbrandcompartiment: ligging)

  • 1 Een verblijfsruimte ligt in een beschermd subbrandcompartiment.

  • 2 Een bedruimte ligt in een beschermd subbrandcompartiment.

  • 3 Een celeenheid ligt in een beschermd subbrandcompartiment.

  • 4 Een logiesverblijf ligt in een beschermd subbrandcompartiment.

Artikel 3.45. (beschermd subbrandcompartiment: omvang)

  • 1 Een beschermd subbrandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte van ten hoogste de in tabel 3.42 aangegeven oppervlakte.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft een beschermd subbrandcompartiment met alleen gezamenlijke ruimten een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m2.

  • 3 Een celeenheid is een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment.

  • 4 Een beschermd subbrandcompartiment met bedgebied omvat alleen een of meer bedruimten en ruimten die ten dienste staan van die bedruimten en heeft een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m2.

  • 5 Een beschermd subbrandcompartiment als bedoeld in het vierde lid, bestemd voor bedgebonden patiënten, heeft, afhankelijk van het bewakingsniveau, een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m2 zonder bewaking en ten hoogste 1.000 m2 bij permanente bewaking.

  • 6 Een logiesverblijf is een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment.

  • 7 Een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment is een afzonderlijk subbrandcompartiment.

Artikel 3.46. (subbrandcompartiment: weerstand tegen rookdoorgang)

De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is ten minste 20 minuten.

Artikel 3.47. (beschermd subbrandcompartiment: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag)

  • 1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een beschermd subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 3.44 naar een andere ruimte in het brandcompartiment is ten minste 20 minuten.

  • 2 Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag, bedoeld in het eerste lid, blijft onder een deur een oppervlak van niet meer dan 0,02 m2 bij een hoogte van niet meer dan 0,05 m, gemeten vanaf de vloer, buiten beschouwing.

§ 3.2.10. Vluchtroutes: verloop

Artikel 3.48. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft zodanige vluchtroutes dat bij brand een veilige plaats kan worden bereikt.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.48 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.48

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

         

    vluchtroute

    vluchten naar de uitgang van een

    subbrandcompartiment

    beschermde route

    extra beschermde vluchtroute

    veiligheidsroute

    tweede vluchtroute

    vluchten naar de uitgang van een

    subbrandcompartiment

       

    artikel

    3.49

    3.50

    3.51

    3.52

    3.53

    3.54

    3.50

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    3

    1

                                           

    [m]

    1

    Woonfunctie

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    3

    45

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    60

    3

    Celfunctie

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    75

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    75

    5

    Industriefunctie

    1

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    75

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    75

    7

    Logiesfunctie

    1

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    75

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    60

    9

    Sportfunctie

    1

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    75

    10

    Winkelfunctie

    1

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    75

    11

    Overige gebruiksfunctie

    1

    2

    1

    3

    2

    2

    3

    2

    1

    2

    3

    75

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                       
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    1

    3

    2

    1

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    1

    4

Artikel 3.49. (vluchtroute)

  • 1 Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg.

  • 2 Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer van een celfunctie of van een nevengebruiksfunctie daarvan begint een vluchtroute die, al dan niet via een buitenruimte, leidt naar een ander brandcompartiment.

  • 3 Op elk punt van een rijbaan begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de buiten de wegtunnel gelegen openbare weg.

  • 4 Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende en zodanig ingerichte vluchtroutes dat bij brand op doeltreffende en veilige wijze kan worden gevlucht.

Artikel 3.50. (vluchten naar de uitgang van een subbrandcompartiment)

  • 1 De loopafstand tussen een punt in een gebruiksgebied en een uitgang van het subbrandcompartiment waarin dat gebruiksgebied ligt, is niet groter dan de in tabel 3.48 aangegeven afstand.

  • 2 De loopafstand tussen een punt op een rijbaanvloer en een uitgang van het subbrandcompartiment is ten hoogste 150 m. De afstand tussen twee uitgangen is ten hoogste 250 m, gemeten langs de tunnelwand.

  • 3 Een subbrandcompartiment en een daarin gelegen verblijfsruimte voor meer dan 225 personen hebben ten minste twee uitgangen waardoor een vluchtroute loopt.

Artikel 3.51. (beschermde route)

  • 1 Een vluchtroute is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een beschermde route, tenzij die uitgang rechtstreeks grenst aan het aansluitende terrein.

  • 2 Een vluchtroute waarop ten hoogste 60 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een beschermde route, tenzij die uitgang rechtstreeks grenst aan het aansluitende terrein.

Artikel 3.52. (extra beschermde vluchtroute)

  • 1 Een vluchtroute die door een gemeenschappelijke verkeersruimte voert waarop een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2 aan woonfuncties is aangewezen, is een extra beschermde vluchtroute.

  • 2 Een vluchtroute waarop meer dan 60 en ten hoogste 225 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een extra beschermde vluchtroute, tenzij dat compartiment rechtstreeks grenst aan het aansluitende terrein.

  • 3 Een vluchtroute in een besloten trappenhuis waarin een hoogteverschil van meer dan 12,5 m wordt overbrugd, is een extra beschermde vluchtroute.

Artikel 3.53. (veiligheidsroute)

  • 1 Een vluchtroute die door een gemeenschappelijke verkeersruimte voert waarop een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 1.500 m2 aan woonfuncties is aangewezen, is een veiligheidsroute.

  • 2 Een vluchtroute waarop meer dan 225 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een veiligheidsroute, tenzij dat compartiment rechtstreeks grenst aan het aansluitende terrein.

Artikel 3.54. (tweede vluchtroute)

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen de twee vluchtroutes vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de eerste vluchtroute begint door dezelfde ruimte voeren als:

    • a. de ruimte grenst aan de uitgang van het subbrandcompartiment;

    • b. de vluchtroutes in de ruimte naar verschillende uitgangen voeren; en

    • c. als de ruimte een besloten ruimte is, de loopafstand in die ruimte gemeten over beide vluchtroutes ten hoogste 30 m is en ten hoogste 70 m als de vluchtroutes in die ruimte beschermde routes zijn.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kunnen de twee vluchtroutes vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de eerste vluchtroute begint door dezelfde ruimte voeren voor zover de vluchtroute een veiligheidsroute is.

§ 3.2.11. Vluchtroutes: inrichting

Artikel 3.55. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft vluchtroutes met een zodanige inrichting dat bij brand een veilige plaats kan worden bereikt.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.55 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.55

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

         

    inrichting vluchtroute: weerstand

    tegen rookdoorgang

    inrichting vluchtroute: wbdbo

    inrichting vluchtroute:

    permanente vuurbelasting

    inrichting vluchtroute:

    vrije doorgang

    inrichting vluchtroute: niet-

    besloten ruimte

    breedte

    hoogte

       

    artikel

    3.56

    3.57

    3.58

    3.59

    3.60

    3.59

       

    lid

    *

    *

    *

    1

    2

    *

    1

                     

    [m]

    [m]

    1

    Woonfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    2

    Bijeenkomstfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    3

    Celfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    4

    Gezondheidszorgfunctie

                   
     

    a

    met bedgebied

    *

    *

    *

    1

    2

    *

    0,5

    1,7

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    5

    Industriefunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    6

    Kantoorfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    7

    Logiesfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    8

    Onderwijsfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    9

    Sportfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    10

    Winkelfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    11

    Overige gebruiksfunctie

    *

    *

    *

    1

    *

    0,5

    1,7

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                   
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    *

    *

    1

    *

    0,7

    1,9

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    *

Artikel 3.56. (inrichting vluchtroute: weerstand tegen rookdoorgang)

De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang tussen een besloten ruimte waardoor een beschermde route of extra beschermde vluchtroute voert en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte is ten minste 20 minuten.

Artikel 3.57. (inrichting vluchtroute: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag)

Tussen de verschillende ruimten, bedoeld in artikel 3.54, eerste lid, is een volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 20 minuten.

Artikel 3.58. (inrichting vluchtroute: permanente vuurlast)

Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurlast en de netto-vloeroppervlakte van een ruimte waardoor een veiligheidsroute voert is per bouwlaag ten hoogste 7.000 MJ.

Artikel 3.59. (inrichting vluchtroute: vrije doorgang)

  • 1 Een ruimte waardoor een vluchtroute voert heeft een vrije doorgang met ten minste de in tabel 3.55 aangegeven breedte en hoogte.

  • 2 Een ruimte waardoor een vluchtroute voert vanuit een bedgebied voor bedgebonden patiënten naar een ander brandcompartiment als bedoeld in artikel 3.39, tweede lid, heeft een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze vluchtroute voert niet over een trap of door een liftkooi.

Artikel 3.60. (inrichting vluchtroute: niet-besloten ruimte)

Een niet-besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert heeft een zodanige capaciteit voor de afvoer van warmte en rook en de toevoer van verse lucht dat die ruimte tijdens brand kan worden gebruikt om te vluchten en voor het verrichten van reddings- en bluswerkzaamheden.

§ 3.2.12. Wegtunnels: hulpverlening bij brand

Artikel 3.61. (aansturingsartikel)

  • 1 Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m is zodanig dat de hulpverlening binnen redelijke tijd personen kan redden en brand kan bestrijden.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regel in deze paragraaf.

Artikel 3.62. (hulppost wegtunnel)

Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft een zodanig aantal hulpposten dat de loopafstand tussen een punt op de rijbaanvloer en ten minste een hulppost niet groter is dan 75 m. Deze afstand wordt gemeten over een route die alleen voert over vloeren, trappen of hellingbanen zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend. De afstand tussen twee opeenvolgende hulpposten is ten hoogste 100 m.

Afdeling 3.3. Gezondheid

§ 3.3.1. Wering van vocht

Artikel 3.63. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft scheidingsconstructies waarmee de vorming van allergenen door vocht in verblijfsruimten, toiletruimten en badruimten voldoende wordt beperkt.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.63 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.63

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

           

    wering van vocht van

    buiten

    wateropname

         

    artikel

    3.64

    3.65

         

    lid

    1

    2

    3

    *

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    3

    *

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    2

    3

    *

    3

    Celfunctie

    1

    2

    3

    *

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    3

    *

    5

    Industriefunctie

    *

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    3

    *

    7

    Logiesfunctie

    1

    2

    3

    *

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    2

    3

    *

    9

    Sportfunctie

    1

    2

    3

    *

    10

    Winkelfunctie

    1

    2

    3

    *

    11

    Overige gebruiksfunctie

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

Artikel 3.64. (wering van vocht van buiten)

  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

  • 2 Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het kunnen binnendringen van vocht in de verblijfsruimte, de toiletruimte of de badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

  • 3 Een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte, voor zover die scheidingsconstructie niet grenst aan een andere verblijfsruimte, een andere toiletruimte of een andere badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

Artikel 3.65. (wateropname)

Een scheidingsconstructie van een badruimte heeft aan een zijde die grenst aan die ruimte tot 1 m boven de vloer van die ruimte een volgens NEN 2778 bepaalde wateropname die gemiddeld niet groter is dan 0,01 kg/(m2.s½) en op geen enkele plaats groter dan 0,2 kg/(m2.s½).

§ 3.3.2. Luchtverversing

Artikel 3.66. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft een voorziening voor luchtverversing waarmee het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.66 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.66

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

     

    luchtverversing

    verblijfsruimte,

    toiletruimte en

    badruimte

    luchtverversing

    overige ruimten

    verdunning en plaats

    van de opening

    luchtkwaliteit: toevoer

    van ventilatielucht

    luchtkwaliteit: afvoer

    van binnenlucht

    luchtverversing

    verblijfsruimte

    artikel

    3.67

    3.68

    3.69

    3.70

    3.71

    3.67

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    1

    2

    3

    4

    5

    *

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    4

    2

                                             

    dm3/sec per persoon

    1

    Woonfunctie

    1

    3

    4

    5

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    2

    Bijeenkomstfunctie

                                             
     

    a.

    voor kinderopvang

    2

    3

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    3,44

     

    b.

    voor alcoholgebruik

    2

    3

    6

    7

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    2,12

     

    c.

    overige bijeenkomstfunctie

    2

    3

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    2,12

    3

    Celfunctie

    2

    3

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

     
     

    a.

    verblijfsruimte van een celeenheid

                                           

    6,40

     

    b.

    andere verblijfsruimte

                                           

    3,44

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    2

    3

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    3,44

    5

    Industriefunctie

    2

    3

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    3,44

    6

    Kantoorfunctie

    2

    3

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    3,44

    7

    Logiesfunctie

    2

    3

    4

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    6,40

    8

    Onderwijsfunctie

    2

    3

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    3,44

    9

    Sportfunctie

    2

    3

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    3,44

    10

    Winkelfunctie

    2

    3

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    2,12

    11

    Overige gebruiksfunctie

                                             
     

    a.

    voor het stallen van motorvoertuigen

    6

    1

    2

    4

    *

    1

    2

    1

    2

    4

     

    b.

    overig bouwwerk geen gebouw zijnde andere overige gebruiksfunctie

    6

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    2

    4

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                             
     

    a.

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    5

    3

    3

     

    b.

    andere tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer

    5

     

    c.

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    1

    2

    3

    1

    1

Artikel 3.67. (luchtverversing verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte)

  • 1 Een verblijfsruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 0,7 dm3/s per m2 vloeroppervlakte, met een minimum van 7 dm3/s.

  • 2 Een verblijfsruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste de in tabel 3.66 aangegeven capaciteit per persoon.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid heeft een verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel of met een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel voor warmwater een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 21 dm³/s. Een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel met een nominale belasting van meer dan 15 kW, of voor een warmwatertoestel dat geen open verbrandingstoestel is, blijft hierbij buiten beschouwing.

  • 4 Een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een verblijfsruimte heeft een capaciteit die ten minste voldoet aan de hoogste waarde die volgens het eerste tot en met derde lid is bepaald voor een op die voorziening aangewezen verblijfsruimte.

  • 5 Een voorziening voor luchtverversing voor een verblijfsgebied dat bestaat uit meer dan een gemeenschappelijke verblijfsruimte heeft, in afwijking van het vierde lid, een capaciteit die ten minste voldoet aan de som van de waarden die volgens het eerste tot en met derde lid is bepaald voor de op die voorziening aangewezen verblijfsruimten.

  • 6 Een toiletruimte en een badruimte hebben een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste:

    • a. 7 dm3/s bij een toiletruimte; en

    • b. 14 dm3/s bij een badruimte.

  • 7 Onverminderd het tweede lid heeft een verblijfsruimte een voorziening voor luchtverversing met een mechanische aan- of afvoer met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 3,8 dm3/s per m2 vloeroppervlakte.

Artikel 3.68. (luchtverversing overige ruimten)

  • 1 Een ruimte met een opstelplaats voor een gasmeter heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 1 dm3/s per m2 vloeroppervlakte van die ruimte, met een minimum van 2 dm3/s.

  • 2 Een liftschacht heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 3,2 dm3/s per m2 vloeroppervlakte van die liftschacht.

  • 3 Een opslagruimte voor huishoudelijk afval met een vloeroppervlakte van meer dan 1,5 m2 heeft een niet-afsluitbare voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 10 dm³/s per m2 vloeroppervlakte van die ruimte, of een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 100 dm³/s als de ruimte groter is dan 10 m2.

  • 4 Een stallingruimte voor motorvoertuigen heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 3 dm3/s per m2 vloeroppervlakte van die ruimte.

  • 5 Een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer heeft afhankelijk van zijn bestemming en tunnellengte een voorziening voor luchtverversing met voldoende capaciteit. Bij een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 500 m is de voorziening een mechanische voorziening voor luchtverversing.

Artikel 3.69. (luchtkwaliteit: plaats van de uitmonding)

Bij een voorziening voor mechanische ventilatie van een stallingruimte voor motorvoertuigen met ten minste 20 parkeerplaatsen:

  • a. wordt de uit de parkeergarage afgezogen lucht verticaal uitgeblazen op ten minste 5 m boven het straatniveau of, als binnen 25 m van de uitblaasopening een gebouw ligt met een hoogste daklijn die meer dan 5 m boven het straatniveau ligt, ten minste 1 m boven de hoogste daklijn van dat gebouw; en

  • b. is de snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, ten minste 10 m/s.

Artikel 3.70. (luchtkwaliteit: toevoer van ventilatielucht)

  • 1 De toevoer van verse lucht naar een liftschacht voor een brandweerlift vindt rechtstreeks van buiten of via de liftmachineruimte van buiten plaats.

  • 2 De toevoer van verse lucht naar een opslagruimte voor huishoudelijk afval vindt rechtstreeks van buiten plaats.

  • 3 Bij een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m vindt de toevoer van verse lucht rechtstreeks van buiten plaats.

Artikel 3.71. (luchtkwaliteit: afvoer van binnenlucht)

  • 1 De afvoer van binnenlucht uit een liftschacht voor een brandweerlift vindt rechtstreeks naar buiten of via de liftmachineruimte naar buiten plaats.

  • 2 De afvoer van binnenlucht vindt rechtstreeks naar buiten plaats uit:

    • a. een toiletruimte;

    • b. een badruimte; en

    • c. een opslagruimte voor huishoudelijk afval.

  • 3 De afvoer van binnenlucht uit een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

  • 4 Ten minste 21 dm³/s van de capaciteit van de afvoer van binnenlucht uit een verblijfsruimte waarin zich een opstelplaats voor een kooktoestel bevindt, wordt rechtstreeks naar buiten afgevoerd.

§ 3.3.3. Spuivoorziening

Artikel 3.72. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft een voorziening voor het zo nodig snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.72 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.72

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    capaciteit

    spuivoorziening

       

    artikel

    3.73

       

    lid

    1

    2

    3

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    3

    2

    Bijeenkomstfunctie

         
     

    a

    voor kinderopvang

    1

    3

     

    b

    andere bijeenkomstfunctie

    Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties

Artikel 3.73. (capaciteit spuivoorziening)

  • 1 Een verblijfsruimte heeft een spuivoorziening met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van de spuiventilatie van ten minste 3 dm³/s per m2 vloeroppervlakte van die ruimte.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een gemeenschappelijke verblijfsruimte.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde capaciteit kan worden gerealiseerd met de in artikel 3.67 bedoelde voorziening voor luchtverversing.

§ 3.3.4. Afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht

Artikel 3.74. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk met een verbrandingstoestel heeft voorzieningen voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas, waarmee een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.74 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.74

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    aanwezigheid

    capaciteit: afvoer van rookgas

    capaciteit: toevoer van

    verbrandingslucht

    rookdoorlatendheid

       

    artikel

    3.75

    3.76

    3.77

    3.78

       

    lid

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    3

    *

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

    Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    3

    *

Artikel 3.75. (aanwezigheid)

  • 1 Een ruimte met een verbrandingstoestel heeft voorzieningen voor de afvoer van rookgas en de toevoer van verbrandingslucht. Dit is niet van toepassing op een verblijfsruimte met een of meer kook- of warmwatertoestellen met open verbranding met een nominale belasting van niet meer dan 15 kW per toestel.

  • 2 Een open verbrandingstoestel is niet opgesteld in een toiletruimte of badruimte.

Artikel 3.76. (capaciteit: afvoer van rookgas)

  • 1 Een voorziening voor de afvoer van rookgas voor een verbrandingstoestel met een nominale belasting van niet meer dan 130 kW heeft een volgens NEN 8757 bepaalde capaciteit van ten minste de volgens de toestelspecificaties voor een doeltreffende verbranding benodigde afvoercapaciteit.

  • 2 Een voorziening voor de afvoer van rookgas voor een verbrandingstoestel met een nominale belasting van meer dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding doeltreffend kan plaatsvinden.

  • 3 Een combinatie van een voorziening voor de afvoer van rookgas met een voorziening voor de afvoer van binnenlucht heeft een volgens NEN 8757 bepaalde capaciteit die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor de afzonderlijke voorzieningen.

  • 4 Rookgas stroomt, bepaald volgens NEN 8757, vanaf een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rookgas. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven buiten het bouwwerkperceel gelegen belemmeringen buiten beschouwing.

Artikel 3.77. (capaciteit: toevoer van verbrandingslucht)

  • 1 Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een verbrandingstoestel met een nominale belasting van niet meer dan 130 kW heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste de volgens de toestelspecificaties voor een doeltreffende verbranding benodigde capaciteit.

  • 2 Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een verbrandingstoestel met een nominale belasting van meer dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit dat de verbranding doeltreffend kan plaatsvinden.

  • 3 De richting van de luchtstroming voor de toevoer van verbrandingslucht gaat vanuit de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht naar een verbrandingstoestel. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven buiten het bouwwerkperceel gelegen belemmeringen buiten beschouwing.

Artikel 3.78. (rookdoorlatendheid)

Het inwendig oppervlak van een overdrukvoorziening voor de afvoer van rookgas heeft, ter voorkoming van verspreiding van voor de gezondheid schadelijke bestanddelen uit de rook, een volgens NEN 8757 bepaalde doorlatendheid die bij een drukverschil van 200 Pa niet groter is dan 0,006 x 10-3m3/s per m2.

§ 3.3.5. Bescherming tegen ratten en muizen

Artikel 3.79. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat het binnendringen van ratten en muizen wordt tegengegaan.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.79 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.79

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

           

    openingen

         

    artikel

    3.80

         

    lid

    1

    2

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    2

    3

    Celfunctie

    1

    2

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    5

    Industriefunctie

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    7

    Logiesfunctie

    1

    2

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    2

    9

    Sportfunctie

    1

    2

    10

    Winkelfunctie

    1

    2

    11

    Overige gebruiksfunctie

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

Artikel 3.80. (openingen)

  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m. Dit is niet van toepassing op een afsluitbare opening en een uitmonding van:

    • a. een voorziening voor luchtverversing;

    • b. een afvoervoorziening voor rookgas; en

    • c. een ont- en beluchting van een afvoervoorziening voor huishoudelijk afvalwater en hemelwater.

§ 3.3.6. Daglicht

Artikel 3.81. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat daglicht in voldoende mate kan toetreden.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.81 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.81

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

         

    daglichtoppervlakte

    daglichtoppervlakte

       

    artikel

    3.82

    3.82

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    1

                         

    [m2]

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    8

    0,5

    2

    Bijeenkomstfunctie

                     
     

    a

    kinderopvang

    1

    2

    3

    4

    8

    0,5

     

    b

    andere bijeenkomstfunctie

    3

    Celfunctie

    1

    2

    3

    5

    8

    0,15

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    3

    6

    8

    0,5

    5

    Industriefunctie

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    3

    8

    0,5

    7

    Logiesfunctie

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    2

    3

    7

    8

    0,5

    9

    Sportfunctie

    10

    Winkelfunctie

    11

    Overige gebruiksfunctie

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

Artikel 3.82. (daglichtoppervlakte)

  • 1 Een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 2057 bepaalde equivalente daglichtoppervlakte die niet kleiner is dan de in tabel 3.81 aangegeven oppervlakte.

  • 2 Bij het bepalen van het equivalente daglichtoppervlakte:

    • a. blijven buiten het bouwwerkperceel gelegen belemmeringen buiten beschouwing;

    • b. blijven daglichtopeningen in een uitwendige scheidingsconstructie die op een loodrecht op het projectievlak van die openingen gemeten afstand van minder dan 2 m vanaf de bouwwerkperceelsgrens liggen buiten beschouwing, waarbij, als het bouwwerkperceel grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, de afstand wordt aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen; en

    • c. is de in rekening te brengen belemmeringshoek α, bedoeld in NEN 2057 voor elk te onderscheiden segment niet kleiner dan 25°.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op een bouwwerk of een gedeelte daarvan voor de landsverdediging of de bescherming van de bevolking.

  • 4 Het eerste lid geldt niet voor een bedruimte.

  • 5 In afwijking van het eerste en tweede lid kan in een celeenheid of andere ruimte voor het insluiten van personen worden volstaan met het waarneembaar zijn van de dag- en nachtcyclus.

  • 6 Het eerste lid geldt alleen voor een bedruimte.

  • 7 Het eerste lid geldt niet voor een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van meer dan 150 m2.

  • 8 Als de op grond van het eerste tot en met zevende lid vereiste equivalente daglichtoppervlakte groter is dan de met toepassing van artikel 4.147 vastgestelde ten minste aan te houden equivalente daglichtoppervlakte, kan in plaats van het eerste tot en met de zevende lid artikel 4.147 worden toegepast.

Afdeling 3.4. Duurzaamheid

§ 3.4.1. Energiezuinigheid

Artikel 3.83. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is voldoende energiezuinig.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.83 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.83

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

       

    maatregelen ter verduurzaming van

    het energiegebruik

    gegevens en bescheiden

    maatregelen ter verduurzaming van het

    energiegebruik

    overgangsrecht maatregelen ter

    verduurzaming van het

    energiegebruik

    uitvoering van aanbevelingen bij het

    energielabel

    afbakening maatwerkvoorschriften

    maatregelen ter verduurzaming van

    het energiegebruik

    labelverplichting kantoorgebouw

    uitzondering labelplicht

    kantoorgebouw

       

    artikel

    3.84

    3.84a

    3.84b

    3.85

    3.86

    3.87

    3.87a

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    1

    2

    *

    *

    *

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    *

    1

    Woonfunctie

    5

    Industriefunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    1

    2

    *

    *

    *

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    1

    2

    *

    *

    *

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    *

    11

    Overige gebruiksfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    1

    2

    *

    *

    *

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

    Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    1

    2

    *

    *

    *

Artikel 3.84. (maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)

  • 1 Aan een gebruiksfunctie worden alle maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik met een terugverdientijd van ten hoogste vijf jaar getroffen.

  • 2 Onder de in het eerste lid bedoelde maatregelen worden verstaan:

    • a. energiebesparende maatregelen;

    • b. maatregelen voor het jaarlijks produceren van hernieuwbare energie op of aan de gebruiksfunctie tot ten hoogste het jaarlijks energiegebruik van de energiedrager van de gebruiksfunctie; en

    • c. maatregelen voor het vervangen van een energiedrager die leiden tot een lagere emissie van kooldioxide.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing als:

    • a. het energiegebruik van de gebruiksfunctie in enig kalenderjaar kleiner is dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten;

    • b. artikel 6.28, aanhef en onder e, f, of h, van dit besluit van toepassing is; of

    • c. voor de gebruiksfunctie alleen gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare energie die wordt opgewekt op of aan de gebruiksfunctie, of deze hernieuwbare energie met overeenkomstige toepassing van NTA 8800 is toe te rekenen aan de gebruiksfunctie.

  • 4 Het energiegebruik van de gebruiksfunctie, bedoeld in het derde lid, onder a, en het energiegebruik van de energiedrager van de gebruiksfunctie, bedoeld in het tweede lid, onder b, omvatten het totale energiegebruik van de milieubelastende activiteit waarop de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving, van toepassing zijn.

  • 5 Aan het eerste lid is in ieder geval voldaan als voor de gebruiksfunctie alle van toepassing zijnde bij ministeriële regeling vastgestelde maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik zijn getroffen.

  • 6 Op het berekenen van de terugverdientijd, de emissie van kooldioxide en de aardgasequivalenten zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

  • 7 Onder de in het eerste lid bedoelde maatregelen worden niet verstaan maatregelen voor het gebruik van rie-biomassa, bedoeld in bijlage I van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor de productie van elektriciteit en laagwaardige warmte tot en met 100 °C.

  • 8 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder hernieuwbare energie verstaan energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de richtlijn hernieuwbare energie.

Artikel 3.84a. (gegevens en bescheiden maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)

  • 1 Uiterlijk op 1 december 2023 en daarna eenmaal per vier jaar worden aan het bevoegd gezag de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de adresgegevens van de gebruiksfunctie, bedoeld in artikel 3.84, eerste lid;

    • b. de naam en het nummer van inschrijving in het handelsregister van degene die de activiteit, bedoeld in artikel 3.1, verricht, als diegene is ingeschreven bij het handelsregister;

    • c. de contactgegevens van degene die de activiteit, bedoeld in artikel 3.1, verricht;

    • d. een overzicht van de maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in artikel 3.84, vijfde lid, die zijn getroffen;

    • e. een overzicht van de maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in artikel 3.84, vijfde lid, die niet van toepassing zijn omdat een of meer van de in de ministeriële regeling aangegeven randvoorwaarden niet van toepassing zijn;

    • f. als niet alle van toepassing zijnde maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik als bedoeld in artikel 3.84, vijfde lid, zijn getroffen: een overzicht van de maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik met een terugverdientijd van ten hoogste vijf jaar die zijn getroffen; en

    • g. het energiegebruik van de gebruiksfunctie, bedoeld in artikel 3.84, derde lid, uitgedrukt in kilowattuur elektriciteit en kubieke meters aardgasequivalent en gemeten over enig kalenderjaar.

  • 2 De gegevens en bescheiden worden verstrekt met gebruikmaking van een elektronische voorziening en een formulier die door Onze Minister voor Klimaat en Energie beschikbaar worden gesteld.

Artikel 3.84b. (overgangsrecht maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)

Als voor de inwerkingtreding van dit besluit gegevens en bescheiden zijn verstrekt of hadden moeten worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.15, tweede, negende of tiende lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, blijft artikel 2.15 van dat besluit, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor zover gericht op de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.15, tweede, negende of tiende lid, en de regels die bij of krachtens dat artikel in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zijn gesteld, tot 1 december 2027 van toepassing.

Artikel 3.85. (uitvoering van aanbevelingen bij het energielabel)

Een overheidsinstantie voert voor een gebouw of gedeelte daarvan, dat in haar eigendom is, de in artikel 6.29, eerste lid, bedoelde aanbevelingen uit binnen de geldigheidsperiode van het energielabel.

Artikel 3.86. (afbakening maatwerkvoorschriften maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)

Een maatwerkvoorschrift over artikel 3.84 kan alleen inhouden het toestaan van een gefaseerde uitvoering van de in artikel 3.84, eerste lid, bedoelde maatregelen.

Artikel 3.87. (labelverplichting kantoorgebouw)

  • 1 Het is verboden om een kantoorgebouw in gebruik te nemen of te gebruiken zonder een geldig energielabel als bedoeld in artikel 6.29 met een maximumwaarde voor primair fossiel energiegebruik van 225 kWh/m2.jr, bepaald volgens NTA 8800, of met een in een letter of lettercombinatie uitgedrukte weergave van de energieprestatie van C of beter, die daarin op grond van bij ministeriële regeling gestelde regels is omgezet.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een kantoorgebouw met een gebruiksoppervlakte aan kantoorfuncties kleiner dan 50% van de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van het gebouw waarvan het kantoorgebouw deel uitmaakt.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op een kantoorgebouw als de totale gebruiksoppervlakte aan kantoorfuncties en nevengebruiksfuncties daarvan in het kantoorgebouw of in het gebouw waarvan het kantoorgebouw deel uitmaakt kleiner is dan 100 m².

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op een kantoorgebouw dat behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 6.28.

  • 5 Als de maatregelen die nodig zijn om de in het eerste lid bedoelde energieprestatie te realiseren een terugverdientijd hebben van meer dan 10 jaar, kan worden volstaan met het treffen van de maatregelen met een terugverdientijd tot en met 10 jaar en de daarbij behorende energieprestatie.

  • 6 Op het berekenen van de terugverdientijd, bedoeld in het vijfde lid, zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

Artikel 3.87a. (uitzondering labelverplichting kantoorgebouw)

Artikel 3.87, eerste lid, is niet van toepassing op een kantoorgebouw met een geldig energielabel als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit energieprestatie gebouwen zoals dat gold op 31 december 2020, met een energie-index van 1,3 of beter.

§ 3.4.2. Laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen

Artikel 3.87aa. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft voldoende laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.87b. (oplaadpunt voor elektrische voertuigen)

Een gebouw, anders dan een woongebouw, met een parkeergelegenheid in het gebouw of buiten het gebouw op hetzelfde bouwwerkperceel, met meer dan 20 parkeervakken, heeft tenminste een oplaadpunt.

Afdeling 3.5. Bruikbaarheid

§ 3.5.1. Verblijfsgebied en verblijfsruimte

Artikel 3.88. (aansturingsartikel)

  • 1 Een woonfunctie heeft een verblijfsgebied dat bruikbaar is voor de voor de woonfunctie kenmerkende activiteiten.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.89. (aanwezigheid niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied)

Een woonfunctie heeft een vloeroppervlakte van ten minste 10 m2 aan niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied.

Artikel 3.90. (afmetingen verblijfsgebied en verblijfsruimte)

  • 1 In ten minste een verblijfsgebied ligt een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 7,5 m2 en een breedte van ten minste 2,4 m.

  • 2 Een verblijfsgebied en een verblijfsruimte hebben boven de vloer een hoogte van ten minste 2,1 m.

§ 3.5.2. Toiletruimte

Artikel 3.91. (aansturingsartikel)

  • 1 Een woonfunctie heeft voldoende toiletruimte.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.93. (afmetingen toiletruimte)

Een toiletruimte als bedoeld in artikel 3.92 heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,64 m2, met een breedte van ten minste 0,6 m en een hoogte boven de vloer van ten minste 2 m.

§ 3.5.3. Opstelplaatsen

Artikel 3.94. (aansturingsartikel)

  • 1 Een woonfunctie heeft opstelplaatsen voor een aanrecht en voor een kooktoestel.

  • 2 Als voor een woonfunctie in tabel 3.94 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.94

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    aanwezigheid

    opstelplaatsen

    afmetingen opstelplaatsen

       

    artikel

    3.95

    3.96

       

    lid

    *

    1

    2

    1

    Woonfunctie

         
     

    a

    voor zorg

     

    b

    andere woonfunctie

    *

    1

    2

    Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties

Artikel 3.95. (aanwezigheid opstelplaats)

Een woonfunctie heeft een opstelplaats voor een aanrecht en een opstelplaats voor een kooktoestel die in een besloten ruimte liggen.

Artikel 3.96. (afmetingen opstelplaats)

  • 1 Een opstelplaats voor een aanrecht als bedoeld in artikel 3.95 heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,4 m.

  • 2 Een opstelplaats voor een kooktoestel als bedoeld in artikel 3.95 heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,4 m x 0,4 m.

Afdeling 3.6. Toegankelijkheid, bereikbaarheid vanaf de openbare weg

Artikel 3.97. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk met een toegankelijkheidssector, een woonfunctie als bedoeld in artikel 4.182, tweede lid, en een gebouw zonder toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.182, vijfde lid, zijn vanaf de openbare weg voldoende toegankelijk voor personen met een functiebeperking.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze afdeling.

Artikel 3.98. (bereikbaarheid van een gebouw)

  • 1 Ten minste een route tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een toegankelijkheidssector van een gebouw, een woonfunctie als bedoeld in artikel 4.182, tweede lid, of een gebouw zonder toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.182, vijfde lid, loopt over een pad of steiger met:

    • a. een breedte van ten minste 1,1 m; en

    • b. bij een te overbruggen hoogteverschil van meer dan 0,02 m een hellingbaan als bedoeld in paragraaf 3.2.4.

  • 2 Een doorgang waardoor een in het eerste lid bedoelde route voert heeft een vrije breedte van ten minste 0,85 m en een vrije hoogte van ten minste 2 m.

Artikel 3.98a. (overgangsrecht: bereikbaarheid van een gebouw)

Op een route vanaf de openbare weg naar een bouwwerk als bedoeld in artikel 3.98 zijn de artikelen 3.97 en 3.98 niet van toepassing, indien:

  • a. het een route naar een woonfunctie als bedoeld in artikel 4.182, tweede lid, betreft die is aangelegd voor 1 januari 2022 of waarvoor voor 1 januari 2022 een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is aangevraagd; of

  • b. het een route naar een gebouw zonder toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.182, vijfde lid, betreft die is aangelegd voor 1 juli 2021 of waarvoor voor 1 juli 2021 een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is aangevraagd.

Afdeling 3.7. Bouwwerkinstallaties

§ 3.7.1. Verlichting

Artikel 3.99. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het bouwwerk veilig kan worden gebruikt en verlaten.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.99 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.99

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    verlichting

    noodverlichting

    aansluiting op voorziening

    voor elektriciteit

    verduisterde ruimte

    overgangsrecht: noodverlichting

       

    artikel

    3.100

    3.101

    3.102

    3.103

    3.104

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    *

    *

    *

    1

    Woonfunctie

    4

    *

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    *

    3

    Celfunctie

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    *

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    *

    5

    Industriefunctie

                             
     

    a

    lichte industriefunctie

    *

     

    b

    andere industriefunctie

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    *

    6

    Kantoorfunctie

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    *

    7

    Logiesfunctie

                             
     

    a

    in een logiesgebouw

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    *

     

    b

    andere logiesfunctie

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    *

    9

    Sportfunctie

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    *

    10

    Winkelfunctie

    1

    4

    1

    3

    5

    *

    *

    *

    11

    Overige gebruiksfunctie

                             
     

    a

    voor het personenvervoer

    2

    3

    4

    2

    3

    5

    *

    *

    *

     

    b

    voor het stallen van motorvoertuigen

    2

    4

    2

    3

    5

    *

    *

    *

     

    c

    andere overige gebruiksfunctie

    4

    *

    *

    *

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                             
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    4

    5

    3

    4

    5

    *

    *

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    4

    3

    5

    *

    *

    *

Artikel 3.100. (verlichting)

  • 1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux.

  • 2 Een onder het meetniveau gelegen functieruimte heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux.

  • 3 Een overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m2 heeft in een boven het meetniveau gelegen functieruimte een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux.

  • 4 Een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute of beschermde route voert, heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer en een tredevlak gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux.

  • 5 Een wegtunnelbuis heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer en een tredevlak gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux.

Artikel 3.101. (noodverlichting)

  • 1 Een verblijfsruimte voor meer dan 75 personen en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute uit die verblijfsruimte voert, hebben noodverlichting.

  • 4 Een wegtunnelbuis heeft noodverlichting.

  • 5 Noodverlichting als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten een op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.

Artikel 3.102. (aansluiting op voorziening voor elektriciteit)

Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in de artikelen 3.100 en 3.101 is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit.

Artikel 3.103. (verduisterde ruimte)

Een ruimte bestemd om te worden verduisterd tijdens het gebruik door meer dan 50 personen heeft zodanige voorzieningen dat tijdens de verduistering een redelijke oriëntatie mogelijk is.

Artikel 3.104. (overgangsrecht: noodverlichting)

Zolang de indeling van een bouwwerk of een gedeelte daarvan niet verandert en het aantal personen in dat bouwwerk of gedeelte niet groter is dan het onmiddellijk voorafgaand aan 1 april 2012 voor dat bouwwerk toegestane aantal personen, blijft op dat bouwwerk of gedeelte artikel 3.101 buiten toepassing als dat bouwwerk of dat gedeelte daarvan voldoet aan de artikelen 2.66 en 2.67 van het Bouwbesluit 2003 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaande aan 1 april 2012.

§ 3.7.2. Voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie

Artikel 3.105. (aansturingsartikel)

  • 1 Bij een bouwwerk met een voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie is die voorziening veilig zodat er geen sprake kan zijn van ongevallen zoals elektrocutie, verstikking, brandwonden of verwonding door explosies.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.106. (voorziening voor elektriciteit)

Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan:

  • a. NEN 1010 bij lage spanning; en

  • b. de door de Hoofdcommissie voor de Normalisatie uitgegeven leidraad V 1041 bij hoge spanning.

Artikel 3.107. (voorziening voor gas)

Een voorziening voor gas voldoet aan:

  • a. NEN 8078 bij een nominale werkdruk van ten hoogste 0,5 bar; en

  • b. NEN 2078 bij een nominale werkdruk hoger dan 0,5 bar en lager dan 40 bar.

§ 3.7.3. Watervoorziening

Artikel 3.108. (aansturingsartikel)

  • 1 Bij een bouwwerk met een voorziening voor drinkwater of warmwater is die voorziening zodanig dat de gezondheid niet nadelig kan worden beïnvloed als gevolg van het vrijkomen, ontstaan of ontwikkelen van gevaarlijke stoffen of biologische agentia in drinkwater of warmwater.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.109. (drinkwatervoorziening)

Een voorziening voor drinkwater voldoet aan NEN 1006.

Artikel 3.110. (warmwatervoorziening)

Een voorziening voor warmwater voldoet aan NEN 1006.

§ 3.7.4. Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater

Artikel 3.111. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of hemelwater dat het water zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.111 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.111

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    afvoer van huishoudelijk

    afvalwater

    afvoer van hemelwater

       

    artikel

    3.112

    3.113

       

    lid

    1

    2

    *

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    *

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    2

    *

    3

    Celfunctie

    1

    2

    *

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    *

    5

    Industriefunctie

    1

    2

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    *

    7

    Logiesfunctie

         
     

    a

    in een logiesgebouw

    1

    2

    *

     

    b

    andere logiesfunctie

    1

    2

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    2

    *

    9

    Sportfunctie

    1

    2

    *

    10

    Winkelfunctie

    1

    2

    *

    11

    Overige gebruiksfunctie

    1

    2

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

    1

    2

Artikel 3.112. (afvoer van huishoudelijk afvalwater)

  • 1 Een gebruiksfunctie met een toilet- of badruimte of met een andere opstelplaats voor een lozingstoestel heeft voor dat lozingstoestel een afvoervoorziening voor huishoudelijk afvalwater.

  • 2 Een afvoervoorziening voor huishoudelijk afvalwater als bedoeld in het eerste lid heeft een zodanige capaciteit dat elk daarop aangesloten lozingstoestel binnen 5 minuten kan worden geleegd en een lucht- en waterdichtheid die voldoen aan NEN 3215.

Artikel 3.113. (afvoer van hemelwater)

Een binnen een bouwwerk gelegen voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht.

§ 3.7.5. Tijdig vaststellen van brand

Artikel 3.114. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat brand tijdig kan worden ontdekt zodat veilig kan worden gevlucht.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.114 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.114

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

     

    brandmeldinstallatie

    melding en doormelding

    rookmelders

    artikel

    3.115

    3.116

    3.117

    lid

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    5

    6

                               

    1

    Woonfunctie

                           
     

    a.

    zorgclusterwoning in een woongebouw

    1

    2

    1

    2

     

    b.

    zorgclusterwoning niet in een woongebouw

    1

    2

     

    c.

    groepszorgwoning voor 24-uurs zorg

    1

    2

    1

    2

     

    d.

    groepszorgwoning niet voor 24-uurs zorg

    1

    2

    1

     

    e.

    voor kamergewijze verhuur

    2

    3

    5

     

    f.

    andere woonfunctie

    1

    2

    Bijeenkomstfunctie

                           
     

    a

    voor het aanschouwen van sport

    3

     

    b

    voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar

    1

    2

    3

    4

    2

    4

    5

     

    c

    andere bijeenkomstfunctie

    1

    2

    3

    3

    Celfunctie

    1

    2

    3

    2

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    3

    2

    5

    Industriefunctie

                           
     

    a

    lichte industriefunctie

     

    b

    andere industriefunctie

    1

    2

    3

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    3

    7

    Logiesfunctie

                           
     

    a.

    in een logiesgebouw met 24-uurs bewaking

    1

    2

    3

    4

    5

    6

     

    b.

    in een logiesgebouw zonder 24-uurs bewaking

    1

    2

    3

    2

    4

    5

     

    c.

    andere logiesfunctie

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    2

    3

    9

    Sportfunctie

    1

    2

    3

    10

    Winkelfunctie

    1

    2

    3

    11

    Overige gebruiksfunctie

                           
     

    a

    voor het stallen van motorvoertuigen

    1

    2

    3

     

    b

    voor het personenvervoer

    1

    2

    3

     

    c

    andere overige gebruiksfunctie

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

Artikel 3.115. (brandmeldinstallatie)

  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage II, als:

    • a. de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in die bijlage genoemde waarde;

    • b. de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger ligt dan op de in die bijlage genoemde hoogte; of

    • c. die bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een hoogte als hierboven bedoeld.

  • 2 Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met eenzelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie.

  • 3 Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte in niet meer dan een richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert, en verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico en een doorgang die aan die buiten die verblijfsruimte gelegen ruimte grenst, voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, als:

    • a. de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is;

    • b. de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert en van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m2 is; of

    • c. het aantal op de enkele vluchtroute aangewezen verblijfsruimten meer dan twee is.

  • 4 Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing als boven de in bijlage II bedoelde hoogste vloer niet meer dan zes opstelplaatsen voor bedden voor kinderen zijn.

Artikel 3.116. (melding en doormelding)

  • 1 Een in artikel 3.115 bedoelde brandmeldinstallatie meldt rechtstreeks:

    • a. naar een zorgcentrale bij zorg op afroep; en

    • b. naar een zusterpost bij 24-uurszorg.

  • 2 Een doormelding als bedoeld in artikel 3.115 vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer.

Artikel 3.117. (rookmelders)

  • 1 Een woonfunctie heeft op iedere bouwlaag met een verblijfsruimte of met een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie een rookmelder die voldoet aan EN 14604.

  • 2 Bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur heeft een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen, bedoeld in NEN 2555.

  • 3 Een verblijfsruimte heeft een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen, bedoeld in NEN 2555. Dit is niet van toepassing op een verblijfsruimte in een wooneenheid als elke wooneenheid in de woonfunctie in een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment ligt met een volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag vanuit dat beschermd subbrandcompartiment naar een andere ruimte in het brandcompartiment van ten minste 30 minuten.

  • 4 Een verblijfsruimte en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van het gebouw hebben een of meer rookmelders die voldoen aan de primaire inrichtingseisen, bedoeld in NEN 2555.

  • 5 Het eerste, tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.115.

  • 6 In aanvulling op het vierde lid is het in de primaire inrichtingseisen bedoelde alarmeringssignaal permanent waarneembaar door de voor de 24-uursbewaking van de logiesfunctie verantwoordelijke functionaris of vindt rechtstreekse doormelding plaats naar die functionaris.

§ 3.7.6. Vluchten bij brand

Artikel 3.118. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat de gebruikers het bouwwerk kunnen ontvluchten of op een andere manier in veiligheid kunnen worden gebracht.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.118 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.118

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    ontruimtingsalarminstallatie

    vluchtrouteaanduiding

    deuren in vluchtroutes:

    draairichting

    deuren in vluchtroutes:

    weerstand bij het openen

    zelfsluitende

    constructieonderdelen

       

    artikel

    3.119

    3.120

    3.121

    3.122

    3.123

       

    lid

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    2

    3

    4

    1

    Woonfunctie

                                             
     

    a

    voor zorg met een g.o. > 500 m2

    1

    4

    5

    6

    1

    2

    3

     

    b

    andere woonfunctie voor zorg

    1

    4

    5

    1

    2

    3

     

    c

    voor kamergewijze verhuur

    1

    3

    4

    5

    1

    2

    3

     

    d

    andere woonfunctie

    4

    5

    1

    2

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    3

    Celfunctie

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    4

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    5

    Industriefunctie

                                             
     

    a

    lichte industriefunctie

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

     

    b

    andere industriefunctie

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    6

    Kantoorfunctie

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    7

    Logiesfunctie

                                       

     

    a

    in een logiesgebouw met 24-uursbewaking

    1

    3

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

     

    b

    in een ander logiesgebouw

    1

    2

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

     

    c

    andere logiesfunctie

    1

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    9

    Sportfunctie

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    10

    Winkelfunctie

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    11

    Overige gebruiksfunctie

                                             
     

    a

    voor het stallen van motorvoertuigen

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

     

    b

    voor het personenvervoer

    1

    1

    3

    4

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

     

    c

    andere overige gebruiksfunctie

    1

    2

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                             
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    2

    3

    5

    3

    4

    5

    6

    1

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    1

    2

    2

    4

    5

    6

    1

Artikel 3.119. (ontruimingsalarminstallatie)

  • 2 Het ontruimingssignaal van een in het eerste lid bedoelde ontruimingsalarminstallatie wordt bij het activeren van de automatische melder of handbrandmelder onmiddellijk en in het gehele gebouw in werking gesteld.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid is het ontruimingssignaal van een ontruimingsalarminstallatie permanent waarneembaar door de voor de 24-uursbewaking van de logiesfunctie verantwoordelijke functionaris of vindt rechtstreekse doormelding plaats naar die functionaris.

Artikel 3.120. (vluchtrouteaanduiding)

  • 1 Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838.

  • 2 Een wegtunnel heeft een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6, van NEN-EN 1838. De vluchtrouteaanduiding is niet hoger dan 1,5 m boven de vloer aangebracht en de afstand tussen twee vluchtrouteaanduidingen is niet meer dan 25 m, gemeten langs de tunnelwand. Bij de vluchtrouteaanduiding is goed zichtbaar aangegeven de loopafstand in twee richtingen tot het einde van de tunnelbuis of, als die loopafstand korter is, de loopafstand tot de meest nabije toegang tot een beschermde route als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid.

  • 3 Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste en tweede lid:

    • a. is aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats; en

    • b. voldoet binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, gedurende een periode van ten minste 60 minuten, aan de in het eerste of tweede lid bedoelde zichtbaarheidseisen.

  • 4 Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid gelegen op een vluchtroute vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie die geen noodverlichting is als bedoeld in artikel 3.101, zijn bij het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit de in het eerste lid bedoelde zichtbaarheidseisen niet van toepassing.

  • 5 Een deur in een tunnel die toegang geeft tot een beschermde route als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, is uitgevoerd in de kleur groen, RAL 6024.

Artikel 3.121. (deuren in vluchtroutes: draairichting)

  • 1 Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in als meer dan 60 personen op die uitgang zijn aangewezen.

  • 2 Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.

  • 3 Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.

Artikel 3.122. (deuren in vluchtroutes: weerstand bij het openen)

  • 1 Een deur op een vluchtroute vanaf de uitgang van een wooneenheid naar de uitgang van de woonfunctie voor kamergewijze verhuur kan worden geopend:

    • a. door een lichte druk tegen de deur; of

    • b. met behulp van een ontsluitingsmechanisme dat voldoet aan NEN-EN 179 of NEN-EN 1125.

  • 2 Een deur waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen, kan worden geopend door:

    • a. een lichte druk tegen de deur; of

    • b. een lichte druk tegen een op circa 1 m boven de vloer over de volle breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125.

  • 3 Een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen, kan tijdens het vluchten met een sleutel worden geopend.

  • 4 Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole op een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren.

  • 5 Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn. Dit is niet van toepassing op een schuifdeur.

  • 6 Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur is het opschrift «nooddeur vrijhouden» of «nooduitgang» aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011.

Artikel 3.123. (zelfsluitende constructieonderdelen)

  • 1 Een beweegbaar constructieonderdeel in een inwendige scheidingsconstructie waarvoor een eis aan de weerstand tegen branddoorslag, weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of weerstand tegen rookdoorgang geldt, is zelfsluitend.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor een deur in een niet-gemeenschappelijke doorgang.

  • 3 Het tweede lid geldt niet voor een deur in een gezamenlijke doorgang.

  • 4 Het eerste lid geldt niet voor een deur van een celeenheid.

§ 3.7.7. Bestrijden van brand

Artikel 3.124. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.124 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.124

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    droge blusleiding

    bluswatervoorziening

    wegtunnel

    blustoestellen

       

    artikel

    3.125

    3.126

    3.127

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    *

    1

    2

    3

    1

    Woonfunctie

                   
     

    a

    voor zorg met een g.o. > 500 m2

    1

    3

    4

    3

     

    b

    voor kamergewijze verhuur

    1

    3

    4

    1

    3

     

    c

    andere woonfunctie

    1

    3

    4

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    3

    4

    3

    3

    Celfunctie

    1

    3

    4

    3

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    3

    4

    3

    5

    Industriefunctie

    1

    3

    4

    3

    6

    Kantoorfunctie

    1

    3

    4

    3

    7

    Logiesfunctie

    1

    3

    4

    3

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    3

    4

    3

    9

    Sportfunctie

    1

    3

    4

    3

    10

    Winkelfunctie

    1

    3

    4

    3

    11

    Overige gebruiksfunctie

    1

    3

    4

    3

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                   
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    2

    4

    *

    2

    3

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

Artikel 3.125. (droge blusleiding)

  • 1 Een gebruiksfunctie met een vloer van een verblijfsgebied hoger gelegen dan 20 m boven het meetniveau heeft een droge blusleiding.

  • 2 Een wegtunnelbuis heeft een op een in artikel 3.126 bedoelde bluswatervoorziening aangesloten droge blusleiding met in een hulppost als bedoeld in artikel 3.62 een brandslangaansluiting die bij brand een capaciteit van ten minste 120 m3/h kan leveren.

  • 3 De loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een in het eerste lid bedoelde droge blusleiding en een punt in een op die aansluiting aangewezen gebruiksgebied is niet groter dan 110 m.

  • 4 De inrichting van een droge blusleiding voldoet aan NEN 1594 voor:

    • a. de drukbestendigheid;

    • b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding;

    • c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen;

    • d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen; en

    • e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.

Artikel 3.126. (bluswatervoorziening wegtunnel)

Een wegtunnel heeft een bluswatervoorziening die bij brand gedurende ten minste 60 minuten een capaciteit van ten minste 120 m3/h kan leveren.

Artikel 3.127. (blustoestellen)

  • 1 Een woonfunctie voor kamergewijze verhuur heeft een draagbaar blustoestel in een gezamenlijke keuken en ten minste een per bouwlaag in een ruimte waardoor een gezamenlijke vluchtroute voert. Dit is niet van toepassing op de aanwezigheid van brandslanghaspels als bedoeld in artikel 6.35, tweede lid.

  • 2 Een hulppost als bedoeld in artikel 3.62 heeft een draagbaar brandblusapparaat.

  • 3 Een blustoestel als bedoeld in het eerste en tweede lid is duidelijk zichtbaar opgehangen of gemarkeerd met een pictogram als bedoeld in NEN 3011.

§ 3.7.8. Toegankelijkheid voor hulpverleningsdiensten

Artikel 3.128. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig toegankelijk voor hulpverleningsdiensten dat tijdig bluswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en hulpverlening kan worden geboden.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.128 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.128

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    brandweeringang

    afbakening maatwerkvoorschriften

    brandweeringang

    mobiele radiocommunicatie

    hulpverleningsdiensten

    afbakening maatwerkvoorschriften

    mobiele radiocommunicatie

    hulpverleningsdiensten

       

    artikel

    3.129

    3.130

    3.131

    3.132

       

    lid

    1

    2

    *

    1

    2

    *

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    *

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    2

    *

    1

    *

    3

    Celfunctie

    1

    2

    *

    1

    *

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    *

    1

    *

    5

    Industriefunctie

    1

    2

    *

    1

    *

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    *

    1

    *

    7

    Logiesfunctie

               
     

    a

    in een logiesgebouw

    1

    2

    *

    1

    *

     

    b

    andere logiesfunctie

    1

    2

    *

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    2

    *

    1

    *

    9

    Sportfunctie

    1

    2

    *

    1

    *

    10

    Winkelfunctie

    1

    2

    *

    1

    *

    11

    Overige gebruiksfunctie

    *

    1

    *

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

               
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    1

    2

    2

    *

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    1

    2

    *

    1

    *

Artikel 3.129. (brandweeringang)

  • 1 Een bouwwerk met een krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie met inspectiecertificaat heeft een brandweeringang.

  • 2 In een bouwwerk met een krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie met doormelding wordt een brandweeringang bij een brandmelding automatisch ontsloten of ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.

Artikel 3.130. (afbakening maatwerkvoorschriften brandweeringang)

Een maatwerkvoorschrift over artikel 3.129 kan alleen inhouden:

  • a. dat een bouwwerk geen brandweeringang hoeft te hebben als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist; of

  • b. het aanwijzen van een of meer toegangen als brandweeringang als een bouwwerk meerdere toegangen heeft.

Artikel 3.131. (mobiele radiocommunicatie hulpverleningsdiensten)

  • 1 Een voor grote aantallen bezoekers bestemd bouwwerk waarbij het goed functioneren van hulpverleningsdiensten afhankelijk is van mobiele radiocommunicatie heeft, als dat voor die communicatie nodig is, een adequate installatie voor mobiele radiocommunicatie tussen hulpverleningsdiensten binnen en buiten dat bouwwerk.

  • 2 Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m heeft een adequate installatie voor mobiele radiocommunicatie tussen hulpverleningsdiensten binnen en buiten die wegtunnel.

Artikel 3.132. (afbakening maatwerkvoorschriften mobiele radiocommunicatie hulpverleningsdiensten)

Met een maatwerkvoorschrift over artikel 3.131, eerste lid, kan alleen nadere invulling worden gegeven aan de maatregelen voor binnenhuisdekking.

§ 3.7.9. Aanvullende regels tunnelveiligheid

Artikel 3.133. (aansturingsartikel)

  • 1 Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m heeft zodanige voorzieningen dat de veiligheid voor het wegverkeer is gewaarborgd.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.134. (uitrusting hulppost wegtunnel)

Een hulppost als bedoeld in artikel 3.62 heeft een noodtelefoon en een wandcontactdoos met een elektrische spanning van 230 volt.

Artikel 3.135. (bedieningscentrale wegtunnel)

Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 500 m is aangesloten op een bedieningscentrale met een voorziening voor permanente videobewaking en automatische detectie van ongevallen en van brand.

Artikel 3.136. (afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen)

Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft ter beperking van uitbreiding van brand door verspreiding van brandbare vloeistoffen en ter beperking van verspreiding van giftige vloeistoffen een voorziening voor de afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen.

Artikel 3.137. (verkeerstechnische aspecten tunnelbuis)

  • 1 Een op een wegtunnelbuis aansluitende rijbaan heeft eenzelfde aantal rijstroken als de rijbaan in de wegtunnelbuis. Een eventuele wijziging van het aantal rijstroken buiten de tunnelbuis vindt op zodanige afstand van de tunnelbuis plaats dat geen onrustige verkeersbewegingen in de tunnelbuis door die wijziging kunnen optreden.

  • 2 In een wegtunnelbuis is geen tweerichtingsverkeer toegestaan.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is tweerichtingsverkeer toegestaan als is aangetoond dat eenrichtingsverkeer in verband met fysieke, geografische of verkeerstechnische omstandigheden niet mogelijk is en het tweerichtingsverkeer met voldoende veiligheidswaarborgen is omgeven.

  • 4 Bij toepassing van het in het derde lid bedoelde tweerichtingsverkeer is de wegtunnelbuis in ieder geval voorzien van een systeem voor permanent toezicht en een systeem voor de afsluiting van rijstroken en is de toegestane maximumsnelheid ten hoogste 70 km per uur.

Artikel 3.138. (communicatievoorzieningen wegtunnel)

  • 1 Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 500 m heeft een voorziening:

    • a. waarmee door luidsprekers mededelingen kunnen worden gedaan aan personen op elke rijbaan en vluchtroute;

    • b. voor heruitzending van radiosignalen in elke wegtunnelbuis; en

    • c. om radio-uitzendingen te kunnen onderbreken om mededelingen te doen.

  • 2 Een mededeling als bedoeld in het eerste lid, onder a en c, wordt ten minste in het Nederlands en het Engels gedaan.

Artikel 3.139. (aansluiting op noodstroomvoorziening)

De voor een evacuatie noodzakelijke voorzieningen, systemen en installaties in een wegtunnel, die voor het functioneren zijn aangewezen op een voorziening voor elektriciteit, zijn aangesloten op een voorziening die binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten de werking van die voorzieningen, systemen en installaties zeker stelt.

§ 3.7.10. Tegengaan van veel voorkomende criminaliteit

Artikel 3.140. (aansturingsartikel)

  • 1 Een woongebouw heeft voorzieningen waarmee veel voorkomende criminaliteit wordt voorkomen.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.141. (voorkomen van veel voorkomende criminaliteit in een woongebouw)

  • 1 Een afsluitbare toegang van een woongebouw heeft een zelfsluitende deur die van buitenaf niet zonder sleutel kan worden geopend.

  • 2 Als een woonfunctie in een woongebouw alleen bereikbaar is via een afsluitbare gemeenschappelijke verkeersruimte, heeft ten minste een toegang van het woongebouw aan de buitenkant een voorziening waarmee een signaal kan worden gegeven dat in een niet-gemeenschappelijke ruimte van die woonfunctie waarneembaar is.

§ 3.7.11. Inzicht in de kwaliteit van de binnenlucht

Artikel 3.142. (aansturingsartikel)

  • 1 Een onderwijsfunctie voor basisonderwijs heeft een voorziening die inzicht geeft in de kwaliteit van de binnenlucht.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.143. (kooldioxidemeter)

  • 1 Een verblijfsruimte in een onderwijsfunctie voor basisonderwijs heeft een kooldioxidemeter.

  • 2 De kooldioxidemeter:

    • a. functioneert continu op de gangbare elektrische netspanning en een tijdelijke onderbreking van de elektrische aansluiting verstoort de ingestelde signaalniveaus niet;

    • b. kalibreert zichzelf automatisch;

    • c. heeft ten minste een CO2-meetfunctie met:

      • 1°. een meetbereik van ten minste 300 tot 5.000 ppm;

      • 2°. een bedrijfstemperatuur van 0 – 50 °C;

      • 3°. een nauwkeurigheid in temperatuurbereik van +15 tot + 35 °C:

        • i. bij een CO2-waarde van 300–1.000 ppm: < 10% van meetwaarde; en

        • ii. bij een CO2-waarde van 1.000–5.000 ppm: < 100 ppm; en

      • 4°. een resolutie van 1 ppm;

    • d. waarschuwt tijdig voor ventilatieproblemen door middel van een duidelijke indicatie over de mate waarin de ruimte wordt geventileerd;

    • e. heeft drie signaalniveaus met een eigen kleurcode:

      • 1°. een CO2-concentratie van minder dan 1.001 ppm;

      • 2°. een CO2-concentratie van 1.001 tot en met 1.400 ppm; en

      • 3°. een CO2-concentratie van meer dan 1.400 ppm; en

    • f. heeft een duidelijk display waarop de CO2-concentratie afleesbaar is, waarbij de hoogte van cijfers en letters in het display ten minste 8 mm bedraagt.

Artikel 3.144. (overgangsrecht: kooldioxidemeter)

Artikel 3.143 is niet van toepassing op een verblijfsruimte waarvan de ventilatievoorzieningen, bedoeld in paragraaf 3.3.2, zijn gebouwd voor 1 juli 2015.

§ 3.7.12. Systeem voor gebouwautomatisering en -controle

Artikel 3.145. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk, anders dan een woonfunctie, met een verwarmingssysteem of gecombineerd ruimteverwarmings- en ventilatiesysteem met een nominaal vermogen van meer dan 290 kW of een airconditioningsysteem of gecombineerd airconditioning- en ventilatiesysteem met een nominaal vermogen van meer dan 290 kW heeft een systeem voor gebouwautomatisering en -controle.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.146. (systeem voor gebouwautomatisering en -controle)

Het systeem voor gebouwautomatisering- en controle als bedoeld in artikel 3.145, eerste lid, is in staat:

  • a. het energieverbruik permanent te controleren, bij te houden, te analyseren en de bijsturing ervan mogelijk te maken;

  • b. de energie-efficiëntie van het gebouw te toetsen, rendementsverliezen van technische bouwsystemen op te sporen, en de beheerder van de voorzieningen of technische installaties te informeren over de mogelijkheden om de energie-efficiëntie te verbeteren; en

  • c. communicatie met verbonden technische bouwsystemen en andere apparaten in het gebouw mogelijk te maken, en interoperabel te zijn met technische bouwsystemen van verschillende soorten eigendomstechnologieën, toestellen en fabrikanten.

Hoofdstuk 4. Nieuwbouw

Afdeling 4.1. Algemeen

Artikel 4.1. (toepassingsbereik: activiteiten)

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op bouwactiviteiten die het bouwen van nieuwe bouwwerken betreffen.

  • 2 Met het bouwen van nieuwe bouwwerken wordt gelijkgesteld het vernieuwen na sloop waarbij alleen de oorspronkelijke fundering resteert.

Artikel 4.2. (toepassingsbereik: oogmerken)

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

  • a. het waarborgen van de veiligheid;

  • b. het beschermen van de gezondheid; en

  • c. duurzaamheid en bruikbaarheid.

Artikel 4.3. (toepassingsbereik: normadressaat)

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die het bouwwerk bouwt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.4. (toepassingsbereik: aansturingsartikel niet van toepassing)

In dit hoofdstuk is een aansturingsartikel niet van toepassing op een gebruiksfunctie waarvoor geen regel is opgenomen in de tabel van dat aansturingsartikel. Dit geldt niet voor de artikelen 4.16, 4.49, 4.56, 4.83, 4.171 en 4.207.

Artikel 4.5. (maatwerkvoorschriften)

  • 2 Met een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de in het eerste lid bedoelde afdelingen, waarbij afwijken alleen versoepelen kan inhouden.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan een maatwerkvoorschrift als bedoeld in de artikelen 4.103a, 4.149a, 4.227 en 4.230 of een vergunningvoorschrift op grond van artikel 4.103a alleen het bepaalde in die artikelen inhouden.

  • 4 Een maatwerkvoorschrift op initiatief van het bevoegd gezag wordt alleen gesteld over de artikelen 4.226 en 4.229.

  • 5 Een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift op aanvraag van degene die het bouwwerk bouwt, kan worden gesteld met het oog op andere belangen dan bedoeld in artikel 4.2, voor zover de in dat artikel bedoelde belangen zich daartegen niet verzetten.

Artikel 4.6. (maatwerkvoorschriften herbouw)

  • 1 In afwijking van artikel 4.5 kan een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift, als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de wet over het vernieuwen na sloop waarbij alleen de oorspronkelijke fundering resteert, alleen versoepelen inhouden.

  • 2 Een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift op aanvraag van degene die het bouwwerk bouwt, kan worden gesteld met het oog op andere belangen dan bedoeld in artikel 4.2, voor zover de in dat artikel bedoelde belangen zich daartegen niet verzetten.

Artikel 4.7. (maatwerkregels)

Een maatwerkregel kan worden gesteld over afdeling 4.5, met uitzondering van bepalingen over meet- of rekenmethoden.

Artikel 4.8. (tijdelijk bouwwerk)

  • 2 Als een als tijdelijk bouwwerk bedoeld bouwwerk na het verstrijken van de instandhoudingstermijn op de locatie aanwezig blijft, wordt dat bouwwerk voor het verstrijken van die termijn in overeenstemming gebracht met de regels van de afdelingen 4.2 tot en met 4.7.

Artikel 4.9. (uitzonderingen woonfunctie voor particulier eigendom)

Op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom zijn afdeling 4.6 en de paragrafen 4.5.4, 4.5.5 en 4.5.6 niet van toepassing. Wat betreft de paragrafen 4.2.3, 4.2.4, 4.3.10, 4.5.2, 4.5.3 en 4.5.7 zijn de regels van de paragrafen 3.2.3, 3.2.4, 3.3.6, 3.5.1 tot en met 3.5.3 voor een bestaand bouwwerk van toepassing. Wat betreft artikel 4.78, eerste lid, is artikel 3.59, eerste lid, voor een bestaand bouwwerk van toepassing.

Artikel 4.10. (uitzonderingen drijvend bouwwerk)

  • 3 Bij het bepalen van de afstand tot de perceelsgrens van een drijvend bouwwerk mag worden uitgegaan van een horizontaal gemeten afstand van 2,5 m vanuit de uitwendige scheidingsconstructie van het drijvende bouwwerk.

  • 4 Bij toepassing van paragraaf 4.2.10 mag bij een drijvend bouwwerk voor het aansluitend terrein worden gelezen de steiger tussen het drijvende bouwwerk en de wal.

Afdeling 4.2. Veiligheid

§ 4.2.1. Constructieve veiligheid

Artikel 4.11. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is bestand tegen krachten die tijdens het beoogde gebruik op het bouwwerk worden uitgeoefend en is zodanig dat bij een calamiteit voortschrijdende instorting van het bouwwerk wordt voorkomen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 4.11 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 4.11

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    Fundamentele

    belastingscombinaties

    Buitengewone

    belastingscombinaties

    bepalingsmethode niet

    bezwijken

    tijdelijk bouwwerk

       

    artikel

    4.12

    4.13

    4.14

    4.15

       

    lid

    *

    1

    2

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    Woonfunctie

                   
     

    a

    in een woongebouw

    *

    1

    2

    1

    2

    1

    2

     

    b

    andere woonfunctie

    *

    1

    2

    1

    2

    3

    1

    2

    7

    Logiesfunctie

                   
     

    a

    in een logiesgebouw

    *

    1

    2

    1

    2

    1

    2

     

    b

    andere logiesfunctie

    *

    1

    2

    1

    2

    3

    1

    2

    Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties

    *

    1

    2

    1

    2

    1

    2

Artikel 4.12. (fundamentele belastingscombinaties)

Een bouwconstructie bezwijkt gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur niet bij de fundamentele belastingscombinaties, bedoeld in NEN-EN 1990.

Artikel 4.13. (buitengewone belastingscombinaties)

  • 1 Een bouwconstructie bezwijkt gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur niet bij de buitengewone belastingscombinaties, bedoeld in NEN-EN 1990, als dit leidt tot het bezwijken van een andere bouwconstructie die niet in de directe nabijheid ligt van de bouwconstructie. Daarbij wordt uitgegaan van de bekende buitengewone belastingen, bedoeld in NEN-EN 1991.

  • 2 Een dak of een vloerafscheiding bezwijkt gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur niet bij de buitengewone belastingscombinaties, bedoeld in NEN-EN 1990. Daarbij wordt uitgegaan van stootbelastingen, bedoeld in NEN-EN 1991.

Artikel 4.14. (bepalingsmethode niet-bezwijken)

  • 1 Het niet-bezwijken, bedoeld in de artikelen 4.12 en 4.13, wordt bepaald volgens:

    • a. NEN-EN 1999 of NEN-EN 1993, als de constructie is vervaardigd van metaal als bedoeld in die normen;

    • b. NEN-EN 1992 of NEN-EN 1996, als de constructie is vervaardigd van steenachtig materiaal als bedoeld in die normen;

    • c. NEN-EN 1994, als de constructie is vervaardigd van staal-beton als bedoeld in die norm;

    • d. NEN-EN 1995, als de constructie is vervaardigd van hout als bedoeld in die norm;

    • e. NEN 2608, als de constructie is vervaardigd van glas als bedoeld in die norm; of

    • f. NEN 6707, als de constructie van de bevestiging van de dakbedekking is vervaardigd van materiaal als bedoeld in die norm.

  • 2 Als een ander materiaal of een andere bepalingsmethode is toegepast dan bedoeld in het eerste lid, wordt het niet-bezwijken, bedoeld in de artikelen 4.12 en 4.13, bepaald volgens NEN-EN 1990.

  • 3 Bij een niet in een woongebouw of logiesgebouw gelegen gebruiksfunctie kan bij het bepalen van het niet-bezwijken, bedoeld in de artikelen 4.12 en 4.13, rekening worden gehouden met de stabiliteitsvoorziening van een op een aangrenzend perceel gelegen gebruiksfunctie van dezelfde soort.

Artikel 4.15. (tijdelijk bouwwerk)

  • 1 Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk met een ontwerplevensduur van 5 jaar als bedoeld in NEN-EN 1990 zijn de artikelen 4.12 en 4.14 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk met een ontwerplevensduur van 15 jaar als bedoeld in NEN-EN 1990 zijn de artikelen 4.12 tot en met 4.14 van overeenkomstige toepassing.

§ 4.2.1a. Stabiliteit, drijvend vermogen en sterkte drijvende bouwwerken

Artikel 4.15a. (aansturingsartikel)

  • 1 Een drijvend bouwwerk en een drijvend tijdelijk bouwwerk heeft voldoende stabiliteit, drijfvermogen en sterkte.

  • 2 Voor een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC1 of CC2 als bedoeld in NEN-EN 1990, zonder vloer van een verblijfsgebied hoger dan 6 m boven de waterlijn en niet gelegen in:

    • a. een rivier, kanaal, meer of ander water dat bestemd is voor motorvrachtschepen; of

    • b. een water dat onderhevig is aan getijdenwisseling;

    wordt aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 4.15b. (afstand en scheefstand)

  • 1 De afstand tussen het metacentrum van een drijvend bouwwerk en het zwaartepunt van het drijvend bouwwerk is ten minste 0,25 m bij gevolgklasse CC1 en 0,60 m bij gevolgklasse CC2. Hierbij ligt het metacentrum boven het zwaartepunt.

  • 2 De loodrechte afstand tussen het wateroppervlak en het laagste punt van de ingedompelde zijde waarboven een drijvend bouwwerk niet meer waterdicht is, is bepaald volgens NEN 2778 ten minste:

    • a. 0 mm bij een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC1;

    • b. 0 mm bij een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 met een drijflichaam zonder holle ruimte;

    • c. 150 mm bij een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 met een drijflichaam met een of meer holle ruimten.

  • 3 Als de significante golfhoogte, bepaald volgens tabel 4.15b.1 of 4.15b.2, vermenigvuldigd met 1,125 groter is dan 300 mm, wordt de in het tweede lid bedoelde afstand verhoogd met het verschil tussen de waarde in de tabel vermenigvuldigd met 1,125, en 300 mm.

  • 4 De scheefstand van het horizontale vlak van het drijflichaam, behorend bij de in het tweede lid bedoelde afstand, mag niet groter zijn dan 5 graden.

    Tabel 4.15b.1 Significante golfhoogte in mm als functie van de waterdiepte en strijklengte voor windgebied I (voor tussenliggende waarden mag lineair worden geïnterpoleerd)

    Waterdiepte (m)

    Strijklengte (m)

    30

    50

    75

    100

    150

    200

    500

    700

    1.000

    1.500

    2

    250

    310

    370

    420

    490

    490

    630

    680

    730

    780

    2.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    680

    740

    800

    870

    3

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    700

    780

    850

    940

    3.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    810

    890

    990

    4

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    830

    920

    1.030

                         

    4.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    950

    1.060

    5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    1.090

    1.090

    5.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    1.090

    1.110

    6

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    1.090

    1.300

    6.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    1.090

    1.300

    Tabel 4.15b.2 Significante golfhoogte in mm als functie van de waterdiepte en strijklengte voor windgebieden II en III (voor tussenliggende waarden mag lineair worden geïnterpoleerd)

    Waterdiepte (m)

    Strijklengte (m)

    30

    50

    75

    100

    150

    200

    500

    700

    1.000

    1.500

    2

    230

    290

    340

    390

    460

    460

    600

    650

    700

    750

    2.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    640

    700

    760

    830

    3

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    670

    740

    810

    890

    3.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    760

    850

    940

    4

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    870

    980

    4.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    890

    1.010

    5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    1.020

    1.030

    5.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    1.020

    1.050

    6

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    1.020

    1.210

    6.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    1.020

    1.210

Artikel 4.15c. (bepaling afstanden)

  • 1 De afstand, bedoeld in artikel 4.15b, eerste lid, wordt bepaald op basis van:

    • a. de meest ongunstige belastingcombinatie uitgaande van de grenstoestand EQU volgens NEN-EN 1990;

    • b. de blijvende belastingen volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991 de volgende belastingen ook als blijvende belastingen worden beschouwd:

      • 1°. scheidingswanden;

      • 2°. permanent aanwezige installatie;

      • 3°. het trimgewicht; en

    • c. de opgelegde belastingen volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991:

      • 1°. geen rekening wordt gehouden met een ongunstige plaatsing van de gebruiksbelasting op een vloer; en

      • 2°. op een vloer de extreme waarde van de belasting in rekening is gebracht en op de overige vloeren de reductiefactor ψo in rekening is gebracht.

  • 2 De afstand, bedoeld in artikel 4.15b, tweede en derde lid, wordt bepaald op basis van:

    • a. de meest ongunstige belastingscombinatie uitgaande van de grenstoestand EQU volgens NEN-EN 1990;

    • b. de blijvende belasting volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991 de volgende belastingen ook als blijvende belastingen worden beschouwd:

      • 1°. scheidingswanden;

      • 2°. permanent aanwezige installaties;

      • 3°. het trimgewicht; en

    • c. de veranderlijke belastingen volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991:

      • 1°. de opgelegde belasting, als deze overheersend is als bedoeld in NEN-EN 1990, op een vloer met de extreme waarde en op de meest ongunstige plaats wordt beschouwd en op de overige vloeren de reductiefactor ψo in rekening is gebracht, waarbij de opgelegde belasting niet gecombineerd wordt met overige veranderlijke belastingen;

      • 2°. de opgelegde belasting, als deze niet overheersend is als bedoeld in NEN-EN 1990, niet op de meest ongunstige plaats op een vloer wordt beschouwd; en

      • 3°. belastingen door golven volgens NEN-EN 1997 uitgaande van golven met een significante golfhoogte die zijn bepaald volgens de tabellen 4.15b.1 en 4.15b.2 voor zover deze hoger zijn dan 0,5 m.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde bepalingsmethoden worden alleen toegepast als:

    • a. de scheefstand van het drijvend bouwwerk bij oplevering niet groter is dan 0,5 graden;

    • b. het een drijvend bouwwerk betreft met een drijflichaam met holle ruimte beschikt over een waterniveau-alarm; en

    • c. het een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 betreft met een drijflichaam met holle ruimte, waarbij het drijflichaam bestaat uit ten minste twee gescheiden compartimenten en het drijvend bouwwerk beschikt over een automatische pomp die binnendringend water direct afvoert in ieder compartiment.

Artikel 4.15d. (niet bezwijken van een drijflichaam)

Het niet bezwijken van een drijflichaam van een drijvend bouwwerk wordt bepaald op basis van:

  • a. de belastingen die op het drijflichaam worden uitgeoefend als gevolg van de belastingcombinaties, bedoeld in artikel 4.15c, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a;

  • b. de fundamentele belastingscombinaties, bedoeld in artikel 4.12, waarbij de volgende belastingen, zonder rekening te houden met het gelijktijdig plaatsvinden van die belastingen, zijn meegenomen als veranderlijke belasting:

    • 1°. de belasting door ijs volgens NEN-EN 1997;

    • 2°. voor zover het een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 betreft de verticale belasting door golven tegen de onderkant van het drijflichaam, uitgaande van golven met een significante golfhoogte die is bepaald volgens tabel 4.15b.1 of 4.15b.2, voor zover deze golven hoger zijn dan 0,5 m; en

  • c. de buitengewone belastingscombinaties, bedoeld in artikel 4.13, waarbij het drijflichaam niet zodanig mag bezwijken dat het drijvend bouwwerk zinkt. Dit geldt niet voor een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC1 met niet meer dan twee bouwlagen.

Artikel 4.15e. (niet bezwijken van een aanmeerconstructie)

Het niet bezwijken van een aanmeerconstructie van een drijvend bouwwerk wordt bepaald op basis van:

§ 4.2.2. Constructieve veiligheid bij brand

Artikel 4.16. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is bestand tegen brand zodat geen sprake zal zijn van instorting die gevaar oplevert voor het vluchten of voor hulpverlening bij brand, gedurende een redelijke tijd.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 4.16 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 4.16

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    tijdsduur

    niet-bezwijken

    bepalingsmethode

    niet-bezwijken

       

    artikel

    4.17

    4.18

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    1

    2

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    3

    1

    2

    2

    Bijeenkomstfunctie

                       
     

    a

    voor kinderopvang met bedgebied

    1

    5

    6

    1

    2

     

    b

    andere bijeenkomstfunctie

    1

    4

    6

    1

    2

    3

    Celfunctie

    1

    5

    6

    1

    2

    4

    Gezondheidszorgfunctie

                       
     

    a

    met bedgebied

    1

    5

    6

    1

    2

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    1

    4

    6

    1

    2

    5

    Industriefunctie

    1

    4

    6

    1

    2

    6

    Kantoorfunctie

    1

    4

    6

    1

    2

    7

    Logiesfunctie

    1

    5

    6

    1

    2

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    4

    6

    1

    2

    9

    Sportfunctie

    1

    4

    6

    1

    2

    10

    Winkelfunctie

    1

    4

    6

    1

    2

    11

    Overige gebruiksfunctie

                       
     

    a

    voor personenvervoer

    1

    4

    6

    1

    2

     

    b

    voor het stallen van motorvoertuigen

    1

    4

    6

    1

    2

     

    c

    andere overige gebruiksfunctie

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                       
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    1

    7

    1

    2

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    8

    1

    2

Artikel 4.17. (tijdsduur niet-bezwijken)

  • 1 Een vloer, trap of hellingbaan waarover of waaronder een vluchtroute voert, bezwijkt niet binnen 30 minuten bij brand in een subbrandcompartiment waarin die vluchtroute niet ligt. Dit is niet van toepassing op de vloer van een buitenruimte als bedoeld in artikel 4.175.

  • 2 Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin die bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 4.17a aangegeven tijdsduur door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan dat brandcompartiment. Voor zover dat brandcompartiment een woonfunctie is, geldt dit niet voor een bouwconstructie van een aan dat brandcompartiment grenzend subbrandcompartiment of grenzende buitenruimte.

    Tabel 4.17a brandwerendheid met betrekking tot bezwijken

    woonfunctie

    tijdsduur in minuten

    Als geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau

    60

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m en geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

    90

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

    120

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt de tijdsduur met 30 minuten bekort als geen vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau en de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m2.

  • 4 Een bouwconstructie van een gebruiksfunctie met een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 5 m boven het meetniveau of lager dan 5 m onder het meetniveau bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen 90 minuten door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.

  • 5 Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin die bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 4.17b aangegeven tijdsduur door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.

    Tabel 4.17b brandwerendheid met betrekking tot bezwijken

    gebruiksfunctie maar geen woonfunctie

    tijdsduur in minuten

    Als geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau

    60

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m en geen vloer van een gebruiksgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

    90

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

    120

  • 6 In afwijking van het vierde en vijfde lid wordt de tijdsduur met 30 minuten bekort als de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m2.

  • 7 Een bouwconstructie van een tunnel bezwijkt niet binnen 60 minuten en voor zover deze onder open water ligt niet binnen 120 minuten bij brand in de tunnel.

  • 8 Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen een tijdsduur die afhankelijk van de bestemming en inrichting van het bouwwerk redelijkerwijs nodig is om het bouwwerk bij brand te kunnen verlaten en te doorzoeken, door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.

Artikel 4.18. (bepalingsmethode niet-bezwijken)

  • 1 Bij het bepalen van het niet-bezwijken van een bouwconstructie als bedoeld in artikel 4.17 wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN-EN 1990 kunnen optreden bij brand.

  • 2 De tijdsduur van het niet-bezwijken, bedoeld in artikel 4.17, wordt afhankelijk van het materiaal van de bouwconstructie bepaald volgens:

    • a. NEN-EN 1992;

    • b. NEN-EN 1993;

    • c. NEN-EN 1994;

    • d. NEN-EN 1995;

    • e. NEN-EN 1996;

    • f. NEN-EN 1999; of

    • g. NEN 6069.

§ 4.2.3. Afscheiding aan een rand van een vloer, trap of hellingbaan

Artikel 4.19. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk bevat voorzieningen waardoor het vallen van de rand van een vloer, een trap of een hellingbaan door personen zo veel mogelijk wordt voorkomen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 4.19 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 4.19

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

     

    aanwezigheid

    hoogte

    openingen

    voorkomen overklauteren

    openingen

    artikel

    4.20

    4.21

    4.22

    4.23

    4.22

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

                                         

    [m]

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    1

    0,2

    2

    Bijeenkomstfunctie

                                         
     

    a

    voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    1

    0,1

     

    b

    andere kinderopvang

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    1

    0,2

     

    c

    andere bijeenkomstfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    0,5

    3

    Celfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    0,3

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    0,5

    5

    Industriefunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    3

    4

    0,5

    6

    Kantoorfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    0,5

    7

    Logiesfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    0,5

    8

    Onderwijsfunctie

                                         
     

    a

    voor basisonderwijs

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    1

    0,2

     

    b

    andere onderwijsfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    0,5

    9

    Sportfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    0,5

    10

    Winkelfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    0,5

    11

    Overige gebruiksfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    0,5

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                         
     

    a

    voor langzaam verkeer

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    5

    6

    1

    3

    4

    0,5

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    3

    4

    0,5

Artikel 4.20. (aanwezigheid afscheiding)

  • 1 Een voor personen bestemde vloer heeft bij een rand een niet-beweegbare afscheiding als die rand meer dan 1 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.

  • 2 Een trap als bedoeld in artikel 4.25 heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan 1 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een niet-beweegbare afscheiding.

  • 3 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 4.25 heeft, voor zover een zijkant van de vloer meer dan 1 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een niet-beweegbare afscheiding.

  • 4 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:

    • a. een trap; en

    • b. een hellingbaan.

  • 5 Onverminderd het vierde lid geldt het eerste lid niet voor:

    • a. een rand van een podium;

    • b. een rand van een vloer die aan een bassin grenst;

    • c. een rand van een laadvloer;

    • d. een rand van een perron; en

    • e. een met een rand als bedoeld onder a tot en met d gelijk te stellen rand van een vloer.

Artikel 4.21. (hoogte afscheiding)

  • 1 Een vloerafscheiding als bedoeld in artikel 4.20, eerste lid, heeft een hoogte van ten minste 1 m, gemeten vanaf de vloer.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft een vloer die hoger ligt dan 13 m boven een aangrenzende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, een vloerafscheiding met een hoogte van ten minste 1,2 m, gemeten vanaf de vloer.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 4.20, eerste lid, ter plaatse van een al dan niet beweegbaar raam een hoogte van ten minste 0,85 m, gemeten vanaf de vloer.

  • 4 In afwijking van het eerste lid heeft een vloerafscheiding een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,7 m, als de som van die hoogte en de breedte van de bovenregel ten minste 1,1 m is.

  • 5 Een afscheiding als bedoeld in artikel 4.20, tweede of derde lid, heeft een hoogte van ten minste 0,85 m, gemeten vanaf de voorkant van de tredevlakken of vanaf de vloer van de hellingbaan.

  • 6 In afwijking van het eerste en tweede lid heeft een vloer waarvan de vloerafscheiding direct is gelegen naast een pad of strook bedoeld voor langzaam verkeer, een vloerafscheiding met een hoogte van ten minste 1,3 m, gemeten vanaf de vloer.

Artikel 4.22. (openingen afscheiding)

  • 1 Een afscheiding als bedoeld in artikel 4.20 heeft geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan de in tabel 4.19 aangegeven diameter.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 4.20 tot een hoogte van 0,7 m boven een vloer of een tredevlak geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan 0,1 m.

  • 3 De horizontaal gemeten afstand tussen een vloer, een trap of een hellingbaan en een afscheiding als bedoeld in artikel 4.20 is niet groter dan 0,05 m.

  • 4 De bovenregel van een in artikel 4.20 bedoelde afscheiding heeft geen onderbreking van meer dan 0,1 m.

  • 5 Het tweede lid is niet van toepassing op een vloer of een tredevlak of een gedeelte daarvan, niet bestemd voor kinderen jonger dan 12 jaar.

Artikel 4.23. (voorkomen overklauteren)

  • 1 Een afscheiding als bedoeld in artikel 4.20 of een constructieonderdeel dat, bouwwerkinstallatie die of onderdeel van een bouwwerkinstallatie dat aan of naast een dergelijke afscheiding is geplaatst heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven een vloer of een tredevlak.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een vloer of een tredevlak of een gedeelte daarvan, niet bestemd voor kinderen jonger dan 12 jaar.

§ 4.2.4. Veilig overbruggen van hoogteverschillen

Artikel 4.24. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen door personen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 4.24 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 4.24

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

     

    voorziening bij hoogteverschil

    afmetingen trap

    markering trap

    trapbordes

    leuning

    regenwerend

    afmetingen hellingbaan

    hellinbaanbordes

    geleiderand

    tijdelijk bouwwerk

    artikel

    4.25

    4.26

    4.26a

    4.27

    4.28

    4.29

    4.30

    4.31

    4.32

    4.33

    lid

    1

    2

    1

    2

    *

    *

    1

    2

    *

    *

    *

    *

    *

                                 

    1

    Woonfunctie

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

    *

    2

    Bijeenkomstfunctie

                             
     

    a.

    voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

     

    b.

    andere kinderopvang

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

     

    c.

    voor alcoholgebruik

    1

    1

    2

    *

    *

    1

    2

    *

    *

    *

    *

     

    d.

    voor het aanschouwen van sport, voor film, voor muziek, of voor theater

    1

    1

    2

    *

    *

    1

    2

    *

    *

    *

    *

     

    c.

    andere bijeenkomstfunctie

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

    3

    Celfunctie

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

    4

    Gezondheidszorgfunctie

    1

    1

    2

    *

    *

    1

    2

    *

    *

    *

    *

    5

    Industriefunctie

    1

    1

    *

    1

    *

    *

    *

    *

    6

    Kantoorfunctie

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

    7

    Logiesfunctie

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

    8

    Onderwijsfunctie

                             
     

    a.

    voor basisonderwijs

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

     

    b.

    andere onderwijsfunctie

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

    9

    Sportfunctie

    1

    1

    2

    *

    1

    *

    *

    *

    *

    10

    Winkelfunctie

    1

    1

    2

    *

    *

    1

    2

    *

    *

    *

    *

    11

    Overige gebruiksfunctie

    1

    1

    *

    1

    *

    *

    *

    *

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                             
     

    a.

    tunnel of tunnelvorming bouwwerk voor verkeer

    1

    2

    1

    *

    1

    *

    *

    *

    *

     

    b.

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    1

    1

    *

    1

    *

    *

    *

    *

Artikel 4.25. (voorziening bij hoogteverschil)

  • 1 Een hoogteverschil van meer dan 0,21 m wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan. Dit geldt voor een hoogteverschil tussen:

    • a. vloeren waarover een vluchtroute voert;

    • b. vloeren van verblijfsgebieden, verblijfsruimten, toiletruimten en badruimten;

    • c. vloeren voor bezoekers; en

    • d. vloeren van een verkeersroute die deze vloeren met elkaar verbindt.

    Dit geldt ook voor een hoogteverschil op een route vanaf het aansluitende terrein naar een in dit lid bedoelde vloer.

  • 2 Voor zover de vluchtroute door een wegtunnelbuis voert, geldt in afwijking van het eerste lid een hoogteverschil van meer dan 0,3 m.

Artikel 4.26. (afmetingen trap)

  • 1 Een trap als bedoeld in artikel 4.25 voldoet aan de in tabel 4.26 aangegeven afmetingen.

  • 2 Een trap overbrugt een hoogteverschil van niet meer dan 4 m.

    Tabel 4.26 Afmetingen trap
     

    reguliere trap

    trap uitsluitend voor ontvluchten

     

    woonfunctie

    andere gebruiksfunctie

    alle gebruiksfuncties

    Minimum breedte van de trap

    0,8 m

    0,8 m

    0,8 m

    Minimum vrije hoogte boven de trap

    2,3 m

    2,1 m

    2,1 m

    Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede

    0,22 m

    0,185 m

    0,185 m

    Maximum hoogte van een optrede

    0,188 m

    0,21 m

    0,21 m

    Minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak

    0,05 m

    0,05 m

    0,05 m

    Minimum breedte van het tredevlak ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak

    0,23 m

    0,23 m

    0,23 m

    Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap

    0,3 m

    0,3 m

    0,3 m

Artikel 4.26a. (markering trap)

Een trap als bedoeld in artikel 4.25, is op de bovenste en onderste trederand over de volle breedte voorzien van een markering van ten minste 50 mm met een hoog contrast. De overige treden zijn aan beide zijkanten voorzien van markeringen van ten minste 50 mm met een hoog contrast.

Artikel 4.27. (trapbordes)

Een trap als bedoeld in artikel 4.25 sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,8 m x 0,8 m.

Artikel 4.28. (leuning)

  • 1 Een trap als bedoeld in artikel 4.25 voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1 m en met een helling ter plaatse van de klimlijn groter dan 2:3 heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,8 m en ten hoogste 1 m.

  • 2 Een trap als bedoeld in het eerste lid heeft aan beide zijkanten een leuning die aan het begin en aan het einde van de trap ten minste 30 cm horizontaal doorloopt.

Artikel 4.29. (regenwerend)

Een gemeenschappelijke verkeersruimte met een trap voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1,5 m is ter plaatse van die trap, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend. Dit is niet van toepassing op een trap die alleen bestemd is om het bouwwerk te ontvluchten.

Artikel 4.30. (afmetingen hellingbaan)

Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 4.25 en 4.192 heeft een breedte van ten minste 1,1 m, een hoogte van niet meer dan 1 m en een helling van ten hoogste:

  • a. 1 : 12 als het hoogteverschil niet groter is dan 0,25 m;

  • b. 1 : 16 als het hoogteverschil groter is dan 0,25 m, maar niet groter dan 0,5 m; en

  • c. 1 : 20 als het hoogteverschil groter is dan 0,5 m.

Artikel 4.31. (hellingbaanbordes)

Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 4.25 en 4.192 sluit aan de bovenzijde, over de breedte van de hellingbaan, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 1,4 m x 1,4 m.

Artikel 4.32. (geleiderand)

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 4.25 heeft aan de zijkant een aaneengesloten geleiderand, met een vanaf de vloer van de hellingbaan gemeten hoogte van ten minste 0,04 m.

Artikel 4.33. (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk is artikel 4.25 van toepassing.

§ 4.2.5. Beweegbare constructieonderdelen

Artikel 4.34. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructieonderdelen dat deze geen gevaar veroorzaken bij het gebruik van een aangrenzende openbare ruimte.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 4.35. (beweegbaar constructieonderdeel: gevarenzone)

  • 1 Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven een strook van 0,6 m grenzend aan die weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 m boven die weg of strook.

  • 2 Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 m boven die weg. Dit is niet van toepassing op een nooddeur.

  • 3 Het eerste en tweede lid gelden niet voor een deur van een ruimte met een vloeroppervlakte van minder dan 0,5 m2.

§ 4.2.6. Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie

Artikel 4.37. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 4.38. (stookplaats)

Materiaal ter plaatse van of nabij een stookplaats voldoet aan brandklasse A1 of voor zover het de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan betreft aan brandklasse A1fl, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1, als:

  • a. op het materiaal een intensiteit aan warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2; of

  • b. in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90 °C.

Artikel 4.39. (schacht, koker of kanaal)

  • 1 Materiaal toegepast aan de binnenzijde van een schacht, een koker of een kanaal grenzend aan meer dan een brandcompartiment of subbrandcompartiment met een inwendige doorsnede groter dan 0,015 m2, voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. een schacht die alleen is bestemd voor een of meer boven elkaar gelegen toiletruimten of badruimten en die niet door andere ruimten voert;

    • b. ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de in dat lid bedoelde binnenzijde; en

    • c. het materiaal van een constructie- of bouwwerkinstallatieonderdeel dat wordt omsloten door een in dat lid bedoelde schacht, koker of kanaal.

Artikel 4.40. (rookgasafvoer)

Een voorziening voor de afvoer van rookgas is brandveilig, bepaald volgens NEN 6062.

§ 4.2.7. Beperking van het ontwikkelen van brand en rook

Artikel 4.42. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat brand en rook zich niet snel kunnen ontwikkelen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 4.42 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 4.42

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

           

    zijde grenzend aan de

    bovenzijde

    elektrische leidingen

    pijpisolatie

           

    binnenlucht

    buitenlucht

         
         

    binnenoppervlak

    buitenoppervlak

    beloopbaar vlak

    kabels en pijpisolatie

    vrijgesteld

    dakoppervlak

    tijdelijke bouw

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde vluchtroute

    overig

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde vluchtroute

    overig

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde vluchtroute

    overig

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde vluchtroute

    overige

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde vluchtroute

    overige

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde vluchtroute

    overige

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde vluchtroute

    overige

       

    artikel

    4.43

    4.44

    4.45

    4.45a

    4.46

    4.47

    4.48

    4.43

    4.44

    4.45

    4.45a

    4.45a

    4.45a

    4.45a

       

    lid

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    3

    1

    2

    *

    1 en 2

    1

    1 en 2

    1b

    3

    2b

    4

                       

    [brandklasse]

    [brandklasse]

    [brandklasse]

    [brandklasse]

    [brandklasse]

    [brandklasse]

    [brandklasse]

    1

    Woonfunctie

                                                                                     
     

    a

    in een woongebouw

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    B

    D

    C

    C

    D

    Cfl

    Cfl

    Dfl

    B2ca

    B2ca

    Dca

    B2ca

    Cca

    Dca

    Bl

    Bl

    Dl

    Cl

    Cl

    Dl

     

    b

    voor zorg met een g.o. > 500 m2

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    1

    *

    B

    B

    D

    C

    C

    D

    Cfl

    Cfl

    Dfl

    B2ca

    B2ca

    Dca

    B2ca

    B2ca

    Dca

    Bl

    Bl

    Dl

    Cl

    Cl

    Dl

     

    c

    andere woonfunctie

    1

    3

    1

    2

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    D

    D

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Dl

    Dl

    Cl

    Dl

    Dl

    2

    Bijeenkomstfunctie

                                                                                     
     

    a

    voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    1

    *

    B

    B

    D

    C

    C

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    B2ca

    Dca

    B2ca

    B2ca

    Dca

    Bl

    Bl

    Dl

    Cl

    Cl

    Dl

     

    b

    andere bijeenkomstfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    D

    D

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Dl

    Dl

    Cl

    Dl

    Dl

    3

    Celfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    1

    *

    B

    B

    C

    B

    B

    D

    Cfl

    Cfl

    Cfl

    B2ca

    B2ca

    Cca

    B2ca

    B2ca

    Dca

    Bl

    Bl

    Cl

    Bl

    Bl

    Dl

    4

    Gezondheidszorgfunctie

                                                                                     
     

    a

    met bedgebied

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    1

    *

    B

    B

    D

    C

    C

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    B2ca

    Dca

    B2ca

    B2ca

    Dca

    Bl

    Bl

    Dl

    Cl

    Cl

    Dl

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    D

    D

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Dl

    Dl

    Cl

    Dl

    Dl

    5

    Industriefunctie

                                                                                     
     

    a

    lichte industriefunctie voor bedrijfsmatig houden van dieren

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    1

    *

    B

    B

    B

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    B2ca

    B2ca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Bl

    Bl

    Cl

    Dl

    Dl

     

    b

    andere industriefunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    D

    D

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Dl

    Dl

    Cl

    Dl

    Dl

    6

    Kantoorfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    D

    D

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Dl

    Dl

    Cl

    Dl

    Dl

    7

    Logiesfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    B

    D

    C

    C

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    B2ca

    Dca

    B2ca

    B2ca

    Dca

    Bl

    Bl

    Dl

    Cl

    Cl

    Dl

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    D

    D

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Dl

    Dl

    Cl

    Dl

    Dl

    9

    Sportfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    D

    D

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Dl

    Dl

    Cl

    Dl

    Dl

    10

    Winkelfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    *

    B

    D

    D

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Dl

    Dl

    Cl

    Dl

    Dl

    11

    Overige gebruiksfunctie

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

    2

    *

    B

    D

    D

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Dl

    Dl

    Cl

    Dl

    Dl

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                                                                     
     

    a

    tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer

    1

    3

    1

    2

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    3

    1

    2

    *

    B

    B

    B

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    B2ca

    B2ca

    B2ca

    Dca

    Dca

    Bl

    Bl

    Bl

    Cl

    Dl

    Dl

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    1

    2

    4

    5

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    3

    1

    2

    *

    C

    D

    D

    Cfl

    Dfl

    Dfl

    B2ca

    Dca

    Dca

    Cl

    Dl

    Dl

Artikel 4.43. (binnenoppervlak)

  • 1 Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht voldoet aan de in tabel 4.42 aangegeven brandklasse en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt de eis aan de rookklasse alleen bij een beschermde vluchtroute.

  • 3 In afwijking van het eerste lid voldoet het beweegbare deel van een deur in een inwendige scheidingsconstructie op een route tussen:

    • a. een gebruiksgebied, een toiletruimte of een badruimte en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert; en

    • b. een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte;

    aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

Artikel 4.44. (buitenoppervlak)

  • 1 Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de buitenlucht voldoet aan de in tabel 4.42 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 2 Het deel van een zijde van een constructieonderdeel dat grenst aan de buitenlucht en hoger ligt dan 13 m, voldoet aan brandklasse B, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 3 Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de buitenlucht, van een bouwwerk waarvan een voor personen bestemde vloer ten minste 5 m boven het meetniveau ligt, voldoet vanaf het aansluitende terrein tot een hoogte van ten minste 2,5 m aan brandklasse B, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de bovenzijde van een dak.

  • 5 In afwijking van het eerste tot en met derde lid voldoet een deur, een raam, een kozijn en een daaraan gelijk te stellen constructieonderdeel aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

Artikel 4.45. (beloopbaar vlak)

  • 1 In afwijking van artikel 4.43 geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap en een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht rookklasse s1fl en de in tabel 4.42 aangegeven brandklasse, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 2 In afwijking van de artikel 4.44 geldt voor een bovenzijde van een vloer, een trap en een hellingbaan die grenst aan de buitenlucht de in tabel 4.42 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

Artikel 4.45a. (elektrische leidingen en pijpisolatie)

  • 1 In afwijking van artikel 4.43 geldt voor een elektrische leiding die grenst aan de binnenlucht:

    • a. in extra beschermde vluchtroutes rookklasse s1(ca) en in overige ruimten rookklasse s2(ca), beide bepaald volgens NEN-EN 13501-6; en

    • b. de in tabel 4.42 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-6.

  • 2 In afwijking van artikel 4.43 geldt voor pijpisolatie die grenst aan de binnenlucht:

    • a. in extra beschermde vluchtroutes rookklasse s1(L) en in overige ruimten rookklasse s2(L), beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1; en

    • b. de in tabel 4.42 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 3 In afwijking van artikel 4.44 geldt voor een elektrische leiding die grenst aan de buitenlucht de in tabel 4.42 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-6.

  • 4 In afwijking van artikel 4.44 geldt voor pijpisolatie die grenst aan de buitenlucht de in tabel 4.42 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

Artikel 4.46. (vrijgestelde oppervlakte)

  • 1 Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen van elke afzonderlijke ruimte waarvoor volgens de artikelen 4.43 tot en met 4.45a een eis geldt, is die eis niet van toepassing.

  • 2 Op ten hoogste 10% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen van elke afzonderlijke ruimte waardoor geen beschermde vluchtroute voert, zijn de in de artikelen 4.43 en 4.45a, eerste en tweede lid, bedoelde eisen aan de rookklasse niet van toepassing.

  • 3 Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen waarvoor volgens de artikelen 4.43 tot en met 4.45a een eis geldt, is die eis niet van toepassing.

Artikel 4.47. (dakoppervlak)

  • 1 De bovenzijde van een dak van een bouwwerk is, bepaald volgens NEN 6063, niet brandgevaarlijk. Dit geldt niet als het bouwwerk geen voor personen bestemde vloer heeft die hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, en de brandgevaarlijke delen van het dak ten minste 15 m vanaf de bouwwerkperceelsgrens liggen. Als het perceel waarop het bouwwerk ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water, openbaar groen of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen of van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen wordt die afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m2.

Artikel 4.48. (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.44, derde lid, en 4.47 van toepassing.

§ 4.2.8. Beperking van uitbreiding van brand

Artikel 4.49. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat de uitbreiding van brand:

    • a. naar bouwwerken op andere percelen beperkt blijft; en

    • b. geen gevaar oplevert voor het vluchten of hulpverlening bij brand.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 4.49 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 4.49

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

         

    brandcompartiment: ligging

               

    brandcompartiment: omvang

               

    opvangcompartiment

     

    weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: niveau van eisen

             

    weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: bepalingsmethode

    tijdelijk bouwwerk

    omvang

       

    artikel

    4.50

     

    4.51

     

    4.52

    4.53

     

    4.54

     

    4.55

    4.51

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    9

    1

    2

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    9

    10

    1

    2

    3

    4

    *

    1

    1

    Woonfunctie

                                                                       

    [m2]

     

    a

    woonwagen

    1

    2

    4

    2

    8

    9

    1

    2

    3

    4

     

    b

    andere woonfunctie

    1

    2

    4

    1

    3

    5

    6

    7

    1

    2

    3

    7

    1

    2

    3

    *

    1.000

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    2

    4

    1

    3

    7

    8

    1

    4

    7

    1

    2

    3

    *

    1.000

    3

    Celfunctie

    1

    2

    4

    1

    3

    7

    1

    1

    1

    2

    3

    *

    1.000

    4

    Gezondheidszorgfunctie

       

                                                     

         

       
     

    a

    met bedgebied

    1

    2

    4

    1

    3

    7

    2

    1

    1

    2

    3

    *

    1.000

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    1

    2

    4

    1

    3

    7

    1

    4

    7

    1

    2

    3

    *

    1.000

    5

    Industriefunctie

       

                                                     

         

       
     

    a