Hoofdstuk 2. – Uitgangspunten subsidiebeleid
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
2.1. Uitgangspunten
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Dit beleidskader is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
a) organisaties met landelijk bereik
Dit beleidskader heeft betrekking op zelfstandige en statutair in Nederland gevestigde
maatschappelijke organisaties, die krachtens hun statutaire doelstelling zich richten
op patiënten en gehandicapten en hun positie in de Nederlandse samenleving vanuit
het perspectief van die patiënten of gehandicapten zelf. Subsidies worden verstrekt
voor een bijdrage aan de invulling van het rijksbeleid. Subsidiabele activiteiten
moeten ten goede komen aan cliënten in heel Nederland, dus zonder geografische beperking.
Activiteiten met een louter lokale of regionale reikwijdte vallen buiten dit beleidskader.
Ook pg-organisaties met een lokaal of regionaal werkterrein vallen buiten dit beleidskader.
Internationale activiteiten op het gebied van informatievoorziening, lotgenotencontact
en/of belangenbehartiging zijn mogelijk, indien de activiteiten ten goede komen aan
de cliënten in Nederland.
b) onderscheiden aandoening
Er kan alleen subsidie verstrekt worden aan organisaties die zich richten op groepen
van mensen met een of meer door de medisch wetenschappelijke beroepsgroep onderscheiden
aandoeningen.
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) toetst dit allereerst aan
de hand van de ICD-10. Wanneer een aandoening nog niet is geregistreerd in de ICD-10, dient een organisatie
bij de aanvraag van een instellingsubsidie aan te tonen dat de medisch wetenschappelijke
beroepsgroep het onderwerp als zelfstandige aandoening onderscheidt. Indien de aandoening
niet eenduidig als onderscheiden aandoening wordt beschouwd, vormt het ministerie
van VWS zich een oordeel over de vraag of al dan niet sprake is van een onderscheiden
aandoening. Daartoe kan het ministerie van VWS nadere informatie inwinnen bij de medisch
wetenschappelijke beroepsgroep die de aandoening behandelt. Daarnaast kan het ministerie
van VWS-advies inwinnen van bijvoorbeeld het Zorginstituut Nederland of de Gezondheidsraad
en die adviezen betrekken bij haar besluitvorming over de aanvraag.
c) versnippering zoveel als mogelijk beperken
Het kabinet meent dat het cliëntenbelang beter en efficiënter kan worden bediend door
een organisatie die zich op een grotere doelgroep richt van mensen die met gelijke
vraagstukken te maken hebben, dan door een groot aantal kleine organisaties die allemaal
dezelfde soort activiteiten ontplooien voor kleine meer specifieke doelgroepen.
De organisaties die op basis van dit kader subsidie ontvangen vertegenwoordigen samen
nagenoeg alle mogelijke doelgroepen van mensen met aandoeningen of beperkingen. Jaarlijks
worden nieuwe initiatieven gestart door mensen die vanuit hun eigen persoonlijke ervaringen
willen bijdragen aan betere zorg en ondersteuning voor anderen. Het is wenselijk dat
deze nieuwe initiatieven bijdragen aan krachtenbundeling en een effectievere cliëntenbeweging.
Dit betekent dat nieuwe initiatieven aansluiting kunnen zoeken bij reeds gesubsidieerde
organisaties die zich op een gelijke of verwante doelgroep richten of bij een samenwerkingsverband
dat zich op een bredere groep richt waar de doelgroep van het organisatieonderdeel
deel van uitmaakt. Reeds gesubsidieerde organisaties dienen een doelgroep immers zo
goed mogelijk te representeren. Het is derhalve onwenselijk en onnodig om aan voornoemde
initiatieven subsidie te verstrekken. Nieuwe, althans niet eerder gesubsidieerde organisaties,
komen alleen dan in aanmerking voor subsidie als zij voldoen aan de aanvullende criteria
zoals neergelegd in hoofdstuk 3.
Wel wordt onderkend dat vanuit het oogpunt van herkenbaarheid, betrokkenheid en binding
van de pg-organisatie met de achterban het zinvol kan zijn dat een pg-organisatie
zich in haar presentatie slechts richt op één groep mensen met hetzelfde vraagstuk.
Daarom wordt in dit beleidskader een nuancering aangebracht die ertoe leidt dat vooral
ook wordt ingezet op samenwerking in de backoffice van de pg-organisaties.
d) samenwerking en fusie stimuleren
Samenwerking en fusie zijn uit het oogpunt van doelmatig subsidiebeleid gewenste handelingen,
omdat deze versnippering tegengaan en een effectieve uitvoering mogelijk maken. Het
aangaan van samenwerkingsvormen en fusie zou dus niet belemmerd mogen worden door
het effect dat de maximum instellingssubsidie na fusie zou worden beperkt tot die
van één pg-organisatie.
Als pg-organisaties met een instellingssubsidie uit dit beleidskader besluiten tot
een juridische samenwerking en tot oprichting van een formele samenwerkingsorganisatie
(bijvoorbeeld een federatiestructuur met een hoofdvereniging of moederstichting, waarin
de oorspronkelijke organisaties opgaan als ‘kamers’ of ‘afdelingen’), dan kan de samenwerkingsorganisatie
als aanvrager in plaats van de aangesloten partijen aanspraak maken op ten hoogste
maximaal de som van de instellingssubsidies van de oorspronkelijke partijen.
Het kabinet streeft derhalve naar pg-organisaties:
-
– die onderling hun krachten bundelen, waardoor zij meer slagkracht hebben
-
– die gaan samenwerken op de backoffice taken
-
– bereid zijn om van elkaar te leren en kennis te verspreiden
-
– die beproefde instrumenten en methodieken effectief inzetten en laten door ontwikkelen,
onder meer gericht op impact en bereik van de activiteiten voor de achterban.
e) vast bedrag
De hoogte van de subsidie is niet afhankelijk van de ernst of het voorkomen van de
aandoening of beperking of het aantal leden of donateurs – zolang de organisatie minimaal
100 leden of donateurs heeft. De hoogte van de subsidie kan wel gaan variëren als
organisaties hun krachten bundelen door te fuseren of gaan samenwerken in een federatiestructuur.
En als er wordt samengewerkt middels een gedeelde of middels een in- of uitbesteedde
backoffice.