Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022

[Regeling vervalt per 31-07-2024.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-08-2022 t/m heden

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 juni 2018, nr. MBO/1315728, houdende regels voor de verstrekking van aanvullende middelen voor het verhogen van de kwaliteit van het beroepsonderwijs (Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.2.3, tweede en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1 De minister kan aan een instelling voor de kalenderjaren 2019 tot en met 2022 jaarlijks een aanvulling op de bekostiging verstrekken ten behoeve van activiteiten die erop zijn gericht de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs van de instelling te verhogen.

  • 2 De aanvulling op de bekostiging bestaat uit een investeringsbudget en een resultaatafhankelijk budget.

  • 3 Een derde deel van het investeringsbudget wordt aan een instelling verstrekt voor de landelijke speerpunten als genoemd in bijlage 1 behorende bij deze regeling.

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1 Voor het verstrekken van het investeringsbudget zijn de volgende bedragen beschikbaar:

    • a. voor het kalenderjaar 2019 € 381.300.000,–;

    • b. voor het kalenderjaar 2020 € 440.000.000,–;

    • c. voor het kalenderjaar 2021 € 247.215.000,–;

    • d. voor het kalenderjaar 2022 € 341.147.000,–.

  • 2 Voor het verstrekken van het resultaatafhankelijk budget zijn de volgende bedragen beschikbaar:

    • a. voor het kalenderjaar 2021 € 210.652.000,–;

    • b. voor het kalenderjaar 2022 € 217.623.000,–.

Artikel 5. Wijze van verdeling aanvullende middelen

  • 1 Het investeringsbudget wordt per kalenderjaar als volgt verdeeld over de instellingen waarvan de minister op grond van artikel 8 heeft geoordeeld dat de kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende is:

    • a. twee derde deel wordt over deze instellingen verdeeld naar rato van het totaal van de voor dat kalenderjaar op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB berekende rijksbijdragedelen voor die instelling;

    • b. een derde deel wordt over deze instellingen verdeeld naar rato van het aantal studenten dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor een aanvulling op de bekostiging wordt verstrekt bij die instelling is ingeschreven voor een basisberoepsopleiding en dat voor bekostiging in aanmerking komt.

  • 3 Het in artikel 4, tweede lid, onder b, genoemde resultaatafhankelijk budget wordt vermeerderd met het resultaatafhankelijk budget, bedoeld in artikel 4, onder a, dat voor het kalenderjaar 2021 is verdeeld over de instellingen, maar op grond van zowel de midterm review, bedoeld in artikel 10, als de eindbeoordeling, bedoeld in artikel 11, niet wordt verstrekt.

  • 4 Het resultaatafhankelijk budget wordt voor het kalenderjaar 2022 verdeeld over de instellingen waarvan de minister op grond van artikel 11 heeft geoordeeld dat de resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende zijn, naar rato van het totaal van de voor dat kalenderjaar op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB berekende rijksbijdragedelen voor die instelling.

  • 5 De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 6 Bij te late indiening van de gegevens en de verklaring als bedoeld in artikel 2.2.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB:

    • a. is ten aanzien van het eerste lid, onder a, artikel 2.2.5 van het Uitvoeringsbesluit WEB van toepassing; en

    • b. kan de minister ten aanzien van het eerste lid, onder b, de aanvullende bekostiging vaststellen met gebruik van het aantal studenten dat is ingeschreven voor een basisberoepsopleiding op 1 oktober van het derde kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar, waarvoor een aanvulling op de bekostiging wordt verstrekt.

  • 7 In afwijking van het eerste lid wordt het investeringsbudget voor kalenderjaar 2022 als volgt verdeeld over de instellingen waarvan de minister op grond van artikel 8 heeft geoordeeld dat de kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende is, waarbij:

    • a. de helft over deze instellingen wordt verdeeld naar rato van het totaal van de voor kalenderjaar 2022 op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB berekende rijksbijdragedelen voor die instelling;

    • b. de andere helft over deze instellingen wordt verdeeld naar rato van het aantal studenten dat op 1 oktober van kalenderjaar 2020 bij die instelling is ingeschreven voor een basisberoepsopleiding en dat voor bekostiging in aanmerking komt.

Artikel 6. Kwaliteitsagenda

  • 1 Een instelling dient voor de kalenderjaren 2019 tot en met 2022 een aanvraag in, in de vorm van een kwaliteitsagenda.

  • 2 Een instelling legt in haar kwaliteitsagenda gemotiveerd vast:

    • a. wat zij als haar werkgebied definieert;

    • b. welke ontwikkelingen in dit werkgebied van belang zijn voor haar kwaliteitsagenda, waaronder de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in dit betreffende werkgebied;

    • c. een kwalitatieve en kwantitatieve analyse van haar uitgangssituatie (nulmeting), waaruit concrete ambities voortvloeien, die zij op opleidings- of instellingsniveau in de periode van 2019 tot en met 2022 wil bereiken;

    • d. welke maatregelen zij gaat nemen teneinde deze ambitie te bereiken;

    • e. op welke wijze de uitvoering van het kwaliteitsagenda wordt georganiseerd met inbegrip van een indicatieve planning; en

    • f. middels een indicatieve begroting hoe zij de aanvulling op de bekostiging wil besteden.

  • 3 Onderdeel van de kwaliteitsagenda van een beroepscollege dat beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel verzorgt is een onderbouwing van het ontwikkelperspectief van die instelling met het oog op de doelmatige organisatie van het onderwijs en de uitdagingen waarvoor de instelling zich de aankomende jaren gesteld gaat zien door demografische ontwikkelingen en de daarmee samenhangende studentenaantallen.

  • 4 Een instelling besteedt in de kwaliteitsagenda in elk geval aandacht aan de in bijlage 1 genoemde landelijke speerpunten en formuleert ten aanzien daarvan ambities. De instelling maakt daarbij een kwalitatieve en kwantitatieve analyse aan de hand van de elementen in bijlage 1. De instelling maakt inzichtelijk hoe zij voor deze ambities een derde deel van het investeringsbudget gaat inzetten.

  • 5 Indien een instelling geen ambities opneemt ten aanzien van één van de in het vierde lid genoemde landelijke speerpunten motiveert zij waarom zij besloten heeft hier geen inzet op te plegen.

  • 6 De instelling beschrijft in de kwaliteitsagenda op welke wijze zij interne en externe stakeholders heeft betrokken bij het opstellen van de kwaliteitsagenda en in hoeverre er draagvlak bestaat voor de kwaliteitsagenda. Ook wordt aantoonbaar gemaakt op welke wijze externe stakeholders actief betrokken zijn bij het uitvoeren van de kwaliteitsagenda.

  • 7 De instelling dient de kwaliteitsagenda uiterlijk op 31 oktober 2018 in bij de minister. De minister kan een aanvraag die na 31 oktober 2018 is ingediend afwijzen.

Artikel 7. Adviescommissie

  • 1 De minister stelt een onafhankelijke adviescommissie in die de minister adviseert ten behoeve van de beoordeling van de ingediende kwaliteitsagenda’s alsmede de midterm review en eindbeoordeling van de resultaten van de uitvoering van de goedgekeurde kwaliteitsagenda’s.

  • 2 de adviescommissie stelt een integrale rapportage met een landelijk beeld op en stuurt deze de minister toe:

    • a. in 2019: over de beoordeling van de kwaliteitsagenda’s;

    • b. in 2021: op basis van de midterm review over de voortgang van de kwaliteitsafspraken; en

    • c. in 2023: op basis van de eindbeoordeling over de eindresultaten van de kwaliteitsafspraken.

Artikel 8. Beoordeling van de kwaliteitsagenda

  • 1 De adviescommissie beoordeelt of de kwaliteitsagenda van een instelling voldoet aan deze regeling en of zij kwalitatief voldoende is. De adviescommissie beoordeelt de kwaliteitsagenda op grond van het beoordelingskader dat als bijlage 2 bij deze regeling is gevoegd.

  • 2 De instelling licht de kwaliteitsagenda toe indien de adviescommissie daaraan behoefte heeft.

  • 3 De adviescommissie informeert de instelling uiterlijk op 31 maart 2019 over haar voorlopig advies over de kwaliteitsagenda.

  • 4 Indien het voorlopige advies van de adviescommissie inhoudt dat de kwaliteitsagenda van een instelling onvoldoende bevonden wordt, kan de instelling uiterlijk op 1 mei 2019 een aangepaste kwaliteitsagenda bij de adviescommissie indienen.

  • 5 De adviescommissie adviseert de minister uiterlijk op 14 juni 2019 over de kwaliteitsagenda van de instelling.

  • 6 Met inachtneming van het advies van de adviescommissie besluit de minister uiterlijk op 1 augustus of de kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende is.

  • 7 Indien de kwaliteitsagenda onvoldoende is komt de instelling niet in aanmerking voor zowel het investerings- als het resultaatafhankelijk budget.

  • 8 Bij een voldoende oordeel van de kwaliteitsagenda wordt het investeringsbudget jaarlijks verstrekt voor de kalenderjaren 2019 tot en met 2022.

  • 9 Het investeringsbudget wordt, zonder verlening, vastgesteld:

    • a. voor het kalenderjaar 2019 uiterlijk in september 2019;

    • b. voor de kalenderjaren 2020 tot en met 2022 jaarlijks in november voorafgaand aan het kalenderjaar waarop het investeringsbudget ziet.

Artikel 9. Bijstellen kwaliteitsagenda

Indien omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de instelling een als voldoende gekwalificeerde kwaliteitsagenda bijstellen. Daartoe dient een bijgestelde kwaliteitsagenda ingediend te worden bij de minister. De adviescommissie beoordeelt of de bijgestelde kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende is. Indien de minister met inachtneming van het advies van de adviescommissie heeft ingestemd met de bijstelling vindt de midterm review of de eindbeoordeling plaats op basis van deze gewijzigde kwaliteitsagenda.

Artikel 10. Midterm review

  • 1 De resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda worden in het kalenderjaar 2021 tussentijds beoordeeld door de adviescommissie.

  • 2 De instelling dient ten behoeve van de tussentijdse beoordeling voor 1 juli 2021 haar jaarverslaggeving over het kalenderjaar 2020 in.

  • 3 De instelling licht de tussentijdse resultaten van de kwaliteitsagenda toe indien de adviescommissie daaraan behoefte heeft.

  • 4 De adviescommissie adviseert de minister uiterlijk op 1 oktober 2021 over de tussentijdse beoordeling.

  • 5 Met inachtneming van het advies van de adviescommissie besluit de minister uiterlijk op 11 november 2021 of de tussentijdse resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda voldoende zijn.

  • 6 Bij een voldoende oordeel wordt het resultaatafhankelijk budget voor het kalenderjaar 2021 zonder verlening vastgesteld.

Artikel 11. Eindbeoordeling

  • 1 De resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda worden na het kalenderjaar 2022 beoordeeld door de adviescommissie.

  • 2 De instelling dient ten behoeve van de eindbeoordeling voor 1 juli 2023 haar jaarverslaggeving over het kalenderjaar 2022 in.

  • 3 De instelling licht de resultaten van de kwaliteitsagenda toe indien de adviescommissie daaraan behoefte heeft.

  • 4 De adviescommissie adviseert de minister uiterlijk op 1 oktober 2023 over de eindbeoordeling.

  • 5 Met inachtneming van het advies van de adviescommissie besluit de minister uiterlijk op 11 november 2023 of de resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende zijn.

  • 6 Bij een voldoende oordeel wordt het resultaatafhankelijk budget voor het kalenderjaar 2022, en voor zover het resultaatafhankelijk budget voor het kalenderjaar 2021 niet is verstrekt ook dat resultaatafhankelijk budget, zonder verlening, vastgesteld.

  • 7 Indien de resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda onvoldoende zijn, komt de instelling niet in aanmerking voor:

    • a. het resultaatafhankelijk budget voor het kalenderjaar 2022; en

    • b. het resultaatafhankelijk budget voor het kalenderjaar 2021 dat niet was verstrekt omdat de tussentijdse beoordeling van de resultaten onvoldoende was.

Artikel 12. Betaling

  • 1 De betaling van het investeringsbudget vindt plaats overeenkomstig het betaalritme waarin de bekostiging wordt betaald.

  • 2 De betaling van het resultaatafhankelijke budget vindt plaats binnen tien weken na het vaststellingsbesluit van de minister, bedoeld in artikel 10, respectievelijk het vaststellingsbesluit van de minister, bedoeld in artikel 11.

Artikel 13. Informatieverschaffing

De instelling werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan een door de adviescommissie ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister te adviseren over de kwaliteitsagenda alsmede de resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda.

Artikel 14. Besteding

De aanvullende middelen kunnen ook worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 15. Verantwoording

De verantwoording van de aanvullende middelen geschiedt jaarlijks in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Artikel 16. Openbaarmaking

  • 1 De minister maakt de volgende documenten openbaar door deze elektronisch beschikbaar te stellen op de website www.kwaliteitsafsprakenmbo.nl:

  • 2 Tot openbaarmaking van de in het eerste lid, onder a, genoemde documenten wordt niet overgegaan voordat vier weken zijn verstreken vanaf de dagtekening van het desbetreffende besluit.

Artikel 18. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2018, met uitzondering van artikel 17, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2020.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 31 juli 2024.

Artikel 19. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

I.K. van Engelshoven

Bijlage 1. Landelijke speerpunten kwaliteitsafspraken mbo

Deze bijlage hoort bij de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022

Toelichting

  • De kolom analyse-elementen bevat de onderwerpen waar de instelling aandacht aan besteedt in de analyse.

  • Kolom indicatoren: Specifiek voor de landelijke speerpunten wordt u gevraagd om te reflecteren op de indicatoren uit onderstaande tabel. Deze indicatoren kunnen gebruikt worden om de urgentie van de landelijke speerpunten in uw werkgebied te duiden. De indicatoren zijn nadrukkelijk níet bedoeld om de school op af te rekenen.

  • OCW levert de data met betrekking tot de onderstaande indicatoren aan de instellingen. Uiteraard is het vervolgens aan de instelling om te besluiten of de indicatoren een goed beeld geven of dat er ook andere gegevens betrokken moeten worden om de context van het werkveld goed in beeld te brengen. Instellingen zijn uiteraard ook vrij om bij het kiezen van ambities deze indicatoren te gebruiken of op een eigen manier zichtbaar of merkbaar te maken in hoeverre de gestelde ambities behaald zijn.

  • Kolom mogelijke invulling: de instelling maakt zelf – in goed overleg binnen de instelling en met het werkgebied – de keuze hoe aan de landelijke speerpunten invulling wordt gegeven. De maatregelen in deze kolom zijn ter voorbeeld.

Speerpunt

Analyse-elementen

Indicatoren

Mogelijke invulling

Jongeren in kwetsbare positie

Kwetsbare jongeren door uitstekend onderwijs en persoonlijke begeleiding maximaal ondersteunen met als doel om uitval te voorkomen, door te stromen naar een hoger niveau of een goede start te maken op de arbeidsmarkt.

Kwantitatief

a. Analyse van de huidige populatie kwetsbare jongeren: instroom uit praktijkonderwijs, vso, vmbo-bb (waaronder leerwerktrajecten) op onderwijsniveau (entree en mbo 2)

b. Analyse van vsv, op onderwijsniveau (entree, mbo 2-4)

c. Analyse van in ieder geval niveau 2 opleidingen met matig of slecht arbeidsmarktperspectief, concreet: welke opleidingen (BC-code) scoren onder de 70% signaalwaarde van de indicator arbeidsmarktperspectief?

Kwalitatief

d. (Knelpunten in) de huidige aanpak voor deze jongeren. Daarbij wordt ingegaan op de inzet van zowel de mbo-instelling als de regionale partners (vmbo-scholen, gemeenten, zorginstellingen, bedrijven etc.)

Bijpassende indicatoren:

1. VSV

2. Arbeidsmarktrendement niveau 2-opleidingen

De instelling bepaalt op basis van de eigen analyse welke maatregelen het sterkst bijdragen aan het behalen van de doelstelling.

Maatregelen die onder andere binnen dit speerpunt passen zijn:

• Terugdringen (of vasthouden) van niveau VSV. Op landelijk niveau wordt vastgehouden aan de doelstelling van minder dan 20.000 VSV’ers in 2021 (gemeten over schooljaar 19/20)

• Kwetsbare jongeren voorbereiden op en begeleiden naar en op de arbeidsmarkt en volgen na het verlaten van het onderwijs (i.s.m. gemeenten)

• Organiseren van een regionaal sluitend vangnet voor jongeren in een kwetsbare positie (i.s.m. gemeenten)

Gelijke kansen

Het creëren van soepele overgangen binnen krachtig beroepsonderwijs zodat studenten voldoende kansen krijgen om succesvol in het mbo in te stromen of door te stromen naar een vervolgopleiding of baan die past bij hun ambities en talenten.

a. Doorstroom binnen de beroepskolom (aansluiting vmbo-mbo, doorstroom binnen mbo en doorstroom mbo-hbo)

b. Knelpunten op het gebied van gelijke kansen

Bijpassende indicatoren:

3. Succes eerstejaars mbo

4. Kwalificatie-winst

5. Opstroom na diploma

6. Doorstroom mbo-hbo

7. Succes doorstromers in eerste jaar hbo

De instelling bepaalt op basis van de eigen analyse welke maatregelen het sterkst bijdragen aan het behalen van de doelstelling.

Maatregelen die onder andere binnen dit speerpunt passen zijn:

• Het bevorderen van soepele doorstroom van vmbo naar mbo, binnen het mbo en van mbo naar hbo door stimuleren van samenwerking tussen opleidingen en onderwijsinstellingen in de beroepskolom (vmbo-mbo-hbo). Onderdeel hiervan kan zijn het in gezamenlijkheid aanbieden van mbo-opleidingen in het vmbo of het bevorderen van het gezamenlijk ontwikkelen van AD-programma’s door mbo en hbo-instellingen.

• Het tegengaan van ongelijke kansen. Ongelijke kansen zien we bij studenten met lager opgeleide ouders: zij kiezen minder vaak voor doorstuderen na hun mbo-diploma en hebben minder kans op een diploma. Dit laatste geldt ook voor studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. Extra ondersteunings- en stimuleringsprogramma’s in het onderwijs of bij het vinden van een stageplek kunnen er voor zorgen dat deze studenten gelijke kansen krijgen om hun talent maximaal te ontplooien.

Opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst

Verbetering van het arbeidsmarktperspectief van studenten door aanpassingen in het onderwijsaanbod, beïnvloeding van de studiekeuze, inhoudelijke vernieuwing van opleidingen en het versterken van de verbinding met de beroepspraktijk

a. Arbeidsmarktperspectief van kwetsbare opleidingen (welke opleidingen (BC-code) scoren onder de 70% signaalwaarde van de indicator arbeidsmarktperspectief?)

b. Stage- en bbl-markt (kans op stage, kans op werk. Waar liggen mogelijkheden om bbl uit te breiden?)

Bijpassende indicatoren:

8. Arbeidsmarktrendement

9. Ontwikkeling aandeel bbl-ers

De instelling bepaalt op basis van de eigen analyse welke maatregelen het sterkst bijdragen aan het behalen van de doelstelling.

Maatregelen die onder andere binnen dit speerpunt passen zijn:

• Sterker verbinden van het aanbod opleidingen met de sociaal-economische kenmerken en ontwikkeling van het werkgebied. Dit kan door te investeren in inhoudelijke vernieuwing van opleidingen met goed perspectief, bijvoorbeeld door het instellen van practoraten als brug tussen de innovatie op de arbeidsmarkt en innovatie van het onderwijs. Maar ook door afbouw van opleidingen met een weinig (duurzaam) arbeidsmarkt-perspectief, of het in samenspraak met andere instellingen uitwisselen van opleidingen.

• Versterking van de instroom (door de keten) naar opleidingen met goed perspectief.

• Versterken van de verbinding van opleidingen met de beroepspraktijk. Dit kan door afspraken te maken met het werkveld voor een (meer dan trendmatige) uitbreiding van het aantal bbl-plekken ook, of juist in branches en beroepen met een geringe traditie in bpv/bbl. Ook kan worden gedacht aan innovatie in de vorm van hybride opleidingen en het intensiveren van de samenwerking tussen docenten en bedrijfsleven.

Toelichting indicatoren

  • 1. Voortijdig schoolverlaten: vsv’ers zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten. Het vsv-percentage staat voor het aantal vsv’ers als percentage van het aantal studenten die aan het begin van het schooljaar ingeschreven staan.

  • 2. Arbeidsmarktrendement: aandeel werkenden 12 uur per week 1 jaar na afstuderen, naar opleiding.

  • 3. Succes eerstejaars studenten: percentage van de eerstejaars dat een jaar later nog bij dezelfde instelling studeert of de instelling met een diploma heeft verlaten.

  • 4. Kwalificatiewinst is hier opgevat als het verschil tussen het behaalde diplomaniveau in het mbo en het niveau van vooropleiding in het vo.

  • 5. Opstroom na diploma: bij gediplomeerden in een teljaar is nagegaan of zij na het behalen van het diploma binnen de instelling zijn doorgestroomd naar een hoger niveau. Het gaat daarbij meer specifiek om doorstroom naar een hoger niveau dan op grond van de vooropleiding kan worden verwacht.

  • 6. Doorstroom mbo-hbo: de doelgroep voor de indicator doorstroom mbo-hbo bestaat uit gediplomeerden op niveau 4. De indicator wordt uitgedrukt in het percentage instellingsverlaters met een diploma op niveau 4 die op 1 oktober van het volgende teljaar staan ingeschreven in het hbo.

  • 7. Succes doorstromers in eerste jaar hbo: percentage van de eerstejaars dat een jaar later nog bij dezelfde instelling studeert of de instelling met een diploma heeft verlaten.

  • 8. Arbeidsmarktrendement: aandeel werkenden 12 uur per week 1 jaar na afstuderen, naar opleiding.

  • 9. Aandeel bbl’ers: het aandeel van instromers in het mbo in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl).

Bijlage 2. Beoordelingskader kwaliteitsagenda mbo 2019–2022

Deze bijlage hoort bij de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022

Aspect

Beoordelingscriteria

Toelichting

1. Interne en externe analyse

De kwaliteitsagenda bevat een interne analyse gericht op sterke en zwakkere punten van de organisatie en een externe analyse gericht op kansen en bedreigingen in het werkgebied van de instellingen. Op basis van deze analyse worden ambities geformuleerd.

De score voor het aspect Analyse is voldoende als de kwaliteitsagenda:

a. een goed onderbouwde afbakening bevat van de regio(´s) c.q. werkgebied(en) waar de mbo-instelling zich op richt, ook in relatie tot andere mbo-instellingen (zoals andere roc’s en bovenregionaal werkende beroepscolleges);

b. een beschrijving omvat van het profiel van de instelling, de speerpunten uit de instellingsstrategie en de doelgroepen waar de instelling zich bij voorrang op richt;

c. een goed beeld geeft van de sterke en zwakke punten van de mbo-instelling en ontwikkelingen binnen de mbo-instelling;

d. een goed beeld geeft van vraagstukken en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de economie van het werkgebied en de implicaties hiervan voor het onderwijs;

e. de kwaliteitsagenda goed inzicht geeft in de uitgangssituatie rond de landelijke speerpunten, en daarbij in ieder geval inzicht geeft in de analyse-elementen die genoemd worden in de tabel Landelijke speerpunten;

f. gebruik maakt van c.q. aansluit bij beschikbare kwalitatieve en kwantitatieve informatie, waaronder in ieder geval de door OCW beschikbaar gestelde indicatoren rond de landelijke speerpunten.

Om goede ambities te kunnen stellen en maatregelen te treffen, is een helder beeld van de uitgangssituatie van belang. Dit betreft onder meer de demografie, regionale ontwikkelingen, arbeidsmarkt, landelijke/politieke ontwikkelingen en onderwijsinhoudelijke ontwikkelingen (denk bijvoorbeeld aan studentenpopulatie, kwaliteit van onderwijs, praktijkleren, begeleiding en examinering, VSV, studiesucces, doorstroming) en de tevredenheid van studenten, medewerkers en leerbedrijven.

De analyse is onderbouwd met actuele kwalitatieve en kwantitatieve gegevens, maakt gebruik van openbare bronnen en indicatoren en bouwt waar mogelijk voort op bestaande regionale en sectorale agenda´s.

Als het strategisch plan van de instelling een dergelijke analyse bevat kan hierbij worden aangesloten.

Op basis van de analyse kan een gemotiveerde keuze worden gemaakt voor de ambities voor de periode 2019 tot en met 2022.

2. Ambities en beoogde resultaten

De instelling formuleert ambities en maakt duidelijk welke concrete resultaten daarbij eind 2022 zijn beoogd en welke tussentijdse mijlpalen in 2020 moeten zijn bereikt om het beoogde eindresultaat te behalen. De gestelde ambities en beoogde resultaten zijn ambitieus en haalbaar.

De score voor het aspect Ambities en beoogde resultaten is voldoende als:

a. de ambities logisch aansluiten bij de analyse, vooral met betrekking tot de zwakke punten en regionale ontwikkelingen;

b. de ambities (overwegend) geformuleerd zijn in termen van beoogde resultaten;

c. er sprake is van ambitieuze beoogde resultaten (te bepalen op basis van de verbetering t.o.v. de nul-situatie);

d. aannemelijk is dat de beoogde resultaten te behalen zijn met de voorgestelde maatregelen en aanpak binnen de beschikbare tijd.

e. de resultaten voldoende meetbaar en/of merkbaar en toetsbaar geformuleerd zijn;

f. voor de ambities wordt aangegeven wat de beoogde resultaten voor 2020 en 2022 zijn en hoe de voortgang en de behaalde resultaten ten opzichte van de nul-situatie objectief inzichtelijk gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld door middel van indicatoren.

Vanuit de strategie wordt gekozen voor een aantal ambities. De drievoudige opdracht van elke mbo-instelling met betrekking tot leren, werken en leven komt hier nadrukkelijk in terug.

Deze keuzes hangen samen met de regionale ontwikkelingen en worden afgestemd met de partners in werkgebied of regio. Het gaat hierbij onder andere om het voortgezet onderwijs, het hoger beroepsonderwijs, gemeenten en werkgevers.

Het beoogde resultaten moet zowel extern als intern helder en merkbaar zijn en zo worden geformuleerd dat deze een stimulerende werking hebben voor de onderwijsteams en dat erop kan worden gestuurd. Door middel van tussentijdse evaluatie van geboekte resultaten kan tijdig worden bijgestuurd.

Een kwart van het beschikbare budget voor de kwaliteitsafspraken is resultaatafhankelijk. Ook daarom is het van belang dat goed meetbaar is of de gestelde resultaten zijn behaald.

3. Maatregelen en budget

De instelling geeft een overzicht van maatregelen waarmee de ambities worden gerealiseerd en presenteert een indicatieve meerjarenbegroting.

De score voor het aspect Maatregelen en budget is voldoende als:

a. de ambities zijn vertaald in maatregelen;

b. de kwaliteitsagenda een indicatieve planning en een indicatieve meerjarenbegroting bevat;

c. het aannemelijk is dat de maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zijn, gelet op de structuren en processen van de instelling;

d. per ambitie indicatief wordt aangegeven welk deel van het investeringsbudget hiervoor wordt ingezet.

e. tenminste 1/3 van het investeringsbudget wordt ingezet voor maatregelen gericht op de landelijke speerpunten;

f. de maatregelen leiden tot een duidelijke verbetering op het gebied van de landelijke speerpunten binnen het werkgebied van de instelling.

Bij deze stap gaat het om het operationaliseren van de strategie en ambities in termen van maatregelen en budget, zodat (op hoofdlijnen) inzichtelijk wordt aan welke regionale en landelijke thema’s het beschikbare budget wordt besteed en hoe de ambities worden gerealiseerd.

Er is door de minister van OCW een drietal landelijke speerpunten benoemd. Instellingen dienen 1/3 deel van het investeringsbudget in te zetten voor deze speerpunten. Dit 1/3 deel van het investeringsbudget mag de instelling op basis van de eigen analyse verdelen over de drie thema’s. Ook mag een instellingen beargumenteerd beslissen om voor een thema geen budget te reserveren.

4. Intern draagvlak en externe betrokkenheid

De kwaliteitsagenda wordt gedragen door interne stakeholders. Externe stakeholders zijn actief betrokken bij het opstellen en de uitvoering van de kwaliteitsagenda.

De score voor het aspect Intern draagvlak en externe betrokkenheid is voldoende als:

a. er sprake is van aantoonbaar draagvlak en commitment bij de interne stakeholders (studenten, docenten en medewerkers, medezeggenschap)

b. de externe stakeholders (vmbo, hbo en andere mbo-instellingen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en lokale en regionale overheden) actief betrokken zijn bij het opstellen en uitvoeren van de kwaliteitsagenda.

In de kwaliteitsagenda wordt beschreven hoe interne stakeholders en externe stakeholders zijn betrokken bij de totstandkoming van de kwaliteitsagenda.

Een goede verbinding met het werkgebied is van cruciaal belang voor elke mbo-instelling. Samen met de partners in het werkgebied wordt gewerkt aan de toekomst van de studenten. Met de partners worden speerpunten bepaald waar de kwaliteitsagenda zich op richt. Omdat mbo-instellingen (deels) actief kunnen zijn in dezelfde regio, is samenwerking met andere mbo- instellingen op thema’s vanzelfsprekend.

De betreffende mbo-instelling heeft hierin een voortrekkersfunctie. Immers, zij is verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van de kwaliteitsafspraken. Een zichtbare en betekenisvolle legitimatie van deze keuzes door de (regionale) partners versterkt de keuzes en het resultaatgerichte karakter.

5. Duurzaamheid

De kwaliteitsagenda leidt tot duurzame verbetering.

De score voor het aspect Duurzaamheid is voldoende als:

a. aannemelijk is dat de maatregelen leiden tot duurzame resultaten en tot blijvende merkbare effecten voor studenten, medewerkers en het werkveld.

In de kwaliteitsagenda wordt aangegeven hoe gezorgd wordt voor duurzame verbetering, zowel binnen de mbo-instelling als in samenwerking met de regionale partners. Dit kan bijvoorbeeld door een betere verankering van maatregelen binnen de mbo-instelling door opname in de reguliere PDCA-cyclus of door betere verankering van de samenwerking met regionale partners.

Aanvullend beoordelingsaspect voor het groen onderwijs

Aspect

Beoordelingscriteria

Toelichting

Ontwikkelperspectief groen onderwijs

Alleen voor de beroepscolleges die beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel verzorgen

De kwaliteitsagenda’s van de beroepscolleges die beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel verzorgen bevat een beschrijving van de maatregelen en vormen van samenwerking die noodzakelijk zijn om te komen tot een doelmatige en duurzame organisatie van de groene opleidingen.

De score voor het aspect Ontwikkelperspectief is voldoende als de kwaliteitsagenda:

a. een analyse bevat van de verwachte ontwikkeling van de (leerlingen- en) studentenaantallen waarbij gebruik is gemaakt van de ‘Prognose aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs’ en de ‘MBO-Planningstool’ op de site van DUO;

b. duidelijk maakt welke maatregelen de instelling neemt op basis van deze analyse om te komen tot een doelmatige en duurzame organisatie van de groene opleidingen;

c. beschrijft welke vormen van samenwerking met andere instellingen en vo-instellingen gezocht worden om bovenstaande doelen te realiseren.

De groene sector wordt de komende jaren geconfronteerd met een aanzienlijke daling van de studentenaantallen. Het is van belang dat de sector hier adequate op anticipeert door maatregelen te nemen die leiden tot een doelmatig en duurzaam aanbod van groene opleidingen. Dit vraagt ook om goede samenwerking tussen deze beroepscolleges en samenwerking tussen deze beroepscolleges en andere instellingen.

Naar boven