Aanwijzing handhaving Telecommunicatiewet (hoofdstukken 3 en 10)

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-05-2018 t/m heden

Aanwijzing handhaving Telecommunicatiewet (hoofdstukken 3 en 10)

Samenvatting

De Telecommunicatiewet (Tw) kan zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Deze aanwijzing beschrijft in welke gevallen en op welke wijze een overtreding van de Tw strafrechtelijk wordt gehandhaafd. De aanwijzing onderstreept het belang van een integrale aanpak voor een effectieve handhaving van de Tw en geeft aan wat dit concreet betekent.

Deze aanwijzing geeft regels voor de opsporing en vervolging bij de overtreding van de strafrechtelijk te handhaven bepalingen in de hoofdstukken 3 en 10 van de Tw. De aanwijzing schetst hoe wordt opgetreden bij geconstateerd gebruik van jammers (blokkeerzenders van onder meer mobiele-telefonie- en GPS-signalen). Daarnaast geeft de aanwijzing regels voor de strafrechtelijke aanpak bij een verstoring van frequentieruimte. De aanwijzing maakt hierbij onderscheid tussen illegaal gebruik van omroepfrequenties (door etherpiraten) en illegaal gebruik van niet-omroepfrequenties (bijvoorbeeld door gebruikers van een marifoon, mobilofoon, portofoon zonder registratie of vergunning). Ten slotte bespreekt de aanwijzing wanneer strafrechtelijk wordt opgetreden bij het aantreffen van uitrusting1 of (radio)apparaten2 of bij een handelsvoorraad uitrusting of (radio)apparaten die niet voldoen aan de eisen als bedoeld in een aantal artikelen van hoofdstuk 10 van de Tw.

1. Beleidskader

1.1. Regelgeving

1.1.1. Telecommunicatiewet

De Tw stelt regels voor het gebruik van de frequentieruimte (de ether) en vormt de basis voor het Nationaal Frequentieplan waarin de verdeling van frequenties is vastgelegd. Het gaat hierbij met name om frequenties voor (mobiele) communicatie, radio- en televisie-uitzendingen, communicatie in lucht- en scheepvaart, hulpdiensten, defensie, radar, satelliet, radiozendamateurs, radioastronomie en straalverbindingen. Voor het gebruik van frequentieruimte is in beginsel een vergunning, en in sommige gevallen een registratie, vereist. Voor een aantal toepassingen is een vrijstelling van het vereiste van een vergunning geregeld.3

Daarnaast stelt de Tw regels voor het in de handel brengen, op de markt aanbieden en het gebruik van uitrusting en radioapparaten. Op dit onderdeel is de Tw, met name hoofdstuk 10 (Uitrusting en radioapparaten) met ingang van 20 december 2016 gewijzigd in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2014/30/EU (de EMC-richtlijn) en richtlijn nr. 2014/53/EU (de Radioapparatuur (RED) richtlijn). De Tw is tevens de basis voor het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016 (hierna: Besluit EMC) en het Besluit radioapparaten 2016(hierna: BRA)4 en een aantal hierop gebaseerde ministeriële regelingen. Deze regelgeving ziet op het in de handel brengen of verhandelen van uitrusting en radioapparaten. Deze regelgeving stelt eisen op technisch vlak (zoals effectief en efficiënt gebruik van het spectrum en elektromagnetische compatibiliteit) en administratieve eisen op onder meer het vlak van documentatie en markeringen van apparaten (CE) met als doel om een ongestoorde werking van uitrusting en radioapparaten te garanderen.

1.1.2. Doel regelgeving

De telecommunicatieregelgeving dient diverse belangen. Enerzijds zijn dat economische belangen (het versterken van de concurrentiepositie van Nederland in de telecommunicatiesector) en belangen die zien op het bevorderen van een goede marktwerking (waarborgen van een level playing field, universele dienstverlening, koppeling en interoperabiliteit van diensten, voorwaarden voor vergunningen voor infrastructuur en voorwaarden voor eerlijke mededinging). Anderzijds gaat het om maatschappelijke belangen als de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van gebruikers en de gecontroleerde toegang tot telecommunicatie in het kader van de nationale veiligheid en openbare orde.

Deze aanwijzing geeft regels die met name zien op het belang van de ongestoorde werking van uitrusting en radioapparaten. Dit is van groot belang aangezien ook in buitengewone omstandigheden en crisissituaties gewaarborgd dient te zijn dat de telecommunicatie op essentiële onderdelen blijft functioneren.

1.1.3. Toezicht op de naleving

Op grond van artikel 15.1, eerste lid, Tw is Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna: Agentschap Telecom) belast met het bestuursrechtelijke toezicht op de naleving van (een deel van) de Tw. Een aantal van de toezichthoudende ambtenaren van Agentschap Telecom is tevens als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) aangewezen op grond van artikel 17 Wet op de Economische Delicten (WED).

In het algemeen maken de BOA’s van het agentschap proces-verbaal op ter zake van overtredingen van de Tw. In voorkomende gevallen maakt de politie proces-verbaal op of assisteert de politie deze BOA’s.

1.1.4. Economische delicten

De strafrechtelijk te handhaven overtredingen van de Tw worden ingevolge artikel 1 van de WED aangemerkt als economische delicten. In de WED is geregeld welke overtredingen als misdrijf en welke als overtreding zijn gekwalificeerd, alsmede de maximaal daarvoor op te leggen straffen.

1.2. Bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving

1.2.1. Integrale benadering handhaving

De Tw kan zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving vullen elkaar aan en zijn op elkaar afgestemd.

Op grond van het rechtsbeginsel ne bis in idem vervalt de bevoegdheid tot strafvervolging indien voor hetzelfde feit een bestuurlijke boete is opgelegd. Andersom vervalt op grond van artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht ook de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete wanneer voor hetzelfde feit strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen of een strafbeschikking is uitgevaardigd. Dit sluit een samenloop van sancties niet geheel uit. Een last onder dwangsom kan, anders dan een bestuurlijke boete, wel in combinatie met een strafrechtelijke boete worden opgelegd.

1.2.2. Wanneer strafrechtelijke handhaving?

In de praktijk ligt het accent bij de handhaving van de Tw op de bestuursrechtelijke aanpak. De inzet van strafrechtelijke middelen is aan de orde wanneer het bestuursrechtelijk instrumentarium ontoereikend is, bijvoorbeeld in het geval dat inbeslagneming en/of binnentreding in een woning noodzakelijk is, bij recidive en bij ernstige overtredingen waarbij gevaar is veroorzaakt of een potentieel gevaarlijke situatie is ontstaan.

a. Inbeslagneming

Radioapparaten waarvoor gelet op de aard ervan geen vergunning kan worden verleend, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Denk hierbij bijvoorbeeld aan blokkeerzenders bestemd om het mobiele telefonieverkeer in een bepaalde straal onmogelijk te maken. Dit soort radioapparaten dienen te allen tijde strafrechtelijk in beslag genomen te worden ter onttrekking aan het verkeer. Dit brengt mee dat de handhaving via de strafrechtelijke weg plaatsvindt.

Ditzelfde geldt bijvoorbeeld voor (een handelsvoorraad) radioapparaten of uitrusting in de zin van artikel 1.1 Tw, die niet voldoet aan de daaraan gestelde regels. Gedacht kan daarbij worden aan radioapparaten of uitrusting die niet voldoet aan de essentiële eisen uit de EMC- en RED- richtlijn, zoals geïmplementeerd in de bepalingen bij of krachtens hoofdstuk 10 van de Tw, waardoor deze radioapparaten of uitrusting onveilig is, storing veroorzaakt op andere uitrusting of te weinig immuun is tegen verstoring van andere uitrusting.

b. Binnentreding in een woning

Wanneer een illegale uitzending vanuit een woning wordt gepleegd, kan binnentreding in de woning nodig zijn. Dit is aan de orde als sprake is van gevaarzetting, bijvoorbeeld als de uitzending stoort op frequentieverkeer ten behoeve van vitale processen, zoals op een frequentie bestemd voor de communicatie van lucht- en scheepvaart, voor hulpdiensten en dergelijke. In zo'n geval zijn de bestuursrechtelijke middelen ontoereikend en wordt strafrechtelijk opgetreden.

c. Recidive

Inzet van bestuursrechtelijke middelen tegen een overtreder die eerder voor eenzelfde of vergelijkbare overtreding bestuursrechtelijk is aangepakt, is niet altijd zinvol. Als de overtreder keer op keer in de fout gaat, ondanks bestuursrechtelijke sancties, is bestuurlijk optreden kennelijk niet effectief en strafrechtelijk optreden meer zinvol. Denk bijvoorbeeld aan een etherpiraat die in korte tijd meermaals bestuurlijk is gesanctioneerd of in de schuldsanering zit, waardoor financiële sancties niet effectief zijn.

d. Ernst overtreding

De ernst van de overtreding is afhankelijk van het soort radioapparaat en de daarop geprogrammeerde frequentie. De opsporingsambtenaar geeft in het proces-verbaal aan op welke frequentie(s) de verboden apparatuur stoort, of deze frequentie(s) van vitaal belang is (zijn) en of sprake is van concrete gevaarzetting. Bij frequentiegebruik ten behoeve van vitale processen moet niet alleen gedacht worden aan de frequenties bestemd voor de communicatie van lucht- en scheepvaart, hulpdiensten en defensie maar ook aan (mobiele) telefonie en radio-uitzendingen die ernstig gestoord kunnen worden.

1.2.3. Informatie-uitwisseling en samenwerking

Wanneer de politie een overtreding van de Tw constateert, zendt de opsporingsambtenaar een afschrift van het proces-verbaal naar Agentschap Telecom. Op grond hiervan kan het agentschap een last onder dwangsom opleggen om eenzelfde overtreding in de toekomst te voorkomen. In zaken die niet (verder) door het OM worden vervolgd wordt binnen drie maanden na inschrijving van de zaak op het parket, door of namens de officier van justitie een gemotiveerde kennisgeving van deze beslissing aan Agentschap Telecom verzonden. Het agentschap beoordeelt vervolgens of bestuursrechtelijke sanctionering nog opportuun is.

2. Opsporing en vervolging

2.1. Inleiding

Verstoring van etherfrequenties kan ernstige gevolgen hebben. Er kan sprake zijn van gevaarzetting, ernstige hinder of (grote) economische schade. De ernst van de overtreding is afhankelijk van het soort radioapparaat en de daarmee gebruikte frequentieruimte. In het proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaar wordt aangegeven op welke frequentie(s) de verboden apparatuur stoort en of deze frequentie(s) van vitaal belang is (zijn). Verstoring van frequenties die gebruikt worden door de politie voor openbare-orde-doeleinden en (staats)veiligheidsdoeleinden, door hulpverleningsdiensten, lucht- en scheepvaartverkeersbegeleiding, defensie, publieke alarmdiensten kan ernstige gevolgen hebben voor de veiligheid in de samenleving. In voorkomende gevallen geldt dat ook voor verstoring van mobiele telefonie en radio-uitzendingen. Bij radio-uitzendingen kan bijvoorbeeld sprake zijn van verstoring van de calamiteitenzenders. In het proces-verbaal worden zo mogelijk ook concrete storingsmeldingen genoemd die veroorzaakt worden door de uitzendingen van de overtreder.

Agentschap Telecom hanteert een prioritering ten aanzien van storingsmeldingen en de ernst daarvan. Er wordt onderscheid gemaakt in storingsmeldingen met Prio 1, 2 en 45.

De meest ernstige categorie (Prio 1) betreft storingen van netwerken of infrastructuur waarbij geen gebruik kan worden gemaakt van alternatieve frequenties of alternatieve communicatiemogelijkheden. Bijvoorbeeld:

  • vitale overheidsinfrastructuur (zoals: C2000, P2000);

  • continuïteit van vitale netwerken (internet knooppunten, mobiele telefonie);

  • frequentieverkeer ten behoeve van vitale processen (luchtverkeersbegeleiding, essentiële scheepvaartcommunicatie),

  • storingen van calamiteitenzenders;

  • storingen die een levensbedreigende situatie kunnen veroorzaken;

  • storingen die grote economische schade kunnen veroorzaken (meer dan 250 personen worden gedupeerd of het gaat om grote schade (> € 100.000)) of die de continuïteit van een bedrijf bij het voortduren van de storing in gevaar brengen.

Bij Prio 1-meldingen volgt in beginsel de inbeslagneming van de radioapparaten en strafrechtelijke vervolging.

Prio 2-meldingen zijn storingen die economische schade veroorzaken, maar niet levensbedreigend zijn of anderszins tot Prio 1 behoren. Onder Prio 4-meldingen vallen de overige storingsmeldingen. De Prio 2- en Prio 4-meldingen worden doorgaans bestuursrechtelijk afgedaan.

2.2. Etherpiraten (illegale omroep)

In het Nationaal Frequentieplan (NFP) zijn bepaalde frequenties bestemd voor omroep. Zo zijn onder andere de frequenties tussen de 87,5 MHz en de 108,0 MHz, tussen 2,0 MHz en de 30 MHz, tussen 551 kHz en de 1602 kHz, tussen de 174 MHz en de 230 MHz en tussen de 1452 MHz en de 1479.5 MHz in gebruik voor radio-omroep. Voor het uitzenden van omroepprogramma’s – programma’s die ontvangen kunnen worden met radioapparaten – is een vergunning voor het gebruik van een bepaalde frequentie vereist. Etherpiraten plegen ‘illegale omroep’: zij zenden doelbewust uit op frequenties in de omroepband zonder dat daarvoor een vergunning is afgegeven. Deze omschrijving omvat elk illegaal gebruik van omroepfrequenties.

Bij vergunninghouders voor publieke of commerciële omroep, die bepalingen van hun vergunning overtreden, is ander beleid van toepassing. Dergelijke overtredingen worden in alle gevallen bestuursrechtelijk afgedaan.

Illegale omroep vindt zowel plaats vanaf percelen die in eigendom zijn van of gehuurd worden door degenen die illegaal uitzenden, als – veelal in groepsverband – vanaf andermans of openbare grond. Een bekende werkwijze van etherpiraten is het uitzenden met antennes geplaatst op bestaande opstelpunten van bijvoorbeeld mobiele operators of omroepen, hoogspanningsmasten en bomen. Daarbij worden ook mobiele en/of afbreekbare antenne-installaties gebruikt, waarbij de uitzendlocatie regelmatig wordt gewijzigd om de pakkans te verkleinen. Het komt ook voor dat er kranen worden gehuurd, waarin de antennes worden opgehangen. Deze laatste uitzendingen zijn doorgaans onbemand en worden op afstand aangestuurd.

Degene die anderen toestemming geeft om uit te zenden vanaf zijn grond, kan als medepleger of medeplichtige worden vervolgd. Dit geldt ook voor degene die een studio heeft ingericht vanwaar de illegale uitzending wordt gemaakt voor uitzending door een antennemast op een ander grondgebied. Hetzelfde geldt voor degene die de kraan of mast ter beschikking stelt indien hij wist dat de kraan of mast als antenne-installatie voor illegaal uitzenden zou worden gebruikt.

Wanneer in groepsverband een illegale uitzending wordt gepleegd, is het van belang dat niet alleen proces-verbaal wordt opgemaakt tegen degene ‘achter de knoppen’ maar ook tegen andere betrokkenen. Zo veel mogelijk wordt beschreven wie hebben bijgedragen aan de illegale uitzending of deze mede mogelijk hebben gemaakt in de zin van het beschikbaar stellen van materiaal, geld, generatoren, zenders, antennemasten, kraan en dergelijke.

2.2.1. Handhaving

Tegen etherpiraten wordt strafrechtelijk opgetreden wanneer:

  • er sprake is van een Prio 1-melding; of

  • de bestuursrechtelijke aanpak niet effectief is gebleken (zie§ 1.2.2 onder c); of

  • er sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde, maar het geen Prio 1-melding betreft.

Veelal zenden etherpiraten niet bewust uit op frequenties van legale radiozenders. Als etherpiraten een frequentie dicht bij een legale zender kiezen, storen ze evenwel aanzienlijk. Het illegaal uitzenden op omroepfrequenties wordt strafrechtelijk gehandhaafd wanneer bestuursrechtelijk optreden niet effectief is gebleken. Het radioapparaat en de toebehoren worden inbeslaggenomen in alle gevallen waarin strafrechtelijk wordt opgetreden.

Het bestuursrechtelijke sanctiebeleid bestaat uit direct beboeten en opleggen van een last onder dwangsom. Afhankelijk van de aard en de ernst van de overtreding bedraagt de maximale boete € 45.000,–.

De richteisen voor etherpiraterij zijn opgenomen in de Richtlijn voor strafvordering Telecommunicatiewet, basisdelict 1.

2.3. Illegaal gebruik van niet-omroepfrequenties

Illegaal gebruik van frequenties die niet zijn aangewezen als omroepfrequenties, veroorzaakt veelal overlast en hinder. Het gaat hierbij om het gebruik van bijvoorbeeld een marifoon of portofoon, waarvoor een registratie vereist is op grond van de Regeling gebruik frequentieruimte met meldingsplicht 2015, maar niet is verleend. Het kan ook gaan om radioapparaten voor gebruik door radiozendamateurs6 waarvoor een registratie op grond van genoemde Regeling vereist is. Als overtreding kan tevens worden aangemerkt het (moedwillig) onjuist gebruik van deze apparaten, dat kan leiden tot een gevaarlijke situatie, bijvoorbeeld een verstoring van de maritieme communicatie via een marifoon die het nood-, spoed- of veiligheidskanaal bezet houdt of een verstoring van portofoonverkeer bij een evenement.

2.3.1. Handhaving

Deze overtredingen worden in beginsel bestuursrechtelijk gehandhaafd. Tegen illegaal gebruik van niet-omroepfrequenties wordt strafrechtelijk opgetreden als sprake is van een Prio 1-melding ten gevolge van de verstoring.

Het bestuursrechtelijke sanctiebeleid bestaat in beginsel uit het opleggen van boetes, soms in combinatie met (een) last(en) onder dwangsom. In sommige (niet-ernstige) gevallen wordt gewaarschuwd.

De richteisen voor illegaal gebruik van niet-omroepfrequenties zijn opgenomen in de Richtlijn voor strafvordering Telecommunicatiewet, basisdelict 2.

2.4. Jammers

Een jammer is een radioapparaat dat tot doel heeft de werking van andere radioapparaten te verstoren.7 Het gebruik van een jammer kan ernstige gevolgen hebben voor het functioneren van (openbare) telecommunicatiediensten en netwerken. Verstoring van openbare telecommunicatiediensten en -netwerken kan instanties, bedrijven en systemen die in de uitoefening van hun publieke taak of commerciële activiteiten afhankelijk zijn van de werking van deze infrastructuren, (ernstig) benadelen. Dat kan gevaarlijke situaties opleveren in de luchtvaart, bij de hulpverlening, bij de handhaving van de openbare orde, enzovoort. Daarnaast kan grote economische, fysieke en sociale impact worden veroorzaakt wanneer niet-openbare netwerken via de ether worden verstoord, zoals het geval is bij de verstoring van lokale draadloze netwerken (radio-lan).

Enkele voorbeelden van soorten jammers zijn:

2.4.1. GPS-jammers

GPS-jammers, ook wel ‘blockers’ genoemd, zijn apparaten die speciaal zijn ontworpen om het GPS-verkeer in de banden voor radioplaatsbepaling en radionavigatie (1215–1300 MHz, 1300–1350 MHz en 1559–1610 MHz) geheel onmogelijk te maken. Deze apparaten belemmeren ernstig de GPS-ontvangst door het uitzenden van een breedbandig stoorsignaal. De GPS ontvangst is immers noodzakelijk voor onder meer alle navigatiesystemen, alsmede voor tracering van voertuigen. Tevens maakt nood-, spoed- en veiligheidsverkeer gebruik van deze signalen.

2.4.2. Mobiele-telefonie-jammers

Mobiele-telefonie-jammers zijn apparaten die speciaal zijn ontworpen om hoofdzakelijk het mobiele telefoonverkeer in de GSM-, UMTS- en LTE (4G)- frequentiebanden (880–960 MHz, 1710–1880 MHz, 1900–2070 MHz, 2110–2170 MHz en 2500–2690 MHz) in zijn directe omgeving geheel onmogelijk te maken. Deze apparaten blokkeren het mobiele telefoonverkeer door het uitzenden van een breedbandig stoorsignaal. Hierdoor is geen spraak- of dataverkeer in de omgeving van de jammer mogelijk.

2.4.3. Strafbaarheid jammers

Het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben8 en het gebruik van een jammer is in strijd met de Tw. Deze radioapparaten kunnen niet voldoen aan hoofdstuk 10 Tw, de EMC- en de RED-richtlijn. Deze apparaten mogen daarom ook niet voorzien zijn van de in de richtlijnen verplicht gestelde CE-markering. Daarmee zijn jammers vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.

Het gebruik van een jammer kan een criminele bedoeling hebben. Hier zijn talrijke voorbeelden van. Jammers worden door criminelen ingezet, bijvoorbeeld om waarschuwingssystemen plat te leggen, tracering van geldwagens onmogelijk te maken of gestolen vrachtwagens onzichtbaar te maken voor Track & Trace systemen. Jammers worden ook ingezet door bijvoorbeeld hotelketens om klanten te dwingen via de (duurdere) vaste telefoon te laten bellen, of door cafés en restaurants om de gepercipieerde hinder van telefonerende gasten te beperken. De gevolgen van het gebruik van een jammer zijn in dit soort gevallen niet minder ernstig, omdat ook in deze gevallen vitale systemen kunnen worden gestoord.

Het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben of het gebruik van een jammer is een overtreding van artikel 10.15 Tw. In de artt. 161sexies, 350c en 350d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn de diverse gedragingen met betrekking tot het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben of het gebruik van een jammer strafbaar gesteld. Wanneer een jammer opzettelijk wordt ingezet om opsporingshandelingen te beletten, belemmeren of verijdelen kan ook vervolgd worden ter zake van art. 184 Sr.

2.4.4. Handhaving

Het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben en het gebruik van een jammer wordt in alle gevallen strafrechtelijk gehandhaafd. Een jammer wordt in alle gevallen in beslag genomen ter onttrekking aan het verkeer.

Bij het gebruik van een jammer om een misdrijf mogelijk te maken, is sprake van opzettelijk handelen. Dit betekent dat hiervoor een strafmaximum van 6 jaar gevangenisstraf geldt (zie hiervoor onder § 1.1.4). Indien een jammer opzettelijk wordt gebruikt, betreft dit gebruik een feit als bedoeld in artikel 67 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor diverse dwangmiddelen kunnen worden toegepast, zoals aanhouding buiten heterdaad, inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Ook de inzet van diverse buitengewone opsporingsbevoegdheden behoort hierdoor in beginsel tot de mogelijkheden.

Bij het aantreffen van een jammer, kennelijk bestemd om de opsporing te beletten, te belemmeren of te verijdelen, bijvoorbeeld wanneer een onderzoekssubject tracht hiermee een mogelijk GPS-baken aan zijn voertuig te verstoren, kan de verdachte daarbij subsidiair artikel 184 Sr ten laste worden gelegd.

Bij het aantreffen van jammers bestemd voor de handel kan (naast de strafrechtelijke aanpak) onder omstandigheden ook bestuursrechtelijk worden opgetreden. Agentschap Telecom kan een last onder dwangsom opleggen aan degene die de radioapparaten in de handel brengt of verhandelt.

De richteisen voor het aanleggen, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben en/of het gebruik van een jammer zijn opgenomen in de Richtlijn voor strafvordering Telecommunicatiewet, basisdelict 3.

2.5. Handel in uitrusting en radioapparaten die niet voldoen aan de eisen

Uitrusting en radioapparaten die niet voldoen aan de (technische) essentiële eisen dan wel waarbij markeringen of documenten ontbreken kunnen ernstige storing van de etherorde veroorzaken. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer deze niet geschikt zijn voor een juiste werking op de Europese markt. Het in de handel brengen van dit soort apparaten, vaak in grote partijen, is vanwege artikel 10.1 jo. 10.9 Tw verboden.

Doorgaans gaat het om partijen (goedkope) elektronische en elektrische apparaten die onveilig zijn of ernstige storingen veroorzaken. Handel in deze apparaten wordt meestal getraceerd via de detailhandel naar de importeur/fabrikant.

2.5.1. Handhaving

Het in de handel brengen of verhandelen van uitrusting en radioapparaten die niet voldoen aan de administratieve eisen wordt in beginsel bestuursrechtelijk gehandhaafd. Uitrusting en apparaten die niet voldoen aan de (technische) essentiële eisen, worden in beslag genomen ter onttrekking aan het verkeer, indien deze een ernstige storing van de etherorde kunnen veroorzaken.

Tevens worden uitrusting en radioapparaten in beslag genomen ter onttrekking aan het verkeer indien het gaat om gevallen waarin strafrechtelijk gehandhaafd wordt (bijvoorbeeld omdat bestuursrechtelijke handhaving niet voldoende effectief is). De marktdeelnemer heeft dan in het bestuursrechtelijk traject al voldoende kansen gehad de problemen met de uitrusting en radioapparaten op te lossen, maar werkt hier niet of onvoldoende aan mee.

Bij het aantreffen van een handelsvoorraad uitrusting en radioapparaten die niet voldoen aan de eisen kan (naast de strafrechtelijke aanpak) onder omstandigheden ook bestuursrechtelijk worden opgetreden. Agentschap Telecom kan een last onder dwangsom opleggen aan degene die de uitrusting en radioapparaten in de handel brengt of verhandelt. Tevens kan een verkoopverbod worden uitgevaardigd.

De richteisen voor het in de handel brengen van uitrusting en radioapparaten die niet aan de eisen voldoen, zijn opgenomen in de Richtlijn voor strafvordering Telecommunicatiewet, basisdelict 4.

2.6. Buiten de vrijstelling vallende radioapparaten

Voor het gebruik van (onder andere) mobiele telefoons, draadloze modems, draadloze microfoons, babyfoons, apparaten met modelbesturing en 27 MHz-apparatuur is geen vergunning vereist, mits deze radioapparaten voldoen aan de criteria gesteld in artikel 3.9 van de Tw en de daarop gebaseerde Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning en zonder meldingsplicht 2015. Deze criteria hebben doorgaans betrekking op technische beperkingen waaronder deze apparaten zonder vergunning mogen werken. Hierbij kan gedacht worden aan de frequentie waarop het apparaat dient te werken en het vermogen van het apparaat.

Het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben en/of het gebruik van een radioapparaat dat op een verkeerde frequentie werkt en/of een onjuist vermogen heeft is, zonder vergunning, verboden op grond van artikel 10.15, eerste lid Tw.

2.6.1. Handhaving

Doorgaans worden overtredingen bestuursrechtelijk gehandhaafd. Bij een Prio 1 storing ten gevolge van de aanleg of het gebruik van vergunning vrije apparatuur is strafrechtelijke handhaving aan de orde. Twee situaties dienen hierbij te worden onderscheiden. Als de apparatuur aan de eisen voldoet, maar de gebruiker gebruikt teveel vermogen of stelt de apparatuur op de verkeerde frequentie in, dan is verbeurdverklaring van de apparatuur aangewezen. Indien de apparatuur zelf niet voldoet en met teveel vermogen uitzendt of op de verkeerde frequentie dan is onttrekking aan het verkeer aangewezen. Dergelijke apparatuur moet van de markt worden geweerd.

De richteisen voor het bezit en/of gebruik van radioapparaten met verkeerde frequentie en/of onjuist vermogen, zijn opgenomen in de Richtlijn voor strafvordering Telecommunicatiewet, basisdelict 5.

  1. Uitrusting is in artikel 1.1 Tw gedefinieerd als: elk apparaat of vaste installatie. Een vaste installatie is een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventuele andere inrichtingen, die samengebouwd, geïnstalleerd en bestemd zijn voor permanent gebruik op een van te voren vastgestelde locatie. ^ [1]
  2. Een radioapparaat wordt in artikel 1.1 Tw gedefinieerd als: een elektrisch of elektronisch product dat
    • a. doelbewust radiogolven uitzendt of ontvangt ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie, of

    • b. moet worden aangevuld met een accessoire om doelbewust radiogolven te kunnen uitzenden en ontvangen ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie.

    ^ [2]
  3. Voorbeelden van het gebruik van frequentieruimte, dat niet aan een vergunning gebonden is, zijn mobiele telefoontoestellen, draadloze (huis)netwerken en huistelefoons, babyfoons, medische implantaten, afstandsbedieningen en alarminstallaties. ^ [3]
  4. Stb. 2016, 523 en 525. ^ [4]
  5. Er is aansluiting gezocht bij de storingsmeldingsprocedure van het Agentschap Telecom, die uitgaat van prio 1, 2 en 4. ^ [5]
  6. Radiozendamateurs moeten worden onderscheiden van etherpiraten. Radiozendamateurs kunnen op basis van een examen een registratie van Agentschap Telecom verkrijgen. ^ [6]
  7. Jammers moeten worden onderscheiden van radioapparaten die onbedoeld kunnen storen op de juiste werking van andere radioapparaten, zoals een geïmporteerde babyfoon die is afgesteld op een in Nederland niet toegestane, maar in het buitenland gangbare frequentie. ^ [7]
  8. Het ‘aangelegd aanwezig hebben’ uit artikel 10.15 Tw wordt ruim geïnterpreteerd. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarbij in de omgeving van het radioapparaat een geschikte antenne aanwezig is of andere hulpmiddelen die noodzakelijk zijn om het radioapparaat met een betrekkelijk simpele handeling in gebruik te nemen. De intentie van de houder is er dan immers op gericht om het radioapparaat te gebruiken. Van ‘aangelegd aanwezig hebben’ zal in feite alleen dan geen sprake zijn, indien het radioapparaat in verpakte toestand aanwezig is of uit andere omstandigheden blijkt of kan worden aangetoond dat de intentie van gebruik niet aanwezig is. ^ [8]
Naar boven