I. Algemeen
1. Inleiding
Met de onderhavige vergunning worden de frequentiegebruiksrechten geregeld voor digitale
radio. De in de vergunning opgenomen frequentie-indeling volgt hoofdzakelijk uit internationale
afspraken, waarvan de afspraken gemaakt tijdens een internationale conferentie in
Genève in 2006 (GE06-afspraken) de meest in het oog springende afspraken zijn. De
frequentieruimte bestaat uit één of meer frequentieblokken die in vast omlijnde geografische
gebieden in Nederland inzetbaar zijn (zogenaamde ‘allotments’). Tijdens en na GE06
zijn nadere internationale afspraken gemaakt, doorgaans bilaterale afspraken tussen
lidstaten, die als doel hebben om de inzetbaarheid en beschikbaarheid van de frequentieruimte
voor digitale omroep in Nederland te verruimen. Van alle geldende afspraken zijn overzichten
met voorwaarden en beperkingen samengesteld, die u in de bijlagen aantreft.
2. Beschikbaarheid van frequentieruimte
De frequentieruimte bedoeld in de vergunning bevindt zich in Band III binnen één of
meer van de volgende frequentiebereiken:
182,880 – 184,416 MHz (frequentieblok 6B);
188,160 – 189,696 MHz (frequentieblok 7A);
195,168 – 196,704 MHz (frequentieblok 8A);
207,296 – 208,832 MHz (frequentieblok 9D-N en 9D-Z).
3. Voorschriften en beperkingen
Algemeen
Aan het gebruik van frequentieruimte is een aantal voorschriften en beperkingen verbonden.
Het frequentiegebruik is gebonden aan een spectrummasker. Een spectrummasker is ingesteld
om doelmatig ethergebruik te bevorderen en te faciliteren dat aan de technologie verder
geen bijzondere eisen worden gesteld. Door toepassing van een spectrummasker wordt
eventuele storing op naastliggende frequentieblokken van andere vergunninghouders
(zogenoemde nabuurkanaalinterferentie) beperkt.
Nabuurkanaalinterferentie
Onderzoeksresultaten tonen aan dat nabuurkanaalinterferentie hinderlijke storing veroorzaakt
indien op de ontvangstlocatie het vermogensverschil tussen de ontvangstsignalen van de twee
(T-DAB) netwerken tussen de eerste nabuurkanalen met meer dan 23 dB wordt overschreden.
Voor het schatten van de nabuurkanaalinterferentie kunnen de onderzoeksresultaten
voor Band III T-DAB ontvangers van de Universiteit van Twente en van OFCOM (de Engelse
administratie) worden gebruikt. Op deze onderzoeken zijn de navolgende nabuurkanaalprotectietabellen gebaseerd die
door de vergunninghouder kunnen worden gebruikt. De in tabel 1 gebruikte verhouding
van 23 dB is gebaseerd op een statistisch gecorrigeerde protectieverhouding bij eerste
nabuurkanaalinterferentie.
Tabel 1
Protectieverhouding exclusief statistische correctiefactor, dB
|
1e nabuurkanaal
|
2e nabuurkanaal
|
3e nabuurkanaal
|
-35
|
-40
|
-45
|
Protectieverhouding inclusief statistische correctiefactor, dB
|
1e nabuurkanaal
|
2e nabuurkanaal
|
3e nabuurkanaal
|
-23
|
-28
|
-33
|
Buitenomgeving locatie waarschijnlijkheid %
|
Binnenshuis locatie waarschijnlijkheid %
|
99
|
95
|
standaarddeviatie 4,3 dB
|
standaarddeviatie 7,41 dB
|
Om verschil van inzicht omtrent de omvang van de nabuurkanaalinterferentie te voorkomen
kunnen de nabuurkanaalinterferentieberekeningen volgens de in de GE06 overeenkomst
beschreven procedures en het planningsmodel ITU-R P1546 steeds als uitgangspunt worden
genomen.
Indien de vergunninghouder zijn netwerken uitrolt volgens het principe van ‘good engineering practice’ kan veel storing bij voorbaat worden voorkomen.
De vergunninghouder van een digitale omroepvergunning mag, binnen de grenzen van de
vergunning, zelf bepalen waar hij welke zender in gebruik neemt. Ook mag hij een zender
verplaatsen binnen de grenzen van de vergunning. Daarnaast kunnen vergunninghouders
problemen van nabuurkanaalinterferentie zelf voorkomen en oplossen. Om die reden is
er vooralsnog geen rol weggelegd voor de overheid anders dan het verschaffen van informatie.
Oplossingsrichtingen voor nabuurkanaalinterferentie
Er zijn meerdere oplossingsrichtingen, geschikt voor het voorkomen van nabuurkanaalinterferentie,
onder andere:
-
• het plaatsen van de zender op een gecombineerde zenderlocatie;
-
• het plaatsen van een zogenoemde gap filler, dat is een kleinvermogenszender die in
staat is het verzorgingsgat in het naburige kanaal, dat is ontstaan door een nieuwe
zender, te dichten;
-
• het aanpassen van de netwerktopologie, zodanig dat rekening wordt gehouden met de
opstelpunten van de andere vergunninghouder.
Uiteraard zal in veel gevallen overleg met de andere vergunninghouder(s) van belang
zijn bij het kunnen oplossen of voorkomen van nabuurkanaalinterferentie. Door de universiteit
Twente (Schiphorst, R., A T-DAB field trial using a low-mast infrastructure, university of Twente, paragraaf 4.5.5, november 2006) is onderzoek gedaan naar nabuurkanaalinterferentie.
Het spectrummasker in bijlage I van deze vergunning is mede op dit onderzoek gebaseerd.
Daarnaast is er rekening gehouden met ervaringen met digitale omroep in Groot Brittannië.
4. Koppeling met FM en samenwerking tussen de verschillende vergunninghouders
Er zijn verschillende frequentieblokken. Per frequentieblok geldt dat wordt vergund
aan (maximaal) 18 vergunninghouders, waarbij iedere vergunninghouder 1/18-de deel
van de capaciteit krijgt toebedeeld in een gelijk deel van het frequentiespectrum.
Technisch gezien dienen de vergunninghouders daarom één gezamenlijk netwerk uit te
(doen) rollen. Met het oog hierop is in artikel 3.21 van de Telecommunicatiewet bepaald dat vergunninghouders een samenwerkingsovereenkomst moeten sluiten, zie ook
de toelichting bij artikel 11.
De vergunning is, zoals het Nationaal Frequentieplan (NFP 2014) voorschrijft, gekoppeld
aan de vergunning voor de FM-band. Uit het NFP 2014 en artikel 2, vierde lid, van
de vergunning volgt dat de vergunninghouder zijn
radioprogramma gelijktijdig en ongewijzigd dient uit te zenden in ten minste met FM-vergelijkbare
stereo geluidskwaliteit althans een geluidskwaliteit die ten minste vergelijkbaar
is met de geluidskwaliteit die kan worden behaald met een MPEG2 192 kb/s of AAC+ 48
kb/s stereo-uitzending. De laatste toevoeging is gekozen om digitaal ‘handen en voeten’
te geven aan het analoge begrip FM-stereokwaliteit. Uiteraard mag, binnen de grenzen
van zijn vergunning, de houder kiezen voor een hoger kwaliteitsniveau. Daarnaast mag
de vergunninghouder de eventueel overgebleven ruimte binnen de aan hem toegewezen
capaciteit ook gebruiken voor andere omroepdiensten dan radio. Dit volgt ook uit de
bestemming digitale omroep in het NFP 2014.
Mocht – om wat voor reden dan ook – een of meer van de vergunningen worden ingetrokken
krachtens artikel 3.19 van de Telecommunicatiewet, dan gaat de resterende capaciteit van rechtswege en pro rato tijdelijk over naar
de overgebleven vergunninghouders. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van de
vergunning. Na de intrekking zal die vergunning in beginsel opnieuw verdeeld worden.
Alsdan zal de capaciteit van 1/18-de deel vergund worden aan de nieuwe vergunninghouder.
Verder is relevant dat de gewenste bitrate per type programma kan verschillen. De
nuances van klassieke muziek vergen doorgaans een hogere bitrate dan de bitrate die
is benodigd voor het overbrengen van spraak. In de onderlinge verschillen in bitrate
is voorzien door te regelen dat de vergunninghouders afspraken kunnen maken over het
‘verdelen’ van capaciteit aan elkaar. Randvoorwaarde is wel dat de vergunninghouder
zijn FM-radioprogramma ook digitaal in de minimaal voorgeschreven stereo geluidskwaliteit
uitzendt en ook overigens de voorwaarden van NFP 2014 in acht neemt.
Een eventueel op te richten of al opgericht samenwerkingsverband treedt niet in de
plaats van de verplichtingen van de vergunninghouder. Deze blijft rechtens aanspreekbaar.
Iedere vergunninghouder is verplicht om zijn vergunningvoorschriften na te komen ongeacht
een samenwerkingsverband.
5. Overig
Ten aanzien van de te gebruiken technologie zijn geen bijzondere eisen gesteld. Wel
is een spectrummasker voorgeschreven (zie bijlage I).
6. Consultatie
Een ontwerp van deze vergunning is van (datum) tot en met (datum) geconsulteerd. Hieronder
wordt op de ingekomen zienswijzen ingegaan, voor zover zij betrekking hebben op deze
ontwerpvergunning.
<PM>
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
In artikel 1 zijn de begripsomschrijvingen opgenomen.
Artikel 2
In artikel 2 wordt omschreven aan welke rechtspersoon de vergunning is toegekend en
voor welke frequentieruimte dat is gebeurd. Voorts is de bestemming van de vergunning
gekoppeld aan de bestemming in het geldende NFP zodat wijzigingen in het NFP direct
doorwerken in de vergunning. De minimale geluidskwaliteit is kwalitatief voorgeschreven.
Tevens is geregeld hoe eventueel bitrates kunnen worden uitgeruild.
Artikel 3
In artikel 3, eerste en tweede lid, is geregeld dat de overeenkomst, bedoeld in artikel 3.21 van de Telecommunicatiewet, (schriftelijk) dient te worden aangegaan en dat een afschrift hiervan en de wijzigingen
daarop onverwijld aan de Staatssecretaris dienen te worden verstrekt.
De vergunninghouders worden geconfronteerd met de situatie dat zij gezamenlijk een
netwerk dienen uit te rollen. Het derde lid bevat voorschriften om de samenwerking
te bespoedigen en de kans op conflicten te minimaliseren. Een van de risico’s die
zich kan voordoen is dat een van de vergunninghouders niet voldoet aan zijn financiële
verplichting waardoor de samenwerking in het gedrang kan komen. Uit het derde lid
volgt verder dat de gezamenlijke vergunninghouders een rechtspersoon dienen aan te
wijzen die namens hen de uitrol verzorgt. Er gelden geen beperkingen aan de keuze
voor een bepaalde rechtspersoon.
Het toezicht door de Staatssecretaris is alleen gericht op de naleving van de bij
of krachtens de wet gestelde voorschriften inclusief de vergunning. De gezamenlijke
vergunninghouders kunnen uiteraard wel civielrechtelijk eventueel geleden schade of
sancties verhalen op de partij die in gebreke blijft.
Verder is bepaald dat het contract met de rechtspersoon verplicht dat het niet voldoen
van één of meerdere samenwerkende vergunninghouders aan de contractuele verplichtingen
geen gevolgen heeft voor de overige vergunninghouders die wel hun afspraken nakomen.
Met dit voorschrift wordt beoogd te bereiken dat in de wisselwerking tussen de vergunninghouders
en de rechtspersoon die namens hen het netwerk uitrolt, gekozen wordt voor die vorm
van samenwerking waarbij de kans op succes zo groot mogelijk is.
De mogelijkheid bestaat om (bijvoorbeeld) een operator te machtigen om voor de vergunninghouder(s)
de kennisgeving van de ingebruikname te melden en/of het notificatieverzoek in te
dienen bij Agentschap Telecom. De machtigingsbepaling kan indien gewenst worden opgenomen
in de samenwerkingsovereenkomst. Wel dient ook de gemachtigde gebruik te maken van
het formulier bedoeld in bijlage II en dienen de gegevens elektronisch te worden aangeleverd
bij Agentschap Telecom.
De leden drie tot en met vijf zijn bedoeld om de samenwerking te stimuleren.
Indien een vergunning voor digitale radio-omroep op een later tijdstip wordt uitgegeven,
zal de nieuwe vergunninghouder tot het samenwerkingsverband moeten toetreden. Het
vijfde lid zorgt ervoor dat die toetreding op basis van non-discriminatoire voorwaarden
geschiedt.
Artikel 4
Artikel 4 verwijst naar het voorgeschreven ‘spectrum mask 1’ van figuur 1 in bijlage
I en naar de overige technische voorwaarden verbonden aan het gebruik van de frequentieruimte.
In figuur 1 van bijlage I worden drie spectrummaskers weergegeven. Het voorgeschreven
spectrummasker 1 betreft het masker voor niet-kritische omstandigheden. Het spectrummasker
regelt de maximale bandbreedte van het radiosignaal en is van belang om doelmatig
ethergebruik te bevorderen. De voorwaarden zijn opgesomd in bijlage I van deze vergunning.
Het spectrummasker toont een grafische weergave van een (denkbeeldige) omhullende
dempingswaarde in een frequentieblok waarbinnen het frequentiegebruik kan plaatsvinden.
Gezien het toenemend gebruik van frequentieruimte in Band III en daarmee de toenemende
kans op nabuurkanaalinterferentie problemen, wordt echter geadviseerd om spectrummasker
2 voor kritische omstandigheden te hanteren.
Geografische grenzen van allotments
In bijlage I wordt omschreven in welk geografisch gebied binnen Nederland de allotments
kunnen worden gebruikt en onder welke voorwaarden.
Het geografische gebied is geschetst aan de hand van tijdens GE06 afgesproken grenspunten.
De kavel bestaat uit een selectie van één of meer allotments uit de reeks: HOL0901H,
HOL0902H, HOL0903H, HOL0904H, HOL0905H en HOL0906H. Op de bijgesloten USB-stick staan
de geografische grenzen van elk allotment in de bovenregionale kavel nader gespecificeerd
en is ook informatie te vinden over de ligging van een allotment ten opzichte van
andere allotments elders in Nederland en de andere landen van West-Europa.
De samenwerkende vergunninghouders moeten hun netwerk zo inrichten dat voldaan wordt
aan de waarden bedoeld in bijlage I.
Artikel 5
Dit artikel beschrijft de procedure om opgenomen te worden in het Master International
Frequency Register (MIFR), het frequentieregister van de Internationale Telecommunicatie
Unie (ITU). Dit register is ingesteld om in het geval van storing tussen zenders te
kunnen bepalen wie (internationaal) welke rechten heeft ten aanzien van het gebruik
van de betwiste frequentieruimte. Opname in het register gaat per zenderopstelpunt
(assignment) en kan niet voor een geheel frequentieblok (allotment) plaatsvinden.
Omdat deze vergunning frequentiegebruiksrechten in de vorm van allotments bevat, opdat
een vergunninghouder zijn eigen netwerk kan plannen, moet – indien de vergunninghouder
voor zijn frequentiegebruik internationaal gezien bescherming wenst – elk opstelpunt
worden aangemeld bij het MIFR.
De procedure is facultatief, echter internationale bescherming van de frequentieruimte
is volgens de ITU-regels pas bij inschrijving in het MIFR definitief. Agentschap Telecom
adviseert om die reden inschrijving in het MIFR en zal de inschrijving faciliteren.
Voordat tot inschrijving wordt overgegaan worden de gegevens eerst ter inzage gelegd
(notificatieprocedure). Inschrijving/Notificatie gebeurt op basis van de gegevens
bedoeld in bijlage II. Deze gegevens worden elektronisch aangeleverd bij Agentschap
Telecom. Het format voor het aanleveren van de gegevens is opgenomen op de USB-stick
die bij deze vergunning hoort.
De mogelijkheid bestaat om (bijvoorbeeld) een operator te machtigen om voor de vergunninghouder(s)
het notificatieverzoek in te dienen bij Agentschap Telecom. De machtigingsbepaling
kan indien gewenst worden opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst.
Artikel 6
Artikel 6 regelt de ingebruiknameverplichting voor deze vergunning vanaf 1 januari
2018 en vanaf 1 januari 2020. Technisch gezien moeten alle vergunninghouders van eenzelfde
allotment gebruik maken van hetzelfde netwerk. Er is reeds een bestaand netwerk in
gebruik.
De achtergrond van de ingebruiknameverplichting is de garantie dat er door de vergunninghouder
geïnvesteerd wordt in een uitzendnetwerk voor digitale radio. Daarbij is gekozen voor
een verplichting van een geografische verzorging op ten minste het verzorgingsniveau
‘mobiele ontvangst’ en een demografische verzorging op ten minste het verzorgingsniveau
‘binnenontvangst’.
Onder geografische verzorging binnen een allotment wordt verstaan de verzorging in
het allotment inclusief binnen- en buitenwater. Het is aan de vergunninghouder zelf
om te beslissen waar hij binnen het allotment zijn geografische en demografische verzorging
realiseert, mits er geen afbreuk wordt gedaan aan de in het eerste en tweede lid genoemde
verzorging.
Het derde lid legt de minimaal te realiseren veldsterkte vast die de vergunninghouder
moet realiseren bij naleving van de ingebruiknameverplichting. De te behalen veldsterkte
niveaus zijn afkomstig van de in GE06 vastgelegde afspraken. Met deze veldsterkte
waardes, welke voor 50% tijd en plaats waarschijnlijkheid gelden op 10 meter hoogte,
is de kans op goede ontvangst op een gegeven locatie 99% voor mobiele ontvangst en
95% voor binnenontvangst op 1,5 meter hoogte. De verrekening van het effect van het
verschil in ontvangstantenne hoogte kan bepaald worden middels tabel 3-3 van GE06.
Bij het bepalen van deze norm is rekening gehouden met terrein en morfologische eigenschappen.
De ingebruiknameverplichting is gebaseerd op het uitgangspunt dat digitale etherradio
minimaal een volwaardig alternatief zal worden voor analoge FM-ontvangst, zodat de
consument zowel in de auto als binnenshuis goede ontvangst ervaart en daadwerkelijk
kan profiteren van de voordelen die digitale etherradio biedt.
Artikel 7
Artikel 7 regelt het oplossen van storingsproblematiek op binnenhuisbekabeling bij
consumenten thuis, voor zover het de ontvangst van kabeltelevisie betreft.
De reden hiervoor is dat de frequentieruimte die zich bevindt in Band III, en daarmee
ook de frequentieruimte genoemd in deze vergunning, ook voor de verspreiding van televisiesignalen
via kabelnetwerken gebruikt wordt. In beginsel beïnvloeden beide netwerken elkaar
niet tenzij bepaalde stoorspanningsgrenswaarden worden overschreden.
In het artikel zijn de condities benoemd waaronder de vergunninghouder de kosten dient
te dragen voor de oplossing van de storing. De in artikel 7 genoemde signaalniveaus
zijn afgeleid uit het rapport ‘De interferentie nader in kaart gebracht’, 2000, van
de Rijksdienst voor Radiocommunicatie.
Artikel 8
Ingevolge artikel 17 van het Frequentiebesluit 2013 is de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat bevoegd om aan een vergunning
voor het gebruik van frequentieruimte voorschriften en beperkingen te verbinden ter
voorkoming van storingen of belemmeringen door het gewenste signaal van een radioapparaat
in andere apparaten. De Staatssecretaris heeft, onverminderd de bepalingen ten aanzien
van interferentie in kabeltelevisienetwerken bedoeld in artikel 7, als vaste beleidslijn
in iedere vergunning waarin géén voorschriften over het maximale zendvermogen zijn
opgenomen, het voorschrift op te nemen dat de vergunninghouder geen ontoelaatbare
belemmeringen door het gewenste signaal mag veroorzaken. Deze beleidslijn is vastgelegd
in de Beleidsregel storing door het gewenste signaal van radiozendapparaten.
Artikel 9
Als frequentieruimte in gebruik wordt genomen, informeert de vergunninghouder Agentschap
Telecom uiterlijk vier weken van tevoren. Dit is van belang om bij eventuele storingen,
zoals storing op kabelnetwerken of op buitenlandse allotments, snel maatregelen te
kunnen nemen. Vooraf kan storing worden voorkomen door goede voorlichting. Sinds 1
januari 2011 verzorgt het Antennebureau de publieksvoorlichting over interferentie
op de ontvangst van kabeltelevisie. Voor meer informatie kan met het Antennebureau
contact worden opgenomen. De contactgegevens zijn via http://www.antennebureau.nl
te raadplegen.
Voor de melding bedoeld in dit artikel wordt gebruik gemaakt van het formulier bedoeld
in bijlage II. Deze gegevens worden elektronisch aangeleverd bij Agentschap Telecom.
Het format voor het aanleveren van de gegevens is opgenomen op de USB-stick die bij
deze vergunning hoort.
De mogelijkheid bestaat om (bijvoorbeeld) een operator te machtigen om voor de vergunninghouder(s)
de kennisgeving van de ingebruikname te melden bij Agentschap Telecom. De machtigingsbepaling
kan indien gewenst worden opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst. Wel dient ook
de gemachtigde gebruik te maken van het formulier bedoeld in bijlage II en dienen
de gegevens elektronisch te worden aangeleverd bij Agentschap Telecom.
Artikel 10
In artikel 10 wordt de wijze van correspondentie geregeld van vergunninghouders aan
Agentschap Telecom.
Artikel 11
De verkrijger van deze vergunning dient voor het gebruik van de frequentieruimte samen
te werken met andere vergunninghouders. Artikel 3.21 van de Telecommunicatiewet verplicht in dat geval tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst en regelt
daarvoor ook een periode waarin tot samenwerking moet worden gekomen. Hieraan wordt
in artikel 11 van de vergunning uitvoering gegeven. De mogelijkheid bestaat om reeds
bestaande samenwerkingsovereenkomsten te verlengen voor de looptijd van de nieuwe
vergunningen. Hiervan dient een afschrift aan Agentschap Telecom te worden gestuurd.
Artikel 12
Dit artikel regelt de inwerkingtreding en looptijd van de vergunning.