Aangeslotene zal er voor zorg dragen dat de hoeveelheid gas onder bedrijfscondities uitsluitend wordt gemeten met gasmeters die voldoen aan de eisen voor gasmeters van klasse 1,0 volgens instrument specifieke bijlage MI-002 van Richtlijn 2004/22/EG van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten. Aangeslotene zal er voor zorg dragen dat de bepaling van de geleverde hoeveelheid gas onder normaalcondities uitsluitend plaats vindt met een Elektronische Volume Herleidings Instrument (EVHI) dat voldoet aan de eisen volgens instrument specifieke bijlage MI-002 van Richtlijn 2004/22/EG 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten.
De bepaling van de geleverde hoeveelheid gas onder normaalcondities door het Elektronische Volume Herleidings Instrument (EVHI) gebeurt met de ptz-methode. De ptz-methode is een omrekening met behulp van de gemeten druk, de gemeten temperatuur en de berekende compressibiliteit
Aangeslotene dient er voor zorg te dragen dat het gas ter plaatse van de meting een temperatuur heeft van ten minste 5°C.
Aangeslotene dient er voor zorg te dragen dat het gas ter plaatse van de meting technisch vrij is van vloeistof en vaste bestanddelen.
Aangeslotene dient er voor zorg te dragen dat de meetinrichting ondergebracht is in een gebouw of onder een overkapping.
De gasmeter en het Elektronische Volume Herleidings Instrument (EVHI), inclusief druk- en temperatuuropnemers, dienen voorzien te zijn van verzegeling en markering. Deze verzegeling en markering dienen conform de van toepassing zijnde EG typegoedkeuringen te zijn. Deze verzegeling mag alleen worden verbroken en worden aangebracht door een daartoe bevoegde instantie of persoon zoals beschreven in de Metrologiewet.
De gasmeter is ofwel voorzien van een mechanisch telwerk ofwel gebaseerd op elektronische verwerking van meetsignalen.
Een gasmeter voorzien van een mechanisch telwerk is uitgerust met een laagfrequente (LF) pulsgever gekoppeld aan het mechanisch telwerk en een hoogfrequente (HF) pulsgever. Dit type gasmeter beschikt over een controlemogelijkheid om de correcte werking van de gasmeter te verifiëren, bijvoorbeeld een HF/LF-controle. Dit type gasmeter is uitgerust met een seriële output waarmee de telwerkstand op afstand uitleesbaar is.
Een gasmeter gebaseerd op elektronische verwerking van meetsignalen is uitgerust met een seriële output, een elektronisch aangestuurd pulssignaal, seriёle communicatie voor diagnostische doeleinden en een voorziening die de werking van de gasmeter verzekert tijdens uitval van voedingsspanning. Tevens beschikt dit type gasmeter over een elektronisch signaal waarmee het verschil wordt aangegeven tussen een toestand waarin de gasmeter correct functioneert en waarin deze niet correct functioneert.
De gasmeter dient, daar waar beschikbaar, te voldoen aan de (inter)nationale normen (bijvoorbeeld ISO, CEN, NEN) die voor het betreffende type gasmeter gepubliceerd zijn. Voor turbinegasmeters is EN12261, voor rotorgasmeters is EN12480 en voor ultrasone-gasmeters is ISO17089 van toepassing.
De gasmeter moet zijn voorzien van een kalibratiecertificaat van een erkende kalibratieinstelling waarbij geldt dat de gebruikte kalibratiefaciliteit:
– geaccrediteerd is conform ISO/IEC 17025 voor het uitvoeren van dergelijke kalibraties;
– traceerbaar is naar de Europese Geharmoniseerde Referentie Waarde voor hoge druk aardgas onder stromingscondities;
– voor kalibratie van turbinegasmeters voldoet aan de eisen zoals gesteld in EN 12261 annex A.
Naast de bepalingen uit 2.1.1 geldt dat:
– de flowgewogen gemiddelde miswijzing bij de hoogste druk waarbij gekalibreerd is ongeveer nul bedraagt. Onder “ongeveer nul” wordt verstaan zo dicht bij nul als technisch mogelijk is.
– bij de hoogste druk waarbij gekalibreerd wordt de miswijzing in het gebied tussen 0,25*Qmax en Qmax kleiner dan 0,5% is, waarbij Qmax het maximale debiet is onder bedrijfscondities waarbij de gasmeter gebruikt mag worden.
– in het gebied tussen 0,25*Qmax en Qmax mag het verschil tussen de miswijzing bij de hoogste druk waarbij gekalibreerd is en de miswijzing bij de laagste druk waarbij gekalibreerd is niet groter zijn dan 0,7%.
– indien de gasmeter is voorzien van een “beperkt opschrift” voor de drukklasse, ze binnen het aangegeven bereik wordt gebruikt.
Indien als gasmeter een turbinemeter wordt gebruikt dan is deze toepasbaar in de volgende drukklassen:
Drukklasse
|
Toepasbaar bij een overdruk van
|
Indien gekalibreerd bij een overdruk van
|
ANSI 150
|
Alle drukken
|
atmosferisch en 8 bar
|
ANSI 150
|
Tussen 4 en 8 bar
|
8 bar ijk; geen lage druk kalibratie
|
ANSI 300
|
Alle drukken
|
8 bar en 20 of 35 bar
|
ANSI 600
|
Alle drukken
|
8 of 20 bar en 50 of 60 bar
|
Indien als gasmeter een rotormeter wordt gebruikt dan is deze toepasbaar in de volgende drukklasse:
Drukklasse
|
Toepasbaar bij een overdruk van
|
Indien gekalibreerd bij een overdruk van
|
ANSI 150
|
Tot 16 bar
|
atmosferisch en 8 bar
|
Gasmeters worden ingebouwd volgens het voorschrift van de fabrikant van de gasmeter met dien verstande dat er bij de turbinegasmeter sprake is van een rechte aanstroomlengte van ten minste 5 maal de nominale leidingdiameter (5D), voorafgegaan door een stroomrichter, en een afstroomlengte van tenminste 2D. Voor een rotorgasmeter geldt geen minimale aan- en afstroomlengte. Bij een ultrasone-gasmeter is er sprake van een rechte aanstroomlengte en afstroomlengte volgens ISO 17089.
Aangeslotene controleert periodiek, door middel van een herkalibratie, of in gebruik zijnde gasmeters aan de in 2.3.4. gestelde eisen voldoen. Voor turbinegasmeters en ultrasone gasmeters geldt een herkalibratieperiode van 5 jaar, voor rotormeters een herkalibratietermijn van 10 jaar. De kalibratie wordt uitgevoerd onder condities gelijkwaardig aan die van de meetinrichting. Bij herkalibratie wordt de gasmeter voorafgaand aan de kalibratie niet gereinigd of gereviseerd. Transport van de gasmeter dient plaats te vinden volgens de voorschriften van de fabrikant.
Voor meetinrichtingen met een jaarafname van 250 miljoen m3(n) of meer per meetstraat, wordt met ingang van 1 januari 2014 de door de gasmeter gemeten hoeveelheid gas gecorrigeerd voor de afwijking van de betreffende gasmeter conform het bij deze gasmeter behorende kalibratiecertificaat.
2.4. Bepaling van de hoeveelheid gas onder normaalcondities
Voor de bepaling van de geleverde hoeveelheid gas onder normaalcondities wordt de door de gasmeter bij bedrijfscondities gemeten hoeveelheid gas met behulp van een Elektronische Volume Herleidings Instrument (EVHI) herleid tot m3(n) volgens de volgende formule:
waarin:
Vn: het aantal m3(n);
V: de gemeten hoeveelheid gas in m3 bij p en t (bedrijfscondities);
p: de absolute druk waaronder het gas de volumemeter passeert in bar;
t: de temperatuur waaronder het gas de volumemeter passeert in °C.
Z: compressibiliteit onder bedrijfscondities
Zn: compressibiliteit onder normaalcondities
De drukopnemer voor het vaststellen van de druk p dient te worden aangesloten op de plaats waar de druk bij kalibratie van de gasmeter maatgevend was. De drukopnemer dient te voldoen aan de eisen gesteld in NEN EN 12405-1:2005 en annex A2:2010.
Indien een turbine- of een ultrasone-gasmeter wordt toegepast, dient de temperatuuropnemer voor het vaststellen van de temperatuur t geplaatst te zijn in een zogenaamde “meet- en impulsring” achter de gasmeter, ofwel direct achter de gasmeter, waarbij de maximale afstand tussen uitlaatflens van de gasmeter en de temperatuuropnemer 0,5 m bedraagt.
Indien een rotorgasmeter wordt toegepast dient de meet- en impulsring zich aan de inlaatzijde van de rotormeter te bevinden.
De temperatuuropnemer dient te voldoen aan de eisen gesteld in NEN EN 12405-1:2005 en annex A2:2010.
Het Elektronische Volume Herleidings Instrument (EVHI) dient als ingangssignaal voor het bepalen van de gemeten hoeveelheid gas onder bedrijfscondities V de seriële output van de gasmeter te gebruiken.
De berekening van de compressibiliteiten Z en Zn in het Elektronisch Volume Herleidings Instrument (EVHI) geschiedt conform de SGERG methodiek (ISO 12213-3) of AGA NX19-mod. Methodiek, afhankelijk van de uitvoering van het EVHI.
De voor de werking van het Elektronisch Volume Herleidings Instrument (EVHI) benodigde ingestelde waarden voor de calorische bovenwaarde, de relatieve dichtheid, het molair percentage CO2 en het molair percentage N2 worden door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet bepaald op basis van langjarige gemiddelden van het ter plekke voorkomende gas en planningsgegevens van de te verwachten toekomstige gasstromen. Deze waarden worden door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet op haar website gepubliceerd. Aangeslotene zal deze gepubliceerde waarden hanteren in het EVHI.
Op het volgens 2.4.1 bepaalde geleverde hoeveelheid gas onder normaalcondities wordt door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet nog een correctie toegepast:
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet past achteraf deze correctie toe voor de invloed van de feitelijke gaskwaliteit (op het tijdstip van de meting) op de herleiding van het volume, dat wil zeggen op de door het Elektronische Volume Herleidings Instrument (EVHI) bepaalde waarde voor de compressibiliteit Z. Deze correctie wordt de Z-correctie genoemd. Bij het bepalen van de omvang van de Z-correctiefactor Cfz worden de in 2.4.6 genoemde ingestelde waarden gebruikt en de volgens 3.1.5 van de Meetcode gas LNB bepaalde gerealiseerde waarden. Ten gevolge van de Z-correctie worden geen extra eisen gesteld aan de in het EVHI geprogrammeerde ingestelde waarden en is er evenmin sprake van een seizoensafhankelijke instelling. Bij deze correctie wordt gewerkt met de SGERG methodiek of een gelijkwaardige methodiek voor de uiteindelijke bepaling van de compressibiliteit.
2.7. Beheer en onderhoud meetinrichting
Aangeslotene controleert ten minste 3 maal per jaar de gasmeter uitwendig op regelmatig lopend telwerk, afwezigheid van vocht achter glas en op een aanvaardbaar geluidsniveau. Tevens wordt de gasmeter gesmeerd conform voorschrift van de fabrikant.
Aangeslotene controleert het Elektronisch Volume Herleidings Instrument (EVHI), de temperatuuropnemer, de drukopnemer met controle apparatuur die voldoet aan de onderstaande eisen:
Onderdeel
|
Maximaal toegestane afwijking gemeten waarde t.o.v. referentie-waarde
|
Kalibratiefrequentie
|
Referentiedrukopnemer
|
0,1%
|
2 x per jaar
|
Referentietemperatuur-opnemer
|
0,1 K
|
2 x per jaar
|
In het controleproces vindt een bewaking plaats op systematische afwijkingen, zijnde afwijkingen tussen meetinstrumenten en controleapparatuur die meermaals in dezelfde richting voorkomen. Deze bewaking vindt plaats volgens ISO 7871 of een vergelijkbare methode. De bewaking staat bekend onder de naam CUSUM techniek. De CUSUM techniek houdt in dat herhaalde afwijkingen in dezelfde richting tot een correctieve actie leiden indien zij gezamenlijk een drempelwaarde overschrijden, terwijl zij ieder voor zich als “niet significant” beoordeeld zouden worden.
De CUSUM techniek dient te worden toegepast op de controle resultaten voor de druk- en temperatuuropnemers.
Aangeslotene kalibreert één keer per jaar elk Elektronisch Volume Herleidings Instrument (EVHI). Voor het bepalen van de miswijzing van het EVHI wordt een controleapparaat (inclusief referentiedruk en -temperatuuropnemer) parallel geschakeld. De miswijzing van het EVHI (herleidingsfout) is het procentuele verschil tussen de met behulp van het EVHI bepaalde conversiefactor en de conversiefactor van het controleapparaat, betrokken op de laatstgenoemde conversiefactor. Een controle van het EVHI bestaat uit ten minste 2 metingen binnen één controle.
Aangeslotene controleert één keer per jaar de drukopnemer door de drukopnemer van de Elektronisch Volume Herleidings Instrument (EVHI) te vergelijken met de referentiedrukopnemer van het controleapparaat.
Aangeslotene controleert één keer per jaar de temperatuuropnemer door de temperatuuropnemer van de Elektronisch Volume Herleidings Instrument (EVHI) te vergelijken met de referentietemperatuuropnemer van het controleapparaat.
Indien bij de controles genoemd in 2.7.5 t/m 2.7.7 aangeslotene een afwijking vindt groter dan de toegestane afwijking (zie onderstaande tabel), dan stelt aangeslotene de netbeheerder van het landelijk gastransportnet hiervan direct in kennis en voert aangeslotene binnen 4 weken een vervolgonderzoek en een eventuele justering of vervanging uit. Tevens wordt er een nieuwe controle uitgevoerd.
Wanneer de herleidingsfout groter is dan 1% dan neemt aangeslotene de betreffende in gebruik zijnde meetinrichting direct uit bedrijf en wordt een reserve meetinrichting in bedrijf genomen. Aangeslotene stelt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet hiervan direct in kennis. Wanneer de herleidingsfout groter is dan 1,5% dan corrigeert aangeslotene de meetresultaten conform 4.1.7.
Controle frequentie
|
Te bepalen afwijkingen
|
maximaal toelaatbare afwijking
|
1 x per jaar
|
Herleidingsfout
|
0,5%
|
Verschil herleidingsfout van de 2 metingen
|
0,3%
|
p-fout
|
0,4%
|
CUSUM p
|
actiegrens
|
0,45%
|
drempelwaarde
|
0,08%
|
t-fout
|
0,5 K
|
CUSUM t
|
actiegrens
|
0,45 K
|
drempelwaarde overig
|
0,08 K
|
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet kan individuele controleresultaten van de betreffende aansluiting opvragen bij aangeslotene. Na opvraging worden de gegevens binnen 15 werkdagen ter beschikking gesteld.
Ter illustratie is het beschreven controleproces samengevat in onderstaand schema:
Aangeslotene dient adequaat te reageren in geval van storing van de meetinrichting, opdat de meting blijft voldoen aan de algemene functionele eisen conform 1.3.2. Indien aangeslotene constateert dat de meetinrichting niet correct functioneert of gefunctioneerd heeft, meldt aangeslotene dit aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet binnen drie werkdagen.
2.8. Lokale data-acquisitie gashoeveelheidsgegevens
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet draagt er zorg voor dat de bijdrage van de onnauwkeurigheid van de klok van het lokale data acquisitiesysteem aan de bepaling van de hoeveelheid per uur maximaal 0,05% bedraagt. De klok van het lokale data acquisitiesysteem wordt ten minste dagelijks gesynchroniseerd met een centrale klok. Bij een tijdsynchronisatie met een tijdsverschil groter dan 18 seconden vindt er een correctie op de uurwaarden plaats op basis van dat tijdsverschil.
Aangeslotene biedt de tellerstand vanuit de gasmeter en de niet-herleide gashoeveelheid en de herleide gashoeveelheid vanuit het Elektronisch Volume Herleidings Instrument (EVHI) aan middels seriële verbinding aan het lokale data acquisitiesysteem van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet. Een gedetailleerde technische beschrijving van deze seriële verbinding staat vermeld op de website van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet. De overdracht van de telwerkstand van de gasmeter naar het lokale data acquisitiesysteem vindt indien mogelijk plaats op basis van een ander signaal dan het signaal dat gebruikt wordt voor de herleiding door het EVHI. De telwerken van het lokaal data acquisitiesysteem worden afgeleide telwerken genoemd. De afgeleide telwerken lopen synchroon met primaire telwerken van de gasmeter en het EVHI. Aangeslotene dient er voor te zorgen dat de genoemde tellerstand vanuit de gasmeter en de niet herleide gashoeveelheid en de herleide gashoeveelheid vanuit het EVHI door het lokale data acquisitiesysteem uitleesbaar zijn met een frequentie van minimaal eenmaal per 5 seconden
De door de meetinrichting gegenereerde storingsinformatie wordt door aangeslotene middels een seriële verbinding aan het lokale data acquisitiesysteem van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet aangeboden. Aangeslotene dient er voor te zorgen dat deze storingsinformatie door het lokale data acquisitiesysteem uitleesbaar is met een frequentie van minimaal eenmaal per 5 seconden. Het lokale data acquisitiesysteem legt met de data de door de meetinrichting gegenereerde storingsinformatie vast.