Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen

Geraadpleegd op 14-10-2024.
Geldend van 17-09-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 januari 2016, nr. WJZ/717829 (10547), houdende regels over het beheer van de rijkscollectie, de subsidiëring van instellingen met een wettelijke taak tot beheer van collecties en enkele technische aanpassingen (Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2.7, 2.10, tweede lid, en 7.7 van de Erfgoedwet;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • beheerder: minister wie het aangaat, college van staat of instelling die museale cultuurgoederen van de Staat beheert;

  • instelling met een wettelijke taak: instelling die op grond van artikel 2.8 van de Erfgoedwet belast is met het beheer van museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen;

  • minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Hoofdstuk 2. Collectiebeheer

§ 1. Rijkscollectie

Artikel 2.1. Bewaaromstandigheden

Een beheerder zorgt dat museale cultuurgoederen van de Staat zich bevinden in voor de desbetreffende cultuurgoederen passende bewaaromstandigheden.

Artikel 2.2. Registratie en administratie

  • 1 Een beheerder registreert museale cultuurgoederen van de Staat op zodanige wijze dat uit de registratie van de beheerder de actuele juridische status, standplaats en staat van de cultuurgoederen blijkt en dat de cultuurgoederen kunnen worden geïdentificeerd.

  • 2 Een beheerder registreert museale cultuurgoederen van de Staat op zodanige wijze dat de registraties aangesloten zijn op het geautomatiseerde systeem van de minister voor registraties van museale cultuurgoederen van de Staat.

  • 3 Voor zover een beheerder nog niet alle registraties heeft geautomatiseerd, zorgt de beheerder dat:

    • a. mutaties in de registratie overeenkomstig het tweede lid plaatsvinden; en

    • b. op planmatige wijze volledige automatisering en aansluiting op het systeem van de minister wordt gerealiseerd.

  • 4 Een beheerder bewaart de administratie van de museale cultuurgoederen van de Staat op zodanige wijze dat de administratie duurzaam toegankelijk is.

Artikel 2.3. Schade en restauratie

  • 1 Een beheerder houdt de schade aan een museaal cultuurgoed van de Staat in zijn administratie bij en meldt schade onverwijld aan de inspecteur.

  • 2 De minister wie het aangaat of een college van staat doet een museaal cultuurgoed van de Staat alleen restaureren na overleg met de minister.

  • 3 De minister kan een beheerder aanwijzingen geven over de restauratie van een museaal cultuurgoed van de Staat.

Artikel 2.4. De Minister van OCW; waardering en advies

  • 1 De minister stelt desgevraagd of uit eigen beweging vast of een roerende zaak waarvan de Staat eigenaar is of waarvan het beheer door een derde aan de Staat is toevertrouwd een museaal cultuurgoed van de Staat is.

  • 2 De minister adviseert desgevraagd of uit eigen beweging over het beheer van museale cultuurgoederen van de Staat, zowel in algemene zin als ten aanzien van een specifiek museaal cultuurgoed.

Artikel 2.5. Schade aan derden en aansprakelijkstelling

  • 1 De minister wie het aangaat of een college van staat beheert de museale cultuurgoederen van de Staat op zodanige wijze dat het risico van schade aan derden of van aansprakelijkstelling van de Staat door derden zo klein mogelijk wordt gehouden.

  • 2 De minister wie het aangaat of een college van staat inventariseert het risico dat met de museale cultuurgoederen van de Staat aanzienlijke schade aan derden kan worden toegebracht of dat het beheer van die cultuurgoederen aanleiding kan zijn tot aansprakelijkstelling van de Staat door derden met aanzienlijke financiële gevolgen.

  • 3 Aan de hand van de schatting van de kans dat de risico’s, bedoeld in het eerste en tweede lid, zich zullen voordoen, besluit de minister wie het aangaat of het college van staat over maatregelen ter voorkoming of beperking van deze risico’s, dan wel tot herstel van de schade of de opvang van de gevolgen van aansprakelijkstelling.

  • 4 De minister wie het aangaat of een college van staat zorgt voor het administreren van gegevens over gevallen van schade of aansprakelijkstelling die verband houden met het beheer van museale cultuurgoederen van de Staat.

  • 5 De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden desgevraagd aan de minister overgelegd.

Artikel 2.6. Verzekering

  • 1 De minister wie het aangaat of een college van staat verzekert de risico’s van schade voor of aansprakelijkheid van de Staat, bedoeld in artikel 2.5, eerste en tweede lid, om redenen van doelmatigheid in het algemeen niet.

  • 2 Een besluit tot verzekeren van risico als bedoeld in het eerste lid, wordt genomen in overeenstemming met de Minister van Financiën.

  • 3 Na overleg tussen de minister wie het aangaat of een college van staat en de Minister van Financiën kan worden besloten dat de afwikkeling van een schade of een aansprakelijkheid namens de Staat gebeurt door de Minister van Financiën.

§ 2. Specifieke bepalingen voor instellingen met een wettelijke taak

Artikel 2.7. Planmatig beleid cultuurgoederen

Een instelling met een wettelijke taak baseert het planmatig beleid voor het beheer van de cultuurgoederen of verzamelingen op een actuele analyse van de stand van het beheer en beschrijft in het beleid ten minste:

  • a. de te bereiken doelen op in ieder geval de gebieden behoud van de cultuurgoederen en veiligheidszorg; en

  • b. de wijze waarop het beleid wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 3. Subsidiëring instellingen met een wettelijke taak

§ 1. Erfgoedwetsubsidie

Artikel 3.1. Reikwijdte

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op subsidies die de minister verstrekt op grond van artikel 7.2 van de Erfgoedwet.

Artikel 3.2. Ambtshalve subsidieverlening en hoogte subsidiebedragen

  • 1 De minister verleent jaarlijks voor 1 oktober ambtshalve de volgende subsidiebedragen1 voor de uitvoering in het daarop volgende jaar van de taak, bedoeld in artikel 7.2 van de Erfgoedwet:

    Stichting Erfgoedpark Batavialand

    € 1.206.418

    Stichting Eye Filmmuseum

    € 5.895.237

    Stichting Haags Historisch Museum

    € 362.381

    Stichting het Nederlandse Openluchtmuseum, Nationaal Museum voor Nederlandse Volkskunde

    € 9.188.048

    Stichting Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid

    € 126.778

    Stichting Het Nieuwe Instituut

    € 4.164.767

    Stichting Het Rijksmuseum

    € 37.044.375

    Stichting Joods Historisch Museum

    € 1.775.106

    Stichting Keramiekmuseum Het Princessehof

    € 296.007

    Stichting Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis

    € 3.305.594

    Stichting Kröller-Müller Museum

    € 9.796.966

    Stichting Museum Catharijneconvent

    € 3.667.622

    Stichting Museum Slot Loevestein

    € 1.153.505

    Stichting Nationaal Glasmuseum Leerdam

    € 238.376

    Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen

    € 9.365.377

    Stichting Naturalis Biodiversity Center

    € 15.193.8031

    Stichting Nederlands Fotomuseum

    € 2.496.008

    Stichting Nederlands Literatuurmuseum en Literatuurarchief

    € 2.184.297

    Stichting Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam

    € 8.071.027

    Stichting Paleis Het Loo, Nationaal Museum

    € 13.063.7102

    Stichting Rijksmuseum Muiderslot

    € 668.841

    Stichting Rijksmuseum Twenthe

    € 2.592.326

    Stichting Rijksmuseum van Oudheden

    € 4.420.232

    Stichting tot Beheer en Instandhouding van Teylers Museum

    € 2.500.061

    Stichting tot beheer van het Museum Boerhaave, Rijksmuseum voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen en van de geneeskunde

    € 3.443.471

    Stichting tot Beheer van het Museum van het Boek / Museum Meermanno-Westreenianum

    € 684.703

    Stichting tot Beheer van Huis Doorn

    € 1.150.417

    Stichting tot Exploitatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie

    € 5.184.778

    Stichting Van Gogh Museum voorheen Rijksmuseum Vincent van Gogh / Rijksmuseum H.W. Mesdag

    € 8.027.493

    Stichting Zuiderzeemuseum

    € 6.496.881

1 In 2018 heeft een kasschuif naar voren plaats gevonden. In verband daarmee wordt voor 2024 nog één jaar incidenteel € 1.000.000 minder verstrekt dan het subsidieplafond.

2 In verband met een herverdeling van € 12.000.000 in 2021 wordt vanaf 2022 tot en met 2026 een bedrag van € 2.400.000 in mindering gebracht. Vanaf 2027 wordt deze incidentele vermindering niet meer toegepast.

Artikel 3.3. Wijziging subsidiebedrag

  • 1 De minister kan de subsidie verhogen:

    • a. rekening houdend met de ontwikkeling van de kosten in de arbeidsvoorwaarden of van de kosten in de ontwikkeling van het prijspeil voorafgaand aan of tijdens het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft; of

    • b. voor zover sprake is van aanvullende activiteiten die wijziging van de subsidie naar het oordeel van de minister rechtvaardigen.

  • 2 Indien de subsidie wordt gewijzigd, rekening houdend met de ontwikkeling van de kosten in de arbeidsvoorwaarden of de kosten van het prijspeil, bepaalt de minister welk percentage van de subsidie wordt aangemerkt als loongevoelig onderscheidenlijk prijsgevoelig.

Artikel 3.4. Voorschotten

  • 2 Indien de subsidie op grond van artikel 3.3, eerste lid, wordt gewijzigd, wordt de bevoorschotting overeenkomstig aangepast.

Artikel 3.5. Subsidieverplichting: in te dienen documenten

  • 1 Een instelling met een wettelijke taak dient jaarlijks uiterlijk op 1 november de volgende documenten in bij de minister:

    • a. een begroting; en

    • b. voor zover van toepassing, een onderhouds- en investeringsplan als bedoeld in artikel 3.7.

  • 2 De begroting behelst een overzicht van de voor het kalenderjaar geraamde baten en lasten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de wettelijke taak waarmee de instelling is belast, en sluit aan op het door de minister verleende subsidiebedrag.

  • 3 De begroting bevat een postgewijze toelichting.

  • 5 Indiening van een onderhouds- en investeringsplan als bedoeld in artikel 3.7 kan achterwege blijven, indien de instelling met een wettelijke taak er redelijkerwijs van uit kan gaan dat de minister al over de meest recente versie van het plan beschikt.

  • 6 Indien uitvoering van wettelijke taak aan de hand van de ingediende documenten, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van de minister bezwaarlijk is, kan hij de subsidieontvanger aanwijzingen geven tot wijziging van die documenten.

Artikel 3.6. Wijze van indiening

De indiening van de documenten, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, geschiedt op een door de minister te bepalen elektronische wijze.

Artikel 3.7. Subsidieverplichting: gebouwen

  • 1 De volgende instellingen met een wettelijke taak beschikken voor gebouwen waarin cultuurgoederen worden beheerd waar de taak op ziet, over een actueel meerjarig onderhouds- en investeringsplan:

    • a. instellingen die eigenaar zijn van die gebouwen; en

    • b. instellingen die met het Rijksvastgoedbedrijf een huurovereenkomst hebben gesloten over die gebouwen en waarbij overeengekomen is dat de instelling verantwoordelijk is voor de instandhouding van de gebouwen.

  • 2 Een instelling als bedoeld in het eerste lid dient telkens na vier jaar een actueel onafhankelijk bouwkundig inspectierapport van de gebouwen in. De eerste indiening vindt plaats voor 1 januari 2020.

Artikel 3.9. Aanvraag tot vaststelling

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie geschiedt in de verantwoording van de subsidie die de instelling met een wettelijke taak voor het betreffende jaar ontvangt op grond van artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, met overeenkomstige toepassing van:

Artikel 3.11. Besteding resterende middelen

Indien na uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.8 van de Erfgoedwet, de subsidie niet volledig is aangewend en langetermijninvesteringsreserves zijn aangehouden voor het beheer van de cultuurgoederen of de instandhouding van gebouwen, zoals opgenomen in de begroting voor het desbetreffende jaar, dan kan de instelling de resterende middelen besteden aan publieksactiviteiten of andere activiteiten in het kader van de cultuurgoederen.

§ 2. Subsidie publieksactiviteiten en andere activiteiten op grond van artikel 4a van de wet voor de periode 2025–2028

Artikel 3.13. Reikwijdte

Artikel 3.14. Ambtshalve subsidieverlening

  • 1 De minister verleent voor 1 oktober 2024 ambtshalve subsidie voor publieksactiviteiten en andere activiteiten – niet behorende tot beheer van de collectie in de zin van de Erfgoedwet – aan instellingen met een wettelijke taak, die als kernactiviteit het beheer van een collectie van cultureel erfgoed hebben.

  • 2 De minister verleent voor 1 oktober 2024 tevens ambtshalve:

    • a. subsidie aan ten hoogste één instelling met een wettelijke taak, die als kernactiviteit heeft het beheren van een collectie van cultureel erfgoed op het gebied van kunsthistorische documentatie, voor het uitvoeren van een activiteitenprogramma als ondersteunende instelling;

    • b. een aanvullend bedrag aan ten hoogste één instelling met een wettelijke taak, voor:

      • 1°. het bevorderen van de bescherming en kennis van immaterieel erfgoed; en

      • 2°. het onderhouden van de Canon van Nederland;

    • c. een aanvullend bedrag aan ten hoogste één instelling met een wettelijke taak, voor publieksactiviteiten in relatie tot de Leidse Siebold-collectie; en

    • d. een aanvullend bedrag aan ten hoogste één instelling met een wettelijke taak, voor activiteiten ter bevordering van een netwerk van museumconservatoren van Nederlandse en Vlaamse kunst.

Artikel 3.15. Subsidieverplichting: in te dienen documenten en toepassing codes

  • 1 De subsidieontvanger dient uiterlijk op 1 november 2024 een activiteitenplan en een begroting in.

  • 2 De begroting sluit aan op het door de minister verleende subsidiebedrag.

  • 3 In het activiteitenplan verklaart de subsidieontvanger dat hij:

    • a. de navolgende codes onderschrijft:

      • 1°. Fair Practice Code;

      • 2°. Governance Code Cultuur;

      • 3°. Code Diversiteit en Inclusie; en

    • b. zich met ingang van 1 januari 2025 zal aansluiten bij de bestaande collectieve afspraken over honorering binnen zijn sector; en

    • c. aansluit bij de sociale dialoog tussen werkgevers of opdrachtgevers en werknemers of opdrachtnemers.

  • 5 Indien uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aan de hand van de ingediende documenten, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van de minister bezwaarlijk is, kan hij de subsidieontvanger aanwijzingen geven tot wijziging van die documenten.

Artikel 3.16. Wijze van indiening

De indiening van de documenten, bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, geschiedt op een door de minister te bepalen elektronische wijze.

Artikel 3.17. Hoogte subsidiebedragen

  • 1 De subsidie,2 bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, bedraagt voor de volgende instellingen met een wettelijke taak jaarlijks:

    Stichting Eye Filmmuseum

    € 5.034.691

    Stichting Haags Historisch Museum

    € 296.730

    Stichting het Nederlands Openluchtmuseum, Nationaal Museum voor Nederlandse Volkskunde

    € 6.213.494

    Stichting Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid

    € 256.143

    Stichting Het Nieuwe Instituut

    € 6.040.502

    Stichting Het Rijksmuseum

    € 8.777.904

    Stichting Joods Historisch Museum

    € 3.439.695

    Stichting Keramiekmuseum Het Princessehof

    € 1.590.667

    Stichting Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis

    € 2.058.287

    Stichting Kröller-Müller Museum

    € 2.145.944

    Stichting Museum Catharijneconvent

    € 3.484.263

    Stichting Museum Slot Loevestein

    € 242.945

    Stichting Nationaal Glasmuseum Leerdam

    € 384.316

    Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen

    € 12.861.110

    Stichting Naturalis Biodiversity Center

    € 10.270.360

    Stichting Nederlands Fotomuseum

    € 1.032.992

    Stichting Nederlands Literatuurmuseum en Literatuurarchief

    € 2.010.552

    Stichting Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam

    € 2.446.113

    Stichting Paleis Het Loo, Nationaal Museum

    € 3.768.628

    Stichting Rijksmuseum Muiderslot

    € 341.061

    Stichting Rijksmuseum Twenthe

    € 1.144.321

    Stichting Rijksmuseum van Oudheden

    € 4.843.141

    Stichting tot Beheer en Instandhouding van Teylers Museum

    € 1.681.463

    Stichting tot Beheer van het Museum Boerhaave, Rijksmuseum voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen en van de geneeskunde

    € 2.479.819

    Stichting tot beheer van het Museum van het Boek / Museum Meermanno-Westreenianum

    € 1.018.776

    Stichting tot Beheer van Huis Doorn

    € 362.955

    Stichting Van Gogh Museum voorheen Rijksmuseum Vincent van Gogh / Rijksmuseum H.W. Mesdag

    € 1.742.336

    Stichting Zuiderzeemuseum

    € 4.350.461

  • 2 De subsidie,3 bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel a, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting tot Exploitatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie

    € 1.662.496

  • 3 De subsidie, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting het Nederlands Openluchtmuseum, Nationaal Museum voor Nederlandse Volkskunde

    € 1.001.551

  • 4 De subsidie, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting het Nederlands Openluchtmuseum, Nationaal Museum voor Nederlandse Volkskunde

    € 110.429

  • 5 De subsidie, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel c, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting Naturalis Biodiversity Center

    € 358.538

  • 6 De subsidie, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel d, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting Het Rijksmuseum

    € 226.503

Artikel 3.18. Besteding resterende middelen

Indien de subsidie na uitvoering van de activiteiten zoals opgenomen in de begroting voor het desbetreffende jaar niet volledig is aangewend, dan kan de instelling de resterende middelen besteden ten behoeve van de taak waarmee zij op grond van artikel 2.8 van de Erfgoedwet is belast.

§ 3. Visitatie

Artikel 3.19. Visitatie

  • 1 Een instelling met een wettelijke taak verleent haar medewerking aan een eenmaal per vier jaar te houden visitatie, die ten doel heeft de wijze waarop die instelling haar taken en publieksactiviteiten verricht te beoordelen.

  • 2 De minister kan nadere eisen stellen aan de visitatie, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 4. Wijziging andere regelingen en overgangsbepaling

Artikel 4.6. Wijziging Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020

[Red: Wijzigt de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017-2020.]

Artikel 4.8. Indieningstermijn verantwoordingsbescheiden over 2017

[Vervallen per 12-11-2019]

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.1. Inwerkingtreding

  • 1 De hoofdstukken 1, 3 en 5 treden in werking met ingang van 8 februari 2016.

  • 3 De artikelen 4.6 en 4.7 treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werken terug tot en met 4 november 2015.

Artikel 5.2. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Bussemaker

  1. Inclusief loon- en prijsbijstelling 2023. ^ [1]
  2. Inclusief loon- en prijsbijstelling 2023. ^ [2]
  3. Inclusief loon- en prijsbijstelling 2023. ^ [3]