Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 19-04-2023 t/m heden

Besluit van 30 september 2015, houdende vaststelling van nieuwe regels voor bepaalde gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 517/2014 van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en een aantal daarmee verband houdende verordeningen en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van 16 september 2009 betreffende ozonlaagafbrekende stoffen (Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 25 maart 2015, nr. IenM/BSK-2015/40181, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, in overeenstemming met Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Economische Zaken;

Gelet op Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PbEU L 150), Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende ozonlaag afbrekende stoffen (herschikking) (PbEU L 286), Verordening (EG) nr. 1494/2007 van de Europese Commissie van 17 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van de vorm van etiketten en aanvullende etiketteringseisen betreffende producten en apparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten (PbEU L 332), Verordening (EG) nr. 1497/2007 van de Europese Commissie van 18 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire brandbeveiligingssystemen die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten (PbEU L 333), Verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Europese Commissie van 19 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (PbEU L 335), Verordening (EG) nr. 303/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot instelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (PbEU L 92), Verordening (EG) nr. 304/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van bedrijven en personeel op het gebied van stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten (PbEU L 92), Verordening (EG) nr. 305/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars (PbEU L 92), Verordening (EG) nr. 306/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur (PbEU L 92), Verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma’s en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen (PbEU L 92);

Gelet op de artikelen 8.40, eerste lid, 9.2.2.1, eerste lid, en 11a.2, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer en de artikelen 257b en 257ba van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 juni 2015, nr. W14.15.0088/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 18 september 2015, nr. IenM/BSK-2015/133386, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, in overeenstemming met Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. erkenning: beschikking van Onze Minister waarbij wordt vastgesteld dat een instelling voor het afgeven van een certificaat voldoet aan de bij of krachtens dit besluit geldende voorwaarden;

  • b. F-gassenverordening: Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PbEU L 150);

  • c. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • d. Verordening ozonlaagafbrekende stoffen: Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende ozonlaagafbrekende stoffen (herschikking) (PbEU L 286);

  • e. marktdeelnemer: marktdeelnemer als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de EU-verordening markttoezicht;

  • f. aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij: aanbieder van een dienst zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241).

Artikel 2

Dit besluit en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone.

§ 2. Gefluoreerde broeikasgassen

Artikel 3

  • 1 Onze Minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 6, 11 en 15 van de F-gassenverordening.

  • 2 Onze Minister is de bevoegde instantie, bedoeld in de artikelen 17 en 19 van de F-gassenverordening.

Artikel 4

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 3 van de F-gassenverordening.

  • 2 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 4, eerste lid, eerste alinea, in verbinding met artikel 4, tweede, derde en vierde lid, van de F-gassenverordening. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 4, eerste lid, tweede en derde alinea en artikel 4, tweede lid, derde alinea van de F-gassenverordening.

  • 3 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 5 van de F-gassenverordening.

  • 4 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 6, eerste lid, in verbinding met artikel 6, tweede lid, eerste alinea, van de F-gassenverordening.

  • 5 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 6, derde lid, eerste en tweede alinea, in verbinding met artikel 11, vierde lid, van de F-gassenverordening.

  • 6 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 7 van de F-gassenverordening.

  • 7 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 8, eerste en tweede lid, van de F-gassenverordening.

  • 8 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 10, elfde lid, van de F-gassenverordening.

  • 9 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 11, eerste lid, in verbinding met bijlage III, van de F-gassenverordening. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 11, tweede of derde lid, van de F-gassenverordening.

  • 10 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 11, vierde en vijfde lid, van de F-gassenverordening.

  • 11 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 12, eerste lid, in verbinding met artikel 12, derde en vierde lid, van de F-gassenverordening.

  • 12 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 12, tweede lid, in verbinding met artikel 11, derde lid, van de F-gassenverordening.

  • 13 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 12, vijfde tot en met dertiende lid, van de F-gassenverordening.

  • 14 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, eerste alinea, van de F-gassenverordening. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in het geval en onder de voorwaarde, genoemd in artikel 13, eerste lid, tweede alinea, van de F-gassenverordening.

  • 15 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 13, tweede lid, van de F-gassenverordening.

  • 16 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 13, derde lid, eerste alinea, van de F-gassenverordening. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 13, derde lid, tweede tot en met vierde alinea, van de F-gassenverordening.

  • 17 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 14, eerste en tweede lid, van de F-gassenverordening.

  • 18 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 15, eerste lid, tweede alinea, in verbinding met de artikelen 16, vijfde lid, en 18 van de F-gassenverordening. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 15, tweede of vierde lid, van de F-gassenverordening.

  • 19 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 15, derde lid, in verbinding met artikel 15, eerste lid, tweede alinea, en de artikelen 16, vijfde lid, en 18 van de F-gassenverordening. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 15, tweede of vierde lid, van de F-gassenverordening.

  • 20 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 17, eerste lid, van de F-gassenverordening.

  • 21 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 19, eerste tot en met zesde lid, van de F-gassenverordening.

Artikel 5

  • 2 Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 2 tot en met 7 van verordening (EG) nr. 1497/2007 van de Europese Commissie van 18 december 2007 (PbEU L 333).

  • 3 Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 2 tot en met 4, 5, eerste en derde lid, 6, 7, eerste en tweede lid, in verbinding met artikel 7, derde lid, en 8 tot en met 10 van verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Europese Commissie van 19 december 2007 (PbEU L 335).

  • 5 Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 4, eerste lid, en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 304/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 (PbEU L 92).

  • 7 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, van verordening (EG) nr. 306/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 (PbEU L 92).

  • 8 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, van verordening (EG) nr. 307/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 (PbEU L 92).

Artikel 6

  • 1 Voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen, bedoeld in de artikelen 8, derde lid, en 10, tweede lid, van de F-gassenverordening, en de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de F-gassenverordening, beschikt een natuurlijk persoon over een certificaat dat is verleend door een instelling die daartoe beschikt over een erkenning.

  • 2 Voor het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de F-gassenverordening, beschikt een onderneming over een certificaat dat is verleend door een instelling die daartoe beschikt over een erkenning.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:

    • a. de eisen aan een natuurlijk persoon en een onderneming voor het verkrijgen, respectievelijk het verkrijgen en behouden, van een certificaat als bedoeld in het eerste en tweede lid;

    • b. de gegevens die de certificaten vermelden;

    • c. de verlening, schorsing en intrekking van certificaten, alsmede de registratie en openbaarmaking daarvan;

    • d. de bij de toepassing van dit besluit in acht te nemen tekst van de krachtens dit besluit genoemde niet-publiekrechtelijke regelingen.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van de artikelen 4, derde lid, en 5, van de F-gassenverordening nadere regels gesteld over de controle op de goede werking van een lekkagedetectiesysteem.

§ 3. Ozonlaagafbrekende stoffen

Artikel 7

Onze Minister is de bevoegde instantie, bedoeld in de artikelen 10 tot en met 15, 17, 18, 23, 27 en 28 van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

Artikel 8

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 4, 5, eerste en tweede lid, in verbinding met het derde lid, en 6 van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 5, derde lid, of de artikelen 7 tot en met 14 van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 2 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 15, tweede en derde lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 3 Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 16, 18, tweede tot en met vierde lid, 22, eerste, tweede en vierde lid, 23, eerste tot en met derde lid, vijfde en zesde lid, en 27, eerste tot en met zevende en negende lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 4 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 17, eerste lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 17, tweede tot en met vierde lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 5 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 20, eerste en vierde lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 20, tweede en derde lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 6 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 24, eerste lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen, tenzij vrijstelling als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend.

  • 7 Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een vergunning als bedoeld in de artikelen 10, zesde lid, 15, derde lid, en 17, vierde lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 8 Het is verboden te handelen in strijd met de toestemming verleend krachtens de artikelen 13, eerste lid, tweede volzin, en 14, tweede tot en met vierde lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen of met de goedkeuring verleend krachtens artikel 12, eerste lid, tweede volzin, van die verordening.

  • 9 Het is verboden om chloorfluorkoolstoffen- of chloorfluorkoolwaterstoffenhoudende koel- en vriesapparatuur voor handelsdoeleinden voorhanden te hebben die afkomstig is van particuliere huishoudens of van anderen dan particuliere huishoudens voor zover deze apparatuur naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar is met die van particuliere huishoudens.

Artikel 9

  • 1 Voor de terugwinning van gereguleerde stoffen, bedoeld in artikel 22, eerste en vijfde lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen en de controle op lekkage, bedoeld in 23, tweede lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen, beschikt een natuurlijk persoon over een certificaat dat is verleend door een instelling die daartoe beschikt over een erkenning.

  • 2 Voor installatie, onderhoud of service, reparatie en buitendienststelling van apparatuur of systemen als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen, die gereguleerde stoffen bevat, beschikt zowel de natuurlijk persoon die deze werkzaamheden verricht als de onderneming die deze werkzaamheden voor een derde verricht over een certificaat dat is verleend door een instelling die daartoe beschikt over een erkenning.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:

    • a. de eisen aan een natuurlijk persoon en een onderneming voor het verkrijgen, respectievelijk het verkrijgen en behouden, van een certificaat als bedoeld in het eerste en tweede lid;

    • b. de gegevens die de certificaten vermelden;

    • c. de verlening, schorsing en intrekking van certificaten, alsmede de registratie en openbaarmaking daarvan;

    • d. de bij de toepassing van dit besluit in acht te nemen tekst van de krachtens dit besluit genoemde niet-publiekrechtelijke regelingen.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van de artikelen 22, vijfde lid, eerste volzin, en 23, eerste en derde lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen nadere regels gesteld. Deze regels kunnen inhouden dat bepalingen van de F-gassenverordening van overeenkomstige toepassing zijn op werkzaamheden als bedoeld in het eerste of tweede lid of andere handelingen als bedoeld in artikel 1 van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

§ 4. Erkenning van instellingen die natuurlijke personen en ondernemingen certificeren

Artikel 10

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag een erkenning verlenen aan een instelling voor het verstrekken van certificaten als bedoeld in de artikelen 6 en 9 aan natuurlijke personen of ondernemingen.

  • 3 De erkenning wordt voor onbepaalde tijd verleend en is niet overdraagbaar.

Artikel 11

  • 1 Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van indiening van de aanvraag en de bij de aanvraag te verstrekken gegevens.

Artikel 12

  • 1 Onze Minister verleent de erkenning geheel of gedeeltelijk, indien de desbetreffende instelling:

    • a. heeft voldaan aan de bij of krachtens artikel 11 gestelde vereisten;

    • b. niet in staat van faillissement verkeert of geen surseance van betaling heeft verkregen;

    • c. geacht kan worden onafhankelijk en onpartijdig te zijn bij de uitvoering van haar werkzaamheden;

    • d. de natuurlijke personen en ondernemingen registreert die zij heeft gecertificeerd;

    • e. beschikt over personeel dat voor het uitvoeren van de beoordelingen van natuurlijke personen of ondernemingen voldoet aan bij ministeriële regeling vastgestelde eisen;

    • f. op een geaggregeerd niveau de gegevens zal bijhouden van de registraties die ingevolge artikel 6 van de F-gassenverordening plaatsvinden, tenzij de aanvraag alleen betrekking heeft op het certificeren van personen;

    • g. voldoet aan bij ministeriële regeling aan instellingen te stellen kwaliteitseisen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het gestelde in het eerste lid, onder c, d en f.

Artikel 13

  • 1 Op verzoek van de erkende instelling kan de erkenning worden gewijzigd.

  • 2 Op het verzoek zijn de artikelen 11 en 12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

  • 1 Een instelling verstrekt geen certificaten als bedoeld in de artikelen 6 en 9 aan natuurlijke personen of ondernemingen zonder daartoe verleende erkenning.

  • 3 Een erkende instelling certificeert geen natuurlijke personen of ondernemingen, waarmee de instelling organisatorisch, financieel of juridisch verbonden is, tenzij deze verbondenheid alleen voortvloeit uit een tussen partijen ten behoeve van de certificering gesloten overeenkomst van opdracht.

  • 4 Een erkende instelling schorst een door haar verstrekt certificaat of trekt deze in als Onze Minister een daartoe strekkende aanwijzing heeft gegeven omdat de houder van het certificaat in strijd heeft gehandeld met verplichtingen, gesteld bij of krachtens dit besluit, de F-gassenverordening of de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de verplichtingen waaraan erkende instellingen moeten voldoen. Deze regels kunnen betrekking hebben op de tarieven die de erkende instellingen voor het verstrekken van certificaten in rekening brengen.

Artikel 15

  • 1 Onze Minister kan de erkenning van een instelling schorsen, indien de instelling een bij of krachtens dit besluit gestelde verplichting niet nakomt of niet is nagekomen.

  • 2 In geval van schorsing geeft Onze Minister de instelling gedurende een door hem te bepalen periode de gelegenheid de tekortkoming op te heffen.

  • 3 Indien de tekortkoming door de instelling binnen de door Onze Minister gestelde termijn naar het oordeel van Onze Minister is opgeheven, wordt de schorsing van de erkenning opgeheven.

  • 4 Het besluit tot schorsing vermeldt de termijn gedurende welke de schorsing van kracht is. Deze termijn is ten hoogste twee jaar.

Artikel 16

  • 1 Onze Minister kan de erkenning van een instelling intrekken indien:

    • a. de instelling hierom verzoekt;

    • b. de instelling naar het oordeel van Onze Minister ernstig tekort is geschoten bij de naleving van een bij of krachtens dit besluit gestelde verplichting;

    • c. de erkenning ingevolge artikel 15, eerste lid, is geschorst en de tekortkoming niet binnen de in artikel 15, tweede lid, bedoelde termijn is opgeheven, of

    • d. aan de instelling surseance van betaling is verleend of de instelling in staat van faillissement verkeert.

  • 2 De instelling stelt de ondernemingen die zij heeft gecertificeerd onmiddellijk op de hoogte van het besluit van Onze Minister tot intrekking van de erkenning.

  • 3 Na intrekking van de erkenning blijven de door de instelling aan ondernemingen afgegeven certificaten gedurende ten hoogste een jaar geldig.

§ 5. Wederzijdse erkenning

Artikel 17

Met een erkenning wordt gelijkgesteld een erkenning, afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.

§ 5a. Uitvoering van verordening (EU) nr. 2019/1020

Artikel 17a

  • 1 Het is marktdeelnemers verboden ten aanzien van producten die vallen onder de F-gassenverordening en de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen te handelen in strijd met artikel 7, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/1020.

  • 2 Het is een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij verboden ten aanzien van producten die vallen onder de F-gassenverordening en de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen te handelen in strijd met artikel 7, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2019/1020.

§ 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18

Artikel 23

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 24

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 30 september 2015

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

W.J. Mansveld

Uitgegeven de vijftiende oktober 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Naar boven