11. Praktijkervaring
Eisen aan praktische ervaring voor de algemene bevoegdverklaring VLOS in combinatie met de bijzondere bevoegdverklaring, bedoeld in artikel 2, onderdeel a:
De praktische opleidingseisen bestaan uit de onderdelen ‘basis vliegtechnieken’ en ‘operationele vliegtraining’. Beide onderdelen vragen om de beheersing van een aantal vaardigheden.
De vereiste vaardigheden voor de basis vliegtechnieken bestaan uit:
• Vaste manoeuvres, inclusief het maken van bochten linksom en rechtsom;
• Het vliegen van achtpatronen;
• De RPAS besturen, waarbij het systeem naar de piloot toe vliegt;
• Vliegen onder verschillende meteocondities, conform de specificaties van de RPAS-producent;
• Voor vliegtuigen specifiek: landen onder een hoek van maximaal 45 graden;.
Deze manoeuvres dienen allemaal, zowel handmatig, in het geval de RPAS deze besturingsmode heeft, als met de autopilot uitgevoerd te worden.
De operationele vliegtraining heeft betrekking op de benodigde vaardigheden ten behoeve van het uitvoeren van de operatie en bestaat uit:
• Voorbereiding van de operatie en de vlucht, conform het operations manual;
• Het vliegen onder druk van de klant;
• Het uitvoeren van een complexe operatie binnen de VLOS-grenzen;
• Omgaan met faalcondities tijdens de vlucht, zoals oriëntatieverlies, contactverlies met het satellietsysteem en het falen van noodsystemen;
• Ervaring met RPAS specifieke voorzieningen zoals bijvoorbeeld verlichting, zichtcamerasystemen en andere visuele hulpmiddelen;
• In staat zijn om verantwoord te kunnen vliegen als er windvlagen zijn en met name in staat zijn om op basis van de wind omstandigheden te beslissen of vliegen verantwoord is.
De ervaring moet opgedaan zijn onder toezicht van een FI (RPA) binnen twee jaren onmiddellijk voorafgaande aan het praktijkexamen.
Eisen aan praktische ervaring voor de algemene bevoegdverklaring EVLOS in combinatie met de bijzondere bevoegdverklaring, bedoeld in artikel 2, onderdeel a:
De praktische opleidingseisen bestaan uit de onderdelen ‘basis vliegtechnieken’ en ‘operationele vliegtraining’. Beide onderdelen vragen om de beheersing van een aantal vaardigheden.
De vereiste vaardigheden voor de basis vliegtechnieken bestaan uit:
• Vaste manoeuvres, inclusief het maken van bochten linksom en rechtsom,
• Het vliegen van achtpatronen;
• De RPAS besturen, waarbij het systeem naar de piloot toe vliegt;
• Vliegen onder verschillende meteocondities, conform de specificaties van de RPAS-producent;
• Voor vliegtuigen specifiek: landen onder een hoek van maximaal 45 graden.
• Deze manoeuvres dienen allemaal met de autopilot uitgevoerd te worden, en als de RPA handmatig bestuurd kan worden, ook handmatig.
De operationele vliegtraining heeft betrekking op de benodigde vaardigheden ten behoeve van het uitvoeren van de operatie en bestaat uit:;
• Voorbereiding van de operatie en de vlucht, conform het operations manual;
• Het vliegen onder druk van de klant;
• Het uitvoeren van een complexe operatie binnen de EVLOS-grenzen;
• Omgaan met faalcondities tijdens de vlucht, zoals oriëntatieverlies, contactverlies met het satellietsysteem en het falen van noodsystemen;
• Ervaring met RPAS specifieke voorzieningen zoals bijvoorbeeld verlichting, zichtcamerasystemen en andere visuele hulpmiddelen;
• In staat zijn om verantwoord te kunnen vliegen als er windvlagen zijn en met name in staat zijn om op basis van de wind omstandigheden te beslissen of vliegen verantwoord is;
• Beheersing van de procedure om de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van botsingen met andere luchtvaartuigen over te dragen van de bestuurder op de waarnemer en van de waarnemer op de bestuurder;
• Beheersing van crew management.
De ervaring moet opgedaan zijn onder toezicht van een FI (RPA) in de twee jaren onmiddellijk voorafgaande aan het praktijkexamen.