Uitvoeringsregeling Wmo 2015

Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 10-11-2024.
Geldend van 30-05-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Minister: Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • Ministers: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie;

  • inspanningsgerichte uitvoeringsvariant: uitvoering van maatschappelijke ondersteuning waarbij er een afspraak is tussen het college en de aanbieder over de levering van een specifiek product of dienst in een afgesproken eenheid;

  • iWmo: door het Zorginstituut beheerde standaarden als bedoeld in artikel 2.6.7a, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bestaande uit bedrijfsregels, berichtenstandaarden en berichtspecificaties;

  • outputgerichte uitvoeringsvariant: uitvoering van maatschappelijke ondersteuning waarbij er een afspraak is tussen het college en de aanbieder over het te behalen resultaat;

  • Covid-19: de ziekte veroorzaakt door coronavirus-SARS-CoV-2.

Hoofdstuk 2. Persoonsgebonden budget

Artikel 2

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. derde: derde als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet;

  • b. hulp uit het sociale netwerk: natuurlijk persoon die maatschappelijke ondersteuning verleent die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen hem en de cliënt bestaande sociale relatie, tenzij die maatschappelijke ondersteuning beroeps- of bedrijfsmatig wordt verleend.

Artikel 2a

  • 1 De cliënt sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere derde die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget maatschappelijke ondersteuning laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer van een derde is betrokken of een hulp uit het sociaal netwerk maatschappelijke ondersteuning zal verlenen.

  • 2 Overeenkomsten als bedoeld in het eerste lid, zijnde een arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst van vervoer, worden opgesteld

    volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van die overeenkomst, en bevatten bovendien ten minste:

    • a. een weergave van de wijze waarop de derde zal voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van de cliënt;

    • b. de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 2b, vierde lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek maandbetalingen;

    • c. een beding, inhoudende dat de gemeente een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget maatschappelijke ondersteuning levert, indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag;

    • d. indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.

  • 3 De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college en de Sociale verzekeringsbank.

  • 4 Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de overeenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet.

  • 6 Een wijziging van een goedgekeurde overeenkomst wordt onmiddellijk aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

  • 7 Op verzoek van een college kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepalen dat dat college, voor zover het de goedkeuring van de overeenkomst van cliënten aan wie het college een persoonsgebonden budget verstrekt en het kenbaar maken van een wijziging van die overeenkomst betreft, voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid in de plaats treedt van de Sociale verzekeringsbank. Indien de vorige zin is toegepast bericht het college de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van wijzigingen als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 2ab

  • 1 Indien van toepassing kan een cliënt ten laste van zijn persoonsgebonden budget een hulp uit het sociaal netwerk voor maatschappelijke ondersteuning, die zonder dienstbetrekking wordt verleend, laten betalen:

    • a. een tegemoetkoming van maximaal € 141 per kalendermaand;

    • b. een door het college vastgestelde tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding en reiskosten ten behoeve van de hulp.

    Daartoe draagt hij zorg voor een verklaring. De verklaring wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank. De Sociale verzekeringsbank stelt onmiddellijk het college daarvan in kennis.

  • 2 Een cliënt kan niet een overeenkomst als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, onderdeel b, en de hiergenoemde verklaring met betrekking tot dezelfde derde, die ten laste van het persoonsgebonden budget betalingen zou ontvangen, indienen.

  • 3 Een verklaring wordt opgesteld volgens het vigerende, door de Sociale verzekeringsbank vastgestelde model en bevat ten minste:

    • a. de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de hulp uit het sociaal netwerk;

    • b. de ingangsdatum vanaf wanneer op verzoek een tegemoetkoming kan worden verstrekt;

    • c. de mededelingen dat de hulp uit het sociaal netwerk zonder dienstbetrekking maatschappelijke ondersteuning zal leveren aan de cliënt en of een bedrag per kalendermaand en of door het college vastgestelde bedragen worden aangevraagd;

    • d. de handtekening van de cliënt, waarmee die cliënt aangeeft dat hij inderdaad jeugdhulp uit het sociaal netwerk zal ontvangen, alsmede de handtekening van de hulp uit het sociaal netwerk.

  • 4 De verklaring, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college.

  • 5 Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de verklaring voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid.

  • 6 Een wijziging van een goedgekeurde verklaring wordt onmiddellijk met een formulier aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

Artikel 2b

  • 2 In het kader van het budgetbeheer draagt de Sociale verzekeringsbank voor zover deze verschuldigd zijn loonbelasting, premies voor de sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in de Zorgverzekeringswet af, tenzij het gaat om tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2ab.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget voor overeengekomen maatschappelijke ondersteuning die voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst voor vervoer, uitsluitend aan de derde aan de hand van:

    • a. een declaratie voor geleverde maatschappelijke ondersteuning;

    • b. een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij overeengekomen periodieke maandbetalingen;

    • c. een declaratie of overeenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen maatschappelijke ondersteuning, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, of, voor zover het sociaal-recreatief vervoer betreft, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2020, als gevolg van de maatregelen in verband met Covid-19, door de desbetreffende derde, niet is verleend;

    • d. een declaratie of overeenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen maatschappelijke ondersteuning, in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021, niet is verleend in verband met:

      • 1°. een besmetting van de budgethouder of desbetreffende derde, werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht, met Covid-19;

      • 2°. een noodzakelijke quarantaine van de budgethouder of desbetreffende derde in verband met Covid-19;

      • 3°. een besmetting met Covid-19 op de dagbesteding;

      • 4°. de door een dagbesteding overeenkomstig de bij of krachtens de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 genomen maatregelen;

      • 5°. het niet kunnen verlenen overeenkomstig de maatregelen in verband met Covid-19 vanwege een beperking bij de budgethouder als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, onderdelen d en e, van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19; of

    • e. een declaratie of overeenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen maatschappelijke ondersteuning, als gevolg van het ontvangen van een vaccinatie voor Covid-19 voor ten hoogste twee uur niet is verleend.

  • 4 Een declaratie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a, c, d en e, bevat:

    • a. de naam van de derde, en

      • 1°. het nummer waarmee de derde staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, of,

      • 2°. indien de derde niet over dat nummer kan beschikken, de geboortedatum of het burgerservicenummer van de derde;

    • b. de naam van de cliënt en zijn adres of burgerservicenummer of klantnummer bij de Sociale verzekeringsbank;

    • c. het tarief;

    • d. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen; en

    • e. een handtekening van de cliënt of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

  • 5 Indien voor de geleverde maatschappelijke ondersteuning een goedgekeurde verklaring bestaat, betaalt de Sociale verzekeringsbank de hulp uit het sociaal netwerk op aanvraag van de cliënt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2ab, eerste lid, uit. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen indien het verzoek is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

  • 6 De Sociale verzekeringsbank kan een betaling uit het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, weigeren of opschorten:

    • a. bij het intrekken of herzien van een beslissing op een of meer van de gronden, bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, van de wet;

    • b. indien een declaratie niet voldoet aan de voorwaarden van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of aan de overeenkomst of verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

    • c. wegens strijd met het recht, waaronder het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst van vervoer, of het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank;

    • d. indien de derde een declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de prestatie is verleend, heeft ingediend bij de cliënt;

    • e. indien de Sociale verzekeringsbank een declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de cliënt, deze heeft ontvangen;

    • f. indien de Sociale verzekeringsbank een verzoek als bedoeld in het vierde lid, niet heeft ontvangen binnen vier weken na de kalendermaand waarop een verzoek betrekking heeft;

    • g. indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, de Sociale verzekeringsbank daarom verzoekt.

  • 7 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie of van het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, tenzij de declaratie of het verzoek onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het vierde lid of vijfde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verleend uit tot herstel van de declaratie of het verzoek. Na herstel wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie of het verzoek niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid, wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 8 Sociale verzekeringsbank verricht periodieke maandbetalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, uiterlijk binnen dertig dagen na afloop van de maand waarin de zorg geleverd is. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van de periodieke maandbetaling werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 9 Indien de cliënt in aanvulling op de bij de beschikking, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet toegekende maatschappelijke ondersteuning aanvullende maatschappelijke ondersteuning heeft gecontracteerd, betaalt de Sociale verzekeringsbank deze indien daartoe voldoende geld is gestort. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende maatschappelijke ondersteuning binnen redelijke termijn de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

  • 10 De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de cliënt bij zijn werkgeverstaken of opdrachtgeverschap waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.

  • 11 De cliënt houdt een administratie bij van het totaal aan niet-geleverde ondersteuning per derde aan wie betalingen zijn verricht op grond van het derde lid, onderdelen c, d en e. Deze administratie bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. de naam van de derde;

    • b. het overeengekomen tarief; en

    • c. een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen.

  • 12 De cliënt bedoeld in het elfde lid, verstrekt op verzoek van het college voor elke derde het op grond van het derde lid, onderdelen c, d en e, totaal aantal betaalde uren inclusief het bijbehorende totaalbedrag door middel van een daartoe beschikbaar gesteld formulier aan de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 2c

  • 1 In afwijking van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en het vierde en vijfde lid van dat artikel, kan de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de cliënt, betalen:

    • a. door die cliënt gemaakte vervoerskosten; of

    • b. een verantwoordingsvrij bedrag voor maatschappelijke ondersteuning.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie voor vervoerskosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld

Artikel 2d

De cliënt doet aan de Sociale verzekeringsbank op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van gegevens waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet, of het uitvoeren van betalingen ten laste van het persoonsgebonden budget.

Artikel 2e

  • 1 In het belang van een gecoördineerde uitvoering van het persoonsgebonden budget ondersteunt de Sociale verzekeringsbank het college bij de uitoefening van diens taken als de verstrekker van dat budget.

  • 2 De Sociale verzekeringsbank en het college werken samen aan de digitalisering en standaardisering van de uitvoering van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 2a. Uitwisseling van gegevens voor de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage

Artikel 2f

De gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling en de inning, bedoeld in artikel 2.1.4b, eerste lid, van de wet, worden door het college uiterlijk binnen één maand na de dag waarop de voorziening is verstrekt of, indien de leveringsvorm een persoonsgebonden budget betreft, uiterlijk binnen vier maanden na de ingangsdatum van de toekenning van dat budget door het college, aan het CAK verstrekt.

Artikel 2g

  • 1 Indien de gegevens door het college onjuist of onvolledig zijn ingediend bij het CAK, stuurt het CAK zo spoedig mogelijk na indiening een uitnodiging tot herstel aan het college.

  • 2 Het college dient zo spoedig na ontvangst van de uitnodiging, bedoeld in het eerste lid, het herstelde bericht bij het CAK in.

Artikel 2h

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor beschermd wonen, vergelijken het college en het CAK ten minste elke twee maanden hun administraties houdende de gegevens van de cliënten die noodzakelijk zijn voor de juiste uitvoering van hun taken.

  • 2 Indien naar aanleiding van de in het eerste lid genoemde vergelijking blijkt dat sprake is van onvolledige of onjuiste gegevens in de administraties, corrigeert het CAK of het college zo spoedig mogelijk na die vergelijking de gegevens in hun administratie.

Hoofdstuk 3a. Tolkdiensten voor auditief beperkten

Paragraaf 1. Aanspraak op tolkdiensten

Artikel 3a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • afnemer: te ondersteunen persoon of personen, bedoeld in artikel 3a.1.1, tweede lid, van de wet;

  • tolk: tolk Nederlandse Gebarentaal of schrijftolk die tolkdiensten verleent ten laste van het UWV op grond van artikel 3a.1.1 van de wet;

  • tolkdienst: tolkdienst van een tolk Nederlandse Gebarentaal of schrijftolk die deze diensten verleent ten laste van het UWV op grond van artikel 3a.1.1 van de wet;

  • tolk op afstand: tolk die zijn tolkdiensten verricht vanuit een andere locatie, niet zijnde de locatie waar de afnemer zich bevindt.

Artikel 3b

  • 1 Het UWV draagt zorg voor continue bereikbaarheid om een afnemer te bemiddelen naar tolken in geval van spoed.

  • 2 Het UWV kent in ieder geval 30 uren aan tolkdiensten toe aan een afnemer per jaar. Indien de afnemer zowel auditief als visueel beperkt is, kent het UWV in ieder geval 168 uur aan deze tolkdiensten toe per jaar. Dit laat de aanvullende uren die zijn toegekend op grond van artikel 4a.1.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, onverlet.

  • 3 Indien de dienstverlening door een tolk op afstand wordt verricht, wordt voor 3 uren dienstverlening door een tolk op afstand slechts 1 uur tolkdienstverlening in mindering gebracht op de toegekende vaste beschikbare uren, genoemd in het tweede lid. Indien in totaal meer dan 15 uren dienstverlening van een tolk op afstand wordt afgenomen, wordt voor 1 uur dienstverlening 1 uur in mindering gebracht op het aantal toegekende vaste beschikbare uren, genoemd in het tweede lid, voor de afnemer.

  • 4 Dienstverlening van maximaal twee tolken voor één afnemer wordt alleen vergoed in situaties waar langer dan 2 uren onafgebroken getolkt dient te worden, waarbij vooraf vaststaat dat het achtereenvolgens inzetten van verschillende tolken niet mogelijk is.

  • 5 Voor de dienstverlening, bedoeld in het vierde lid, van twee tolken wordt 1 uur in mindering gebracht op de toegekende vaste beschikbare uren voor de afnemer, genoemd in het tweede lid.

  • 6 Het UWV vergoedt de werktijd van de betrokken tolk tijdens pauzes van de afnemer.

Artikel 3c

Bij de aanvraag legt de persoon alle documenten die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag op grond van artikel 4a.1.1 van het Uitvoeringsbesluit, waaronder in ieder geval informatie over de aard van de opdracht indien twee tolken tegelijkertijd voor één afnemer zouden tolken.

Artikel 3d

Een declaratie van een vergoeding bevat een handtekening of een elektronische handtekening van de afnemer.

Paragraaf 2. Vergoeding van tolken

Artikel 3e

  • 1 De vergoeding voor tolkdiensten bedraagt ten hoogste € 60,75 (exclusief btw) per uur per tolk of, indien de dienstverlening geen hele uren beslaat, een bedrag naar rato van dat uur afgerond op vijftien minuten. Voor tolk op afstand mag 130% van dit tarief in rekening worden gebracht.

  • 2 Voor het verlenen van tolkdiensten wordt in geval van de hieronder vermelde buitengewone werktijden, de uurvergoeding vastgesteld op het daarbij aangegeven percentage van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid:

    Maandag t/m vrijdag

    • 0:00 uur tot 6.00 uur: 145%

    • 6.00 uur tot 8.00 uur: 120%

    • 18.00 uur tot 22.00 uur: 120%

    • 22.00 uur tot 24.00 uur: 145%

    Zaterdag

    • 0:00 uur tot 6.00 uur: 145%

    • 6.00 uur tot 22.00 uur: 140%

    • 22.00 uur tot 24.00 uur: 145%

    Zondag of algemeen erkende feestdag

    • 0.00 uur tot 24.00 uur: 155%

  • 3 Met uitzondering van de situatie, bedoeld in artikel 3b vijfde lid, wordt voor toepassingen voor groepen van afnemers afgeweken van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, en wordt door het UWV een passende vergoeding verstrekt.

  • 4 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar gewijzigd met het percentage waarmee het indexcijfer van de Cao-lonen in de gezondheids- en welzijnszorg over de maand september, die daaraan voorafgaat, afwijkt van het indexcijfer waarop de laatste vaststelling van het bedrag is gebaseerd en door de voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV openbaargemaakt.

Artikel 3f

  • 1 Het UWV verstrekt een vergoeding voor vervoerskosten van € 0,70 per gereden kilometer aan een tolk op basis van het aantal werkelijk gereisde kilometers. Dit aantal wordt bepaald aan de hand van ‘de snelste route’ op basis van de routeplanner die door het UWV wordt gehanteerd, op basis van volledige postcodes en per enkele reis. Voor de vervoersvergoeding geldt een maximum van 60 kilometer per enkele reis, met uitzondering van personen, die zowel een auditief als visuele beperking hebben. De gereisde afstand wordt naar boven afgerond op hele kilometers.

  • 2 Indien een tolkdienst wordt toegekend aan een afnemer die zowel een auditief als visuele beperking heeft, geldt het maximum aantal kilometers per enkele gemaakte reis als bedoeld in het eerste lid niet.

  • 3 In afwijking van het eerste lid worden voor onderstaande postcodegebieden een maximum enkele reisafstand van 90 kilometer vergoed:

    • 1790 tot en met 1799

    • 4300 tot en met 4699

    • 5900 tot en met 6499

    • 7800 tot en met 7899

    • 8400 tot en met 9999.

    Voor schrijftolken gelden eveneens de volgende aanvullende postcodegebieden:

    • 1600 tot en met 1699

    • 1700 tot en met 1789

    • 7500 tot en met 7799

    • 7900 tot en met 7999

    • 8300 tot en met 8399.

  • 4 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex over de maand september die aan het betreffende kalenderjaar voorafgaat. De voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV maakt de consumentenprijsindex openbaar.

Artikel 3g

  • 1 In het geval dat degene die krachtens artikel 3a.1.1 van de wet een vergoeding van het UWV wenst voor tolkdiensten minder dan 24 uur voor het tijdstip van aanvang van de dienstverlening annuleert, telt het aantal verzochte uren mee voor de urennorm, bedoeld in artikel 3b, tweede lid.

  • 2 Bij een annulering als bedoeld in het eerste lid mag 50% van het tarief overeenkomstig artikel 3e, eerste lid, in rekening worden gebracht bij het UWV door de tolk of tolk op afstand. Bij een annulering bij de locatie van de persoon geldt eveneens een vergoeding voor de vervoerskosten van 50% van de vervoersvergoeding, bedoeld in artikel 3f, eerste lid.

Paragraaf 3. Financiering van de tolkvoorziening

Artikel 3h

  • 1 Het UWV biedt jaarlijks vóór 15 maart het gedeelte van het bestuursverslag dat betrekking heeft op de uitvoering van artikel 3a.3.1 van de wet, met het gedeelte van de jaarrekening dat daarop betrekking heeft aan de Minister aan. De verklaring omtrent de getrouwheid, bedoeld in artikel 35 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, bevat een afzonderlijke verklaring over het gedeelte dat betrekking heeft op de uitvoering van dit besluit.

  • 2 De tussentijdse verslagen die het UWV opstelt op grond van artikel 49, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie bevatten tevens een gedeelte over de uitvoering van dit besluit, welk gedeelte door het UWV wordt aangeboden aan de Minister.

  • 3 Het UWV biedt het gedeelte van de verslagen, bedoeld in het tweede lid, vóór 15 juni en 15 oktober aan.

  • 4 Het UWV neemt in het gedeelte van het bestuursverslag met jaarrekening, bedoeld in het eerste lid, ten minste een verslag van de werkzaamheden en het gevoerde beleid met betrekking tot de voorzieningen, bedoeld in artikel 3a.1.1 van de wet, op en tevens een toelichting op het gedeelte van de jaarrekening en de balans dat betrekking heeft op de uitvoering van dit besluit.

  • 5 De gedeelten van de tussentijdse verslagen, bedoeld in het tweede lid, geven, ten minste inzicht in de gerealiseerde uitgaven op grond van artikel 3a.1.1 van de wet, ten opzichte van de voor deze doeleinden verstrekte voorschotten.

Artikel 3i

  • 1 Het UWV dient jaarlijks vóór 1 december van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar waarin de kosten zullen worden gemaakt de aanvraag om een voorschot aan de Minister in.

  • 3 De Minister stelt de hoogte van het voorschot vast en verstrekt met ingang van het begrotingsjaar waarop het voorschot betrekking heeft maandelijks voor de 11e van de maand een twaalfde deel van het vastgestelde voorschot.

  • 4 De Minister kan, op verzoek van het UWV, de bevoorschotting aanpassen in de loop van een kalenderjaar.

  • 5 De Minister stelt binnen acht weken na ontvangst van het gedeelte van het bestuursverslag en de jaarrekening dat betrekking heeft op de uitvoering van artikel 3a.3.1 van de wet de eindafrekening vast.

Hoofdstuk 3b. Beperking uitvoeringslasten Wmo 2015

Artikel 3j

  • 2 Bij gebruik van de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant of de outputgerichte uitvoeringsvariant draagt het college ten aanzien van de financieringswijzen en administratieve processen en de wijze van gegevensuitwisseling, bedoeld in artikel 2.6.7a, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet zorg voor de toepassing van de iWmo.

  • 3 Toepassing van de iWmo houdt in ieder geval in dat er overeenkomstig de iWmo elektronisch berichtenverkeer is tussen gemeenten en de in het eerste lid bedoelde aanbieders bij het toewijzen, factureren en declareren, en leveren van producten, diensten of resultaten.

Artikel 3k

Indien de iWmo worden gewijzigd, wordt de wijziging van kracht vanaf het moment waarop deze openbaar is gemaakt door het Zorginstituut.

Hoofdstuk 4. Veilig Thuis

Paragraaf 1. financiële verantwoording

Artikel 4

Artikel 5

  • 1 Een Veilig Thuis-organisatie stelt de jaarverslaggeving en een jaardocument op dat ten minste een verantwoordingsdocument, het verslag, bedoeld in artikel 4.2.10 van de wet en andere informatie die wordt verstrekt op grond van het model, bedoeld in het derde lid, bevat.

  • 2 De jaarverslaggeving en het jaardocument worden ter inzage gelegd en op verzoek van de Ministers aan hen en aan derden verstrekt uiterlijk voor 1 juni of, indien de jaarverslaggeving en het jaardocument betrekking hebben op een Veilig Thuis-organisatie dat valt onder een gemeenschappelijke regeling in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarop zij betrekking hebben. In afwijking van de eerste zin worden de jaarverslaggeving en het jaardocument over de verslagjaren 2019 of 2020 ter inzage gelegd en op verzoek van de Ministers aan hen en aan derden verstrekt uiterlijk voor 1 oktober 2020, respectievelijk 1 oktober 2021.

  • 3 De jaarverslaggeving en het jaardocument worden opgesteld met gebruikmaking van het model te verkrijgen via de website www.jaarverslagenzorg.nl.

  • 4 De Minister stelt jaarlijks uiterlijk voor 1 oktober na overleg met betrokken partijen het model voor het volgende verslagjaar vast en kan dit model tussentijds herzien.

Artikel 6

  • 1 De jaarverslaggeving en het jaardocument, bedoeld in artikel 5, worden in elektronische vorm bij het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg ingediend voor 1 juni van het jaar volgend op het verslagjaar, dan wel uiterlijk voor 15 juli van dat jaar, indien zij betrekking hebben op een Veilig Thuis-organisatie dat valt onder een gemeenschappelijke regeling in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. In afwijking van de eerste zin worden de jaarverslaggeving en het jaardocument over de verslagjaren 2019 of 2020 ingediend voor 1 oktober 2020, respectievelijk 1 oktober 2021.

  • 2 De Minister kan een Veilig Thuis-organisatie uitstel van indiening verlenen op een gemotiveerd verzoek, dat uiterlijk acht weken vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde toepasselijke termijn moet zijn ingediend.

Artikel 6a

In afwijking van de artikelen 4 tot en met 6 is op de jaarverslaggeving van een Veilig Thuis-organisatie die tevens een zorgaanbieder is waarop artikel 40b van de Wet marktordening gezondheidszorg van toepassing is, de Regeling openbare jaarverantwoording WMG van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2. Beleidsinformatie Veilig Thuis

Artikel 7

Een Veilig Thuis-organisatie verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek structureel de gegevens, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit, op de wijze beschreven in bijlage A bij deze regeling.

Hoofdstuk 5. Cliëntervaringsonderzoek maatschappelijke ondersteuning

Artikel 8

  • 2 Voor het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die ten minste ingaat op hoe personen als bedoeld in het eerste lid indien toepasbaar:

    • a. de toegankelijkheid van voorzieningen ervaren;

    • b. de kwaliteit van de ondersteuning ervaren; of

    • c. de ondersteuning vinden bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie.

  • 3 Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan door middel van een representatieve steekproef worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6. Bedragen beschermd wonen en overgangsrecht Wmo 2015 AWBZ

Artikel 9

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 De termijn gedurende welke het bedrag van de uitkering, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, wordt afgetrokken van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.2, tweede en derde lid, van het Besluit, bedraagt een jaar, welke termijn aanvangt in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de uitkering is verkregen.

  • 3 De termijn gedurende welke het bedrag van de uitkering, genoemd in het eerste lid, onderdeel e tot en met g, wordt afgetrokken van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.2, tweede en derde lid, van het Besluit, bedraagt drie jaar, welke termijn aanvangt in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de uitkering is verkregen.

  • 4 De termijn gedurende welke het bedrag van de uitkering, genoemd in het eerste lid, onderdelen b, d, h en i, wordt afgetrokken van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.2, tweede en derde lid, van het Besluit, bedraagt tien jaar, welke termijn aanvangt in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de uitkering is verkregen.

Artikel 10

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit wordt in verband met zak- en kleedgeld in mindering gebracht:

  • a. voor de ongehuwde cliënt: € 4.167;

  • b. voor de gehuwde cliënten tezamen: € 6.482.

Artikel 11

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit worden in verband met de premie zorgverzekering in mindering gebracht:

    • a. voor de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 1.749 vermeerderd met 5,50% van het inkomen, met dien verstande dat minimaal € 2.670,21 en maximaal € 5.032,83 in mindering wordt gebracht;

    • b. voor de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 1.749, vermeerderd met 5,50% van het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, met dien verstande dat maximaal € 5.032,83 in mindering wordt gebracht;

    • c. voor de gehuwde cliënten die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt: voor ieder van de gehuwde cliënten € 1.749 vermeerderd met 5,50% van het inkomen van die gehuwde cliënt, met dien verstande dat voor ieder van de gehuwde cliënten minimaal € 2.380,99 en maximaal € 5.032,83 in mindering wordt gebracht;

    • d. voor de gehuwde cliënten die beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt wordt de aftrek voor ieder van de gehuwde cliënten overeenkomstig onderdeel b berekend en geldt voor ieder van de gehuwde cliënten het daarin genoemde maximumbedrag;

    • e. voor de gehuwde cliënten wordt de aftrek voor de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, berekend overeenkomstig de in onderdeel b geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximumbedrag;

    • f. voor de gehuwde cliënten wordt de aftrek voor de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt berekend overeenkomstig de in onderdeel c geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximum- en minimumbedrag.

  • 2 Indien de cliënt op 1 januari van het peiljaar aanspraak had op een zorgtoeslag, wordt op de aftrek, bedoeld in het eerste lid, in mindering gebracht:

    • a. voor de cliënt die ongehuwd is: een bedrag van € 1.336, met dien verstande dat als zijn inkomen € 22.356 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 13,61% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.356;

    • b. voor de cliënten die gehuwd zijn: een bedrag van € 2.553 met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen € 22.356 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 13,61% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.356.

Artikel 12

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit wordt in mindering gebracht:

  • a. voor de cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 2.183;

  • b. voor de cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 1.220.

Artikel 13

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 5 Het tweede lid is van toepassing indien een van beide gehuwde cliënten de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.

Artikel 13a

De bedragen, bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit, voor zover vastgesteld voor het lopende kalenderjaar, zijn de in bijlage B van deze regeling opgenomen bedragen.

Hoofdstuk 8. Overgang- en slotbepalingen

Artikel 20

Artikel 2, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing op het verrichten van betalingen uit het persoonsgebonden budget voor een verzekerde als bedoeld in artikel 8.3, derde lid, van de wet, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit of uiterlijk tot 1 januari 2016.

Artikel 19a

In afwijking van artikel 3j, tweede lid, hoeven de iWmo niet te worden toegepast bij de uitvoering van contracten die door de contractspartijen zijn ondertekend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, behalve voor zover:

  • a. deze contracten volgens de gezamenlijke contractspartijen ruimte laten voor toepassing daarvan, of

  • b. deze contracten na de inwerkingtreding van deze regeling worden gewijzigd.

Artikel 19b

Artikel 6a, zoals dat artikel luidde op 31 december 2021, blijft van toepassing op de jaarverslaggeving over verslagjaar 2020.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.J. van Rijn

De

Staatssecretaris

van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Bijlage A. bij artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015

Informatieprotocol Beleidsinformatie Veilig Thuis

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Per 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in werking getreden. Hierin wordt omschreven dat het college zorgdraagt voor het inrichten van een Veilig Thuis-organisatie. Hiernaast verstrekt Veilig Thuis kosteloos gegevens ten behoeve van beleidsinformatie aan gemeenten, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) (artikel 4.2.12, lid 1, Wmo 2015).

De Veilig Thuis-organisaties zijn in transformatie. Veilig Thuis-organisaties ontwikkelen zich tot organisaties die vanuit het perspectief van de veiligheid van betrokkenen, in overleg met de andere partijen in de keten, de voor de veiligheid benodigde interventies bepalen.

Deze transformatie is volop in ontwikkeling. Voor een deel is deze transformatie concreet geworden in het kwaliteitskader ‘Zicht op veiligheid’ dat het Landelijk Netwerk Veilig Thuis1 vaststelde in juli 2016. In het Handelingsprotocol 2.0, ingaande per 2019, staat de ontwikkeling en werkwijze van de Veilig Thuis-organisaties beschreven.

De beleidsinformatie is bedoeld voor gemeenten en de betrokken departementen als ondersteuning voor de beleidsontwikkeling voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De in dit protocol vastgelegde beleidsinformatie biedt een basis voor gemeenten voor hun informatiebehoefte van Veilig Thuis. Gemeenten zullen naast deze basisinformatie ook aanvullende informatievragen aan hun Veilig Thuis-organisatie willen stellen.

De beleidsinformatie Veilig Thuis betreft informatie over het aantal adviezen dat Veilig Thuis heeft gegeven, evenals het aantal casussen waarover Veilig Thuis een of meerdere meldingen heeft gekregen en daarin ondernomen activiteiten. Daarnaast wordt een aantal kenmerken van deze adviezen en casussen in beeld gebracht. Een deel van de gegevens, namelijk die over adviezen, betreft anonieme, niet aan een persoon gerelateerde gegevens.

Bij de casussen gaat het om het verstrekken van persoonsgegevens, namelijk het burgerservicenummer (BSN), de geboortedatum en het geslacht van de persoon of personen waarover een melding is gedaan en van de persoon of personen waarop de Veilig Thuis-activiteiten betrekking had, in het Handelingsprotocol 2.0 de zogenoemde directbetrokkenen.

In artikel 4.3.1, lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is bepaald dat de structurele verstrekking van gegevens voor de beleidsinformatie door Veilig Thuis plaatsvindt op elektronische wijze aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In artikel 4.3.1 lid 2 is bepaald dat de departementen en de colleges geen informatie opvragen die al aan het CBS structureel is geleverd.

In artikel 4.3.2. van datzelfde Uitvoeringsbesluit is omschreven om welke gegevens het gaat. In artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 is bepaald op welke wijze deze gegevens aan het CBS moeten worden geleverd en verwijzend naar het in de bijlage opgenomen informatieprotocol. Onderhavig informatieprotocol Veilig Thuis is de bijlage horend bij dit artikel.

Elke Veilig Thuis-organisatie levert elk halfjaar aan het CBS de gegevens zoals beschreven in dit Informatieprotocol. Het CBS verwerkt deze gegevens tot statistieken en rapportages en publiceert deze zodat iedereen daar gebruik van kan maken. Microdata (informatie op persoonsniveau) komen nooit in de openbaarheid. De inhoud van alle statistieken en rapportages die gepubliceerd worden, is niet herleidbaar tot een individu. Onderzoek op dit soort data is wel mogelijk via de zogenaamde remote access voorziening van het CBS, voor organisaties die daarvoor door het CBS geautoriseerd zijn. Ook dan geldt echter dat de gegevens die worden gepubliceerd naar aanleiding van dit onderzoek nog steeds niet tot een persoon te herleiden mogen zijn.

Het informatieprotocol wordt beheerd door het ministerie van VWS. In praktijk vindt het beheer plaats in afstemming met:

  • Het ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • Het Netwerk Veilig Thuis, het samenwerkingsverband van Veilig Thuis-organisaties.

  • De Vereniging Nederlandse Gemeenten namens alle gemeenten.

  • Het CBS.

  • Experts uit het veld.

Er wordt door het ministerie van VWS een adviescommissie samengesteld ten behoeve van het beheer van het informatieprotocol en de (duiding) van de beleidsinformatie van Veilig Thuis.

1.2. Doel en beheer

Dit informatieprotocol beschrijft zo gedetailleerd mogelijk:

  • Welke gegevens Veilig Thuis aan het CBS moet leveren.

  • Welke definities Veilig Thuis hierbij hanteert.

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van alle gegevens die aangeleverd moeten worden. Tussen haakjes is aangegeven in welke paragraaf van het informatieprotocol de gegevens nader worden omschreven.

Toegevoegd zijn voor de leesbaarheid van de eindgebruiker twee bijlagen welke hun oorsprong vinden in het Handelingsprotocol 2.0; definities Huiselijk geweld en kindermishandeling zoals die door Veilig Thuis worden gehanteerd en instructie anonimiseren.

Beleidsinformatie Veilig Thuis

Adviezen

Meldingen

Onderzoeken

• Aanleiding om contact op te nemen met Veilig Thuis (2.2)

• De aard van het geweld en/of mishandeling. (2.3)

• De hoedanigheid van degene die advies heeft gevraagd (2.4)

• Aanleiding om een melding te doen bij Veilig Thuis (3.2)

• Aard van het geweld en/of de mishandeling (3.3)

• De hoedanigheid van degene die de melding heeft gedaan (3.4)

• Datum van de melding (3.5)

• Datum van het triagebesluit (3.6)

• Vervolg op melding/ triagebesluit (3.7)

• Onderzoeksnummer (3.8)

• De aard van de derde partij aan wie (direct) is overgedragen/doorverwezen (3.9)

• Gegevens over de personen waarop de melding betrekking heeft. (3. 10)

• Datum start onderzoek (4.1)

• Datum afronding onderzoek (4.2)

• Uitkomst van het onderzoek (4.3)

• Aard van het geweld en/of de mishandeling (4.4)

• Vervolg naar aanleiding van het onderzoek (4.5)

• Gegevens over de personen waarop het onderzoek betrekking heeft. (4.6)

Ook is in het informatieprotocol opgenomen (hoofdstuk 5) welke contactgegevens de Veilig Thuis-organisaties over zichzelf aan het CBS moeten leveren. Deze gegevens heeft het CBS nodig om bij de Veilig Thuis-organisaties de halfjaarlijkse gegevensuitvraag voor de beleidsinformatie Veilig Thuis te kunnen doen.

1.3. Opbouw informatieprotocol

Het informatieprotocol bestaat uit twee delen:

  • Deel 1 bevat de te hanteren definities en keuzemogelijkheden voor de gegevens zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • Deel 2 bevat de beschrijving van het aanleverproces dat het CBS hanteert en dat de Veilig Thuis-organisaties moeten volgen voor het aanleveren van de gegevens en de technische eisen die hier voor gelden.

Deel 1. Gegevensdefinities

Toelichting:

In dit deel zijn alle definities nader uitgewerkt van de begrippen waarover Veilig Thuis gegevens dient aan te leveren. Waar van toepassing is aangegeven welke keuzeopties Veilig Thuis dient te hanteren, bijvoorbeeld bij de aard van het geweld of de mishandeling, inclusief de codes die het CBS voor deze opties hanteert. Deze codes zijn ook terug te vinden in de Bestandsdefinitie Veilig Thuis van het CBS, waarin de specificaties van de aan te leveren bestanden voor de beleidsinformatie Veilig Thuis beschreven zijn.

In feite worden er drie sets met gegevens aan het CBS geleverd, samengevoegd in één bestand:

  • Een set met gegevens over de adviezen die Veilig Thuis heeft gegeven;

  • Een set met gegevens over de meldingen (triages) die Veilig Thuis heeft afgehandeld;

  • Een set met gegevens over de onderzoeken die Veilig Thuis heeft afgehandeld.

De drie sets met gegevens worden ieder in een apart hoofdstuk uitgewerkt. Een aantal begrippen komt in meerdere sets voor. Voor de leesbaarheid is er voor gekozen om deze begrippen te herhalen. Per set gegevens zijn de begrippen dan compleet, zodat de lezer niet hoeft te bladeren. De uitwerking van de begrippen verschilt echter niet.

Deel 1 sluit af met hoofdstuk 5 waarin de contactgegevens staan weergegeven die het CBS nodig heeft over de Veilig Thuis-organisaties zelf.

2. Gegevens over adviezen

Om in beeld te hebben hoe vaak Veilig Thuis een advies geeft in verband met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling, worden gegevens uitgevraagd over de adviezen die Veilig Thuis heeft gegeven. Per advies wordt aangegeven wat de aanleiding was om contact op te nemen met Veilig Thuis (vorm van huiselijk geweld en/of kindermishandeling), de aard van het geweld (een inschatting) en wat de hoedanigheid is van degene die met Veilig Thuis contact heeft opgenomen (adviesvrager). Geen van deze gegevens zijn persoonsgegevens.

2.1. Definitie van advies

Artikel 4.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college zorg draagt voor de organisatie van een Veilig Thuis-organisatie. Eén van de taken van Veilig Thuis is het geven van advies en zo nodig bieden van ondersteuning aan ieder die in verband met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling om dit advies vraagt (artikel 4.1.1, derde lid).

Toelichting:

In bijlage 1 van het VNG-Model Handelingsprotocol Veilig Thuis is de definitie van advies als volgt uitgewerkt:

Een advies is een op de behoefte van de adviesvrager afgestemde set van aanwijzingen, raadgevingen en tips met als doel de adviesvrager in staat te stellen zelf verder te kunnen handelen in situaties van huiselijk geweld of kindermishandeling of bij een vermoeden daarvan.

Bij het leveren van gegevens aan het CBS krijgt elk gegeven advies een voor de betreffende Veilig Thuis-organisatie uniek identificatienummer.

Het VNG-model handelingsprotocol voorziet niet in meerdere contactmomenten met iemand die advies vraagt.

Een afgesloten advies met meerdere contactmomenten wordt gedefinieerd als afgesloten als het laatste contactmoment over de onderhavige casus met de adviesvrager is geweest. Het laatste contactmoment wordt door Veilig Thuis in overleg met de adviesvrager bepaald.

Aan het CBS worden uitsluitend gegevens over afgesloten adviezen geleverd.

2.2. Aanleiding om advies te vragen bij Veilig Thuis

Als aanleiding om contact op te nemen met Veilig Thuis wordt een keuze gemaakt uit de volgende opties:

  • (ex)Partnergeweld

  • Eergerelateerd geweld

  • Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (vanaf 65 jaar)

  • Geweld tegen ouders jonger dan 65 jaar door hun kinderen

  • Huwelijksdwang en achterlating

  • Kindermishandeling, kindcheck

  • Kindermishandeling, vechtscheiding

  • Kindermishandeling, anders

  • Huiselijk geweld, anders

  • Andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling

Toelichting:

In feite betreft het hier verschillende vormen en aanleidingen (kindcheck) van huiselijk geweld en kindermishandeling. Er zijn meerdere opties tegelijk per advies mogelijk. Een uitgebreide toelichting op de eerste zeven bovenstaande keuzemogelijkheden is opgenomen in hoofdstuk 8 van dit protocol. Zie ook paragraaf 3.2.

Veilig Thuis wordt ook vaak om advies gevraagd voor andere veiligheidsproblematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling, bijvoorbeeld een school die belt met zorgen over een suïcidale leerling. Deze adviezen kunnen worden opgenomen onder de categorie: andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling.

2.3. Aard van het geweld

Als aard van het geweld wordt een keuze gemaakt uit de volgende opties:

  • Lichamelijke mishandeling

  • Lichamelijke verwaarlozing

  • Psychisch geweld

  • Affectieve verwaarlozing

  • Pedagogische verwaarlozing

  • Seksueel misbruik

  • Financiële uitbuiting

  • Getuige van geweld in gezin

  • Münchhausen-by-proxy

  • Vrouwelijke genitale verminking

  • Anders onveilig

  • Anders (niet onveilig)

Toelichting:

De aard van het geweld en/of de mishandeling is een verbijzondering van de vorm van het huiselijke geweld of de kindermishandeling (zie 2.2.). Sommige opties zijn alleen van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische verwaarlozing, getuige van geweld in het gezin, Münchhausen-by-proxy en vrouwelijke genitale verminking.

Er zijn meerdere opties tegelijk per advies mogelijk. Zie ook paragraaf 3.3 en 4.4

2.4. Hoedanigheid van de adviesvrager

Bij de hoedanigheid van adviesvrager wordt een keuze gemaakt uit één van de volgende opties:

Beroepsmatig, werkzaam bij:

  • Gezondheidszorg Huisarts

  • Gezondheidszorg Kinderarts

  • Gezondheidszorg Geriater

  • Gezondheidszorg GGZ

  • Gezondheidszorg Anders:

  • Onderwijs: Basisonderwijs

  • Onderwijs: Voortgezet onderwijs

  • Onderwijs: anders

  • Maatschappelijke ondersteuning/lokaal veld/ wijkteams (welzijn en Jeugd):

  • Jeugdzorg Gecertificeerde instelling

  • Jeugdzorg anders

  • Kinderopvang

  • Politie

  • Justitie

  • Beroepsmatig: anders

Niet-beroepsmatig:

  • Direct betrokkene, jeugdige

  • Direct betrokkene, volwassene

  • Familielid van direct betrokkene

  • Persoon behorend tot het sociale netwerk

  • Buurtbewoner

  • Vrijwilliger

  • Niet-beroepsmatig anders

Toelichting:

Er is steeds maar één optie per advies mogelijk. Zie ook paragraaf 3.4

3. Gegevens over meldingen/Triagebesluiten

Om in beeld te krijgen hoeveel meldingen er over huiselijk geweld of kindermishandeling, of een vermoeden daarvan, zijn gedaan bij Veilig Thuis worden gegevens uitgevraagd over de meldingen (triagebesluiten) die Veilig Thuis heeft behandeld. Per melding (triage) wordt aangegeven wat de aanleiding was om contact op te nemen met Veilig Thuis, wat de aard van het geweld en/of de mishandeling is, wat de hoedanigheid is van degene die contact heeft opgenomen met Veilig Thuis, de datum van de melding en de datum van het (triage)besluit. Tot slot wordt aangegeven op welke personen de melding betrekking had. Van deze personen worden BSN, geboortedatum en geslacht uitgevraagd.

3.1. Melding/Triage

Artikel 4.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college zorg draagt voor de organisatie van een Veilig Thuis-organisatie. Eén van de taken van Veilig Thuis is fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling (artikel 4.1.1, tweede lid, onderdeel a).

Uit artikel 4.1.7 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 blijkt de termijn waarbinnen een zogenaamd triagebesluit moet worden genomen.

In bijlage 1 van het VNG-Model Handelingsprotocol Veilig Thuis is de melding als volgt uitgewerkt:

Het kenbaar maken aan Veilig Thuis van een situatie of vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling met vermelding van de persoonsgegevens van de direct betrokkene(n).

De Veilig Thuis-organisaties sluiten pas een melding af als de hele casus al of niet na onderzoek geheel kan worden afgesloten. Om verwarring te voorkomen wordt in het informatieprotocol structureel gesproken over triage/melding, in de zin dat er binnen de op grond van de in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vastgestelde termijn een beslissing is genomen over al of niet starten van een onderzoek naar kindermishandeling en/of huiselijk geweld.

Aan het CBS worden uitsluitend afgesloten triages doorgeleverd, ook als niet alle onderliggende of bijbehorende informatie meegeleverd kan worden.

Bij de in de verslagperiode afgesloten triages geldt dat deze geleverd moeten worden op het moment dat alle handelingen die direct betrekking hebben op de triage zelf zijn afgerond en geadministreerd, met uitsluiting van monitoring.

Bij het leveren van gegevens aan het CBS krijgt elke melding/triagebesluit een voor de betreffende Veilig Thuis-organisatie uniek identificatienummer.

3.1.1. Handelwijze zorgmeldingen politie

Veel gemeenten kiezen ervoor om de afhandeling van zorgmeldingen van de politie (zowel jeugd als huiselijk geweld) door Veilig Thuis te laten uitvoeren. Veilig Thuis wordt daarmee het loket voor alle zorgmeldingen van de politie.

Deze meldingen moeten beschouwd worden als een daadwerkelijke melding bij Veilig Thuis en Veilig Thuis zal daarom een triage uitvoeren. De betreffende Veilig Thuis-organisaties dienen alle afgesloten triagebesluiten te leveren aan het CBS, dus inclusief de zorgmeldingen politie: mutaties politie en corv-meldingen van de politie.

3.1.2. meerdere meldingen over één casus

Elke melding krijgt een eigen triagebesluit en nummer. Elke melding moet binnen vijf dagen getriageerd worden. Meerdere meldingen over één casus moeten worden behandeld als aparte meldingen. Deze meldingen worden gevoegd bij het gekozen vervolg van de lopende casus (zie de opties bij 3.7).

Als er een tweede melding komt over dezelfde casus wordt die behandeld als een aparte melding die een eigen triagebesluit krijgt. Als dit tweede besluit leidt tot een wijziging voor het vervolg van deze casus, dan wordt dit ook genoteerd bij het eerste triagebesluit. Dat wil zeggen: het aanvankelijke triagebesluit wordt niet gewijzigd noch overgeschreven, maar in het dossier wordt opgenomen dat het vervolg is aangepast vanwege een tweede melding.

Een nieuwe melding kan leiden tot een ander triagebesluit over dezelfde casus. Dat betekent dat er meer meldingen en besluiten over één casus kunnen zijn.

Als onderzoek het gekozen vervolg is n.a.v. het eerste triagebesluit en als dit besluit wordt gewijzigd nav het triagebesluit op een tweede melding over dezelfde casus, dan wordt het onderzoek op basis van het eerste triagebesluit afgesloten.

Als het gekozen vervolg na een triagebesluit ongewijzigd blijft nav een tweede melding én er is gekozen voor onderzoek, dan dient het onderzoek te worden afgesloten binnen 5 dagen en tien weken vanaf de datum van de eerste melding.

Bij een tweede of derde melding over dezelfde casus wordt telkens het hoofdnummer van de casus aan het CBS geleverd zodat het CBS de meldingen en het gekozen vervolgtraject aan elkaar kan koppelen. Achtergrond hiervan is dat alle meldingen in beeld komen, maar wel gekoppeld kunnen worden aan het gekozen vervolg van de casus.

Als een casus door Veilig Thuis volledig is afgesloten kunnen er geen nieuwe meldingen meer aan worden toegevoegd.

3.2. Aanleiding om een melding te doen bij Veilig Thuis

Als aanleiding om een melding te doen bij Veilig Thuis wordt een keuze gemaakt uit de volgende opties:

  • (ex)Partnergeweld

  • Eer-gerelateerd geweld

  • Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (vanaf 65 jaar)

  • Geweld tegen ouders jonger dan 65 jaar door hun kinderen

  • Huwelijksdwang en achterlating

  • Kindermishandeling, kindcheck

  • Kindermishandeling, vechtscheiding

  • Kindermishandeling, anders

  • Huiselijk geweld, anders

  • Andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling

Toelichting:

In feite betreft het hier verschillende vormen en aanleidingen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Er zijn meerdere opties tegelijk per melding mogelijk. Een uitgebreide toelichting op de eerste zeven bovenstaande keuzemogelijkheden is opgenomen in hoofdstuk 8. Zie ook paragraaf 2.2.

3.3. Aard van het geweld en/of de mishandeling

Bij de aard van het geweld en/of de mishandeling wordt gekozen uit de volgende opties:

  • Lichamelijke mishandeling

  • Lichamelijke verwaarlozing

  • Psychisch geweld

  • Affectieve verwaarlozing

  • Pedagogische verwaarlozing

  • Seksueel misbruik

  • Financiële uitbuiting

  • Getuige van geweld in gezin

  • Münchhausen-by-proxy

  • Vrouwelijke genitale verminking

  • Anders onveilig

  • Anders

Toelichting:

De aard van het geweld en/of de mishandeling is een verbijzondering van de vorm van het huiselijke geweld of de kindermishandeling (zie 3.2.). Sommige opties zijn alleen van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische verwaarlozing, getuige van geweld in het gezin, Münchhausen-by-proxy en vrouwelijke genitale verminking.

Er zijn meerdere opties tegelijk mogelijk per melding. Zie ook paragraaf 2.3 en 4.4

3.4. Hoedanigheid van de melder

Bij de hoedanigheid van de melder wordt een keuze gemaakt uit één van de volgende opties:

Beroepsmatig, werkzaam bij:

  • Gezondheidszorg Huisarts

  • Gezondheidszorg Kinderarts

  • Gezondheidszorg Geriater

  • Gezondheidszorg GGZ

  • Gezondheidszorg Anders:

  • Onderwijs: Basisonderwijs

  • Onderwijs: Voortgezet onderwijs

  • Onderwijs: anders

  • Maatschappelijke ondersteuning/lokaal veld/ wijkteams (welzijn en Jeugd):

  • Jeugdzorg Gecertificeerde instelling

  • Jeugdzorg anders

  • Kinderopvang

  • Politie

  • Justitie

  • Beroepsmatig: anders

Niet-beroepsmatig:

  • Direct betrokkene, jeugdige

  • Direct betrokkene, volwassene

  • Familielid van direct betrokkene

  • Persoon behorend tot het sociale netwerk

  • Buurtbewoner

  • Vrijwilliger

  • Niet-beroepsmatig anders

Toelichting:

Er is steeds maar één optie per melding mogelijk. Zie ook paragraaf 2.4

3.5. Datum melding

De datum van binnenkomst van de melding (telefonisch of schriftelijk of elektronisch), dus de dag waarop de melding van de situatie of het vermoeden van huiselijk geweld en/of kindermishandeling aan Veilig Thuis heeft plaatsgevonden.

(dit wordt weergegeven als jjjjmmdd)

3.6. Datum van het triagebesluit (Vervolg melding)

De datum waarop de Veilig Thuis-organisaties als uitkomst van de triage besloten heeft hoe verder te handelen met betrekking tot de melding.

3.7. Inhoud van het triagebesluit (vervolg melding)

Na triageren zijn er verschillende uitkomsten mogelijk. In het triagebesluit wordt vastgelegd welk vervolg Veilig Thuis zal geven aan de melding. Hiervoor zijn de volgende opties mogelijk:

  • Onderzoek Veilig Thuis

  • Overdracht aan derden

  • Melding omgezet in advies

  • Geen vervolg door Veilig Thuis

Aan het CBS worden uitsluitend afgeronde triagebesluiten geleverd.

NB:

  • Onder Overdracht aan derden vallen ook:

    • activiteiten van Veilig Thuis zelf in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod (Veilig Thuis is dan de ‘derde’);

    • overdracht aan het cliëntsysteem, dat wil zeggen dat de overdracht niet aan een professional plaatsvindt maar aan het gezinssysteem van het slachtoffer: dus bijv. aan vrouw, man, grootouders, ooms en tantes;

    • overdracht aan derden: er is sprake van huiselijk geweld en/of kindermishandeling maar er wordt geen extra hulp door Veilig Thuis georganiseerd, want er is al voldoende hulp.

  • Met Melding omgezet in advies wordt bedoeld: als de meldcode door de professional niet is doorlopen.

  • Met Geen vervolg door Veilig Thuis wordt bedoeld: er is geen redelijk vermoeden van huiselijk geweld en kindermishandeling om verdere bemoeienis te legitimeren. Bemoeienis wordt direct beëindigd.

Toelichting:

In het VNG-handelingsprotocol is de volgende definitie van het triagebesluit opgenomen.

Binnen de in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vastgestelde termijn moet men na ontvangst van een melding Veilig Thuis op basis van de inhoud van de melding en op basis van een (risico/veiligheids) taxatie tot een (eerste) besluit komen over de noodzakelijke vervolgstappen naar aanleiding van de melding. Ook wordt door Veilig Thuis een besluit genomen over welke instelling of professional de verantwoordelijkheid gaat nemen voor de uitvoering van de vervolgstappen.

  • De melding kan leiden tot het starten van een onderzoek door Veilig Thuis. Op basis van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 artikel 4.1.7, tweede lid, geldt hiervoor een termijn van tien weken startend op het moment van het triagebesluit.

  • Veilig Thuis kan besluiten om de melding door te leiden naar derden.

  • Ook kan Veilig Thuis besluiten dat de bemoeienis van Veilig Thuis stopt door:

    • De melding om te zetten in een advies omdat de betrokken professional niet alle stappen van de meldcode heeft doorlopen.

    • vast te stellen dat de casus geen bemoeienis van Veilig Thuis legitimeert.

De triage is afgerond als het besluit door Veilig Thuis over de noodzakelijke vervolgstappen genomen is. In het kwaliteitskader Veilig Thuis-zicht op veiligheid2 is geregeld dat Veilig Thuis verantwoordelijk blijft voor het zicht op de veiligheid van het cliëntsysteem in de casus, totdat het vervolgtraject belegd is bij het cliëntsysteem of een professional. Veilig Thuis moet dus tot het moment van overdracht zicht op de veiligheid van het cliëntsysteem houden. Dit heeft géén invloed op de datum van het triagebesluit. De triage is afgesloten.

3.8. Onderzoeksnummer

Met het triagebesluit om onderzoek te doen, optie 1 in voorgaande paragraaf, start de wettelijke termijn voor onderzoek (10 weken). De wet stelt dat een triage én onderzoek moet zijn afgerond binnen respectievelijk vijf dagen en 10 weken na de melding.

Om het triagebesluit en het onderzoek goed aan elkaar te kunnen koppelen is het nodig om te weten welke melding/triagebesluit bij welk onderzoek hoort. Hiervoor is het nodig om het onderzoeksnummer bij het triagebesluit te vermelden. Uiteraard moet dit onderzoeksnummer corresponderen met de informatie uit de gegevensset over onderzoeken, waar het betreffende onderzoek nader belicht wordt (zie paragraaf 4.1).

3.9. Directe overdracht aan derden

Het veld heeft gevraagd om in beeld te brengen naar welke partij is doorverwezen.

Hier gelden de volgende keuzeopties:

  • Overdracht aan lokale veld

    • Overdracht aan cliëntsysteem

    • Overdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming

    • Overdracht aan politie of Openbaar Ministerie

    • Overdracht aan een jeugdhulpaanbieder

    • Overdracht aan een Gecertificeerde Instelling

    • Overdracht aan vrouwenopvang

    • Overdracht aan maatschappelijke opvang

    • Overdracht aan Jeugd GGZ

    • Overdacht aan volwassenen GGZ

    • Overdracht aan thuiszorg

    • Overdracht aan verslavingszorg

    • Overdracht aan een POH/huisarts

    • Overdracht aan ambulante hulp volwassen

    • Hulp al aanwezig

    • Bovenwettelijke taak (WTH3)

    • Anders

Er zijn meerdere opties per triagebesluit mogelijk.

3.10. Gegevens over de personen waarop de melding en triage betrekking heeft

De betrokkenen bij het huiselijk geweld en/of kindermishandeling van de betreffende melding worden geregistreerd.

Dit zijn de vermoedelijke pleger en het vermoedelijke slachtoffer, de minderjarige kinderen van de vermoedelijke pleger en/of slachtoffer, onafhankelijk of ze op het adres wonen waar het incident heeft plaatsgevonden of elders.

Ook worden de personen uitgevraagd die meer- of minderjarig zijn en die naar het oordeel van de professional in een afhankelijkheidsrelatie staan tot de vermoedelijke pleger en/of slachtoffer. (Denk bijvoorbeeld aan een volwassen verstandelijk beperkt kind dat in een instelling woont en een bezoekregeling heeft voor het weekend).

Van deze personen worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht opgevraagd in het gegevensbestand. Het betreft hier persoonsgegevens. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de registratie tussen vermoedelijke pleger en slachtoffer.

3.10.1. Burgerservicenummer (BSN)

Het unieke persoonsnummer van de betrokken personen zoals die staat of stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

Toelichting:

Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd. Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.

Per melding kunnen meerdere BSN’s worden genoteerd. Een melding kan namelijk betrekking hebben op meerdere personen tegelijk.

Zie ook paragraaf 4.6.1.

3.10.2. Geboortedatum

De geboortedatum van de betrokken personen wordt weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Bij sommige personen is de exacte geboortedatum niet bekend. In die gevallen dient zoveel mogelijk informatie geleverd te worden. Dus als het geboortejaar en de geboortemaand wel bekend zijn, maar de geboortedag niet, dan dienen geboortejaar en maand geleverd te worden. Hetzelfde geldt als alleen het geboortejaar bekend is. Bij ongeboren kinderen wordt 99999999 genoteerd.

Zie ook paragraaf 4.6.2.

3.10.3. Geslacht

Het betreft hier het geslacht van de personen betrokken bij de melding. De volgende keuzeopties gelden:

  • Vrouw

  • Man

  • Onbekend

Zie ook paragraaf 4.6.3.

4. Gegevens over onderzoeken

Om zicht te hebben op het aantal onderzoeken dat Veilig Thuis uitvoert en op de uitkomst en het vervolg hiervan, wordt een aantal gegevens over de uitgevoerde onderzoeken uitgevraagd. Het betreft de start- en einddatum van de onderzoeken, de uitkomst ervan en indien van toepassing de aard van het geweld of de mishandeling en het vervolg voor de betrokkene(n). Ook wordt uitgevraagd over welke personen het onderzoek gaat. Daartoe worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht van deze personen opgenomen in het gegevensbestand.

Bij het leveren van gegevens aan het CBS krijgt elk onderzoek een voor het betreffende Veilig Thuis uniek identificatienummer. Om het onderzoek en het triagebesluit goed aan elkaar te kunnen koppelen is het nodig om te weten welk onderzoek bij welke melding/triagebesluit hoort. Hiervoor is het nodig om het onderzoeksnummer zowel bij de melding/ triagebesluit als bij het onderzoek te vermelden (zie paragraaf 3.8).

4.1. Datum start onderzoek

Het gaat hier om de daadwerkelijke startdatum, niet om de formele startdatum. De formele startdatum is gelijk aan de datum van het triagebesluit. In de praktijk van de Veilig Thuis-organisaties kost het tijd voordat een zaak waarover het triagebesluit: onderzoek is genomen, is doorgezet naar een medewerker van Veilig Thuis.

Artikel 4.1.1 eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college zorg draagt voor de organisatie van een Veilig Thuis-organisatie. Eén van de taken van Veilig Thuis is het naar aanleiding van een melding onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling (artikel 4.1.1, tweede lid, onderdeel b).

De wet stelt dat een triage én onderzoek moeten zijn afgerond binnen respectievelijk vijf dagen en 10 weken na de melding. De termijn voor onderzoek start zodra het triagebesluit tot onderzoek is genomen.

4.2. Datum afronding onderzoek

De dag waarop Veilig Thuis het onderzoek heeft afgerond is dezelfde als de waarop Veilig Thuis zich een oordeel heeft gevormd naar aanleiding van het onderzoek over:

  • Of er sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.

  • Welke (onderliggende) problemen er zijn die (ook) moeten worden opgelost om tot duurzame veiligheid en herstel te komen.

  • Welke stappen of maatregelen genomen kunnen worden om, waar nodig, fysieke veiligheid met onmiddellijke ingang te herstellen.

  • Welke ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen (vervolgstappen).

  • En besloten heeft welke instelling of professional de verantwoordelijkheid gaat nemen voor de uitvoering van de ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen die nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen.

De datum wordt weergegeven als JJJJMMDD.

NB: De casus hoeft niet al te zijn overgedragen aan derden. Tot de overdracht blijft Veilig Thuis verantwoordelijk voor het zicht op de veiligheid, maar het onderzoek is afgerond.

Toelichting:

Het doel van onderzoek is te beoordelen:

  • Of er sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.

  • Welke (onderliggende) problemen er zijn die (ook) moeten worden opgelost om tot duurzame veiligheid en herstel te komen.

  • Welke stappen of maatregelen genomen kunnen worden om, waar nodig, fysieke veiligheid met onmiddellijke ingang te herstellen.

  • Welke ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen (vervolgstappen).

Uiterlijk binnen 5 dagen en 10 weken na ontvangst van de melding moet Veilig Thuis besluiten, op basis van de bovenstaande beoordeling, welke instelling of professional de verantwoordelijkheid gaat nemen voor de uitvoering van de ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen die nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen.

De datum waarop deze besluiten zijn genomen, geldt als de datum van de afronding van het onderzoek (= datum onderzoeksbesluit in de ict-systemen).

In het kwaliteitskader Veilig Thuis – zicht op veiligheid4 is geregeld dat Veilig Thuis verantwoordelijk blijft voor het zicht op de veiligheid van het cliëntsysteem in de casus, totdat het vervolgtraject is belegd bij het cliëntsysteem of een professional. Dat betekent niet per sé dat het hulptraject ook feitelijk is gestart. Het onderzoek is echter afgesloten.

4.3. Uitkomst onderzoek

Voor de uitkomst van het onderzoek of er sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling gelden de volgende keuzeopties.

  • Geen huiselijk geweld

  • Huiselijk geweld niet bevestigd

  • Huiselijk geweld bevestigd

  • Geen kindermishandeling

  • Kindermishandeling niet bevestigd

  • Kindermishandeling bevestigd

  • Onderzoek (voortijdig) afgesloten: betrokkene(n) vertrokken met onbekende bestemming

  • Onderzoek /vervolgtraject voortijdig afgesloten, overdracht in verband met verhuizing naar andere regio

  • Onderzoek (voortijdig) afgesloten: betrokkene(n) overleden

Toelichting:

Bij de eerste en vijfde keuze-optie geldt dat er vermoedens zijn van huiselijk geweld en/of kindermishandeling, maar dat deze vermoedens niet voldoende onderbouwd kunnen worden.

Eén van de doelen van het onderzoek is de vaststelling of er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Dit wordt weergegeven door de bovenstaande opties als uitkomst van het onderzoek. Soms heeft het onderzoek betrekking op huiselijk geweld en kindermishandeling, dan worden meerdere opties ingevuld.

Het kan zijn dat het onderzoek wordt afgesloten zonder dat het is afgerond. Hiervoor zijn de laatste twee opties.

Er zijn meerdere opties tegelijk mogelijk per onderzoek.

4.4. Aard van het geweld en/of de mishandeling

Bij de aard van het geweld en/of de mishandeling wordt gekozen uit de volgende opties:

  • Lichamelijke mishandeling

  • Lichamelijke verwaarlozing

  • Psychisch geweld

  • Affectieve verwaarlozing

  • Pedagogische verwaarlozing

  • Seksueel misbruik

  • Financiële uitbuiting

  • Getuige van geweld in gezin

  • Münchhausen-by-proxy

  • Vrouwelijke genitale verminking

  • Anders onveilig

  • Anders niet onveilig

Toelichting:

Het gaat in dit geval om de aard van het geweld en/of de mishandeling zoals in het onderzoek is vastgesteld. Dit houdt in dat als het onderzoek uitwijst dat er geen sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling, of dat het onderzoek het huiselijk geweld en/of de kindermishandeling niet bevestigd, er ook geen aard van dit geweld of de mishandeling is opgenomen.

Sommige opties zijn alleen van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische verwaarlozing, getuige van geweld in het gezin, Münchhausen-by-proxy en vrouwelijke genitale verminking.

Er zijn meerdere opties tegelijk per onderzoek mogelijk. Zie ook paragraaf 3.3.

4.5. Vervolg na het onderzoek

Naast vaststelling of er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt in het onderzoek ook vastgesteld:

  • Welke stappen of maatregelen genomen worden om, waar nodig, fysieke veiligheid met onmiddellijke ingang te herstellen.

  • Welke ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen (vervolgstappen).

Er kan gekozen worden uit de volgende keuzeopties:

  • Overdracht aan lokale veld

  • Overdracht aan cliëntsysteem

  • Overdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming

  • Overdracht aan politie of Openbaar Ministerie

  • Overdracht aan een jeugdhulpaanbieder

  • Overdracht aan een Gecertificeerde Instelling

  • Overdracht aan vrouwenopvang

  • Overdracht aan maatschappelijke opvang

  • Overdracht aan Jeugd GGZ

  • Overdacht aan volwassenen GGZ

  • Overdracht aan thuiszorg

  • Overdracht aan verslavingszorg

  • Overdracht aan een POH/huisarts

  • Overdracht aan ambulante hulp volwassen

  • Hulp al aanwezig

  • Bovenwettelijke taak (WTH)5

  • Anders

Toelichting:

Het betreft het vervolg voor alle betrokkenen. Het kan zijn dat betrokkene(n) al hulp kregen van één van bovenstaande instanties ten tijde van de melding en/of de uitvoering van het onderzoek. Ook in deze gevallen wordt het besluit voor het vervolg geregistreerd (keuzeoptie: Hulp al aanwezig).

Zie ook paragraaf 3.9.

NB: Meerdere opties zijn mogelijk. Alle vervolgen als gevolg van het onderzoek naar de casus, moeten worden aangevinkt (dus het vervolg voor alle betrokkenen bij de casus).

4.6. Gegevens over de personen waarop het onderzoek betrekking heeft

De betrokkenen bij het huiselijk geweld en/of kindermishandeling van het betreffende onderzoek worden geregistreerd.

Dit zijn de vermoedelijke pleger en het vermoedelijke slachtoffer, de minderjarige kinderen van de vermoedelijke pleger en/of slachtoffer onafhankelijk of ze op het adres wonen waar het incident heeft plaatsgevonden of elders.

Ook worden de personen meegenomen die meer- of minderjarig zijn en die naar het oordeel van de professional in een afhankelijkheidsrelatie staan tot de vermoedelijke pleger en/of slachtoffer (denk bijvoorbeeld aan een volwassen verstandelijk beperkt kind dat in een instelling woont en een bezoekregeling heeft voor het weekend).

Van deze personen worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht opgevraagd in het gegevensbestand. Het betreft hier persoonsgegevens.

Er wordt geen onderscheid gemaakt in de registratie tussen vermoedelijke pleger en slachtoffer.

4.6.1. Burgerservicenummer (BSN)

Het unieke persoonsnummer van de betrokken persoon of personen zoals die staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

Toelichting:

Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd.

Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.

Per onderzoek kunnen meerdere BSN’s worden vermeld. Een onderzoek kan namelijk betrekking hebben op meerdere personen tegelijk. Zie ook paragraaf 3.10.1.

4.6.2. Geboortedatum

De geboortedatum van de persoon weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Bij sommige personen is de exacte geboortedatum niet bekend. In die gevallen dient zoveel mogelijk informatie geleverd te worden. Dus als het geboortejaar en de geboortemaand wel bekend zijn, maar de geboortedag niet, dan dienen geboortejaar en maand geleverd te worden. Hetzelfde geldt als alleen het geboortejaar bekend is. Bij ongeboren kinderen wordt 99999999 genoteerd. Zie ook paragraaf 4.6.2 en paragraaf 3.10.2.

4.6.3. Geslacht

Het betreft hier het geslacht van de personen betrokken bij de melding. De volgende keuzeopties gelden:

  • Vrouw

  • Man

  • Onbekend

Zie ook paragraaf 3.10.3.

5. Gegevens over Veilig Thuis

Om de Veilig Thuis-organisaties periodiek te kunnen benaderen met het verzoek om gegevens te verstrekken en om eventueel contact op te nemen ter controle, heeft het CBS een aantal gegevens over de Veilig Thuis-organisaties zelf nodig.

De gemeenten dienen de contactgegevens van Veilig Thuis aan het CBS door te geven. Aangezien Veilig Thuis regionaal is georganiseerd, wijst elke regio een gemeente aan die de contactgegevens aan het CBS levert en deze op verzoek van het CBS periodiek controleert.6

Het betreft de volgende gegevens per Veilig Thuis-organisatie:

  • Naam van de organisatie (verplicht)

  • Straat van het postadres (verplicht, tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Huisnummer van het postadres, inclusief eventuele huisnummer toevoeging (verplicht tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Postbusnummer (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Postcode van het postadres (4 cijfers, 2 letters; verplicht)

  • Plaatsnaam waar de organisatie is gevestigd (verplicht)

  • Algemeen telefoonnummer (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon is opgegeven)

  • Algemeen e-mailadres (verplicht, tenzij het e-mailadres van een contactpersoon is opgegeven)

  • KvK nummer (verplicht)

  • Naam van het concern waartoe de organisatie behoort (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam of nummer van de vestiging (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam van de contactpersoon voor CBS (verplicht)

  • Functie van de contactpersoon (niet verplicht, wel wenselijk)

  • Telefoonnummer van de contactpersoon (niet verplicht, wel wenselijk)

  • E-mailadres van de contactpersoon (niet verplicht, wel wenselijk)

Deel 2. Aanleverproces en technische eisen

6. Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden

6.1. Aanleverproces

Artikel 4.3.1, lid 1 van de het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepaalt dat de Veilig Thuis-organisaties de structurele verstrekking van gegevens voor de beleidsinformatie op elektronische wijze aanleveren bij het CBS.

Het CBS schrijft alle Veilig Thuis-organisaties aan. Het CBS verzoekt in dit schrijven de gegevens voor de beleidsinformatie Veilig Thuis bij hen aan te leveren. In deze brief staat vermeld om welke gegevens het gaat en wanneer de gegevens uiterlijk bij het CBS aangeleverd moeten zijn. Ook bevat de brief informatie over hoe de Veilig Thuis-organisaties de gegevens aan dienen te leveren. In feite betreft het een nadere uitwerking van de informatie zoals opgenomen in deel 1 en 2 van het onderhavige informatieprotocol.

Er wordt door de Veilig Thuis-organisaties gebruik gemaakt van de beveiligde upload-voorziening die het CBS daarvoor ter beschikking heeft gesteld. Meer informatie hierover is opgenomen in deel 2 van dit informatieprotocol.

Het CBS is, in afstemming met gemeenten, verantwoordelijk voor een actueel landelijk databestand over de Veilig Thuis-organisaties die de gegevens voor beleidsinformatie moeten aanleveren.

6.2. Privacybescherming

De levering en verwerking van gegevens door Veilig Thuis voor de beleidsinformatie Veilig Thuis in het kader van de Wmo 2015, is geregeld in de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarin is met het oog op de bescherming van de privacy bepaald welke persoonsgegevens verwerkt mogen worden en met welk doel. Daarnaast regelt de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek op welke wijze het CBS de gegevens mag verwerken en welke voorschriften van toepassing zijn als het gaat om het publiceren van deze gegevens.

De door het CBS gepubliceerde gegevens zijn nooit tot een persoon herleidbaar. De gepubliceerde gegevens zijn ook niet tot organisaties herleidbaar, tenzij de organisaties daar toestemming voor geven.

6.3. Verslagperiodes

De gegevens voor de beleidsinformatie over Veilig Thuis dienen twee keer per jaar bij het CBS aangeleverd te worden. Hiervoor zijn er twee verslagperiodes:

  • Het eerste halfjaar met gegevens over januari t/m juni

  • Het tweede halfjaar met gegevens over juli t/m december

6.4. Aanlevertermijnen

Het CBS vraagt de Veilig Thuis-organisaties om de gegevens binnen een termijn van drie weken na afloop van de verslagperiode aan te leveren. In iedere brief van het CBS aan de Veilig Thuis-organisaties staat aangegeven op welke datum de gegevens uiterlijk bij het CBS moeten zijn aangeleverd.

Het aanleveren van de gegevens aan het CBS is verplicht op grond van artikel 4.2.12 van de Wmo 2015 en artikel 3 van de Wet op het Centraal bureau voor de Statistiek.

In artikel 4.3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is bepaald dat de structurele gegevens voor de beleidsinformatie door Veilig Thuis elektronisch worden verstrekt aan het CBS. In artikel 4.3.1, tweede lid, is bepaald dat de departementen en de colleges geen informatie opvragen die al aan het CBS structureel is geleverd.

In artikel 4.3.2 van datzelfde Uitvoeringsbesluit is omschreven om welke gegevens het gaat. In artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2017 is bepaald op welke wijze deze gegevens aan het CBS moet worden aangeleverd verwijzend naar het in deze bijlage opgenomen informatieprotocol.

6.5. Correctie en aanvullingen op leveringen

Als de Veilig Thuis-organisaties de geleverde informatie over de voorgaande verslagperiode willen corrigeren of aanvullen, dan kunnen de Veilig Thuis-organisaties deze doorgeven door een nieuwe selectie over de vorige periode aan het CBS aan te leveren. Veilig Thuis kan zelf bepalen of correcties en aanvullende gegevens voldoende belangrijk zijn om aangeleverd te worden. Ook kan het CBS vragen om een correctielevering.

Alle gegevens die betrekking hebben op die voorgaande periode moeten worden aangeleverd, ook de gegevens die niet veranderd zijn. De aanname die het CBS doet is dat de nieuwe levering betere gegevens bevat over de voorgaande periode en dat daarom alle gegevens uit de oude levering overschreven mogen worden. Gegevens die wel in de eerdere levering zaten maar niet in de correctielevering, worden als verwijderd beschouwd.

In principe worden correcties en aanvullingen verwerkt die betrekking hebben op de meest recente (afgelopen) verslagperiode.

7. Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan CBS

7.1. Gebruik uploadvoorziening

Voor het aanleveren van de gegevens aan het CBS dienen de Veilig Thuis-organisaties gebruik te maken van de beveiligde uploadvoorziening van het CBS.

De uploadvoorziening is te benaderen via Internet:

http://www.cbs.nl/bestandslevering

Hieronder een screenshot van de betreffende website.[Illustratie 258589.png]

Elke Veilig Thuis-organisatie krijgt van het CBS per brief/e-mail inloggegevens die bestaan uit:

  • Een zogenaamde enquêtecode

  • Een correspondentienummer

  • Een controlenummer

Met deze inloggegevens zijn de bestanden eenvoudig en veilig door de Veilig Thuis-organisaties te versturen.

7.2. Bestandsformaten en specificaties

Het CBS verwerkt voor de beleidsinformatie Veilig Thuis uitsluitend bestanden volgens het fixed width ASCII format. Daarnaast gelden er diverse voorwaarden en eisen voor de concrete opbouw van dit fixed width ASCII-bestand. Het CBS heeft al deze specificaties uitgewerkt in de Bestanddefinitie Veilig Thuis. De nieuwste versie van de Bestandsdefinitie Veilig Thuis is gepubliceerd op de website van het CBS: www.cbs.nl/jeugdzorg.

8. Toelichting op de begrippen huiselijk geweld en kindermishandeling en verschillende vormen van geweld in huiselijke kring

Huiselijk geweld

Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke of familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd. De term huiselijk verwijst niet naar de plaats waar het geweld plaatsvindt, maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer, bijvoorbeeld (ex)partner, gezins- en familieleden. Dat geweld kan onder andere fysiek, seksueel en psychisch van aard zijn. Vormen van huiselijk geweld zijn: (ex)partnergeweld, ouderen-mishandeling, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, genitale verminking en mishandeling van ouders door hun kinderen.7

Huiselijk geweld onderscheidt zich van publiek geweld doordat het plaatsvindt binnen intieme relaties, gezins- of familieverhoudingen. Er is sprake van emotionele afhankelijkheid en loyaliteitsbanden.8 Mensenhandel valt hier dus niet onder, maar wordt wel gemeld.

Kindermishandeling

Elke vorm van voor de minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen, ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.9

(ex-) Partnergeweld

Geweld10 tussen partners onderscheidt zich van geweld tegen kinderen in het gezin, omdat partners beiden volwassen zijn en kinderen per definitie kwetsbaarder zijn dan hun ouders.

Partners hebben een wederzijdse zorgverplichting en zijn vaak financieel, economisch en sociaal afhankelijk van elkaar. Bij partnergeweld is vaak sprake van machtsongelijkheid, waarbij de pleger een bepaald overwicht heeft op het slachtoffer. Er kan een patroon ontstaan waardoor het slachtoffer (en het hele gezin) in een isolement kunnen raken.

Profielen van (ex-)partnergeweld:11

  • 1. Intiem terrorisme (‘intimate terrorism’). Eenzijdig ernstig geweld van doorgaans de man. Bijvoorbeeld: dreiging en intimidatie; constant in de gaten houden wat het slachtoffer doet en waar zij is; het ondermijnen van de wil van het slachtoffer door het zelfvertrouwen aan te tasten, door constante verbale aanvallen en door haar te overtuigen dat er geen alternatieven zijn voor de relatie; de mogelijkheden om zich tegen het controlerende gedrag te verzetten worden zoveel mogelijk beperkt door haar de toegang tot allerlei bronnen te ontzeggen en afhankelijk te maken. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het slachtoffer te weinig geld te geven en niet toe te staan contact te hebben met vrienden of familie.

  • 2. Veel voorkomend partnergeweld (‘common couple violence’).

  • 3. Gewelddadig verzet (‘violent resistance’).

  • 4. Wederzijds geweld en controle (‘mutual violent control’).

Belaging

Het wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer, bijvoorbeeld door die ander voortdurend, hinderlijk te achtervolgen, te bespieden, te bellen en te mailen of persoonlijk te bedreigen.

Belaging kan deel uitmaken van andere vormen van geweld tegen een (ex-)partner.

Eergerelateerd geweld

Eergerelateerd geweld omvat elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld, gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of een vrouw en daarmee van zijn of haar familie, waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken.12

Het begrip ‘eergerelateerd geweld’ is de overkoepelende term voor alle vormen van dwang en psychisch en fysiek geweld om te voorkomen dat een lid van de familie een ‘misstap’ zet die de familie-eer in de gemeenschap kan schaden en alle geweld tegen de (vermeende) ‘eerschender’ om de geschonden eer te herstellen. Bij ‘eer’ kan het gaan om persoonlijke eer (iemand houdt zich aan de basisvoorwaarden van de sociale groep) of om maatschappelijke eer (men is gelijkwaardig en kan elkaar vertrouwen, waardoor men respect, steun en bescherming krijgt). Daarnaast telt in veel bevolkingsgroepen met een groepscultuur ook de familie-eer, die vooral is gekoppeld aan de seksuele eer van vooral vrouwen en meisjes. Mannen en jongens hebben de taak deze eer te beschermen, zo nodig te herstellen, desnoods met geweld. Dit zogenaamde eergerelateerd geweld komt vooral voor in culturen rond de Middellandse Zee (Spanje en Italië kenden ook eermoord), het Midden-Oosten, Zuid- en Centraal-Azië. Ook onder Roma en Hindoestaanse gemeenschappen komt eergeweld voor. Onder orthodox-christelijke en joodse gemeenschappen zien we vergelijkbare mechanismen rond kuisheid, aanzien, groepsdruk en sociale uitsluiting.

Er is een diversiteit aan vormen van eergerelateerd geweld en gradaties van ernst. Denk hierbij aan eermoord, trotsmoord, (gedwongen) zelfmoord, verstoting, seksueel misbruik, genezingsrituelen en bezweringen. Ook huwelijksdwang en achterlating kunnen hieronder vallen, maar zijn niet altijd een gevolg van een eerkwestie, want hebben soms bijvoorbeeld een financiële of verblijfsrechtelijke reden.

Ouderenmishandeling of ontspoorde zorg (vanaf 65 jaar)

Ouderenmishandeling (in huiselijke kring en professionele relatie) is het handelen of het nalaten van handelen van al degenen die in een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) staan, waardoor de oudere persoon lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid. (VWS, 2011; H. Comijs, 1996).

In Nederland onderscheiden we als verschijningsvormen van ouderenmishandeling: lichamelijke mishandeling, psychische mishandeling, verwaarlozing, financiële uitbuiting en seksueel misbruik. Soms wordt een zesde vorm genoemd: schending van rechten. Voorbeelden hiervan: schending van het recht op privacy, instemmingsrecht en recht op bewegingsvrijheid. Deze worden beschouwd als een vorm van psychische mishandeling.

Ontspoorde (mantel)zorg: een specifieke vorm van ouderenmishandeling.

Overschrijding van de grens van goede zorg door een mantelzorger, veroorzaakt door overbelasting, onmacht, onkunde of onwetendheid. Verschijningsvormen van ontspoorde mantelzorg: psychisch geweld, fysiek geweld, verwaarlozing, seksueel grensoverschrijdend gedrag en financieel misbruik.

Geweld tegen ouders jonger dan 65, door hun kinderen (voorheen oudermishandeling)

Een breed gedragen definitie ontbreekt nog. Op basis van signalen uit het veld is deze categorie aangepast (voorheen oudermishandeling) naar de mishandeling van ouders jonger dan 65 jaar door hun kinderen.

Werkdefinitie voor oudermishandeling13: ‘Oudermishandeling is niet-incidenteel geweld in het gezin, gepleegd door een jeugdige van 12 tot 23 jaar, gericht op (een van) de ouders/verzorgers.

Het gaat om herhaaldelijk en ernstig geweld dat niet alleen vanuit de puberteit verklaard kan worden. Het geweld kan psychisch, fysiek en seksueel zijn, maar ook financiële uitbuiting betreffen. Uitgezonderd van de definitie zijn (ex-)partnergeweld, geweld tussen broers en zussen en ouderenmishandeling (deze vormen kunnen wel voorkomen naast het geweld tegen de ouders/verzorgers)’.

Voor kinderen die geweld plegen tegen hun ouders jonger dan 65 jaar is geen categorie. Daarom wordt onder deze categorie ook verstaan volwassenen die geweld tegen hun ouders gebruiken.

Huwelijksdwang en achterlating

Huwelijksdwang is een religieus of wettelijk huwelijk waarbij de (voorbereidende) huwelijkshandelingen tegen de vrije wil van minstens een van de huwelijkskandidaten plaatshebben en waarmee onder een bepaalde vorm van dwang is ingestemd.14

Huwelijksdwang is het dwingen van een meisje, jongen, vrouw of man tot een huwelijk. Bij huwelijksdwang hebben een of beide huwelijkspartners weinig of geen zeggenschap over de sluiting van het huwelijk, het huwelijk is tegen hun wil. Een weigering wordt vaak niet geaccepteerd.

Slachtoffers van huwelijksdwang hebben doorgaans niet alleen te maken met een gebrek aan vrije partnerkeuze, maar ook met een dwang om te trouwen, vaak voor een bepaalde leeftijd. Als jongeren vervolgens tegen de wil van hun ouders/familie toch kiezen voor een zelfgekozen partner, raken ze meestal het contact kwijt met de ouders of worden ze verstoten.

Meestal gaat het bij huwelijksdwang om ouders die hun dochter of zoon een huwelijk en/of een bepaalde partner opdringen. Vaak oefent op de achtergrond ook de familie of de etnische gemeenschap druk uit. Die druk kan subtiel tot zeer dwingend zijn.

Huwelijksdwang is een vorm van huiselijk geweld en van eergerelateerd geweld. Blijvend verzet tegen het huwelijk kan aanleiding zijn tot een gedwongen achterlating of eermoord.

Achterlating:

Het tegen de zin achterlaten in het land van herkomst (van de ouders) van jongeren, vooral van meisjes van 12-23 jaar; vaak wordt het paspoort of de verblijfsvergunning van het slachtoffer afgenomen om terugkeer naar het nieuwe thuisland te verhinderen.

Huwelijkse gevangenschap:

Naast het gedwongen worden om te trouwen, kan een persoon ook gedwongen worden om getrouwd te blijven. Een vrouw of man is in dat geval een huwelijk aangegaan en wil dit beëindigen, terwijl daarvoor de medewerking van de echtgenoot nodig is. Als de echtgenoot deze medewerking weigert, is er sprake van huwelijkse gevangenschap. Dit kan voorkomen bij een formeel huwelijk, maar ook bij een informeel, religieus huwelijk. Vaak zijn het vrouwen die door hun man gedwongen worden om gehuwd te blijven. Maar het komt ook voor dat de vrouw haar man dwingt om gehuwd te blijven.15

Kindermishandeling, kindcheck:

Onderdeel van de Wet van 14 maart 2013 tot wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (Stb. 2013, 142) is de zogenaamde kindcheck16, die betrekking heeft op professionals die met volwassenen werken. Als de situatie van de cliënt aanleiding geeft om zich zorgen te maken over mogelijk aanwezige kinderen, dan zijn de professionals verplicht om na te gaan of hun cliënt verantwoordelijkheid draagt voor de opvoeding of verzorging van kinderen. Als dat het geval is, dan moeten zij nagaan of de kinderen veilig zijn. Ze dienen daarvoor een aantal stappen te volgen die beschreven staan in de Wet verplichte meldcode. De uitkomst hiervan kan zijn dat de professional contact opneemt met Veilig Thuis.17

Kindermishandeling, vechtscheiding

Gesproken kan worden van een vechtscheiding als een scheiding zeer complex verloopt door slepende meningsverschillen die vaak ook worden uitgevochten via mediators, advocaten en hulpverleners. Niet alleen de twee ouders, ook de familie en vrienden om hen heen, en ook scholen en andere instanties, raken betrokken in de strijd. In de loop van dit proces zijn veel achterdocht en wantrouwen gegroeid wat het steeds moeilijker maakt tot constructieve oplossingen te komen. In deze scheidingen raken kinderen gevangen en beschadigd. Het polariseren van de standpunten en het demoniseren van de andere ouder leidt bij kinderen tot verwarring aangezien kinderen vaak niet in staat zijn tot meervoudige partijdigheid. Het demoniseren van de andere ouder heeft als gevolg dat ouders zichzelf superieur vinden aan de ander. Hierdoor voelen ouders zich in hun recht staan om de opvoeding van het kind op zich te nemen en denken hierbij te handelen in het belang van het kind. Dit leidt echter tot intensere conflicten, minder vergevingsgezindheid en minder samenwerking bij onderhandelingen. Het kind wordt hiermee de inzet van het conflict wat als gevolg kan hebben dat alle betrokken partijen vooral over het kind spreken en niet langer met het kind. De kern van de verwaarlozing is dat niemand meer aan het kind of de kinderen vraagt hoe het met hen gaat, wat ze ervaren en wat ze nodig hebben, terwijl ze hier juist in scheidingssituatie extra behoefte aan hebben. De negatieve gevolgen voor het kind bestaan uit psychosociale problemen, zoals angsten, depressie en agressief gedrag. Er bestaat een sterke relatie tussen de ernst van de conflicten tussen ouders en de ernst van de psychosociale gevolgen.18

Bijlage B. bij artikel 13a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015

  1. Het Netwerk Veilig Thuis is het samenwerkingsverband van de 26 Veilig Thuis-organisaties in Nederland ^ [1]
  2. VNG, juli 2016. ^ [2]
  3. NB het uitvoeren van de Wet tijdelijk huisverbod is geen wettelijke taak van Veilig Thuis maar kan als taak door de gemeenten zijn toegewezen aan Veilig Thuis. De activiteiten onder deze wet zijn uiteraard wel wettelijke taken. ^ [3]
  4. Kwaliteitskader wachtlijsten Veilig Thuis: schriftelijk wordt aan Veilig Thuis bevestigd dat de overdracht van een zaak is ontvangen, in die zaken waar Veilig Thuis conform hetgeen is opgenomen in paragraaf 3.2, alleen schriftelijk overdraagt. ^ [4]
  5. Het uitvoeren van de wet tijdelijk huisverbod is geen wettelijke taak van veilig Thuis maar kan als taak door de gemeenten zijn toegewezen aan Veilig Thuis. De activiteiten onder deze wet zijn uiteraard wel wettelijke taken opgelegd aan burgemeester en gemeente. ^ [5]
  6. In de praktijk blijkt dat de contacten vaak rechtsreeks tussen Veilig Thuis en het CBS worden gelegd. Niettemin is de gemeente verantwoordelijk. ^ [6]
  7. Movisie: Factsheet huiselijk geweld, 2013 ^ [7]
  8. Lünnemann en Verwijs, 2012 ^ [8]
  9. Jeugdwet ^ [9]
  10. Voorbeelden van geweld zijn slaan, bijten, schoppen, aanranden, verkrachten, maar ook zorg onthouden en besmetten. Voorbeelden van psychisch geweld zijn belaging, intimideren, sociaal isoleren, vernederen en manipuleren. ^ [10]
  11. Graham, Kevan en Archer, 2003; Johnson, 2008; Lünnemann en Verwijs, 2012 ^ [11]
  12. Beke 2005: werkdefinitie ministerie van Veiligheid en Justitie ^ [12]
  13. Vink en Goes, 2014 ^ [13]
  14. Cornelissen, Kuppens en Ferwerda, 2009 ^ [14]
  15. www.huiselijkgeweld.nl ^ [15]
  16. Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. ^ [16]
  17. Model handelingsprotocol voor Veilig Thuis, VNG 2014 ^ [17]
  18. www.kinderenuitdeknel.nl ^ [18]