Regeling Jeugdwet

Geraadpleegd op 06-12-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m 31-12-2023

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014, kenmerk 694624-130150-WJZ, houdende nadere regels op grond van de Jeugdwet (Regeling Jeugdwet)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 1.1, 2.10, 4.3.1, derde lid, 5.3, tweede lid, 7.2.5, 7.4.5, 8.1.2, 8.3.1, van de Jeugdwet en de artikelen 7.5.4, 8.3, 8.1.2, 8.2.2 en 8.2.4 van het Besluit Jeugdwet;

Besluiten:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanbieder: jeugdhulpaanbieder, aanbieder van preventie of gecertificeerde instelling;

  • algemene risicoanalyse: een analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens een materiële controle of een fraudeonderzoek zich zal richten;

  • Covid-19: de ziekte veroorzaakt door coronavirus-SARS-CoV-2;

  • detailcontrole: onderzoek door het college of door een door het college aangewezen persoon naar bij een aanbieder berustende persoonsgegevens met betrekking tot jeugdigen die hun woonplaats hebben in de gemeente waarvoor het desbetreffende college werkzaam is, ten behoeve van materiële controle of fraude-onderzoek;

  • formele controle: een onderzoek waarbij het college of een door het college aangewezen persoon nagaat of:

    • 1. het gedeclareerde bedrag:

      • a. een prestatie betreft die is geleverd ten behoeve van een jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente van het college;

      • b. een prestatie betreft voor een in de wet bedoelde dienst;

      • c. een prestatie betreft tot levering waarvan degene die de declaratie indient jegens de gemeente bevoegd is; en

      • d. overeenkomt met daartoe door of namens het college gemaakte afspraken of subsidievoorwaarden dan wel in hoogte aansluit bij hetgeen in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend is te achten; of

    • 2. het gedeclareerde bedrag een verrekening als bedoeld in artikel 8.2.1, derde lid, van de wet betreft;

  • fraude-onderzoek: een onderzoek waarbij het college of een door het college aangewezen persoon nagaat of degene die bij de gemeente een bedrag als bedoeld in artikel 6a.1 in rekening brengt, valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering pleegt of tracht te plegen ten nadele van de gemeente, met het doel een betaling of ander voordeel te verkrijgen waarop hij geen recht heeft of kan hebben;

  • gegevens over gezondheid: gegevens over gezondheid, als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming;

  • iJw: door het Zorginstituut beheerde standaarden als bedoeld in artikel 2.15, derde lid, van de Jeugdwet bestaande uit bedrijfsregels, berichtenstandaarden en berichtspecificaties;

  • inspanningsgerichte uitvoeringsvariant: uitvoering van jeugdhulp of werkzaamheden van een gekwalificeerde gedragswetenschapper waarbij er een afspraak is tussen het college en de aanbieder of de gekwalificeerde gedragswetenschapper over de levering van een specifiek product of dienst in een afgesproken eenheid;

  • materiële controle: een onderzoek waarbij het college of een door het college aangewezen persoon nagaat of de gedeclareerde prestatie is geleverd en, indien het college de materiële controle daar ook toe wenst uit te strekken, of die prestatie:

    • a. aansluit bij een door of namens het college afgegeven beschikking, inhoudende dat recht bestaat op preventie of jeugdhulp,

    • b. indien het college een aanbieder heeft gemandateerd om namens hem preventie of jeugdhulp te verstrekken, binnen dat mandaat valt,

    • c. past binnen een verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts,

    • d. aansluit op een door de gecertificeerde instelling genomen beschikking als bedoeld in artikel 3.5 van de wet, inhoudende dat jeugdhulp aangewezen is;

    • e. aansluit op een rechterlijke uitspraak, inhoudende dat de jeugdige is aangewezen op een kinderbeschermingsmaatregel of op jeugdreclassering; of

    • f. aansluit bij een verrekening als bedoeld in artikel 8.2.1, derde lid, van de wet;

  • Ministers: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie;

  • outputgerichte uitvoeringsvariant: uitvoering van jeugdhulp of werkzaamheden van een gekwalificeerde gedragswetenschapper waarbij er een afspraak is tussen het college en de aanbieder of de gekwalificeerde gedragswetenschapper over het te behalen resultaat;

  • pleegkind: jeugdige die door de pleegouder wordt opgevoed en verzorgd als behorend tot het gezin van de pleegouder en voor wie een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de wet is afgesloten;

  • specifieke risicoanalyse: een analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens en op welke aanbieders of categorieën van aanbieders van jeugdhulp of preventie of op welke gecertificeerde instellingen de detailcontrole zich zal richten;

  • wet: Jeugdwet.

§ 1a. Betaal-, onderzoeks- en informatieplicht gemeente

Artikel 1a.1

De redelijke termijn, bedoeld in artikel 8.2.1, eerste lid, van de wet, is in ieder geval verstreken wanneer het college binnen twee weken na ontvangst van een informatieverzoek van een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling over welk college financieel verantwoordelijk is voor de aan een jeugdige te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering niet de gevraagde informatie heeft verstrekt.

§ 2. Gekwalificeerde gedragswetenschapper

Artikel 2

Als categorieën van gekwalificeerde gedragswetenschappers worden aangewezen:

§ 3. Cliëntervaringsonderzoek

Artikel 3

  • 2 Voor het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die ten minste ingaat op hoe personen als bedoeld in het eerste lid:

    • a. de toegankelijkheid van voorzieningen ervaren;

    • b. de kwaliteit van de jeugdhulp en van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering ervaren;

    • c. de jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vinden bijdragen aan het gezond en veilig opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid, de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.

§ 4. Melding en verantwoording

Artikel 4.0

  • 1 De melding, bedoeld in artikel 4.0.1 van de wet, geschiedt door het volledig invullen van het daartoe via de website www.toetredingzorgaanbieders.nl beschikbaar gestelde formulier.

  • 2 De jeugdhulpaanbieder doet de melding niet eerder dan drie maanden voor de aanvang van de jeugdhulp.

Artikel 4.1

  • 2 In afwijking van artikel 4.2 tot en met 4.4 is op de jaarverslaggeving van een jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel 1°, van de wet of van een gecertificeerde instelling, die tevens een zorgaanbieder is waarop artikel 40b van de Wet marktordening gezondheidszorg van toepassing is, het bepaalde in de Regeling openbare jaarverantwoording WMG van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat vorenbedoelde jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling die een winst- en verliesrekening opstelt als bedoeld in Bijlage 1, Model D, of een staat van baten en lasten als bedoeld in Bijlage 2, Model B, van die regeling, in de resultatenrekening afzonderlijk de opbrengsten op grond van de Jeugdwet vermeldt.

Artikel 4.2

  • 4 In afwijking van het derde lid, onderdeel a, wordt over het verslagjaar 2018 de jaarverslaggeving ingericht overeenkomstig de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder hoofdstuk 640, of met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk 655.

Artikel 4.3

  • 1 De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling stellen de jaarverslaggeving en een jaardocument op dat ten minste een verantwoordingsdocument, het verslag, bedoeld in artikel 4.3.1 van de wet en andere informatie die wordt verstrekt op grond van het model, bedoeld in het derde lid, bevat.

  • 2 De jaarverslaggeving en het jaardocument worden jaarlijks uiterlijk vijf maanden na het verstrijken van het jaar waarop zij betrekking hebben ter inzage gelegd en op verzoek van de Ministers aan hen en aan derden verstrekt. In afwijking van de vorige zin worden de jaarverslaggeving en het jaardocument over de verslagjaren 2019 of 2020 uiterlijk vóór 1 oktober 2020, respectievelijk 1 oktober 2021 ter inzage gelegd en op verzoek van de Ministers aan hen en aan derden verstrekt.

  • 3 De jaarverslaggeving en het jaardocument worden opgesteld met gebruikmaking van het model dat is te verkrijgen via de website www.jaarverantwoordingzorg.nl.

  • 4 De Ministers stellen jaarlijks uiterlijk voor 1 oktober na overleg met betrokken partijen het model voor het volgende verslagjaar vast en kunnen dit model tussentijds herzien.

Artikel 4.4

  • 1 Het bestuur van een jeugdhulpaanbieder levert de Jaarverantwoording Jeugd vóór 1 juni van het jaar volgend op het verslagjaar, met gebruikmaking van het elektronisch platform DigiMV, aan bij het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg. De Jaarverantwoording Jeugd bestaat uit:

  • 2 De ministers kunnen het bestuur van een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling in geval van overmacht uitstel van indiening verlenen op een gemotiveerd verzoek dat vóór 1 april van het jaar, volgend op het verslagjaar, in elektronische vorm via het e-mailadres meldpunt@igj.nl moet zijn ingediend. Een uitstel dat naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in de vorige zin is verleend, geldt tevens voor de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.3, tweede lid.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt de Jaarverantwoording Jeugd over de verslagjaren 2019 of 2020 aangeleverd vóór 1 oktober 2020, respectievelijk 1 oktober 2021, en hoeven over dat verslagjaar de gegevens, bedoeld in artikel 4.1, eerste en tweede lid, van de Wet normering topinkomens, niet te worden aangeleverd met gebruikmaking van het elektronisch platform DigiMV. In afwijking van het tweede lid kan een verzoek om uitstel van indiening van de Jaarverantwoording Jeugd over de verslagjaren 2019 of 2020 worden ingediend vóór 15 juli 2020, respectievelijk 15 juli 2021.

§ 5. Basisbedragen en toeslagen pleegvergoeding

Artikel 5.1

  • 2 Het basisbedrag kan worden verminderd voor de periode gedurende welke een pleegkind als gevolg van bijzondere omstandigheden tijdelijk niet bij de pleegouder verblijft. Alsdan worden de door de pleegouder werkelijk gemaakte noodzakelijke kosten vergoed tot ten hoogste het basisbedrag.

Artikel 5.2

  • 1 Het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1, wordt vermeerderd met een toeslag ter hoogte van het bedrag, genoemd in onderdeel b van bijlage 1 bij deze regeling:

    • a. zolang sprake is van een crisisplaatsing waarbij het pleegkind met spoed is geplaatst bij de pleegouder, gedurende de eerste vier weken van het verblijf van het pleegkind;

    • b. zolang bij een pleegouder drie of meer pleegkinderen verblijven, voor het derde en volgende pleegkind.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1, vermeerderd met een door de pleegzorgaanbieder vast te stellen toeslag van ten hoogste het bedrag, genoemd in onderdeel c van bijlage 1 bij deze regeling, voor de door de pleegouder ten behoeve van een pleegkind met een verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke beperking gemaakte kosten, voor zover:

    • a. deze kosten naar het oordeel van de pleegzorgaanbieder redelijkerwijs noodzakelijk zijn in verband met de beperkingen;

    • b. deze kosten niet kunnen worden voldaan uit het basisbedrag, en

    • c. daarvoor geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt.

  • 3 De toeslag die noodzakelijk is voor het dekken van de kosten, bedoeld in het tweede lid, wordt verstrekt gedurende een door de pleegzorgaanbieder te bepalen periode.

Artikel 5.3

De pleegzorgaanbieder verstrekt een door de pleegzorgaanbieder vast te stellen vergoeding voor bijzondere kosten voor het pleegkind ingeval sprake is van een pleegoudervoogd dan wel een pleegouder die een pleegkind opvangt in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel, voor zover:

  • a. deze kosten naar het oordeel van de pleegzorgaanbieder redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht en niet kunnen worden voldaan uit het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1, dan wel uit de toeslagen, bedoeld in artikel 5.2;

  • b. voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt, en

  • c. de kosten redelijkerwijs niet zijn te verhalen op onderhoudsplichtige ouders.

Artikel 5.4

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1, en de toeslagen, bedoeld in artikel 5.2, worden jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de wijze, bedoeld in onderdeel d van bijlage 1 bij deze regeling.

§ 6. Beveiligingseisen gegevensverwerking

Artikel 6

De beveiliging van de gegevensverwerking, bedoeld in de artikelen 7.2.1 en 7.2.4 van de wet, voldoet aan NEN-ISO-IEC 27001 en NEN-ISO-IEC 27002 of aan daaraan gelijkwaardige normen.

§ 6a. Verwerking persoonsgegevens ten behoeve van bekostiging

Artikel 6a.1

  • 1 Een aanbieder die voor een in de wet bedoelde dienst bij een gemeente een bedrag in rekening brengt, vermeldt daarbij de volgende gegevens:

    • a. gegevens ter identificatie van de aanbieder, te weten van die aanbieder:

      • 1°. naam en adres,

      • 2°. instellingscode,

      • 3°. praktijkcode, of

      • 4°. zorgverlenerscode;

    • b. het in rekening gebrachte bedrag alsmede de wijze waarop en de termijn waarbinnen de rekening dient te worden voldaan;

    • c. gegevens ter identificatie van de jeugdige ten behoeve van wie de dienst is of zal worden verleend, te weten van die jeugdige:

      • 1°. burgerservicenummer, of indien de aanbieder niet over dat nummer kan beschikken,

      • 2°. naam, adres en geboortedatum;

    • d. tenzij door of namens het college is aangegeven dat daar geen behoefte aan bestaat: de datum waarop de dienstverlening is aangevangen of naar verwachting zal aanvangen;

    • e. tenzij door of namens het college is aangegeven dat daar geen behoefte aan bestaat: de datum waarop de dienstverlening is beëindigd of naar verwachting zal eindigen;

    • f. het voor het gedeclareerde bedrag relevante aantal eenheden of tijdseenheden gedurende welke de diensten zijn of zullen worden verricht;

    • g. indien verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts heeft plaatsgevonden, van de desbetreffende arts:

      • 1°. naam en adres, of

      • 2°. zorgverlenerscode;

    • h. indien in een beschikking van het college is neergelegd dat de jeugdige op de verleende dienst is aangewezen of indien een opdrachtnummer is toegekend: het nummer van de beschikking of het opdrachtnummer.

  • 2 Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die voor een in de wet bedoelde dienst een bedrag in rekening brengt, vermeldt daarbij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede om welke dienst het is gegaan, de datum waarop hij zijn dienst heeft verleend en de naam en het adres van degene in wiens opdracht hij de dienst heeft verricht.

Artikel 6a.3

Een jeugdhulpaanbieder die jeugdhulp heeft verleend of zal verlenen of een aanbieder die preventie heeft verleend of zal verlenen, vermeldt bij de declaratie naast de in artikel 6a.1, eerste lid, bedoelde gegevens de persoonsgegevens die hij ingevolge door of namens het college gemaakte afspraken dan wel gegeven instructies moet vermelden, met dien verstande dat niet meer persoonsgegevens worden vermeld dan de persoonsgegevens die voor de gemeente noodzakelijk zijn ten behoeve van het verrichten van de formele controle en de betaling van de declaratie.

Artikel 6a.4

Een gecertificeerde instelling die een kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, vermeldt bij de declaratie naast de in artikel 6a.1, eerste lid, bedoelde gegevens of sprake is van:

  • a. eerste jaar ondertoezichtstelling,

  • b. vervolgjaren ondertoezichtstelling, of

  • c. voogdij.

Artikel 6a.5

Een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert vermeldt bij de declaratie naast de in artikel 6a.1, eerste lid, bedoelde gegevens of sprake is van:

  • a. toezicht en begeleiding,

  • b. individuele trajectbegeleiding Harde Kern,

  • c. individuele trajectbegeleiding Criem,

  • d. scholings- en trainingsprogramma,

  • e. gedragsbeïnvloedende maatregel,

  • f. voorbereiding gedragsbeïnvloedende maatregel, of

  • g. samenloop met ondertoezichtstelling of voogdij, als bedoeld in artikel 6a.4.

Artikel 6a.6

De artikelen 6a.1 tot en met 6a.5 gelden niet voor jeugdhulp, preventie, maatregelen van kinderbescherming of jeugdreclassering die is verleend ten behoeve van een jeugdige wiens verblijfplaats geheim dient te blijven omdat hij ernstig wordt bedreigd, mits ter zake van de declaratie afspraken tussen de aanbieder en de gemeente gelden en de aanbieder deze afspraken in acht neemt.

Artikel 6a.7

  • 1 Het college of een door het college aangewezen persoon verwerkt persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 6a.1 tot en met 6a.5 slechts voor zover zij noodzakelijk zijn ten behoeve van:

    • a. het verrichten van formele controle,

    • b. het betalen van het gedeclareerde bedrag, behalve voor zover de formele controle tot de conclusie leidt dat de betaling niet rechtmatig zou zijn, of

    • c. het zonodig bij de declarant opvragen van nadere persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 6a.1 tot en met 6a.5 indien de formele controle uitwees dat betaling van de declaratie niet rechtmatig zou zijn omdat noodzakelijke gegevens ontbreken.

  • 2 Het college of een door het college aangewezen persoon is bevoegd om bij de declaratie vermelde persoonsgegevens verder te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor:

    • a. het verrichten van materiële controle, of

    • b. het verrichten van fraude-onderzoek.

§ 6b. Verwerking persoonsgegevens ten behoeve van materiële controle en fraudebestrijding

Artikel 6b.1

  • 2 Het college verricht fraude-onderzoek op de in de artikel 6b.7 bepaalde wijze.

  • 3 Aanbieders zijn verplicht medewerking te verlenen aan overeenkomstig het eerste of tweede lid uitgevoerde controles of onderzoeken.

Artikel 6b.2

Het college stelt voorafgaand aan de uitvoering van de materiële controle het doel ervan vast door te bepalen wanneer voldoende zekerheid is verkregen dat de door de aanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en, indien het college de materiële controle daar ook toe wenst uit te strekken, of die prestatie:

  • a. aansluit bij een door of namens het college afgegeven beschikking, inhoudende dat recht bestaat op preventie of jeugdhulp,

  • b. indien het college een aanbieder heeft gemandateerd om namens hem preventie of jeugdhulp te verstrekken, binnen dat mandaat valt,

  • c. past binnen een verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts,

  • d. aansluit op een door de gecertificeerde instelling genomen beschikking als bedoeld in artikel 3.5 van de wet, inhoudende dat jeugdhulp aangewezen is;

  • e. aansluit op een rechterlijke uitspraak, inhoudende dat de jeugdige is aangewezen op een kinderbeschermingsmaatregel of op jeugdreclassering; of

  • f. aansluit bij een verrekening als bedoeld in artikel 8.2.1, derde lid, van de wet.

Artikel 6b.3

  • 1 Het college voert een algemene risicoanalyse uit op basis van gegevens waarover deze in verband met de uitvoering van de Jeugdwet beschikt.

  • 2 Het college stelt op basis van de in het eerste lid uitgevoerde algemene risicoanalyse een algemeen controleplan vast, waarin de objecten van materiële controle en de in te zetten controle-instrumenten zijn opgenomen.

  • 3 Het naar aanleiding van de algemene risicoanalyse opgestelde algemene controleplan voorziet niet in de inzet van detailcontrole.

  • 4 Indien uit het uitgevoerde algemene controleplan blijkt dat het controledoel, bedoeld in artikel 6b.2, is bereikt, kan slechts detailcontrole worden uitgevoerd als er van een ander dan het college afkomstige of uit de uitgevoerde controle voortvloeiende aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat er sprake is van onvoldoende zekerheid.

Artikel 6b.4

Het college maakt informatie openbaar over het ingevolge artikel 6b.2 vastgestelde controledoel en het ingevolge artikel 6b.3 vastgestelde algemene controleplan op een zodanige wijze dat die informatie voor jeugdigen of degenen die het gezag over hen uitoefenen alsmede voor aanbieders gemakkelijk verkrijgbaar is.

Artikel 6b.5

  • 1 Het college voert geen detailcontrole uit dan nadat is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. het college heeft een specifieke risicoanalyse verricht op de bevindingen uit het uitgevoerde algemene controleplan, bedoeld in artikel 6b.3, tweede lid;

    • b. het college heeft naar aanleiding van de specifieke risicoanalyse een specifiek controleplan en specifiek controledoel opgesteld, waarin de objecten van materiële controle en de methoden van detailcontrole zijn opgenomen;

    • c. het overeenkomstig onderdeel b vastgestelde specifieke doel van de materiële controle kan zonder detailcontrole niet worden bereikt;

    • d. uit het specifieke controleplan blijkt dat in het kader van de detailcontrole niet meer persoonsgegevens worden verwerkt dan gelet op het met het onderzoeksdoel en de omstandigheden van het te onderzoeken geval noodzakelijk is;

    • e. het college heeft de aanbieder voorafgaand aan de uitvoering van de detailcontrole toereikende en – op verzoek van de aanbieder schriftelijke – informatie verstrekt waarin wordt gemotiveerd hoe is voldaan aan de in dit lid genoemde voorwaarden.

  • 2 Indien bij de uitvoering van detailcontrole persoonsgegevens van de jeugdige of degene die het gezag over hem uitoefent worden verwerkt, geschiedt dit in opdracht van het college:

    • a. in geval van aan een jeugdige verleende geestelijke gezondheidszorg: door of onder verantwoordelijkheid van een persoon op wie het medisch beroepsgeheim van toepassing is, of

    • b. in geval van aan een jeugdige verleende andere jeugdhulp, preventie, een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: door of onder verantwoordelijkheid van een persoon als bedoeld in onderdeel a, een persoon die op grond van artikel 7.3.11 van de wet een geheimhoudingsplicht heeft of een persoon die op grond van artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg een geheimhoudingsplicht heeft.

    Op voorafgaand verzoek van de aanbieder is de persoon, bedoeld in onderdeel a of b, aanwezig bij dit deel van de controle.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het college met betrekking tot een aan een individuele jeugdige verleende hulp, preventie, kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering detailcontrole uitvoeren zonder dat de in dat lid genoemde voorwaarden van toepassing zijn, indien deze jeugdige of, indien de jeugdige jonger is dan twaalf jaar dan wel niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, degene die het gezag over hem uitoefent of zijn curator of mentor ten behoeve van de materiële controle schriftelijk toestemming aan de aanbieder heeft gegeven voor verstrekking van gegevens over de gezondheid van de jeugdige aan het college. Het college verwerkt bij de detailcontrole niet meer gegevens dan gelet op het onderzoeksdoel en de omstandigheden van het geval noodzakelijk is.

  • 4 Het college informeert de aanbieder over de zakelijke inhoud van de voorgenomen uitkomsten van de detailcontrole en stelt hem in de gelegenheid daarop binnen een redelijke termijn te reageren. Het college betrekt de reactie van de aanbieder bij de vaststelling van de definitieve uitkomsten van de detailcontrole en bericht deze uitkomsten aan de aanbieder.

Artikel 6b.6

  • 1 Het college legt de specifieke risicoanalyse en de uitvoering van detailcontrole in zijn administratie vast om toetsing door en verantwoording aan toezichthouders mogelijk te maken. Daarbij worden niet meer persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, verwerkt dan voor dit doel noodzakelijk is.

  • 2 Het college bewaart na detailcontrole de daarbij verwerkte persoonsgegevens niet langer dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij zijn verkregen.

  • 3 Het college verwerkt bij de detailcontrole verkregen persoonsgegevens slechts verder voor zover dat noodzakelijk is voor:

    • a. het verrichten van werkzaamheden die uit de detailcontrole voortvloeien, of

    • b. het verrichten van fraude-onderzoek.

Artikel 6b.7

  • 1 Bij fraude-onderzoek zijn de voorwaarden, bedoeld in artikel 6b.5, eerste lid, onderdelen b en d, van overeenkomstige toepassing, en is de in onderdeel e bedoelde voorwaarde van overeenkomstige toepassing voor zover het onderzoeksbelang of het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de jeugdige of degene die het gezag over hem uitoefent zich hier niet tegen verzet.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het college met betrekking tot een individuele jeugdige detailcontrole uitvoeren zonder dat de in dat lid genoemde voorwaarden van toepassing zijn, indien die jeugdige of, indien de jeugdige jonger is dan twaalf jaar dan wel niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, degene die het gezag over hem uitoefent of zijn curator of mentor ten behoeve van het fraude-onderzoek schriftelijk toestemming heeft gegeven voor verstrekking van persoonsgegevens, waaronder gegevens met betrekking tot zijn gezondheid, aan het college. Het college verwerkt ten behoeve van de detailcontrole niet meer gegevens dan gelet op het onderzoeksdoel en de omstandigheden van het geval noodzakelijk is.

  • 3 Het college verwerkt bij het fraude-onderzoek verkregen persoonsgegevens slechts verder voor zover dat noodzakelijk is voor het verrichten van werkzaamheden die uit dat onderzoek voortvloeien

§ 6c. Beperking uitvoeringslasten Jeugdwet

Artikel 6c.1

  • 1 Bij de bekostiging van aanbieders of gekwalificeerde gedragswetenschappers, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan het college gebruik maken van een:

    • a. inspanningsgerichte uitvoeringsvariant, of

    • b. outputgerichte uitvoeringsvariant.

  • 2 Bij gebruik van de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant of de outputgerichte uitvoeringsvariant draagt het college ten aanzien van de financieringswijzen en administratieve processen en de wijze van gegevensuitwisseling, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet zorg voor de toepassing van de iJw.

  • 3 Toepassing van de iJw houdt in ieder geval in dat er overeenkomstig de iJw elektronisch berichtenverkeer is tussen gemeenten en de in het eerste lid bedoelde personen en instanties bij het toewijzen, factureren en declareren, en leveren van producten, diensten of resultaten.

Artikel 6c.2

Indien de iJw worden gewijzigd, wordt de wijziging van kracht vanaf het moment waarop deze openbaar is gemaakt door het Zorginstituut.

§ 7. Beleidsinformatie

Artikel 7

De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verstrekken aan het Centraal Bureau voor de Statistiek structureel de gegevens, bedoeld in artikel 7.5.1, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet, op de wijze beschreven in bijlage 2 bij deze regeling.

§ 8. Persoonsgebonden budget

Artikel 8

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. derde: derde als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet;

  • b. hulp uit het sociale netwerk: natuurlijk persoon die jeugdhulp verleent die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen hem en de jeugdige of zijn ouders bestaande sociale relatie, tenzij die jeugdhulp beroeps- of bedrijfsmatig wordt verleend.

Artikel 8a

  • 1 De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt sluit een schriftelijke arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst voor vervoer met iedere derde die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget jeugdhulp laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer van een derde is betrokken of een hulp uit het sociaal netwerk jeugdhulp zal verlenen.

  • 2 Overeenkomsten als bedoeld in het eerste lid worden opgesteld volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van die overeenkomst, en bevatten bovendien ten minste:

    • a. een weergave van de wijze waarop de derde zal voorzien in de behoefte aan jeugdhulp van degene ten behoeve van wie het budget is verstrekt;

    • b. de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 8b, vierde lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek maandbetalingen;

    • c. een beding, inhoudende dat de gemeente een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget jeugdhulp levert, indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag;

    • d. indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.

  • 3 De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college en de Sociale verzekeringsbank.

  • 4 Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de overeenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid.

  • 5 De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, van de wet.

  • 6 Een wijziging van een goedgekeurde overeenkomst wordt onmiddellijk aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

  • 7 Op verzoek van een college kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepalen dat dat college, voor zover het de goedkeuring van de overeenkomst van personen aan wie het college een persoonsgebonden budget verstrekt en het kenbaar maken van een wijziging van de overeenkomst betreft, voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid in de plaats treedt van de Sociale verzekeringsbank. Indien de vorige zin is toegepast bericht het college de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van wijzigingen als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 8ab

  • 1 Indien van toepassing kan een persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt ten laste van zijn persoonsgebonden budget een hulp uit het sociaal netwerk voor jeugdhulp, die zonder dienstbetrekking wordt verleend, laten betalen:

    • a. een tegemoetkoming van maximaal € 141 per kalendermaand;

    • b. een door het college vastgestelde tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding en reiskosten ten behoeve van de hulp.

    Daartoe draagt hij zorg voor een verklaring. De verklaring wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank. De Sociale verzekeringsbank stelt onmiddellijk het college daarvan in kennis.

  • 2 Een persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt kan niet een overeenkomst als bedoeld in artikel 8b, eerste lid, onderdeel b, en de hiergenoemde verklaring met betrekking tot dezelfde derde, die ten laste van het persoonsgebonden budget betalingen zou ontvangen, indienen.

  • 3 Een verklaring wordt opgesteld volgens het vigerende, door de Sociale verzekeringsbank vastgestelde model en bevat ten minste:

    • a. de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de hulp uit het sociaal netwerk;

    • b. de ingangsdatum vanaf wanneer op verzoek een tegemoetkoming kan worden verstrekt;

    • c. de mededelingen dat de hulp uit het sociaal netwerk zonder dienstbetrekking jeugdhulp zal verlenen aan de persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt en of een bedrag per kalendermaand en of door het college vastgestelde bedragen worden aangevraagd;

    • d. de handtekening van de persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt, waarmee die persoon aangeeft dat hij inderdaad jeugdhulp uit het sociaal netwerk zal ontvangen, alsmede de handtekening van de hulp uit het sociaal netwerk.

  • 4 De verklaring, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college.

  • 5 Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de verklaring voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid.

  • 6 Een wijziging van een goedgekeurde verklaring wordt onmiddellijk met een formulier aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

Artikel 8b

  • 1 De Sociale verzekeringsbank voert het budgetbeheer, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, van de wet, uit:

    • a. overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet; en

    • b. overeenkomstig een door de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt met een derde gesloten overeenkomst of een verklaring als bedoeld in artikel 8ab, die respectievelijk overeenkomstig de artikelen 8a of 8ab is goedgekeurd.

  • 2 In het kader van het budgetbeheer draagt de Sociale verzekeringsbank voor zover deze verschuldigd zijn loonbelasting, premies voor de sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in de Zorgverzekeringswet af, tenzij het gaat om tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 8ab.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget voor overeengekomen jeugdhulp die voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst voor vervoer, uitsluitend aan de derde aan de hand van:

    • a. een declaratie voor geleverde jeugdhulp;

    • b. een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij overeengekomen periodieke maandbetalingen;

    • c. een declaratie of overeenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen jeugdhulp, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, of, voor zover het sociaal-recreatief vervoer betreft, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2020, als gevolg van de maatregelen in verband met Covid-19, door de desbetreffende derde, niet is verleend;

    • d. een declaratie of overeenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen jeugdhulp, in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021, niet is verleend in verband met:

      • 1°. een besmetting van de budgethouder of desbetreffende derde, werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht, met Covid-19;

      • 2°. een noodzakelijke quarantaine van de budgethouder of desbetreffende derde in verband met Covid-19;

      • 3°. een besmetting met Covid-19 op de dagbesteding;

      • 4°. de door een dagbesteding overeenkomstig de bij of krachtens de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 genomen maatregelen;

      • 5°. het niet kunnen verlenen overeenkomstig de maatregelen in verband met Covid-19 vanwege een beperking bij de budgethouder als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, onderdelen d en e, van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19; of

    • e. een declaratie of overeenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen jeugdhulp, als gevolg van het ontvangen van een vaccinatie voor Covid-19 voor ten hoogste twee uur niet is verleend.

  • 4 Een declaratie als bedoeld in het derde lid, derde lid, onderdelen a, c, d en e, bevat:

    • a. de naam van de derde, en

      • 1°. het nummer waarmee de derde staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, of,

      • 2°. indien de derde niet over dat nummer kan beschikken, de geboortedatum of het burgerservicenummer van de derde;

    • b. de naam van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt en zijn adres of burgerservicenummer of klantnummer bij de Sociale verzekeringsbank;

    • c. het tarief;

    • d. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen; en

    • e. een handtekening van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

  • 5 Indien voor de geleverde jeugdhulp een goedgekeurde verklaring bestaat, betaalt de Sociale verzekeringsbank de hulp uit het sociaal netwerk op aanvraag van de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 8ab, eerste lid, uit. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen indien het verzoek is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

  • 6 De Sociale verzekeringsbank kan een betaling uit het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, weigeren of opschorten:

    • a. bij het intrekken of herzien van een beslissing op een of meer van de gronden, bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, van de wet;

    • b. indien een declaratie niet voldoet aan de voorwaarden van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of aan de overeenkomst of verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

    • c. wegens strijd met het recht, waaronder het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht, of het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank;

    • d. indien de derde een declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de prestatie is verleend, heeft ingediend bij de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt;

    • e. indien de Sociale verzekeringsbank een declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, deze heeft ontvangen;

    • f. indien de Sociale verzekeringsbank een verzoek als bedoeld in het vierde lid, niet heeft ontvangen binnen tien weken na de kalendermaand waarop een verzoek betrekking heeft;

    • g. indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d, van de wet, de Sociale verzekeringsbank daarom verzoekt.

  • 7 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie of van het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, tenzij de declaratie of verzoek onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het vierde lid of vijfde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verleend uit tot herstel van de declaratie of het verzoek. Na herstel wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie of het verzoek niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid, wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 8 Sociale verzekeringsbank verricht periodieke maandbetalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, uiterlijk binnen dertig dagen na afloop van de maand waarin de zorg geleverd is. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van de periodieke maandbetaling werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 9 Indien de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt in aanvulling op de bij de beschikking, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet toegekende jeugdhulp aanvullende jeugdhulp heeft gecontracteerd, betaalt de Sociale verzekeringsbank deze indien daartoe voldoende geld is gestort. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende jeugdhulp binnen redelijke termijn de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

  • 10 De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt bij zijn werkgeverstaken waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.

  • 11 De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt, houdt een administratie bij van het totaal aan niet-geleverde jeugdhulp per derde aan wie betalingen zijn verricht op grond van het derde lid, onderdelen c, d en e. Deze administratie bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. de naam van de derde;

    • b. het overeengekomen tarief; en

    • c. een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen.

  • 12 De persoon bedoeld in het elfde lid, verstrekt op verzoek van het college voor elke derde het op grond van het derde lid, onderdelen c, d en e, totaal aantal betaalde uren inclusief het bijbehorende totaalbedrag door middel van een daartoe beschikbaar gesteld formulier aan de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 8c

  • 1 In afwijking van artikel 8b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en het vierde en vijfde lid van dat artikel, kan de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, betalen:

    • a. door die persoon gemaakte vervoerskosten; of

    • b. een verantwoordingsvrij bedrag voor jeugdhulp.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie voor vervoerskosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

Artikel 8d

De persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verstrekt, doet aan de Sociale verzekeringsbank op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van gegevens waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, van de wet, of het uitvoeren van betalingen ten laste van het persoonsgebonden budget.

Artikel 8e

  • 1 In het belang van een gecoördineerde uitvoering van het persoonsgebonden budget ondersteunt de Sociale verzekeringsbank het college bij de uitoefening van diens taken als de verstrekker van dat budget.

  • 2 De Sociale verzekeringsbank en het college werken samen aan de digitalisering en standaardisering van de uitvoering van het persoonsgebonden budget.

§ 9. Slotbepalingen

Artikel 9.1

De Regeling beleidsinformatie jeugdzorg 2011 blijft nadat zij met ingang van 1 januari 2015 is vervallen, van toepassing op informatieverstrekkingen met betrekking tot de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 9.1a

In afwijking van artikel 6c.1, tweede lid, hoeven de iJw niet te worden toegepast bij de uitvoering van contracten die door de contractspartijen zijn ondertekend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, behalve voor zover:

  • a. deze contracten volgens de gezamenlijke contractspartijen ruimte laten voor toepassing daarvan, of

  • b. deze contracten na de inwerkingtreding van deze regeling worden gewijzigd.

Artikel 9.1.b

Artikel 4.1, tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2021, blijft van toepassing op de jaarverslaggeving over verslagjaar 2020.

Artikel 9.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2014, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.J. van Rijn

De

Staatssecretaris

van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Bijlage 1. behorende bij paragraaf 5 van de Regeling Jeugdwet

Basisbedragen en toeslagen pleegvergoeding

  • a. Basisbedrag, bedoeld in artikel 5.1, per leeftijdscategorie, per pleegkind

    Leeftijd pleegkind

    Bedrag per maand

    Bedrag per dag

    0 t/m 8 jaar

    € 678,00

    € 22,29

    9 t/m 11 jaar

    € 687,00

    € 22,59

    12 t/m 15 jaar

    € 748,00

    € 24,60

    16 en 17 jaar

    € 826,00

    € 27,16

    18 jaar en ouder

    € 835,00

    € 27,44

  • b. Toeslag, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid

    De in artikel 5.2, eerste lid, bedoelde toeslag bedraagt € 4,45 per dag.

  • c. Toeslag, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid

    De in artikel 5.2, tweede lid, bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste € 4,45 per dag.

  • d. Indexering, bedoeld in artikel 5.4

    Bij de aanvang van ieder kalenderjaar worden het basisbedrag en de in artikel 5.2 bedoelde toeslagen geïndexeerd met het procentuele verschil tussen de door het Centraal bureau voor de statistiek bekendgemaakte consumentenprijsindex ‘alle huishoudens’, over de julimaanden van de twee direct aan het betreffende jaar voorafgaande jaren.

Bijlage 2. behorende bij artikel 7 van de Regeling Jeugdwet

Beleidsinformatie Jeugd

Informatieprotocol

Versie 7

Juli 2021

Inhoudsopgave

1

Inleiding

3

 

1.1

Aanleiding

3

 

1.2

Doel en beheer

3

 

1.3

Wie dienen beleidsinformatie aan te leveren?

3

 

1.4

Opbouw informatieprotocol

4

Deel 1. Gegevensdefinities

4

2.

Gegevens over de jeugdige

4

 

2.1

Jeugdige

4

 

2.2

Burgerservicenummer

4

 

2.3

Geboortedatum

5

 

2.4

Geslacht

5

 

2.5

Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats

5

3.

Gegevens over jeugdhulp

5

 

3.1

Jeugdhulp

5

 

3.2

Verwijzer

6

 

3.3

Hulpvorm

7

 

3.4

Gestart met crisis

8

 

3.5

Datum aanvang jeugdhulp

8

 

3.6

Datum einde jeugdhulp

9

 

3.7

Reden beëindiging jeugdhulp

9

4.

Gegevens over outcome jeugdhulp

10

 

4.1

Uitgezonderde categorieën

10

 

4.2

Landelijke set outcomecriteria

10

 

4.3

Tevredenheid van de cliënt over het nut/effect van de jeugdhulp (nr. 2)

17

 

4.4

De mate waarin de cliënt zonder hulp verder kan (nr. 3.1)

10

 

4.5

Type informant

11

5.

Gegevens over jeugdbescherming en jeugdreclassering

11

 

5.1

Kinderbeschermingsmaatregelen

11

   

5.1.1

Type kinderbeschermingsmaatregel

11

   

5.1.2

Datum aanvang kinderbeschermingsmaatregel

11

   

5.1.3

Datum einde kinderbeschermingsmaatregel

11

   

5.1.4

Type machtiging uithuisplaatsing

11

   

5.1.5

Datum aanvang machtiging uithuisplaatsing

12

   

5.1.6

Datum einde machtiging uithuisplaatsing

12

 

5.2

Jeugdreclassering

12

   

5.2.1

Type jeugdreclassering

12

   

5.2.2

Datum aanvang jeugdreclassering

12

   

5.2.3

Datum einde jeugdreclassering

13

   

5.2.4

Inzet erkende interventie bij jeugdreclassering

13

 

5.3

Overige gegevens kinderbescherming en jeugdreclassering

13

   

5.3.1

Reden of wijze beëindiging maatregel

13

   

5.3.2

Datum overgedragen

14

   

5.3.3

Datum overgedragen gekregen

14

 

5.4

Activiteiten in het preventief justitieel kader

14

   

5.4.1

Datum aanvang activiteiten in het preventief justitieel kader

14

   

5.4.2

Datum einde activiteiten in het preventief justitieel kader

14

6.

Gegevens van de jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling

14

Deel 2. Aanleverproces

15

7.

Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden

15

 

7.1

Aanleverproces

15

 

7.2

Privacybescherming

15

 

7.3

Verslagperiodes

15

 

7.4

Aanlevertermijnen

16

 

7.5

Inhoud van het gegevensbestand

16

 

7.6

Correctie leveringen

17

Deel 3. Technische eisen

17

8.

Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan het CBS

17

 

8.1

Gebruik uploadvoorziening

17

 

8.2

Bestandsformaten

17

 

8.3

Gebruik webformulieren

17

 

8.4

Berichtspecificatie

17

 

Bijlage: Overzicht wijzigingen t.o.v. de vorige versie 31

18

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Op 1-1-2015 is de Jeugdwet in werking getreden. Onderdeel van de Jeugdwet is een regeling voor beleidsinformatie. Deze regeling bepaalt welke gegevens worden verwerkt, door wie, met welk doel, op welke wijze ze worden verstrekt en aan wie. De beleidsinformatie in de Jeugdwet betreft informatie over het jeugdhulpgebruik en de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daartoe verstrekken jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen op persoonsniveau gegevens. In het Besluit Jeugdwet, artikel 7.5.1, staat dat deze gegevens aangeleverd worden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS verwerkt deze gegevens tot statistieken en rapportages en publiceert deze opdat iedereen daar gebruik van kan maken. De microdata (informatie op persoons- of instellingsniveau) worden niet openbaar gemaakt. Het CBS levert wel de eigen gegevens aan instellingen in de vorm van een gestructureerde spiegelrapportage terug. Onderzoek op dit soort data is wel mogelijk via de zogenaamde remote access voor organisaties die daartoe door het CBS zijn geautoriseerd onder de geldende privacy-voorwaarden van de CBS-wet en de Algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.

De gegevensverstrekking vindt plaats opdat gemeenten doelmatig, doeltreffend en samenhangend gemeentelijk beleid kunnen voeren ten aanzien van preventie, jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De gegevensverstrekking vindt voorts plaats opdat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) een zorgvuldig en samenhangend jeugdbeleid kunnen voeren en hun stelselverantwoordelijkheid kunnen waarborgen.

1.2. Doel en beheer

In het Besluit Jeugdwet ligt vast welke gegevens de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen verstrekken aan het CBS ten behoeve van de beleidsinformatie voor gemeenten, VWS en JenV. In onderstaande tabel is aangegeven om welke gegevens het gaat. Tussen haakjes is aangegeven in welke paragraaf de gegevens worden uitgewerkt.

.Jeugdhulpaanbieders

Gecertificeerde instellingen

• Burgerservicenummer (BSN) (2.2)

• Geboortedatum (2.3)

• Geslacht (2.4)

• Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats (2.5)

• Verwijzer naar jeugdhulp (3.2)

• Hulpvorm (3.3)

• Gestart met crisis (3.4)

• Datum aanvang jeugdhulp (3.5)

• Datum einde jeugdhulp (3.6)

• Reden beëindiging jeugdhulp (3.7)

• Gegevens over outcome jeugdhulp (hoofdstuk 4)

• BSN (2.2)

• Geboortedatum (2.3)

• Geslacht (2.4)

• Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats (2.5)

• Type maatregel (5.1.1/5.2.1)

• Datum aanvang maatregel (5.1.2/5.2.2)

• Datum einde maatregel (5.1.3/5.2.3)

• Type machtiging uithuisplaatsing (5.1.4)

• Datum aanvang machtiging uithuisplaatsing (5.1.5.)

• Datum einde machtiging uithuisplaatsing (5.1.6)

• Inzet erkende interventies bij JR (5.2.4)

• Reden of wijze beëindiging maatregel (5.3.1)

• Datum overgedragen (5.3.2)

• Datum overgedragen gekregen (5.3.3)

• Activiteiten in het preventief justitieel kader (5.4)

Dit informatieprotocol is opgesteld om er voor te zorgen dat de gegevens op de juiste wijze worden aangeleverd, zowel qua inhoud als qua proces. Het informatieprotocol beschrijft zo gedetailleerd mogelijk welke definities de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dienen te hanteren en hoe zij deze gegevens aanleveren bij het CBS.

Het informatieprotocol wordt beheerd door het Ministerie van VWS. In praktijk vindt het beheer plaats in samenwerking met:

  • het Ministerie van JenV;

  • de VNG namens de gemeenten;

  • het CBS;

  • de brancheorganisaties van de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen namens deze organisaties.

Regelmatig wordt bezien of wijzigingen in het informatieprotocol nodig zijn, bijvoorbeeld om begrippen of procedures te verhelderen of aan te passen.

1.3. Wie dienen beleidsinformatie aan te leveren?

Alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente jeugdhulp bieden, respectievelijk uitvoering geven aan de kinderbeschermingsmaatregelen en maatregelen jeugdreclassering dienen gegevens aan het CBS te leveren voor de beleidsinformatie. De jeugdhulpaanbieder die daadwerkelijk (een deel van) de jeugdhulp levert, is de organisatie die de data hierover aanlevert bij het CBS. Dus in geval van het werken in onderaannemerschap, levert de onderaannemer zelf de data over de eigen geleverde jeugdhulp. De hoofdaannemer levert deze data dan dus niet. Het betreft alleen de jeugdhulp die in natura wordt geboden. Over jeugdhulp die wordt geboden op basis van een persoonsgebonden budget (PGB) dienen de jeugdhulpaanbieders geen gegevens bij het CBS aan te leveren.

In veel gemeenten zijn wijk- of buurtteams opgericht. Deze teams kunnen diverse functies vervullen. Indien de wijk- of buurtteams jeugdhulp bieden conform de definities van de Jeugdwet, dan dienen zij daarover gegevens aan te leveren bij het CBS. Er hoeven geen gegevens te worden aangeleverd aan het CBS over de toeleidings- of verwijzingstaken (toegangstaken), over de preventieve inzet of informatie & advies. Zie voor het onderscheid tussen preventie en jeugdhulp ook de leidraad toegang preventief-ambulant.

Zie de link: https://jeugdmonitor.cbs.nl/publicaties/Leidraad-toegang-preventief-ambulant

1.4. Opbouw informatieprotocol

Het informatieprotocol bestaat uit drie delen:

  • Deel 1 bevat de te hanteren definities en keuzemogelijkheden voor de gegevens zoals opgenomen in het Besluit Jeugdwet;

  • Deel 2 bevat de beschrijving van het proces dat het CBS hanteert en dat instellingen moeten volgen voor het aanleveren van de gegevens;

  • Deel 3 bevat de meer technische specificaties voor de gegevenslevering.

Het informatieprotocol is onderdeel van de op de Jeugdwet gebaseerde Regeling Jeugdwet.

Deel 1. Gegevensdefinities

2. Gegevens over de jeugdige

Voor de beleidsinformatie jeugd worden gegevens over de jeugdige uitgevraagd om de informatie op persoonsniveau beschikbaar te hebben. Op deze manier kunnen kruistabellen worden gemaakt tussen kenmerken zoals leeftijd en geslacht en het gebruik van jeugdhulp, of de inzet van jeugdbescherming (ondertoezichtstelling (ots), voogdij en uithuisplaatsing) en jeugdreclassering. Ook is samenloop van diverse vormen van jeugdhulp en inzet vanuit het gedwongen kader op deze manier inzichtelijk te maken. De publicatie van de gegevens zal altijd op geaggregeerd niveau zijn en nooit herleidbaar tot personen. Omdat niet elke jeugdige een BSN heeft, worden ook de geboor- tedatum en het geslacht uitgevraagd. De postcode wordt uitgevraagd voor controledoelein- den en om de woonplaats van de jeugdige conform het woonplaatsbeginsel aan te duiden.

2.1. Jeugdige

Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet de persoon die:

  • 1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

  • 2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

  • 3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:

    • is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

    • vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

    • is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

Toelichting:

Jeugdhulp is op grond van bovenstaande definitie beschikbaar voor personen tot 18 jaar. De onderdelen 20 en 30 geven aan welke uitzonderingen daarop gelden.

2.2. Burgerservicenummer

Het unieke persoonsnummer waarmee de jeugdige staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP).

Toelichting:

Bij wet is geregeld dat het burgerservicenummer(BSN) gebruikt moet worden. Alleen in uitzonderlijke gevallen mag daarom onbekend worden ingevuld. Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 999999999 genoteerd. Bij ongeboren kinderen wordt 000000000 genoteerd.

2.3. Geboortedatum

De geboortedatum van de jeugdige weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Bij sommige jongeren is de exacte geboortedatum niet bekend. Indien de geboortedag niet bekend is, wordt dat aangegeven door JJJJMM00 te noteren. Indien (ook) de geboortemaand niet bekend is, dan wordt dat aangegeven door JJJJ0000 te noteren. Bij ongeboren kinderen wordt 000000000 genoteerd.

2.4. Geslacht

Het geslacht van de jeugdige, waarbij de volgende opties gelden:

  • Vrouw (V)

  • Man (M)

  • Onbekend (O)

2.5. Postcode/gemeente ter duiding van de woonplaats

De wijze waarop het woonplaatsbeginsel gehanteerd moet worden is te vinden op www.rijksoverheid.nl en op de website van de VNG: www.vng.nl. Er wordt gekeken welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Van die gemeente wordt de postcode van het adres gebruikt.

Als de postcode niet bekend is, dan volstaat de CBS code van de gemeente.

Toelichting:

De postcode is nodig om te bepalen aan welke gemeente en wijk de beleidsinformatie over de betreffende jeugdige moet worden toegekend.

Zo veel als mogelijk dient de postcode (6 posities) doorgegeven te worden. Dit is belangrijk om de beleidsinformatie waar mogelijk ook op wijkniveau weer te geven. Uiteraard zullen ook de aantallen per wijk niet tot de persoon herleidbaar zijn en hanteert het CBS hiervoor de geldende privacyregels.

3. Gegevens over jeugdhulp

De beleidsinformatie jeugd richt zich op het inz.ichtelijk maken van het jeugdhulp-gebruik. Dit houdt in dat jeugdhulpaanbieders een aantal gegevens over de door hen geleverde jeugdhulp dienen aan te leveren. Het gaat om het type jeugdhulp, de start- en einddata, de organisatie die verwezen heeft naar de jeugdhulp en de reden van beëindiging van de jeugdhulp.

3.1. Jeugdhulp

Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet is jeugdhulp:

  • 1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van ouders of adoptiegerelateerde problemen;

  • 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,

met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

Toelichting:

Alleen over de professionele jeugdhulp in natura dient gerapporteerd te worden aan het CBS. Dit is de jeugdhulp in natura waarvoor de wettelijke kwaliteitseisen van hoofdstuk 4 van de Jeugdwet en de eisen gegevensverwerking uit hoofdstuk 7 gelden. Dat betekent dat geen informatie aan het CBS wordt verstrekt over de toegangsgesprekken, PGB’s en preventie. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Toegang

De gesprekken die een deskundige in de gemeentelijke toegang in het kader van de toeleiding naar en advisering over eventuele jeugdhulp met jeugdigen en ouders voert, worden niet beschouwd als jeugdhulp. Ook als die deskundige preventieve opvoedondersteuning verleent, geldt dit niet als jeugdhulp. Hierover dient dan ook niet aan het CBS te worden gerapporteerd.

PGB

Zoals in paragraaf 1.3 reeds is opgenomen, betreft het alleen de jeugdhulp die in natura wordt geleverd. Over jeugdhulp die wordt gefinancierd met een PGB dienen geen gegevens aan het CBS te worden verstrekt. Deze gegevens worden integraal door de SVB aan het CBS geleverd.

Preventie

Als een jeugdhulpaanbieder een jeugdige of ouders van een jeugdige (anonieme) adviezen of consulten biedt, ook al is dat voorafgaand aan de start van jeugdhulp, dan wordt dit niet als jeugdhulp beschouwd, maar als preventie. En daarover moeten geen gegevens verstrekt worden aan het CBS. Dit geldt tevens voor het verstrekken van folders en overige vormen van informatie. Voor het nader onderscheiden van preventieve hulp en ambulante jeugdhulp, wordt verwezen naar de leidraad toegang preventief-ambulant.

Zie de link: https://jeugdmonitor.cbs.nl/publicaties/Leidraad-toegang-preventief-ambulant

3.2. Verwijzer

De organisatie of persoon die de jeugdige en/of zijn/haar ouders heeft verwezen naar de jeugdhulp, waarbij de volgende opties gelden:

  • Gemeentelijke toegang (01)

  • Huisarts (02)

  • Jeugdarts (03)

  • Gecertificeerde instelling (04)

  • Medisch specialist (05)

  • Geen verwijzer (06)

  • Rechter, Officier van Justitie, functionaris Justitiële jeugdinrichting (08)

Toelichting:

Alleen de niet eenduidig uitlegbare opties worden hieronder toegelicht.

(01) De keuzes bij verwijzer betreffen alleen de routes zoals deze in de Jeugdwet worden onderkend. Allereerst gaat het om de toegang zoals deze door de gemeente is georganiseerd. Medewerkers binnen bijvoorbeeld een wijkteam of een Centrum voor Jeugd en Gezin zijn dan gemandateerd om namens het betreffende college een verleningsbeslissing jeugdhulp te nemen. Ook kan het zijn dat een gemeente professionals bij een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder mandaat heeft verleend voor het nemen van een verleningsbeslissing jeugdhulp. Gemeenten kunnen ook afspraken hebben gemaakt met onderwijsinstellingen over leerlingen die jeugdhulp nodig hebben. Indien jeugdhulp gestart is via het onderwijs, dan wordt dit in het kader van de beleidsinformatie beschouwd als jeugdhulp die is gestart via de gemeentelijke toegang. Dit geldt ook voor jeugdhulp die wordt geboden in het kader van drang/ preventieve jeugdbescherming.

(04) Jeugdhulp kan ook starten indien een gecertificeerde instelling in het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering betrokken is bij een jeugdige en bepaalt dat jeugdhulp noodzakelijk is. In het kader van een jeugdreclasseringmaatregel betreft dit de jeugdhulp die niet rechtstreeks voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing: 1) jeugdhulp die gedurende een toezicht- en begeleidingstraject wordt ingezet; 2) jeugdhulp die in het kader van vrijwillige toezicht en begeleiding door jeugdreclassering wordt ingezet.

(06) Afhankelijk van de gemeentelijke verordening is het ook mogelijk dat jeugdhulp gestart wordt zonder een verleningbeslissing of een verwijzing; dit betreft dan vrij toegankelijke jeugdhulp. Als de jeugdhulp is uitgevoerd door het wijk- of buurtteam (zie paragraaf 3.3 over de hulpvorm), dan is deze per definitie vrij toegankelijk en dient gekozen te worden voor deze optie -06 geen verwijzer.

(08) Op basis van de Jeugdwet kan een rechter alleen verwijzer naar jeugdhulp zijn als sprake is van een strafrechtelijke beslissing (dus bijvoorbeeld een advies van de rechter voor hulp in het kader van een familierechtzaak/gezag- en omgang valt niet onder deze categorie). Het betreft in deze categorie jeugdhulp die rechtstreeks voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing: 1) jeugdhulp als bijzondere voorwaardelijke veroordeling, schorsing of OM-afdoening als zodanig in beslissing genomen, evenals jeugdhulp als onderdeel van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) als zodanig in vonnis opgenomen; 2) jeugdhulp als onderdeel van een Scholings- en TrainingsProgramma (STP) evenals jeugdhulp als onderdeel van een voorwaardelijke beëindiging Plaatsing in Inrichting Jeugdigen (PIJ). Ook hulp voor een 18+jeugdige veroordeeld onder het jeugdstrafrecht, waarbij de volwassenreclassering (3RO) de Toezicht- & Begeleidingsmaatregel uitvoert, valt onder categorie 08 (dit betreft namelijk altijd alleen jeugdhulp die rechtstreeks voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing, namelijk jeugdhulp die is opgenomen in het vonnis). Tot slot: met‘functionaris JJI’ wordt bedoeld de selectiefunctionaris/inrichtingsarts/directeur van een justitiële jeugdinrichting (JJI).

Andere opties dan bovenstaande zijn er niet.

3.3. Hulpvorm

De volgende jeugdhulpvormen worden onderscheiden:

  • Jeugdhulp zonder verblijf:

    • Uitgevoerd door het wijk- of buurtteam (01)

    • Niet uitgevoerd door het wijk- of buurtteam:

      • Ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder (02)

      • Daghulp op locatie van de aanbieder (03)

      • Jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige (04)

  • Jeugdhulp met verblijf:

    • Pleegzorg (11)

    • Gezinsgericht (12)

    • Gesloten plaatsing (13)

    • Verblijf bij een jeugdhulpaanbieder anders dan bovenstaand verblijf (14)

Toelichting

In onderstaande tabel staat een toelichting per hulpvorm:

Jeugdhulp zonder verblijf

De jeugdige verblijft thuis, in het eigen gezin. Of anders gezegd, de jeugdige slaapt thuis. In ieder geval formeel. Het kan zijn dat de jeugdige bij opa en oma slaapt of bij iemand anders, echter dit is dan niet formeel zo geregeld.

Uitgevoerd door het wijk- of buurtteam

Nagenoeg elke gemeente werkt met de inzet van wijk- of buurtteams. Soms doen deze teams vooral casuïstiek overleg, maar veelal bieden deze teams ook hulp. Als deze hulp valt onder de definitie van jeugdhulp uit de Jeugdwet, dan dient daarover beleidsinformatie aan het CBS te worden geleverd. Bij het type jeugdhulp wordt dan voor de optie ‘jeugdhulp zonder verblijf’ gekozen ‘uitgevoerd door het wijk- of buurtteam’. De teams hebben soms andere namen, ook dan valt de jeugdhulp in deze categorie. Soms zijn de wijk- en buurtteam samengesteld uit medewerkers die bij verschillende organisaties werkzaam zijn. Op dat moment zouden twee registraties plaats kunnen vinden, via de organisatie waar de medewerker in dienst is, of in de cliëntregistratie van het wijk- of buurtteam. De gegevens voor het CBS dienen vanuit het registratiesysteem van het wijk- of buurtteam geleverd te worden en niet (ook) vanuit de registratiesystemen van de organisaties waar de medewerkers in dienst zijn. Echter, indien het wijk- of buurtteam geen eigen registratiesysteem heeft, dan dienen de gegevens te worden geleverd door de organisatie die de registratie over de jeugdhulp voert. Van belang is dat de gegevens voor de beleidsinformatie niet dubbel worden geleverd. Voor het onderscheid met preventieve hulp, raadpleeg de leidraad toegang preventief-ambulant. Zie de link:

https://jeugdmonitor.cbs.nl/publicaties/Leidraad-toegang-preventief-ambulant

Niet uitgevoerd door het wijk- of buurtteam

Gemeenten kunnen jeugdhulp zonder verblijf ook inkopen bij andere aanbieders dan de wijk- of buurtteams. In dat geval wordt de optie ‘jeugdhulp zonder verblijf niet uitgevoerd door het wijk- of buurtteam’ gekozen. Er zijn drie opties in deze.

Ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder

Ambulante jeugdhulp op locatie betreft ambulante hulp of groeps-gesprekken op het kantoor waarbij in principe één (algemene) expertise tegelijkertijd binnen de hulpverlening wordt ingezet. Het betreft o.a. face-to-face contacten met de jeugdige en/ of ouders, ook wel poliklinische contacten genoemd. Ook groepsgesprekken of SOVA trainingen (sociale vaardigheden) vallen onder deze categorie. De gesprekken duren maximaal twee uur.

Daghulp op locatie van de aanbieder

Bij daghulp is een begeleider of hulpverlener minimaal een dagdeel in de nabije omgeving van de jeugdige. De hulp kan individueel plaatsvinden, maar ook in een groep. Dagbesteding en dagstructurering vallen hier ook onder. Daghulp vindt plaats op de locatie van de aanbieder. Een belangrijke voorwaarde van de dagbehandeling is dat een multidisciplinair team voor de dagbehandeling wordt ingezet. Het gaat bijvoorbeeld om een combinatie van fysiotherapie, gedragstherapie en psychotherapie die tijdens de dagbehandeling wordt ingezet.

Jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige

Jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige vindt plaats bij de jeugdige thuis, op school of elders in het netwerk van de jeugdige. In ieder geval niet op locatie bij de aanbieder. De intensiteit kan variëren van één of enkele tot 24 uur per dag.

Jeugdhulp met verblijf

De jeugdige verblijft elders. Of anders gezegd, de jeugdige slaapt formeel elders, niet zijnde thuis in het eigen gezin. Dit betekent dat het hier alleen om de verblijfsvormen gaat waarbij er sprake is van een overnachting. Ook verblijf in logeerhuizen, alleen tijdens weekenden of juist door de week, vallen onder jeugdhulp met verblijf.

Pleegzorg

De jeugdige verblijft in een pleeggezin. Er is van pleegzorg sprake als er een pleegcontract is tussen de pleegouder(s) en een pleegzorgaanbieder. Hiervan is ook sprake in geval van vakantie-/weekendopvang indien dat onderdeel uitmaakt van het hulpaanbod.

Gezinsgericht

Alle vormen van verblijf die een gezinssituatie benaderen, maar geen pleegzorg zijn. Te denken valt aan gezinshuizen, logeerhuizen en zorgboerderijen waar overnacht wordt.

Gesloten plaatsing

De jeugdige verblijft bij een jeugdhulpaanbieder op basis van een machtiging gesloten jeugdzorg of op basis van een zorgmachtiging of crisismaatregel vanwege de Wvggz (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg).

Verblijf bij een jeugdhulpaanbieder anders dan bovenstaand verblijf

De jeugdige verblijft op de accommodatie van de jeugdhulpaanbieder, veelal in een groep met andere jeugdigen. In feite betreft het alle vormen van verblijf die niet onder een van de voorgaande categorieën vallen. Hieronder vallen ook begeleid wonen en kamertraining. Deze hulpvormen vinden doorgaans plaats in een verblijf van de hulpaanbieder.

De beleidsinformatie wordt per jeugdige en per type jeugdhulp (of maatregel) geleverd aan het CBS. Alle jeugdhulp van dezelfde hulpvorm die onderdeel is van één hulpverleningsplan of behandelplan, wordt als één record aan het CBS geleverd. Als een jeugdhulpaanbieder meerdere ambulante modules of programma’s tegelijkertijd of na elkaar aanbiedt, dan gelden deze samen als record waarover aan CBS gegevens moeten worden geleverd. Daarbij is de startdatum van de eerste module de datum aanvang jeugdhulp en de einddatum van de laatste module de datum einde jeugdhulp. Als twee verschillende jeugdhulpaanbieders (kunnen ook wijk- of buurtteams zijn) tegelijkertijd een ambulante module aanbieden, dan leveren zij beiden daarover gegevens aan bij het CBS. Ieder doet dat over de eigen betrokkenheid. Alle hulpverlening en behandeling die gedurende de pleegzorg en het residentiële verblijf plaatsvinden en door dezelfde jeugdhulpaanbieder worden aangeboden, vallen onder de pleegzorg en het residentiële verblijf. Als een andere jeugdhulpaanbieder in deze situatie een ambulante module aanbiedt, dan levert hij daarover afzonderlijk gegevens aan bij het CBS. Het betreft dan jeugdhulp zonder verblijf.

Het bovenstaande leidt ertoe dat de sleutel van een record in principe wordt gevormd door het BSN, de datum aanvang jeugdhulp en de hulpvorm. Als het BSN onbekend is, dan wordt de sleutel gevormd door het geslacht, de geboortedatum, de postcode, de datum aanvang jeugdhulp en de hulpvorm. Indien er meerdere vormen van hulp worden geboden waarbij deze sleutelcombinatie hetzelfde is, dan dienen deze gegevens samengevoegd te worden tot één record (tenzij er sprake is van een tweeling). Als er vervolgens alsnog twee (of meer) records zouden ontstaan met dezelfde BSN en hulpvorm maar verschillende aanvangsdatums, waarbij de records wél overlappen in de tijd, dan dienen ook deze records te worden samengevoegd tot één record. De aanvangsdatum wordt de eerste aanvangsdatum en de einddatum wordt pas ingevuld als de laatste zorg eindigt. Het is alleen mogelijk om in één verslagperiode 2 (of meer) records te leveren met dezelfde BSN en hulpvorm als deze records elkaar niet overlappen in de tijd. Met andere woorden, de aanvangsdatum van het ene record moet steeds na de einddatum van het daarvoor gestarte record liggen.

3.4. Gestart met crisis

Als de hulpverlening is aangevangen met het stabiliseren van een crisissituatie, dient dit te worden aangegeven. Hierbij gelden de volgende opties

  • Ja (01)

  • Nee (02)

Toelichting

Of de jeugdhulp is aangevangen met het stabiliseren van een crisissituatie is het professionele oordeel van de jeugdhulpprofessional. Er is daarmee geen vaste definitie van crisis. Iedere professional heeft een beeld bij het onderscheid crisis-geen crisis.

3.5. Datum aanvang jeugdhulp

De dag waarop de jeugdhulpaanbieder start met het uitvoeren van de jeugdhulp. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de dag waarop de feitelijke hulpverlening start. In geval van jeugdhulp zonder verblijf gaat het om het eerste gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders met de hulpverlener/ behandelaar om met elkaar kennis te maken en te starten met de hulpverlening/behandeling. De hulpverlening dient in dit gesprek daadwerkelijk te starten, dus niet een eerste kennismaking gevolgd door plaatsing op een wachtlijst.

Bij jeugdhulp met verblijf wordt de dag aangehouden volgend op de eerste overnachting.

3.6. Datum einde jeugdhulp

De laatste dag waarop de jeugdhulpaanbieder uitvoering geeft aan de jeugdhulp. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de dag waarop de jeugdhulp eindigt. Dit kan twee dingen betekenen:

  • De hulpverlening stopt in zijn geheel. Dit houdt in dat er na deze dag geen sprake meer is van een feitelijke hulpverleningsrelatie of behandelovereenkomst.

  • Er kan ook sprake zijn van een (tussentijdse) wijziging in het type hulpvorm, bijvoorbeeld van jeugdhulp met verblijf naar jeugdhulp zonder verblijf.

In geval van jeugdhulp met verblijf is de datum einde jeugdhulp de dag na de laatste overnachting. Dit is de overnachting waarna de jongere weer structureel naar huis gaat. Een traject waarbij de jongere tussentijds af een toe een nacht naar huis gaat, of juist alleen in de weekenden of nog sporadischer overnacht bij de aanbieder wordt als één doorlopend traject aangeleverd bij het CBS met als einddatum de datum van de laatste overnachting.

3.7. Reden beëindiging jeugdhulp

De reden van de beëindiging van de jeugdhulp geeft een indruk van de ‘uitval’ tijdens de uitvoering van de jeugdhulp.

De reden waarom de jeugdhulp is beëindigd, waarbij de volgende opties gelden:

  • Beëindigd volgens plan (01)

  • Voortijdig afgesloten: in overeenstemming (02)

  • Voortijdig afgesloten: eenzijdig door de cliënt (03)

  • Voortijdig afgesloten: eenzijdig door de aanbieder (04)

  • Voortijdig afgesloten: wegens externe omstandigheden (05)

Toelichting: Reden beëindiging jeugdhulp

Beëindigd volgens plan (01):

Toelichting: Enige wijzigingen in het plan zijn normaal. Het is niet wenselijk om te rigide vast te houden aan een vooropgesteld plan. Als je met elkaar, zoals gepland, het traject doorloopt en niet voortijdig stopt, is het traject volgens plan afgesloten. Ook als de jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt en de jeugdhulp wordt beëindigd óf wordt voortgezet onder een andere wet (Zvw, Wmo, Wlz) dan dient als reden beëindiging te worden gekozen voor ‘beëindigd volgens plan’ (01).

Voortijdig afgesloten: in overeenstemming (02).

Toelichting: De situatie van de jeugdige of het gezin is veranderd waardoor de gestarte hulp niet meer passend is. Als de cliënt en behandelaar het eens zijn dat de eerder afgesproken hulp geen toegevoegde waarde meer heeft, of dat andere hulp nodig is dan dat binnen het lopende traject geboden kan worden, geldt: Voortijdig afgesloten: in overeenstemming (02).

Voortijdig afgesloten: eenzijdig door de cliënt (03).

Toelichting: Het traject wordt voortijdig afgesloten, bijvoorbeeld omdat:

  • de cliënt op eigen initiatief naar een andere zorgaanbieder gaat;

  • de cliënt ontevreden is over de zorg;

  • de cliënt vindt dat de zorg niet (meer) nodig is;

  • de cliënt geen hulp accepteert.

Dit kan gaan om cliënten die ineens niet meer op afspraken verschijnen maar ook in een overleg aangeven te willen stoppen. Als de aanbieder nog wel mogelijkheden ziet om de client te helpen, is de afsluiting eenzijdig door de cliënt. Dit brengt in beeld hoe vaak je cliënten verliest waarmee je dacht nog vooruitgang te kunnen boeken, uitval.

Voortijdig afgesloten: eenzijdig door de aanbieder (04).

Toelichting: Het lukt de aanbieder niet voldoende passende hulp te bieden. De aanbieder komt tot de conclusie dat verdere hulp vanuit aanbieder niet meer haalbaar is, verantwoord is (bijvoorbeeld vanwege agressie richting de hulpverlener) en/of geen perspectief meer kent. Als de cliënt die conclusie niet deelt, geldt: ‘Voortijdig afgesloten: eenzijdig door de aanbieder (04)’. Dit brengt het aantal cliënten in beeld die volgens de aanbieder beter op een andere wijze geholpen kunnen worden, niet bij de betreffende aanbieder zelf.

Voortijdig afgesloten: wegens externe omstandigheden (05)

Toelichting: externe omstandigheden zijn bijvoorbeeld:

  • een verhuizing,

  • het overlijden van de cliënt,

  • langdurige vermissing of ontvoering van het kind.

4. Gegevens over outcome jeugdhulp

In dit hoofdstuk zijn de gegevens opgenomen die worden uitgevraagd over de outcomecriteria jeugdhulp. Met deze gegevens wordt de outcome van de ingezette jeugdhulp in kaart gebracht. In deze paragraaf is nader uitgewerkt om welke gegevens het precies gaat.

4.1. Uitgezonderde categorieën

Het aanleveren van gegevens over outcome jeugdhulp aan het CBS is niet verplicht:

  • voor gecertificeerde instellingen1,

  • voor solistisch werkende jeugdhulpverleners,

  • voor zover de gemeente met de jeugdhulpaanbieder andere outcomecriteria heeft afgesproken dan de outcomecriteria die in de volgende paragrafen worden besproken. (Indien de gemeente en de jeugdhulpaanbieder gedeeltelijk outcomecriteria hebben afgesproken die hieronder worden genoemd en gedeeltelijk zelf andere outcomecriteria hebben geformuleerd, dienen derhalve slechts gegevens bij het CBS te worden aangeleverd over de outcomecriteria die hieronder worden genoemd.)

Deze uitzonderingen volgen rechtstreeks uit artikel 7.5.3, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit Jeugdwet.

4.2. Landelijke set outcomecriteria

De Vereniging Nederlandse Gemeenten en branches van aanbieders zijn een set van outcomecriteria overeengekomen waarmee inzicht in resultaat kan worden verschaft. Deze set bestaat uit de volgende outcomecriteria:

  • 1. Uitval van cliënten;

  • 2. Tevredenheid van cliënten over het nut/effect van de jeugdhulp;

  • 3. Doelrealisatie van de hulp, uitgesplitst naar de volgende 2 outcomecriteria:

    • 3.1 De mate waarin cliënten zonder hulp verder kunnen;

    • 3.2 De mate waarin er na beëindiging geen nieuwe start jeugdhulp plaatsvindt.

Twee van bovenstaande outcomecriteria kunnen al afgeleid worden uit de verplichte gegevens die over jeugdhulp uitgevraagd worden. Dit betreft het outcomecriterium ‘uitval van cliënten’ (op basis van reden beëindiging jeugdhulp, zie paragraaf 3.7) en dit betreft het outcomecriterium ‘mate waarin er na beëindiging geen nieuwe start jeugdhulp plaatsvindt’.

4.3. Tevredenheid van de cliënt over het nut/effect van de jeugdhulp (nr. 2)

Dit outcomecriterium is gebaseerd op de volgende vraag: Geef met een rapportcijfer van 1 tot 10 aan hoe nuttig deze hulp voor u / jou was?

(1 = volkomen nutteloos, ik had er niets aan; 10 = uitstekend, ik had er heel veel aan).

Voor deze indicator gelden de volgende opties: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

4.4. De mate waarin de cliënt zonder hulp verder kan (nr. 3.1)

Met dit outcomecriterium vragen we of de cliënt verwacht in de toekomst nog jeugdhulp nodig te hebben. Hierbij gelden de volgende opties:

  • Ik heb eenzelfde soort of zwaardere hulp nodig (01)

  • Met een lichtere vorm van hulp red ik het goed (02)

  • Voor nu heb ik geen verdere hulp nodig, maar ik verwacht dat ik later nog wel eens om hulp zal aankloppen (03)

  • Ik heb geen verdere hulp meer nodig (04)

4.5. ype informant

Bij elke meting van outcomecriteria die wordt aangeleverd, dient ook te worden aangegeven wie de meting heeft ingevuld.

Hierbij gelden de volgende opties:

  • De jeugdige

  • De ouder/opvoeder van de jeugdige

Bij ieder jeugdhulprecord dat aan het CBS wordt geleverd, kunnen de outcomecriteria worden meegeleverd. Daarbij kan er worden gescoord door de jeugdige zelf én door een ouder/ opvoeder. Hierdoor kunnen per jeugdhulprecord maximaal 2 metingen aan het CBS worden aangeleverd.

5. Gegevens over jeugdbescherming en jeugdreclassering

In dit hoofdstuk zijn de gegevens opgenomen die worden uitgevraagd over jeugdbescher- ming en jeugdreclassering. Het betreft gegevens die door de gecertificeerde instellingen worden aangeleverd aan het CBS. Met deze gegevens wordt de inzet van het gedwongen kader in kaart gebracht. Type maatregel, start- en einddatum en reden beëindiging maken onderdeel uit van de gegevensset.

5.1. Kinderbeschermingsmaatregelen

Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet is een kinderbeschermingsmaatregel:

Voogdij en de voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 257, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

5.1.1. Type kinderbeschermingsmaatregel

Er zijn vijf verschillende kinderbeschermingsmaatregelen. Deze zijn beschreven in de artikelen 254 en 255 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het betreft:

  • Ondertoezichtstelling (11)

  • Voorlopige ondertoezichtstelling (12)

  • Voogdij (21)

  • Voorlopige voogdij (22)

  • Tijdelijke voogdij (23)

5.1.2. Datum aanvang kinderbeschermingsmaatregel

De datum van de eerste dag waarop de beschermingsmaatregel geldt. De datum staat in de beschikking (schriftelijke uitspraak) van de kinderrechter. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum van de aanvang wordt doorgegeven door de gecertificeerde instelling die als eerste met de uitvoering van de maatregel start. Als tussentijds de uitvoering van de maatregel wordt overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling, dan geeft de ‘nieuwe’ instelling deze datum niet meer door.

5.1.3. Datum einde kinderbeschermingsmaatregel

De datum van de laatste dag waarop de kinderbeschermingsmaatregel wordt toegepast. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum einde kinderbeschermingsmaatregel wordt pas aan het CBS geleverd nadat de kinderbeschermingsmaatregel daadwerkelijk is geëindigd. Deze datum wordt dus niet op voorhand al aan het CBS geleverd op basis van de te verwachten einddatum zoals opgenomen in de beschikking (schriftelijke uitspraak) van de kinderrechter. De datum einde kinderbeschermingsmaatregel wordt doorgegeven door gecertificeerde instelling die als laatste met de uitvoering van de maatregel is belast.

5.1.4. Type machtiging uithuisplaatsing

Met deze gegevens wordt de inzet van een machtiging uithuisplaatsing in kaart gebracht.

Het betreft gegevens die door de gecertificeerde instellingen worden aangeleverd aan het CBS.

Type machtiging, start- en einddatum maken onderdeel uit van de gegevensset.

Er zijn twee verschillende machtigingen uithuisplaatsing. Het betreft:

  • machtiging gesloten plaatsing (71)

Een kinderrechter kan op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een

gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.

  • machtiging uithuisplaatsing (72)

Een kinderrechter kan op verzoek een GI, die belast is met de uitvoering van een ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.

Toelichting: Het betreft hier de machtiging uithuisplaatsing zoals bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (machtiging uithuisplaatsing) en

artikel 6.1.2 Jeugdwet (machtiging gesloten plaatsing).

5.1.5. Datum aanvang machtiging uithuisplaatsing

De datum van de eerste dag waarop de machtiging uithuisplaatsing geldt. De datum

staat in de beschikking (schriftelijke uitspraak) van de kinderrechter. De datum van

deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum van de aanvang wordt doorgegeven door de gecertificeerde instelling die als eerste met de uitvoering van de maatregel start. Als tussentijds de uitvoering van de maatregel wordt overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling, dan geeft de ‘nieuwe’ instelling deze datum niet meer door.

5.1.6. Datum einde machtiging uithuisplaatsing

De datum van de laatste dag waarop machtiging uithuisplaatsing geldt. De datum van deze

dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum einde machtiging uithuisplaatsing wordt pas aan het CBS geleverd nadat de machtiging uithuisplaatsing daadwerkelijk is geëindigd. Deze datum wordt dus niet op voorhand al aan het CBS geleverd op basis van de te verwachten einddatum zoals opgenomen in de beschikking (schriftelijke uitspraak) van de kinderrechter.

De datum einde machtiging uithuisplaatsing wordt doorgegeven door gecertificeerde instelling die als laatste met de uitvoering van de machtiging is belast.

5.2. Jeugdreclassering

Conform artikel 1.1 van de Jeugdwet is jeugdreclassering:

Reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen.

5.2.1. Type jeugdreclassering

De volgende typen jeugdreclassering worden onderscheiden:

  • Toezicht en begeleiding: gedwongen kader(41)

  • Toezicht en begeleiding: vrijwillig (42)

  • Individuele trajectbegeleiding Harde Kern (50)

  • Individuele trajectbegeleiding Criem (51)

  • Scholings- en trainingsprogramma (61)

  • Gedragsbeïnvloedende maatregel (62)

  • Voorbereiding gedragsbeïnvloedende maatregel (63)

5.2.2. Datum aanvang jeugdreclassering

De datum van de eerste dag waarop de maatregel jeugdreclassering geldt. De datum is vastgelegd in het document waarin het besluit tot het inzetten van de maatregel is vastgelegd. Het gaat om de betekende beschikking die onherroepelijk is geworden. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum van de aanvang wordt doorgegeven door de gecertificeerde instelling die als eerste met de uitvoering van de maatregel start. Als tussentijds de uitvoering van de maatregel wordt overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling, dan geeft de ‘nieuwe’ instellingen deze datum niet meer door.

5.2.3. Datum einde jeugdreclassering

De datum van de laatste dag waarop de maatregel jeugdreclassering geldt. De datum is vastgelegd in het document waarin het besluit tot het inzetten van de maatregel is vastgelegd. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

De datum einde jeugdreclassering wordt pas aan het CBS geleverd nadat de jeugdreclassering daadwerkelijk is geëindigd. Deze datum wordt dus niet op voorhand al aan het CBS geleverd op basis van de te verwachten einddatum zoals opgenomen in de betekende beschikking die onherroepelijk is geworden.

De datum einde jeugdreclassering wordt doorgegeven door de gecertificeerde instelling die als laatste met de uitvoering van de maatregel is belast.

5.2.4. Inzet erkende interventie bij jeugdreclassering

In het dossier van de jeugdige waarvoor een gecertificeerde instelling jeugdreclassering uitvoert, neemt de gecertificeerde instelling op of er gedurende de uitvoering van de jeugdreclassering en in het kader van de uitvoering van de jeugdreclassering één of meer erkende interventies zijn ingezet.

Toelichting:

Het gaat er niet om, om aan te geven welke interventies zijn ingezet of hoeveel of wanneer. Alleen de notie of er een erkende interventie is ingezet (ja of nee) is voldoende.

Hierbij gelden de volgende opties

  • Ja (01)

  • Nee (02)

Het betreft hier interventies die zijn erkend door de deelcommissie justitiële interventies. Voor meer informatie zie: www.justitieleinterventies.nl/erkende-interventies

5.3. Overige gegevens kinderbescherming en jeugdreclassering

5.3.1. Reden of wijze beëindiging maatregel

Bij de reden of wijze waarop de maatregel voor de jeugdige is beëindigd, gelden per type maatregel andere opties.

Reden beëindiging bij (voorlopige) ondertoezichtstelling:

  • Bereiken meerderjarigheid jeugdige (01)

  • Tussentijdse opheffing (02)

  • Niet verlengd (03)

  • Beëindiging volgens plan (04)

  • Gezagsbeëindigende maatregel (05)

  • Overlijden jeugdige (06)

  • VOTS omgezet in OTS (07)

Reden beëindiging bij (tijdelijke/voorlopige) voogdij:

  • Bereiken meerderjarigheid jeugdige (11)

  • Voogdij naar pleegouder (12)

  • Voogdij naar contactpersoon oftewel burgervoogd (13)

  • Herstel gezag (14)

  • Overlijden jeugdige (15)

Wijze beëindiging bij jeugdreclassering:

  • De wijze van beëindiging bij jeugdreclassering wordt met twee gegevens in beeld gebracht.

  • Aan het eind van het begeleidingstraject was de totaalscore van het dynamisch (recidive)risicoprofiel (DRP) van de jongere volgens het LIJ:

    • Lager dan aan het begin van begeleidingstraject (41)

    • Even hoog als aan het begin van het begeleidingstraject (42)

    • Hoger dan aan het begin van het begeleidingstraject (43)

  • Aan het eind van het begeleidingstraject is er nog sprake van zorg waarvoor de jongere is overgedragen of verwezen naar een zorginstelling of een wijkteam:

    • nee (51)

    • ja (52)

Optie bij activiteiten in het preventief justitieel kader (zie ook paragraaf 5.4.):

  • Einde activiteiten in het preventief justitieel kader (31)

Toelichting:

De reden of wijze beëindiging wordt doorgegeven door gecertificeerde instelling die als laatste met de uitvoering van de maatregel is belast.

Bij de wijze van beëindiging bij de jeugdreclassering wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van het landelijk instrumentarium jeugdstrafrechtketen (LIJ).

5.3.2. Datum overgedragen

De dag waarop de gecertificeerde instelling de uitvoering voor een maatregel kinderbescherming of jeugdreclassering heeft overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling. De datum van deze dag wordt weergegevens als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de laatste dag waarop de ‘vorige’ gecertificeerde instelling nog verantwoordelijk was voor de uitvoering van de maatregel.

5.3.3. Datum overgedragen gekregen

De dag waarop de gecertificeerde instellingen de uitvoering van een maatregel kinderbescherming of jeugdreclassering heeft overgedragen gekregen van de ‘vorige’ gecertificeerde instelling. De datum van deze dag wordt weergegevens als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de eerste dag waarop de ‘nieuwe’ gecertificeerde instelling verantwoordelijk is geworden voor de uitvoering van de maatregel. Deze dag is één dag later dan de datum overgedragen (zie 5.3.2).

5.4. Activiteiten in het preventief justitieel kader

Dit betreft activiteiten van de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze specifieke preventieve- en nazorgactiviteiten die zich in het veld van de vrijwillige hulpverlening afspelen betreffen geen jeugdhulp, maar activiteiten die uitgaan van de inzet van de specifieke expertise van de gecertificeerde instelling om (opnieuw) een maatregel te voorkomen.

Toelichting:

Indien er sprake is van activiteiten in het preventief justitieel kader, dan wordt dit middels de code (31) weergegeven in het veld ‘type maatregel’.

5.4.1. Datum aanvang activiteiten in het preventief justitieel kader

De eerste dag waarop de gecertificeerde instelling de activiteiten in het preventief justitieel kader inzet. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

5.4.2. Datum einde activiteiten in het preventief justitieel kader

De laatste dag waarop de gecertificeerde instellingen de activiteiten in het preventief justitieel kader inzet. De datum van deze dag wordt weergeven als JJJJMMDD.

6. Gegevens van de jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling

Om de gegevens voor de beleidsinformatie jeugd aan het CBS te kunnen verstrekken en controleren is een aantal gegevens van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling nodig. Gemeenten dienen deze gegevens aan het CBS te verstrekken voor alle jeugdhulpaan- bieders en gecertificeerde instellingen waar zij afspraken mee hebben gemaakt over het leveren van jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering.

Het betreft de volgende gegevens per organisatie:

  • Naam van de instelling of praktijk (verplicht)

  • Straat van het postadres (verplicht, tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Huisnummer van het postadres, inclusief eventuele huisnummer toevoeging (verplicht, tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Postbusnummer (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Postcode van het postadres (4 cijfers, 2 letters; verplicht)

  • Plaatsnaam waar de instelling is gevestigd (verplicht)

  • Algemeen telefoonnummer (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon is opgegeven)

  • Algemeen e-mailadres (verplicht, tenzij het e-mailadres van een contactpersoon is opgegeven)

  • KvK nummer (verplicht)

  • Naam van het concern waartoe de instelling behoort (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam of nummer van de vestiging (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam van de contactpersoon voor het CBS (verplicht)

  • Functie van de contactpersoon (niet verplicht)

  • Telefoonnummer van de contactpersoon (niet verplicht)

  • E-mailadres van de contactpersoon (niet verplicht)

Het CBS is verantwoordelijk voor het actueel houden van het bestand. Het CBS zal gemeenten periodiek vragen om een actuele lijst en dan zal het CBS deze doornemen. Gemeenten nemen in hun contracten met aanbieders op dat zij zich melden als nieuwe aanbieder bij het CBS, zodat zij de verplichte gegevens over het jeugdhulpgebruik gaan leveren.

Deel 2. Aanleverproces

7. Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden

7.1. Aanleverproces

Uit artikel 7.5.1 van de het Besluit Jeugdwet volgt dat de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen de gegevens voor de beleidsinformatie aanleveren bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Het CBS schrijft alle door gemeenten aangeleverde jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen aan. Het CBS verzoekt middels dit schrijven om de gegevens voor de beleidsinformatie aan te leveren. In de brief staat vermeld om welke gegevens het gaat en wanneer de gegevens uiterlijk bij het CBS aangeleverd moeten zijn. Ook bevat de brief informatie over hoe de organisaties de gegevens aan dienen te leveren. In feite betreft het een samenvatting van de informatie zoals opgenomen in dit informatieprotocol.

Er wordt gebruik gemaakt van de upload-voorzieningen en webformulieren die het CBS daarvoor ter beschikking stelt. Meer informatie hierover is opgenomen in deel 3 van dit informatieprotocol.

Het CBS is, in afstemming met gemeenten, verantwoordelijk voor een actueel landelijk databestand met organisaties die gegevens voor beleidsinformatie moeten aanleveren.

7.2. Privacybescherming

De levering en verwerking van gegevens voor beleidsinformatie in het kader van de Jeugdwet is strikt geregeld in de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet. Daarin is met het oog op de bescherming van de privacy bepaald welke persoonsgegevens verwerkt mogen worden en met welk doel. Daarnaast regelt de CBS-wet op welke wijze het CBS de gegevens mag verwerken en welke voorschriften van toepassing zijn als het gaat om het publiceren van deze gegevens.

7.3. Verslagperiodes

De gegevens voor de beleidsinformatie over jeugdhulp (JH) en jeugdbescherming (JB) dienen twee keer per jaar bij het CBS aangeleverd te worden. Hiervoor zijn er twee verslagperiodes:

  • Periode JH/JB-1 met gegevens over januari t/m juni

  • Periode JH/JB-2 met gegevens over juli t/m december

De gegevens voor de beleidsinformatie over jeugdreclassering (JR) dienen vier maal per jaar bij het CBS te worden aangeleverd. Hiervoor zijn er vier verslagperiodes:

  • Periode JR-1 met gegevens over januari t/m maart

  • Periode JR-2 met gegevens over april t/m juni

  • Periode JR-3 met gegevens over juli t/m september

  • Periode JR-4 met gegevens over oktober t/m december

7.4. Aanlevertermijnen

In de brief van het CBS aan de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen staat per keer aangegeven op welke datum de gegevens uiterlijk bij het CBS moeten zijn aangeleverd. Het CBS vraagt jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om de gegevens binnen een termijn van drie weken na afloop van de verslagperiode aan te leveren.

Het aanleveren van de gegevens aan het CBS is verplicht op grond van artikel 7.4.3 jo. 7.4.1. jo 7.4.5, tweede lid, van de Jeugdwet jo. artikel 7.5.1 van het Besluit Jeugdwet.

7.5. Inhoud van het gegevensbestand

In artikel 7.5.3 van het Besluit Jeugdwet zijn de gegevens opgenomen die jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen aan het CBS dienen te leveren voor de beleidsinformatie. In deel 1 van dit informatieprotocol is elk gegeven uitgewerkt in een definitie en, waar van toepassing, voorzien van keuzeopties. De jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen leveren de gegevens aan het CBS in een door het CBS gedefinieerd gegevensbestand.

Het gegevensbestand dat de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen genereren en uploaden bij het CBS dient de volgende inhoud te hebben:

  • Het bestand bevat gegevens over alle jeugdigen die in de verslagperiode jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering/activiteiten in preventief justitieel kader hebben ontvangen. Dit zijn jeugdigen van wie:

    • De jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering/activiteiten in preventief justitieel kader in de betreffende verslagperiode is aangevangen;

    • De jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering/activiteiten in preventief justitieel kader in de betreffende verslagperiode is beëindigd;

    • De jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering /activiteiten in preventief justitieel kader vóór aanvang van de betreffende verslagperiode is gestart, en op de laatste dag van de verslagperiode nog niet is beëindigd.

Samengevat: Per verslagperiode worden gegevens van alle jeugdigen doorgegeven die jeugdhulp

(enzovoort) hebben gekregen van de betreffende jeugdhulpaanbieder (of gecertificeerde instelling): gestart, lopend en geëindigd.

  • Alle jeugdigen die in de verslagperiode jeugdhulp hebben ontvangen (gestart, geëindigd of lopend), zijn in het gegevensbestand opgenomen met hun BSN. Indien geen BSN of onbekend wordt de code 999999999 weergegeven. Indien het een ongeboren kind betreft is de code 000000000.

    • Per jeugdige/per BSN zijn het geslacht, de geboortedatum en de postcode (6 posities) van het adres dat de woonplaats van de jeugdige aanduidt (conform woonplaatsbeginsel) opgenomen. Indien van de jeugdige geen postcode bekend is, wordt de gemeentecode opgenomen, zoals door het CBS wordt gehanteerd.

    • Als er bij jeugdigen met jeugdbescherming en jeugdreclassering sprake is van een overdracht naar een andere gecertificeerde instelling, dan worden de datum overgedragen en de datum overgedragen gekregen aangeleverd.

  • Er kunnen meerdere activiteiten (producten, programma’s) tegelijkertijd worden aangeboden aan de jongere. Als alle activiteiten van dezelfde hulpvorm zijn, worden deze gecombineerd als één record aangeleverd aan het CBS.

    Als de activiteiten in verschillende hulpvormen vallen, wordt er voor elke hulpvorm één record aangeleverd aan het CBS. Een uitzondering hierop vormen ambulante modules die in combinatie met pleegzorg of residentieel verblijf worden aangeboden door dezelfde aanbieder. Deze ambulante modules worden als onderdeel van de pleegzorg of het residentiële verblijf gezien en hoeven niet apart aan het CBS te worden aangeleverd.

  • Het kan voorkomen dat gedurende de uitvoering van de jeugdhulp de hulpvorm wijzigt. Wijziging van de hulpvorm levert meerdere vermeldingen op in het bestand: de ene hulpvorm wordt afgesloten en de andere wordt gestart. De datum aanvang en de datum beëindiging jeugdhulp worden per hulpvorm gerapporteerd. Dit betekent dat ook de verwijzer en de reden beëindiging per hulpvorm worden gerapporteerd. Hetzelfde geldt voor de maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering. Indien een jeugdige in een verslagperiode meerdere typen jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering krijgt aangeboden, bevat het bestand voor elk type een aparte vermelding/record.

  • De woonplaats kan tussentijds wijzigen. Deze wijzigingen leiden niet tot een nieuwe vermelding van de jeugdige in het bestand. Bij de eerstvolgende gegevenslevering aan het CBS worden de nieuwe gegevens doorgegeven.

  • De uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kan tussentijds worden overgedragen van de ene naar de andere gecertificeerde instelling. De maatregel eindigt niet, maar er komt een andere uitvoerder. In dit geval wordt melding gemaakt van de datum overgedragen en overgedragen gekregen. De instelling die als eerste uitvoering geeft aan de maatregel geeft telkens, naast de kenmerken van de jeugdige, de startdatum door. Verder geeft deze instelling in de verslagperiode waarin de overdracht heeft plaatsgevonden de datum overgedragen door.

De ontvangende gecertificeerde instelling geeft de datum ‘overgedragen gekregen’ door in de verslagperiode waarin deze datum valt. Deze instelling geeft niet meer de datum start uitvoering maatregel door. De instelling die als laatste verantwoordelijk is voor de uitvoering van de maatregel, geeft de datum einde maatregel door, de reden van de beëindiging van de maatregel en bij jeugdreclassering de inzet van erkende interventies (ja/nee).

7.6. Correctie leveringen

Als er correcties of aanvullingen bekend zijn over de voorgaande verslagperiode, kunnen deze doorgegeven worden door een nieuwe selectie over de vorige periode aan te leveren. De aanleverende organisatie kan zelf bepalen of correcties en aanvullende gegevens voldoende belangrijk zijn om als correctie aangeleverd te worden. Ook kan het CBS vragen om een correctielevering als een levering niet voldoet aan de criteria.

Alle gegevens die betrekking hebben op die periode moeten worden aangeleverd, ook de gegevens die niet veranderd zijn. De aanname is dat de nieuwe levering alle gegevens uit de oude levering overschrijft. Gegevens die wel in de eerdere levering zaten maar niet in de correctielevering, worden als verwijderd beschouwd. In principe worden alleen berichten verwerkt die betrekking hebben op de meest actuele afgelopen verslagperiode en de daaraan voorafgaande verslagperiode.

Deel 3. Technische eisen

8. Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan het CBS

8.1. Gebruik uploadvoorziening

Voor het aanleveren van de gegevens aan het CBS dienen de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen gebruik te maken van de uploadvoorziening van het CBS. Het betreft een beveiligde voorziening.

Elke jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling die geacht wordt om gegevens aan te leveren krijgt elk verslagperiode de benodigde inloggegevens van het CBS.

Daarna is het bestand op eenvoudige wijze op te zoeken en te versturen.

8.2. Bestandsformaten

Het CBS kan de volgende bestandformaten verwerken:

  • ASCII fixed format

  • Standaard spreadsheet

Het CBS stelt standaard formulieren en in te vullen bestanden beschikbaar (standaard spreadsheet) op www.cbs.nl/jeugdzorg. Gegevensleveranciers kunnen deze formulieren downloaden, invullen en via de beveiligde uploadvoorziening naar het CBS versturen.

8.3. Gebruik webformulieren

Het CBS biedt de optie voor jeugdhulpaanbieders om de gegevens via een webformulier aan te leveren. De jeugdhulpaanbieder hoeft dan geen query te maken binnen het eigen cliënt registratie systeem, maar vult de gegevens in op het webformulier. Verwachting is dat deze optie met name voor jeugdhulpaanbieders met relatief weinig cliënten een alternatief is. In het webformulier kunnen maximaal 50 hulptrajecten worden ingevuld.

8.4. Berichtspecificatie

Voor het aanleveren van de gegevens middels het ASCII fixed format en de standaard spreadsheet is een berichtspecificatie gemaakt. De geldende versie van deze specificatie is gepubliceerd op de website van het CBS: www.cbs.nl/jeugdzorg

Bijlage: Overzicht wijzigingen t.o.v. de vorige versie

Wijziging

Inleiding (hoofdstuk 1)

 

Geen wijzigingen

Gegevens jeugdige (hoofdstuk 2)

 

In het begin van het hoofdstuk is de alinea aangepast met de toevoeging van ots, voogdij en uithuisplaatsing.

Gegevens jeugdhulp (hoofdstuk 3)

 

De toelichting bij 3.2., 3.6 en 3.7 is verduidelijkt.

Gegevens over outcome jeugdhulp (hoofdstuk 4)

 

De toelichting bij outcome bij 4.4 is aangepast en verduidelijkt. Daar zijn de antwoordcategoriën ook aangepast: niet meer keuze uit helemaal eens tot en met helemaal niet mee eens, maar van zwaarder tot geen hulp als keuzes.

Gegevens over jeugdbescherming en jeugdreclassering (hoofdstuk 5)

 

Machtigingen uithuisplaatsing: de paragrafen 5.1.4, 5.1.5 en 5.1.6 zijn toegevoegd over machtigingen uithuisplaatsing.

Hoofdstuk 6, 7, 8 en 9

 

Geen wijzigingen.

  1. De Gecertificeerde Instellingen leveren geen jeugdhulp. Het leveren van gegevens over outcome voor jeugdhulp zijn derhalve niet van toepassing voor de gecertificeerde instellingen. ^ [1]