Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 juli 2014, kenmerk 644936-123830-WJZ;
Gelet op artikelen 1.1.2, vijfde lid, 1.2.2, derde lid, 2.1.4, vierde lid, 2.6.2, tweede lid, 2.6.5, tweede lid, 3.3, derde lid, en 5.4.1, derde en vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, 6, vierde lid, en 77 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, 4, eerste lid, van de Wet wettelijke grondslag bdu siv, 29, derde lid, van de Mededingingswet, 40, eerste lid, van de Participatiewet, 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, 15, derde lid, en 19, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, 11, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting, 11, eerste lid, van de Tabakswet, 15, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, 5, eerste lid, van de Wet toelating zorginstellingen, 90, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, 13, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, 5, tweede lid, en 7, tweede lid, van de Veteranenwet en 16 van het Wetboek van strafrecht;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord advies van 1 oktober 2014, nummer W13.14.0265/III;
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 oktober 2014, 678491-128032-WJZ;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
belasting:
–
bijdrage: bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget;
–
compensatie vervallen ouderentoeslag: een aftrek in de berekening van het bijdrageplichtig inkomen als bedoeld in artikel 3.2a, eerste tot en met derde lid;
–
grondslag sparen en beleggen: grondslag sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
–
inkomen:
–
peiljaar: tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor een bijdrage wordt vastgesteld;
–
pensioengerechtigde leeftijd: de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
–
standaardpremie: het bedrag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag;
–
vermogen: vermogen als bedoeld in artikel 3.2;
–
vermogensinkomensbijtelling: bijtelling van het vermogen als bedoeld in artikel 3.2a;
–
wet:
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
–
zak- en kleedgeld: bedrag als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet;
–
zorgtoeslag: tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de zorgtoeslag;
–
zorgverzekering: verzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.
Hoofdstuk 2. Gelijkstelling vreemdeling
Hoofdstuk 3. Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget
1 Het vermogen van een persoon is zijn vermogensgrondslag, bedoeld in het tweede of derde lid, waarvan de volgende vermogensbestanddelen worden afgetrokken:
met dien verstande dat het vermogen ten minste nihil bedraagt.
2 De vermogensgrondslag van een persoon is zijn grondslag sparen en beleggen, over het peiljaar, of indien over het peiljaar artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 op de persoon van toepassing is, het aan hem toegerekende gedeelte van de toepasselijke gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in dat lid.
3 In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van een persoon bij toepassing jegens hem van artikel 3.14, tweede lid, artikel 3.15, tweede lid, of artikel 3.16, de te verwachten grondslag sparen en beleggen over het lopende jaar, of indien artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermoedelijk op de persoon van toepassing zal zijn, het te verwachten aan hem toe te rekenen deel van de toepasselijke te verwachten gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4 Het deel van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dat de vermogensgrondslag van de persoon overtreft, wordt voor zijn echtgenoot als vermindering toegepast.
3 Het gemeentebestuur of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op een cliënt met vorderingen van of op deze cliënt krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Participatiewet. De eerste volzin is niet van toepassing op de bijdrage voor opvang voor personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
4 Het CAK of een andere bij verordening aangewezen instantie, ingeval het de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, betreft, maakt, indien van toepassing, voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, voor zover artikel 3.8, 3.9, tweede en vierde lid, of 3,14, tweede of vierde lid, is toegepast, en de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde en vierde lid, gebruik van:
a. het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstrekte gegevens;
b. gegevens van het college over de verstrekte aangewezen algemene voorziening, bedoeld in artikel 2.1.4a, derde lid, de maatwerkvoorziening of het verleende persoonsgebonden budget.
1 Een wijziging in de burgerlijke staat van de cliënt en het bereiken van een voor de toepassing van dit besluit van belang zijnde leeftijd door de cliënt of zijn echtgenoot wordt in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop de bijdrage wordt vastgesteld, met dien verstande dat bij de jaarlijkse herberekening, bedoeld in artikel 3.18, een cliënt als pensioengerechtigde wordt beschouwd indien hij uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarop de herberekening betrekking heeft, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
2 Een omstandigheid aangaande de cliënt of zijn echtgenoot die voor de toepassing van dit besluit van belang is wordt in aanmerking genomen met ingang van de maand na het ingangstijdstip dat het CAK in kennis is gesteld van deze omstandigheid of, indien dat tijdstip op de eerste dag van de maand valt, met ingang van de maand waarin het ingangstijdstip valt dat het CAK in kennis is gesteld van deze omstandigheid.
1 De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld door het CAK nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a of b, voor zover het inkomensgegevens of een kennisgeving betreft met de dag dat een bij verordening aangewezen algemene voorziening, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend, door het CAK zijn ontvangen.
2 De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde lid, wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a en b, voor zover het de inkomensgegevens en een kennisgeving met de dag dat een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend betreft, door het CAK zijn ontvangen.
3 De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a en b, voor zover het de inkomensgegevens en een kennisgeving met de dag dat een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend betreft, door de instantie, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, zijn ontvangen.
4 De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is verschuldigd met ingang van de maand na het ingangstijdstip dat het CAK van het college bij kennisgeving heeft ontvangen of, indien dat tijdstip op de eerste dag van de maand valt, met ingang van de maand waarin het ingangstijdstip valt dat het CAK van het college bij kennisgeving heeft ontvangen, doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.
5 De bijdrage, bedoeld in het tweede lid, is verschuldigd met ingang van de maand waarin de maatwerkvoorziening is verstrekt of waarin het persoonsgebonden budget is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.
6 De bijdrage, bedoeld in het derde lid, is verschuldigd met ingang van de maand dat de instantie, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet van het college heeft ontvangen waarin de maatwerkvoorziening is verstrekt of waarin het persoonsgebonden budget is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.
7 Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de cliënt kan, in afwijking van het vierde en vijfde lid, de termijn waarover de bijdrage is verschuldigd worden ingekort tot maximaal een maand of worden besloten dat de bijdrage niet verschuldigd is, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage op te leggen:
a. het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het vaststellen van de bijdrage;
b. de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de cliënt te wijten is; en
c. zich bijzondere of verzwarende omstandigheden voordoen voor de cliënt.
4 De termijn van 36 maanden als bedoeld in het tweede lid, waarover een eigen bijdrage verschuldigd is, kan worden verkort naar 12 maanden indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien voorafgaand aan de laatstgenoemde termijn:
a. het gevolg is van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage; en
b. de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de cliënt te wijten is.
5 Uit eigen beweging of op aanvraag van de cliënt kan, bij het voordoen van de situatie, bedoeld in het vierde lid, het CAK de termijn inkorten tot maximaal een maand of besluiten dat de bijdrage niet verschuldigd is in bijzondere of voor de cliënt verzwarende omstandigheden.
1 Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in de 3.9, tweede en vierde lid, 3.11, tweede lid, 3.12, derde lid, en artikel 3.14, tweede en vierde lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2. Bij de jaarlijkse toepassing van dit lid wordt de afronding buiten beschouwing gelaten.
2 Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in de artikelen 3.2, eerste lid, onderdeel b, 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 4° en 5°, en 3.14a, eerste en derde lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van het indexcijfer waarmee het bedrag, genoemd in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, jaarlijks wordt gewijzigd.
3 Bij ministeriële regeling als bedoeld in het eerste en tweede lid, worden de bedragen voor de toepassing van de artikelen 3.9, tweede en vierde lid, 3.13, eerste lid, onderdeel b, tweede en vierde lid, 3.14, tweede en vierde lid, 3.15, eerste en tweede lid, en 3.16, eerste lid, afzonderlijk vastgesteld voor zowel het peiljaar als het lopende kalenderjaar.
§ 2. Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
2 Bij de verordening, bedoeld in artikel 2.1.4, vierde lid, onderdeel b, en artikel 2.1.4a, vijfde lid, onderdeel b, van de wet, kan voor onderscheidenlijk de categorieën de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de bijdrage op nihil worden gesteld indien het bijdrageplichtig inkomen van de ongehuwde cliënt of een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen van de gehuwde cliënt en zijn echtgenoot, lager is dan het per categorie vastgesteld bijdrageplichtig inkomen.
4 Het college geeft onmiddellijk voor het toepassen van het vierde lid, onderdelen c, g en h, bij het CAK aan over hoeveel maanden geen bijdrage verschuldigd is. De ingangsdatum van de maand waarover geen bijdrage verschuldigd is, wordt niet gesteld op een datum die is gelegen voor de dag waarop het oordeel van het college aan het CAK kenbaar is gemaakt. Een herziening van de periode waarover geen bijdrage verschuldigd is heeft geen betrekking op de perioden die liggen voor de ingangsdatum van de eerste maand waarover geen bijdrage is verschuldigd.
7 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de betalingscapaciteit, bedoeld in het vierde lid, onderdeel g, door het college wordt beoordeeld.
Terugwerkende kracht
1 Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid bedraagt het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde cliënt, onderscheidenlijk van de gehuwde cliënten tezamen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.
2 Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK voor de berekening van de verlaagde bijdrage, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel a, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling van het verwachte vermogen in het lopende jaar, indien het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 2.621 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid.
3 De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.
4 Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van definitieve inkomens- en vermogensgegevens definitieve vaststelling plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar minder dan € 2.621 lager is geweest dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.
5 Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de cliënt wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.
Artikel 3.9a
[Vervallen per 01-01-2020]
2 Indien na de vaststelling van de bijdrage uit alsnog beschikbaar gekomen gegevens inzake het inkomen of de grondslag sparen en beleggen, of uit een wijziging van deze gegevens, blijkt dat de bijdrage op onjuist bedrag is vastgesteld, herziet het CAK de bijdrage met inachtneming van de beschikbaar gekomen gegevens dan wel van die wijziging.
1 Het college ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs van een hulpmiddel of woningaanpassing, bedoeld in artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet, aan de hand van de totale kostprijs.
§ 3. Bijdragen voor beschermd wonen
1 De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde lid, bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.13, voor:
a. de ongehuwde cliënt die in een instelling voor beschermd wonen verblijft of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend;
b. de gehuwde cliënten tezamen die beiden in een instelling voor beschermd wonen verblijven dan wel dat daarvoor een persoonsgebonden budget is verleend;
c. de gehuwde cliënt wiens echtgenoot een bijdrage ingevolge artikel 3.3.2.1 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is.
3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de cliënt en zijn echtgenoot tezamen slechts eenmaal de bijdrage, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, verschuldigd.
3 De bijdrage voor beschermd wonen, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste € 168,00 en niet meer dan € 881,60 per maand.
5 Voor de berekening van de periode van vier maanden, bedoeld in het vierde lid, worden perioden van verblijf op grond van de Wet langdurige zorg, instellingen voor beschermd wonen of perioden waarover een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend, samengeteld, tenzij tussen twee zodanige perioden meer dan zestig dagen zijn verlopen. De eerste volzin is niet van toepassing op cliënten die maximaal twee weken per twee maanden in een instelling voor beschermd wonen verblijven of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.
2 Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, de vermogensinkomensbijtelling over het te verwachten vermogen, en de over dat kalenderjaar te verwachten belasting indien toepassing van het eerste lid, onderdelen a en c, ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks gemiddeld minder over zou blijven dan het zak- en kleedgeld, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie, vermeerderd met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de zorgtoeslag, zoals deze bedragen gelden in het lopende kalenderjaar. Het aldus berekende bijdrageplichtig inkomen wordt, om de per maand verschuldigde bijdrage vast te stellen, gedeeld door twaalf.
3 De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.
4 Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van definitieve inkomens- en vermogensgegevens de definitieve vaststelling plaats. Indien daaruit blijkt dat niet voldaan is aan het tweede lid, vindt definitieve vaststelling plaats met toepassing van het eerste lid.
5 Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de cliënt wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.
1 Voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.12, eerste en tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde cliënt, onderscheidenlijk van de gehuwde cliënten tezamen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.
2 Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op grond van het inkomen en het vermogen van het lopende jaar, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 2.621 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, dan wel indien de verzekerde algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt.
3 De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.
4 Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens definitieve vaststelling plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen over het lopende jaar minder dan € 2.621 lager is geweest dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.
5 Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de cliënt wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.
1 Voor de toepassing van artikel 3.14, eerste of tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.12, eerste of tweede lid, uit het inkomen van de ongehuwde cliënt, dan wel van de gehuwde cliënten tezamen, verminderd met de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van dat vermogen, minder dan € 20.297 bedraagt.
3 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de cliënt de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn vermogen, minder dan € 20.297 bedraagt.
1 Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar waarin een cliënt of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet wordt, in afwijking van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.14, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de cliënt of zijn echtgenoot over het desbetreffende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.
2 Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar volgende op het jaar waarin een cliënt of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet, wordt, in afwijking van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.14, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de cliënt of zijn echtgenoot over het dan lopende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.
1 Indien artikel 3.13, tweede lid, of artikel 3.15, eerste of tweede lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.13, eerste lid, van toepassing is, worden, in afwijking van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2˚, twaalf maal het in het lopende kalenderjaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, de in het lopende kalenderjaar te betalen premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag en, indien van toepassing, de algemene korting voor wie de pensioensgerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt onderscheidenlijk de algemene korting voor wie de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, alsmede extra vrijlatingen als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, in mindering gebracht.
2 Indien artikel 3.15, eerste lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.13, eerste lid, van toepassing is en de werkzaamheden of ontvangst van uitkering in de loop van het kalenderjaar aanvangen, worden de bedragen, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het deel van het kalenderjaar waarover de inkomsten worden verworven, in mindering gebracht.
1 Indien ten aanzien van de ongehuwde of gehuwde cliënten geen gegevens inzake het inkomen of de grondslag sparen en beleggen beschikbaar zijn, wordt de bijdrage vastgesteld op het minimumbedrag, genoemd in artikel 3.12, derde lid.
2 Indien na de vaststelling van de bijdrage uit alsnog beschikbaar gekomen gegevens inzake het inkomen of de grondslag sparen en beleggen, of uit een wijziging van deze gegevens, blijkt dat de bijdrage op een te hoog of te laag bedrag is vastgesteld, herziet het CAK de bijdrage met inachtneming van de beschikbaar gekomen gegevens dan wel van die wijziging.
2 In afwijking van artikel 3.17, eerste lid, geldt, indien het inkomen bij de jaarlijkse herziening nog moet worden vastgesteld, als bijdrage, de bijdrage die over de laatste maand in het vorige kalenderjaar verschuldigd was.
1 Bij de berekening van de bijdrage wordt afwezigheid uit de instelling voor beschermd wonen, anders dan in verband met beëindiging van de levering of het beëindigen van het persoonsgebonden budget, buiten beschouwing gelaten.
§ 4. Bijdragen voor opvang
1 De hoogte van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, is zodanig dat de cliënt na afdracht van de bijdrage, van zijn bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, omgerekend naar een maand, een bedrag overhoudt dat overeenkomt met het zak- en kleedgeld, vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag en gecorrigeerd met de zorgtoeslag.
2 De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is niet verschuldigd indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten een maand in een instelling voor beschermd wonen verblijft.
Hoofdstuk 4. Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling
§ 1. Werkwijze en deskundigheid
3 Het AMHK legt de wijze waarop het de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, uitvoert, schriftelijk vast. Daarbij wordt in ieder geval aangegeven op welke wijze:
a. wordt gewaarborgd dat persoonsgegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, die door het AMHK worden verwerkt, slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor deze zijn verzameld of voor zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop wordt toegezien, en
b. uitvoering wordt gegeven aan artikel 4.1.2.
2 In afwijking van het eerste lid kan het AMHK anderen dan geregistreerde professionals met de uitvoering van een of meer taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, belasten indien het aannemelijk kan maken dat de kwaliteit van de uit te voeren taak daardoor niet nadelig wordt beïnvloed. Het AMHK belast anderen met die taken indien dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van de uit te voeren taak.
Indien de mogelijkheid tot registratie in het kwaliteitsregister jeugd, bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet, wordt uitgebreid naar nieuwe categorieën van beoefenaren van beroepen in het jeugddomein, bedoeld in het eerdergenoemde artikel, blijft artikel 4.1.3 gedurende een termijn van een jaar buiten toepassing op werktoedelingen waarvan het college voor zover het betreft de toeleiding naar, de advisering over, de bepaling en het inzetten van de aangewezen voorziening, de AMHK aannemelijk kan maken dat die toedeling plaatsvindt aan een niet tot die categorie behorende beroepsbeoefenaar, indien die beroepsbeoefenaar reeds bij de aanvang van die periode binnen de betreffende organisatie werkzaam was.
Indien de mogelijkheid tot registratie in het kwaliteitsregister jeugd, bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet, wordt uitgebreid naar nieuwe categorieën van beoefenaren van beroepen in het jeugddomein, bedoeld in het eerdergenoemde artikel, kan gedurende een termijn van vijf jaar en drie maanden vanaf het tijdstip van aanvang van die termijn in afwijking van artikel 5.4.2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit Jeugdwet een tot die categorie behorende beroepsbeoefenaar in het kwaliteitsregister jeugd zijn ingeschreven indien:
a. die beroepsbeoefenaar op het tijdstip waarop de termijn aanvangt werkzaam is voor het AMHK in een functie waarvoor scholing is vereist op het niveau van een hogere beroepsopleiding;
b. de aan de registratie van de beroepsbeoefenaar ten grondslag liggende aanvraag is ingediend binnen drie maanden na het tijdstip waarop de termijn is aangevangen;
c. de beroepsbeoefenaar deelneemt aan een scholingstraject dat erop gericht is uiterlijk bij de eerste herregistratie de scholing op het niveau van hoger beroepsonderwijs te voltooien, en
d. de registerstichting bij de uitvoering van artikel 5.4.4 Besluit Jeugdwet ervoor zorg draagt dat voor een ieder kenbaar is dat de registratie van de beroepsbeoefenaar valt onder de werking van dit artikel.
2 De termijnen, bedoeld in de artikelen 4.1.4 en 4.1.5, kunnen bij besluit van Onze Ministers worden gewijzigd, indien het in het belang van de continuïteit van de werktoedeling noodzakelijk is.
2 Het AMHK oordeelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, of, en zo ja, tot welke stappen een onderzoek aanleiding geeft.
1 In dit artikel wordt onder betrokkene verstaan degene die advies vraagt, degene die een melding doet, degene op wie een melding betrekking heeft of degene aan wie om informatie wordt verzocht in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een melding.
§ 2. De vertrouwenspersoon
In deze paragraaf wordt onder «personen die bij een melding aan het AMHK betrokken zijn» verstaan jeugdigen, ouders of pleegouders die een melding doen, op wie een melding betrekking heeft of aan wie in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een melding informatie wordt gevraagd.
De informatie die het AMHK aan personen die bij een melding aan het AMHK betrokken zijn, verstrekt over de mogelijkheid gebruik te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon, bestaat in ieder geval uit informatie over:
a. de onafhankelijke rol van de vertrouwenspersoon;
b. de aard van de ondersteuning door een vertrouwenspersoon;
c. de vertrouwelijkheid van die ondersteuning;
d. het feit dat de ondersteuning kosteloos is, en
e. de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de vertrouwenspersoon.
De vertrouwenspersoon behoeft geen toestemming van derden om met personen die bij een melding aan het AMHK betrokken zijn, te spreken.
Het AMHK verschaft aan de vertrouwenspersoon de faciliteiten die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.
De vertrouwenspersoon heeft vrije toegang tot de gebouwen waar het AMHK zijn werkzaamheden uitoefent, een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is.
Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde verschaft het AMHK aan de vertrouwenspersoon alle inlichtingen en toont hem alle bescheiden die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.
Artikel 4.2.7
[Vervallen per 01-08-2019]
2 Onze Minister, Onze Minister van Veiligheid en Justitie en het college vragen geen gegevens uit ten behoeve van de doelen, bedoeld in artikel 4.2.12, eerste lid van de wet, indien zij of het Centraal Bureau voor de Statistiek reeds over deze gegevens beschikken en deze gegevens gebruikt kunnen worden ten behoeve van deze doelen.
1 De structurele verstrekking van gegevens, bedoeld in
artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet, betreft:
a. het aantal gegeven adviezen, uitgesplitst naar kindermishandeling en de aard van het huiselijk geweld;
b. het aantal ontvangen meldingen uitgesplitst naar huiselijk geweld enerzijds en kindermishandeling anderzijds, inclusief het burgerservicenummer, de geboortedatum en het geslacht van degene over wie een melding is gedaan;
c. het aantal verrichte onderzoeken uitgesplitst naar huiselijk geweld enerzijds en kindermishandeling anderzijds, inclusief de burgerservicenummers van degenen over wie een melding is gedaan;
d. de hoedanigheid van de persoon die contact opnam met het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;
e. de datum van de melding;
f. de datum van de start van het onderzoek;
g. de datum van afronding van het onderzoek;
h. de uitkomst van de verrichte onderzoeken met inbegrip van, indien van toepassing, de aard van het geweld of de mishandeling; en
i. het vervolgtraject na afronding van het onderzoek.
1 Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie wordt voor het verstrekken van de gegevens, bedoeld in artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet, bepaald:
a. welke gegevens worden verstrekt alsmede, voor zover nodig, een nadere omschrijving van deze gegevens;
b. de wijze waarop de gegevens worden verstrekt;
c. de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt betrekking hebben;
d. de termijnen waarbinnen of de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt.
Hoofdstuk 4a. Tolkvoorzieningen auditief gehandicapten leefdomein
§ 1. Toekenning tolkdiensten
1 Een ingezetene als bedoeld in artikel 3a.1.1, eerste lid, van de wet, heeft, na aanvraag bij het UWV, recht op vergoeding van een bij ministeriële regeling vastgesteld aantal uren aan tolkdiensten over bij ministeriële regeling vast te stellen perioden.
2 In afwijking van het ten hoogste beschikbare aantal uren, bedoeld in het eerste lid, kunnen meer uren door het UWV worden toegekend voor tolkdiensten bij activiteiten die in het belang zijn voor de deelname aan het maatschappelijke verkeer, indien:
a. de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, een onderbouwde aanvraag indient bij het UWV voor ondersteuning; en
b. naar het oordeel van het UWV het aangevraagde aantal aanvullende uren in redelijke verhouding staat tot de bijdrage aan de mogelijkheden van de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, tot deelname aan het maatschappelijk verkeer.
4 Het aantal toegekende uren, bedoeld in het eerste lid, kan verschillen per tolkvoorziening, waaronder tolkdiensten met behulp van telecommunicatiemiddelen, of per te onderscheiden doelgroep, waarbij in ieder geval wordt onderscheiden diegenen die zowel een auditieve als een visuele beperking hebben.
Het UWV kan tolkdiensten toekennen aan instellingen voor activiteiten die zich mede richten op auditief beperkte personen, indien:
a. die instelling geen winstoogmerk heeft;
b. de instelling gemotiveerd aantoont één of meerdere activiteiten te organiseren waarbij personen met een auditieve beperking ook tot de doelgroep behoren; en
c. de tolkdiensten passender door middel van een toekenning aan een instelling kunnen worden vergoed dan per ingezetene op grond van artikel 4a.1.1, eerste of tweede lid.
§ 2. Kwaliteitseisen tolkdiensten
Tolkendiensten van tolken komen alleen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 3a.1.1 van de wet, als de tolken ingeschreven staan in het openbaar register van de Stichting Register Tolken Gebarentaal en Schrijftolken.
Hoofdstuk 5. Overige bepalingen
1 Het college neemt in een overeenkomst met betrekking tot het leveren van maatwerkvoorzieningen op, dat de aanbieder in overleg treedt met de aanbieder of aanbieders die in opdracht van het college laatstelijk voor hem dan wel na hem die maatwerkvoorzieningen hebben verleend dan wel gaan verlenen, over de overname van de betrokken hulpverleners.
1 Teneinde te komen tot de afspraken, bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, van de wet, nodigt het college, zo veel als mogelijk in samenwerking met andere colleges in de regio, de in die regio werkzame zorgverzekeraars periodiek uit voor overleg.
2 Indien het college en de zorgverzekeraars gezamenlijk oordelen dat dit met het oog op het maken van goede afspraken wenselijk is, nodigt het college ook andere in de regio op de in artikel 5.4.1, tweede lid, van de wet genoemde terreinen werkzame organisaties en instanties uit voor overleg. Artikel 5.4.1, eerste, tweede en vierde lid, van de wet is op deze organisaties en instanties van overeenkomstige toepassing.
1 De gemeenteraad regelt bij verordening als bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet, in ieder geval dat het college, voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, vaststelt:
a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of
b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde.
4 Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
Hoofdstuk 6. Wijziging van andere besluiten
[Red: Wijzigt het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.]
[Red: Wijzigt het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998.]
[Red: Wijzigt het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten.]
[Red: Wijzigt het Besluit bijzondere militaire pensioenen.]
[Red: Besluit decentralisatie- en integratie-uitkeringen.]
[Red: Wijzigt het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.]
[Red: Wijzigt het Besluit huurprijzen woonruimte.]
[Red: Wijzigt het Besluit maatschappelijke ondersteuning.]
[Red: Wijzigt het Besluit tijdelijke verruiming toepassingsbereik concentratietoezicht op ondernemingen die zorg verlenen.]
[Red: Wijzigt het Besluit Wfsv.]
[Red: Wijzigt de Reclasseringsregeling 1995.]
[Red: Wijzigt het Besluit van 11 december 1996, houdende uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen en wijziging van enige besluiten op grond van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.]
[Red: Wijzigt het Bijdragebesluit zorg.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit WTZi.]
[Red: Wijzigt het Veteranenbesluit.]
[Red: Wijzigt het Zorgindicatiebesluit.]
Hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepalingen
2 Indien en voor zover op een organisatie artikel 77a van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg tot de intrekking van dat artikel van toepassing was, geldt voor die organisatie als aanvangsdatum voor de in het eerste lid genoemde periode van een jaar, het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 77a van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.
Artikel 7.4
[Vervallen per 01-01-2018]
Hoofdstuk 8. Inwerkingtreding en citeertitel
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.