Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Geraadpleegd op 26-03-2025.
Geldend van 01-01-2025 t/m 18-02-2025

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 11 juli 2014, nr. WJZ / 13125043, houdende vaststelling van nationale subsidie-instrumenten op het terrein van Economische Zaken (Regeling nationale EZ-subsidies)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • afzet van landbouwproducten: afzet van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 35, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 33, onder 38, van het landbouwsteunkader en artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de algemene de-minimisverordening;

  • algemene de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • besluit: Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

  • daadwerkelijke samenwerking: daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder h, van het O&O&I-steunkader;

  • energie uit hernieuwbare energiebronnen: energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 109, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 35, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • energie-efficiëntie: energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 103, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 31, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder k, van het O&O&I-steunkader;

  • fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder n, van het O&O&I-steunkader;

  • groepsvrijstellingsverordening landbouw: verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327);

  • groepsvrijstellingsverordening visserij: verordening (EU) 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327);

  • grote onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder l, van het O&O&I-steunkader;

  • hernieuwbare energiebronnen: hernieuwbare energie als bedoeld in paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 69 van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • hooggekwalificeerd personeel: hooggekwalificeerd personeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 93, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder p, van het O&O&I-steunkader;

  • industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder r, van het O&O&I-steunkader;

  • innovatieadviesdiensten: innovatieadviesdiensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 94, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder s, van het O&O&I-steunkader;

  • IPCEI-steunkader: Mededeling van de Commissie betreffende criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, PBEU 2021 C 528/02;

  • kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • klimaat, milieu- en energiesteunkader: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 nr. 2022/C 80/01 (PbEU 2022, C 80);

  • landbouw de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352);

  • landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

  • landbouwproduct: product als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering van een visserijproduct of een aquacultuurproduct vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);

  • middelgrote onderneming: middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • minister:

  • MKB-ondernemer: ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;

  • O&O&I-steunkader: Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2022/C 414/01 (PbEU 2022, C 414);

  • organisatie-innovatie: organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 96, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • primaire landbouwproductie: primaire landbouwproductie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 44, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw en deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 33, onder 46, van het landbouwsteunkader;

  • procesinnovatie: procesinnovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 97, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • tijdelijk crisiskader:Tijdelijk crisis- en transitiekader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie na de Russische agressie tegen Oekraïne (PbEU 2023, C 101);

  • Unienorm: Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 89, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • universiteit: onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis;

  • verklaring de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

  • verklaring landbouw de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening;

  • verwerking van landbouwproducten: verwerking van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 45, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 33, onder 47, van het landbouwsteunkader en artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening.

Artikel 1.2. Rapport van feitelijke bevindingen

  • 2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, derde lid, van het besluit, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU 2006, L 391) en, indien de subsidieontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.

Artikel 1.4. Vaste opslag voor indirecte kosten

De vaste opslag voor indirecte kosten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, bedraagt 50 procent van de loonkosten.

Artikel 1.5. Controleprotocol

De accountant of accountant-administratiefconsulent controleert en stelt de controleverklaring vast met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 1.3.

Artikel 1.7. In aanmerking komende kosten

  • 1 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk het landbouwsteunkader, respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening visserij:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2, onderdeel 87, van het landbouwsteunkader, respectievelijk artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij;

    • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2, onderdelen 90 en 91, van het landbouwsteunkader, respectievelijk artikel 7, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij;

    • c. indien de steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, de steuntranches gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2.3, onderdeel 92, van het landbouwsteunkader, respectievelijk artikel 7, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij.

  • 2 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder het O&O&I-steunkader, respectievelijk het klimaat, milieu- en energiesteunkader:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 2, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

    • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 2, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader.

Artikel 1.8. Bekendmaking van gegevens inzake steunverlening

  • 1 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000, of voor steun vervat in door het InvestEU-fonds krachtens deel 16 van de algemene groepsvrijstellingsverordening ondersteunde financiële producten, meer dan € 500.000, of voor niet onder deel 2 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallende begunstigden die in de primaire landbouwproductie of in de visserij en de aquacultuur actief zijn, meer dan € 10.000.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien het staatssteun betreft die gerechtvaardigd wordt door projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening, of door projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 19 ter van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de artikelen 16, 21 bis of 22 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht te zijn bekendgemaakt indien de individuele steunbedragen bekend zijn gemaakt volgens de tranches, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 100.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 5 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening visserij wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening visserij; en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening visserij, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 10.000.

  • 6 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het O&O&I-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.2.4, onderdeel 100, van het O&O&I-steunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 7 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het landbouwsteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het landbouwsteunkader, en

    • b. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 100.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 8 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het klimaat, milieu- en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.2.1.4, onderdeel 58, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 9 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die wordt gerechtvaardigd door de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I), maakt de minister na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 103, van die kaderregeling.

  • 10 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het IPCEI-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 4.3, onderdeel 48, van het IPCEI-steunkader bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 11 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatsteun bevat die wordt gerechtvaardigd door het tijdelijk crisiskader, maakt de minister na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 3, onderdeel 87, van het tijdelijk crisiskader.

  • 12 De gegevens, bedoeld in het eerste, en derde tot en met elfde lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 1.9. Onderzoeksorganisatie

  • 1 Indien een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie deelneemt aan een project dat wordt uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, sluiten de deelnemers voorafgaand aan het project een overeenkomst over de wijze waarop wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

  • 2 Indien een project als bedoeld in het eerste lid gezamenlijk door ondernemingen en van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren wordt uitgevoerd, legt de penvoerder de afspraken voor aan de minister, tenzij:

    • a. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten van het project dragen;

    • b. de resultaten van de samenwerking die geen intellectuele eigendomsrechten opleveren, breed kunnen worden verspreid en alle intellectuele eigendomsrechten die de activiteiten van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur opleveren, volledig worden toegekend aan die entiteiten;

    • c. uit het project ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten aan de verschillende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen, of

    • d. de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren een vergoeding ontvangen die gelijkwaardig is aan de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die uit hun activiteiten ontstaan en worden toegewezen aan de deelnemende ondernemingen of waartoe de deelnemende ondernemingen toegangsrechten kregen toegewezen.

  • 3 Op de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kan het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur die de betrokken intellectuele-eigendomsrechten hebben opgeleverd, in mindering worden gebracht.

  • 4 Indien uit de aan de minister op basis van het tweede lid voorgelegde afspraken blijkt dat sprake is van staatssteun als gevolg van de overdracht van kennis of andere resultaten uit activiteiten, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven bedrag dat ten hoogste mag worden verstrekt ingevolge een Europees steunkader.

Artikel 1.10. Openstelling

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Hoofdstuk 2. Agro, natuur en visserij

Titel 2.1. Algemene bepaling

Artikel 2.1.1. Uurtarief

Voor de toepassing van dit hoofdstuk bedraagt het uurtarief, bedoeld in artikel 13, tweede lid, en 14 van het besluit, € 60.

Artikel 2.1.2. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • glasopstand: kas en toebehorende installaties;

  • glastuinbouwonderneming: landbouwonderneming met glasopstanden;

  • vervangingsinvestering: investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine, zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd.

Artikel 2.1.3. Subsidievoorwaarde groepsvrijstellingsverordening visserij

  • 1 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening visserij wordt gerechtvaardigd, vindt de subsidieverlening uitsluitend plaats indien de subsidieaanvrager de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleeft.

  • 2 Indien de subsidieaanvrager de in het eerste lid bedoelde regels niet naleeft, wordt de subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd, in verhouding tot de ernst van de inbreuk.

Titel 2.2. Bewezen en niet-bewezen innovaties verduurzaming veehouderij

§ 2.2.1. Algemene bepalingen

Artikel 2.2.1. Begripsomschrijving

In deze titel wordt verstaan onder:

  • AERIUS Check: rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van de stikstofvracht, beschikbaar op www.aerius.nl of www.aeriusproducten.nl;

  • broeikasgasemissies: emissies van methaan, koolstofdioxide en lachgas vanuit het stalsysteem naar de lucht binnen de stal en de omgeving;

  • brongerichte verduurzaming: het zo veel mogelijk voorkomen van de vorming van broeikasgasemissies of stalemissies op een veehouderijlocatie;

  • eindgebruiker: veehouderijonderneming die ontwikkelde technologie gaat toepassen en daarmee brongerichte verduurzaming op zijn veehouderijlocatie realiseert;

  • landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

  • leghennenhouderijonderneming: pluimveehouderijonderneming waarin leghennen dan wel grootouder- of ouderdieren hiervan worden gehouden voor de primaire productie van consumptie-eieren respectievelijk broedeieren;

  • managementmaatregelen: maatregelen

    • a. die op structurele basis worden uitgevoerd door de veehouderijonderneming aan de hand van een vooraf opgesteld protocol, waarin zich relevante parameters bevinden;

    • b. waarvan de resultaten bijgehouden worden in een logboek; en

    • c. waarbij de reductie van broeikasgasemissies of stalemissies wordt geborgd en wordt aangetoond via de methode van directe emissiemonitoring of een vergelijkbare registratiemethode;

  • melkgeitenhouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin melkgeiten worden gehouden voor de primaire productie van melk of de vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • melkveehouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin melkkoeien worden gehouden voor de primaire productie van melk of de vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Omgevingswet;

  • omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • overbelast Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied dat is vermeld in bijlage 2.2;

  • pluimveehouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin eenden, kalkoenen of kippen, waaronder begrepen leghennen, vleeskuikens dan wel grootouder- of ouderdieren hiervan, worden gehouden voor de primaire productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

  • stalemissies: emissies van ammoniak, endotoxinen, fijnstof en geur vanuit het stalsysteem naar de lucht binnen de stal en de omgeving;

  • stalsysteem: mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderijlocatie;

  • stikstofvracht: het totaal van de stikstofdepositie, uitgedrukt in mol stikstof per jaar, die door een veehouderijlocatie wordt veroorzaakt op overbelaste Natura 2000-gebieden;

  • varkenshouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin varkens worden gehouden voor de primaire productie van vlees of de vermeerdering van varkens;

  • veehouderijonderneming: een landbouwonderneming waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • veehouderijlocatie: vestiging van een veehouderijonderneming, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;

  • verduurzaming: het zo veel mogelijk voorkomen van de vorming van broeikasgasemissies of stalemissies op een veehouderijlocatie dan wel het zo veel mogelijk voorkomen dat stalemissies een stalsysteem verlaten;

  • vleeskalverhouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin vleeskalveren worden gehouden voor de primaire productie van vlees;

  • vleeskuikenhouderijonderneming: pluimveehouderijonderneming waarin vleeskuikens worden gehouden voor de primaire productie van vlees;

  • vleeskuikenouderdierhouderijonderneming: pluimveehouderijonderneming waarin grootouder- of ouderdieren van vleeskuikens worden gehouden voor de primaire productie van broedeieren.

§ 2.2.2. Investering in niet-bewezen innovaties

§ 2.2.2.1. Algemeen

Artikel 2.2.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op grond van deze paragraaf op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een innovatieproject gericht op brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op een veehouderijlocatie van:

    • a. een varkenshouderijonderneming;

    • b. een melkgeitenhouderijonderneming;

    • c. een melkveehouderijonderneming; of

    • d. een vleeskalverhouderijonderneming;

    • e. een leghennenhouderijonderneming;

    • f. een vleeskuikenhouderijonderneming;

    • g. een vleeskuikenouderdierhouderijonderneming.

  • 2 Een innovatieproject bestaat uit:

    • a. een onderzoeks- en ontwikkelingsfase, een emissiemetingenfase en een resterende productieve levensduurfase; dan wel

    • b. uitsluitend een emissiemetingenfase.

  • 3 Aan een samenwerkingsverband nemen ten minste één onderzoeksorganisatie en één veehouderijonderneming deel.

  • 4 Een veehouderijonderneming in een samenwerkingsverband als bedoeld in het derde lid, is potentiële eindgebruiker van:

    • a. indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, betreft: de te subsidiëren investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10; of

    • b. indien het innovatieproject uitsluitend de emissiemetingenfase, bedoeld in het tweede lid onderdeel b, betreft: de bij de emissiemeting te gebruiken investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan, die op grond van artikel 2.2.10, voor subsidie in aanmerking zouden zijn gekomen indien het project betrekking zou hebben gehad op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase.

Artikel 2.2.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt het percentage en het maximum subsidiebedrag:

Artikel 2.2.3a. Uurtarief voor subsidiabele kosten voor arbeid

Voor de toepassing van deze titel bedraagt het uurtarief voor de subsidiabele kosten voor arbeid, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het besluit, € 60.

Artikel 2.2.4. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.2.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde innovatieprojecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

Artikel 2.2.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie indien:

  • a. op basis van het projectplan, bedoeld in artikel 2.2.8, derde lid, aannemelijk is dat met de uitvoering van het innovatieproject:

    • 1°. de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde wordt overschreden;

    • 2°. de reductie van broeikasgasemissies of stalemissies lager is dan de van toepassing zijnde minimale reductiepercentages van de emissiewaarde, bedoeld in bijlage 2.2.1 of geen reductiepercentage voor de betreffende emissie is vastgesteld in bijlage 2.2.1;

    • 3°. niet voldaan wordt aan het op grond van het Bouwbesluit van toepassing zijnde niveau van brandveiligheid op een veehouderijlocatie;

    • 4°. het niveau van dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op een veehouderijlocatie niet zou verbeteren;

    • 5°. een investering als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, wordt toegepast in meer dan vier stalsystemen;

    • 6°. minder dan 40% vast voer wordt verstrekt, indien het een innovatieproject gericht op investeringen als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, ten behoeve van een vleeskalverhouderijonderneming betreft als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, onderdeel d;

    • 7°. de leghennen of vleeskuikens dan wel grootouder- of ouderdieren hiervan niet op grondhuisvesting worden gehouden, indien het een innovatieproject gericht op investeringen, managementmaatregelen of een combinatie hiervan als bedoeld in artikel 2.2.10, ten behoeve van een leghennenhouderijonderneming, vleeskuikenhouderijonderneming of vleeskuikenouderdierhouderijonderneming betreft;

  • b. na toepassing van:

    • 1°. artikel 2.2.7, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid, minder dan 12 punten zijn toegekend, indien het een innovatieproject ten behoeve van een varkenshouderijonderneming, melkgeitenhouderijonderneming, vleeskalverhouderijonderneming, leghennenhouderijonderneming, vleeskuikenhouderijonderneming of vleeskuikenouderdierhouderijonderneming betreft;

    • 2°. artikel 2.2.7, eerste, tweede en derde lid, minder dan 27 punten zijn toegekend, indien het een innovatieproject ten behoeve van een melkveehouderijonderneming betreft;

  • c. de kwaliteit van het projectplan, bedoeld in artikel 2.2.8, derde lid, onvoldoende is, blijkend uit de omschrijving en uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met de risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen, de onderbouwing van de te realiseren emissiereductie of de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;

  • d. de afwijzingsgrond voor de emissiemetingenfase, genoemd in artikel 2.2.18 zich voordoet;

  • e. de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 2.2.24 zich voordoen voor de resterende levensduurfase, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft.

Artikel 2.2.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een innovatieproject:

    • a. een hoger aantal punten toe naarmate:

      • 1°. het innovatieproject naar verwachting buiten het stalsysteem leidt tot zo min mogelijk afwenteling van de binnen het stalsysteem gerealiseerde reductie van broeikasgas- en stalemissies;

      • 2°. het innovatieproject meer gericht is op vernieuwingen die economisch meer perspectief bieden voor toepassing op een veehouderijlocatie;

      • 3°. het innovatieproject meer bijdraagt aan dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op een veehouderijlocatie;

      • 4°. het innovatieproject vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek;

    • b. 15 punten toe, in het geval het aannemelijk is dat de frequentie van de weidegang op een veehouderijlocatie gelijk is aan of meer zou bedragen dan 6 uur per dag gedurende minimaal 120 dagen per jaar, indien het een innovatieproject ten behoeve van een melkveehouderijonderneming betreft als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, onderdeel c.

  • 2 De minister kent per subonderdeel van het eerste lid, onderdeel a, ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, vermenigvuldigd met 1, voor het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, vermenigvuldigd met 2, voor het eerste lid, onderdeel a, onder 3°, vermenigvuldigd met 2, voor het eerste lid, onderdeel a, onder 4°, vermenigvuldigd met 1, en vervolgens opgeteld.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het innovatieproject zijn toegekend.

Artikel 2.2.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de gegevens:

    • a. bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft;

    • b. bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien het innovatieproject uitsluitend de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel b, betreft.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over het project;

    • d. de gegevens over de onderzoeks- en ontwikkelingsfase, bedoeld in artikel 2.2.13, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan, projectbegroting en samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband.

  • 4 Het projectplan, bedoeld in het derde lid, bevat ten minste:

    • a. een onderbouwing van de reductie van broeikasgasemissies of stalemissies die met het innovatieproject op een veehouderijlocatie wordt beoogd te realiseren;

    • b. voor zover van toepassing, een omschrijving van de kans buiten het stalsysteem op afwenteling van de binnen het stalsysteem gerealiseerde reductie van broeikasgas- en stalemissies in het innovatieproject en de wijze waarop deze afwenteling wordt voorkomen in verband met het rangschikkingscriterium, bedoeld in artikel 2.2.7, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°.

  • 5 De projectbegroting, bedoeld in het derde lid, bevat ten minste:

    • a. de omvang van de gevraagde subsidie per deelnemer in het samenwerkingsverband;

    • b. de totale kosten van:

    • c. onderbouwde informatie over de wijze waarop de deelnemers van het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren.

  • 6 De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het derde lid, bevat ten minste een omschrijving van de wijze waarop ten aanzien van de deelnemers in het samenwerkingsverband wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

Artikel 2.2.9. Aanvraag subsidievaststelling

  • 2 Onverminderd het eerste lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een afschrift van de factuur en het betalingsbewijs voor investeringen als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft, en de verleende subsidie minder dan € 125.000 per subsidieaanvrager bedraagt;

    • b. een effectmeting als bedoeld in artikel 2.2.15;

    • c. een document waaruit blijkt of investeringen, en voor zover van toepassing, managementmaatregelen of een combinatie hiervan als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdelen a, b en c, in gebruik zijn genomen, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft;

    • d. de benodigde milieueffectbeoordeling of de vergunning voor het betrokken investeringsproject, bedoeld in artikel 2.2.25, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft;

    • e. een berekening van de met het innovatieproject gerealiseerde reductie van broeikasgasemissies en stalemissies;

    • f. een document waaruit blijkt dat de investeringen, managementmaatregelen of een combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdelen a, b en c, leiden tot verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op de desbetreffende veehouderijlocatie.

§ 2.2.2.2. Onderzoeks- en ontwikkelingsfase

Artikel 2.2.10. Subsidiabele activiteiten

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase wordt deze verstrekt aan de veehouderijonderneming of veehouderijondernemingen, of een andere onderneming of andere ondernemingen, binnen het samenwerkingsverband ten behoeve van experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek met betrekking tot:

  • a. investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die zouden kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, in bestaande stalsystemen of in nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen;

  • b. managementmaatregelen die zouden kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, in bestaande stalsystemen of in nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen; dan wel

  • c. een combinatie van investeringen en managementmaatregelen als bedoeld in onderdeel a respectievelijk b die zou kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, in bestaande stalsystemen of in nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen.

Artikel 2.2.11. Hoogte subsidie

  • 1 Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2 Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a. 10 procentpunten, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming;

    • b. 20 procentpunten, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.

  • 3 Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt overeenkomstig artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening verhoogd met 15 procentpunten indien:

    • a. de onderzoeks- en ontwikkelingsfase daadwerkelijke samenwerking behelst en voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de projectresultaten uit de onderzoeks- en ontwikkelingsfase ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories of gratis of opensource-software.

  • 4 Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase bedraagt de subsidie ten hoogste € 1.000.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject, voor zover het innovatieproject betrekking heeft op investeringen, managementmaatregelen of een combinatie hiervan als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdelen a, b. of c.

Artikel 2.2.12. Subsidiabele kosten

Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

Artikel 2.2.13. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.2.8 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste de volgende informatie over de onderzoeks- en ontwikkelingsfase:

    • a. gegevens over de grootte van het bedrijf van de aanvrager, indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2.2.11, tweede lid;

    • b. gegevens over de wijze waarop de projectresultaten ruim worden verspreid, indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor de ruime verspreiding van de projectresultaten, bedoeld in artikel 2.2.11, derde lid, onderdeel b.

  • 2 Indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor de ruime verspreiding van de projectresultaten, bedoeld in artikel 2.2.11, derde lid, verstrekt de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het innovatieproject jaarlijks een voortgangsrapportage waaruit blijkt op welke wijze de openbare ruime verspreiding van de projectresultaten heeft plaatsgevonden.

Artikel 2.2.14. Staatssteun

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.10, bevat deze staatssteun en wordt deze gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

§ 2.2.2.3. Emissiemetingenfase

Artikel 2.2.15. Subsidiabele activiteiten

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de emissiemetingenfase wordt deze verstrekt aan de onderzoeksorganisatie of onderzoeksorganisaties binnen het samenwerkingsverband voor het meten van het effect op de broeikasgasemissies en stalemissies op een veehouderijlocatie van:

  • a. indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft: de gesubsidieerde investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10; of

  • b. indien het innovatieproject uitsluitend de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel b, betreft: de gebruikte investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan die op grond van artikel 2.2.10 voor subsidie in aanmerking zouden zijn gekomen indien het project betrekking zou hebben gehad op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase.

Artikel 2.2.16. Hoogte subsidie

Voor de emissiemetingenfase bedraagt de subsidie 100% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 200.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject.

Artikel 2.2.17. Subsidiabele kosten

Voor de emissiemetingenfase komen voor subsidie uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 38, zevende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.2.18. Afwijzingsgrond

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.2.6, indien de subsidiabele activiteiten voor de emissiemetingenfase niet van belang zijn voor alle veehouderijondernemingen die in de betrokken specifieke landbouwsector of subsector actief zijn als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.2.19. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Voor het meten van het effect van de investeringen en managementmaatregelen, bedoeld in artikel 2.2.15, maakt de onderzoeksorganisatie gebruik van meetprotocollen die voldoen aan de internationale stand van onderzoek of techniek.

  • 2 Voorafgaand aan de datum waarop de subsidiabele activiteiten aanvangen, maakt de onderzoeksorganisatie de informatie, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, bekend op het internet.

  • 3 De onderzoeksorganisatie stelt de resultaten van de subsidiabele activiteiten overeenkomstig artikel 38, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, op het internet beschikbaar:

    • a. vanaf de datum waarop deze subsidiabele activiteiten zijn afgerond; of

    • b. vanaf de datum waarop informatie over deze resultaten aan leden van specifieke organisaties wordt gegeven.

  • 4 De resultaten blijven op het internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar nadat de subsidiabele activiteiten zijn afgerond.

Artikel 2.2.20. Staatssteun

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.15, bevat deze staatssteun en wordt deze gerechtvaardigd door artikel 38 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.2.2.4. De resterende productieve levensduurfase

Artikel 2.2.21. Subsidiabele activiteiten

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de resterende productieve levensduurfase wordt deze verstrekt aan de veehouderijonderneming of veehouderijondernemingen binnen het samenwerkingsverband voor de afschrijving van de investeringen, materiële activa van managementmaatregelen of combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10, in het geval de onderzoeks- en ontwikkelingsfase en emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, zijn afgerond en hieruit blijkt dat de investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan:

  • a. leiden tot brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op de desbetreffende veehouderijlocatie; en

  • b. gebruiksklaar zijn ten behoeve van het gebruik bij de primaire landbouwproductie op de desbetreffende veehouderijlocatie.

Artikel 2.2.22. Hoogte subsidie

  • 1 Voor de resterende productieve levensduurfase bedraagt de subsidie het percentage van de subsidiabele kosten dat op grond van artikel 2.2.11, eerste tot en met derde lid, van toepassing is op de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, met dien verstande dat dit percentage niet meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele kosten, verhoogd met 20 procentpunten, indien:

    • a. subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • b. subsidie wordt verstrekt voor de extra kosten voor investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren om een hoger niveau dan de geldende normen van de Europese Unie te halen, en die niet leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Voor de resterende productieve levensduurfase bedraag de subsidie ten hoogste € 500.000 per veehouderijonderneming in een innovatieproject.

Artikel 2.2.23. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor de resterende productieve levensduurfase komen voor subsidie uitsluitend de afschrijvingskosten van de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, in aanmerking, voor zover deze afschrijvingskosten vallen onder de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.2.24. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.6, indien voor de resterende productieve levensduurfase:

  • a. de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, niet passen binnen ten minste een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen a, b, e, f en g, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • b. de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • c. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, tiende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.2.25. Verplichtingen

Indien voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het betrokken investeringsproject verleend vóór de datum waarop de investering wordt aangeschaft en de resterende productieve levensduurfase van start gaat.

Artikel 2.2.26. Staatssteun

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.21, bevat deze staatssteun en wordt deze gerechtvaardigd door artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.2.3. Investering in bewezen innovaties

Artikel 2.2.27. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een veehouderijonderneming voor de uitvoering van een investeringsproject betreffende een investering of combinatie van investeringen die bestemd is respectievelijk zijn voor de inrichting of herinrichting van een stalsysteem en waarvan de toepassing leidt tot zowel verduurzaming als verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op een veehouderijlocatie van:

    • a. een varkenshouderijonderneming;

    • b. een melkveehouderijonderneming; of

    • c. een vleeskalverhouderijonderneming.

  • 2 Een investering betreft de aanschaf en het gebruiksklaar maken van één of meer technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die voor het desbetreffende type veehouderijonderneming zijn opgenomen in bijlage 2.2.2.

  • 3 Een investeringsproject, bedoeld in het eerste lid, bevat tenminste:

    • a. een investering uit tabel 1 in combinatie met een investering uit tabel 3 en 4 voor dezelfde diercategorie van bijlage 2.2.2;

    • b. een investering uit tabel 1 in combinatie met een investering uit tabel 2 en 3 voor dezelfde diercategorie van bijlage 2.2.2; of

    • c. in geval van een melkveehouderijonderneming een investering uit tabel 2 in combinatie met een investering uit tabel 3 voor dezelfde diercategorie van bijlage 2.2.2.

  • 4 Voor het investeringsproject geldt dat:

    • a. de investeringen uit tabel 3 en 4 van bijlage 2.2.2 worden toegepast in hetzelfde dierenverblijf als waar de bijbehorende investering uit tabel 1 of 2 van die bijlage wordt toegepast, tenzij de investering uit tabel 3 een investering betreft die buiten een dierenverblijf wordt toegepast;

    • b. de investeringen uit tabel 1 van bijlage 2.2.2 worden toegepast in een dierenverblijf dat is voorzien van mechanische ventilatie;

    • c. de investeringen uit tabel 1 en 2 van bijlage 2.2.2 voldoen aan ten minste de systeembeschrijving met het versienummer genoemd in de betreffende tabel.

  • 5 Indien de veehouderijonderneming aantoont dat hij de voor hem beschikbare investering uit tabel 3 van bijlage 2.2.2 reeds heeft toegepast:

    • a. bevat het investeringsproject, in afwijking van het derde lid, geen investering uit die tabel; of

    • b. zijn de overige investeringen in die tabel ook mogelijk in geval van bestaande bouw.

  • 6 De stikstofvracht die de veehouderijlocatie, bedoeld in het eerste lid, veroorzaakt op een overbelast Natura 2000-gebied, bedraagt ten minste 2.500 mol stikstof per jaar.

  • 7 Een veehouderijonderneming dient in een openstellingsperiode per veehouderijlocatie één aanvraag om subsidie in.

Artikel 2.2.27a. Bepaling stikstofvracht

  • 1 De stikstofvracht wordt bepaald met gebruik van AERIUS Check.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde berekening wordt uitgegaan van:

  • 3 Indien de veehouderijonderneming aannemelijk kan maken dat de situatie in 2021 niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in 2019 of 2020.

Artikel 2.2.28. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 600.000 per aanvraag.

Artikel 2.2.29. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a, b en d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen, waaronder verplichtingen ingevolge het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b. kosten die gemaakt worden voor de verbetering en verwerving, waaronder mede begrepen de aankoop en leasing, van grond als bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • c. kosten die gemaakt worden voor de aanschaf of het gebruiksklaar maken van één of meer gebruikte technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting;

    • d. kosten die gemaakt worden voor de aanpassing van het stalsysteem, voor zover deze kosten niet direct verband houden met het gebruiksklaar maken van één of meer aangeschafte installaties, apparatuur, machines, technieken of uitrusting voor de toepassing in het desbetreffende stalsysteem;

    • e. kosten die verband houden met de activiteiten, bedoeld in artikel 14, zevende of negende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • f. in de tabellen 3, 4 en 5 van bijlage 2.2.2 benoemde niet subsidiabele kosten.

Artikel 2.2.30. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op basis van loting van de aanvragen.

Artikel 2.2.31. Start- en realisatietermijn

  • 1 Indien de opschortende voorwaarde, bedoeld in artikel 2.2.34, eerste lid, op de subsidieverlening van toepassing is, wordt met de uitvoering van het op grond van deze paragraaf gesubsidieerde investeringsproject gestart direct na de verstrekking van de bescheiden, bedoeld in artikel 2.2.34, derde lid.

  • 2 De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is:

    • a. twee jaar na subsidieverlening, indien de opschortende voorwaarde, bedoeld in artikel 2.2.34, eerste lid, niet op de subsidieverlening van toepassing is; of

    • b. twee jaar na het verstrijken van de termijn voor het verstrekken van de bescheiden, bedoeld in artikel 2.2.34, derde lid, indien de opschortende voorwaarde, bedoeld in artikel 2.2.34, eerste lid, op de subsidieverlening van toepassing is.

  • 3 De minister kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, op verzoek van de subsidieontvanger verlengen met maximaal een jaar.

Artikel 2.2.32. Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag voor subsidie, indien:

  • a. een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, niet past binnen ten minste een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen a, b, e, f en g, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • b. een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, niet in overeenstemming is met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving, als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • c. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, tiende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • d. de te verlenen subsidie lager is dan € 25.000.

Artikel 2.2.34. Subsidievoorwaarde

  • 1 Indien voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend of de omgevingsrechtelijke melding nog niet is gedaan ten tijde van de aanvraag, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening via bescheiden aantoont dat de voor het betrokken investeringsproject benodigde vergunningen zijn verleend of omgevingsrechtelijke melding is gedaan.

  • 2 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen tot een periode van maximaal drie jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, binnen één maand nadat de benodigde vergunningen zijn verleend of omgevingsrechtelijke melding is gedaan, aan de minister.

Artikel 2.2.34a. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger zorgt ervoor dat het aantal landbouwhuisdieren dat op de veehouderijlocatie wordt gehouden niet meer bedraagt dan het aantal landbouwhuisdieren, bedoeld in artikel 2.2.27a, tweede lid, onderdeel a.

  • 3 Indien de subsidie een investering als bedoeld in tabel 1 van bijlage 2.2.2 betreft, zorgt de subsidieontvanger ervoor dat:

    • a. het betreffende systeem zo is ontworpen en gebouwd en zo functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier; en

    • b. het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden.

  • 4 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 2.2.35. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van

    • a. een projectomschrijving, die in ieder geval de benaming van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, is zoals deze voor het desbetreffende type veehouderijonderneming is opgenomen in bijlage 2.2.2 bevat;

    • b. offertes behorend bij de kosten voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid;

    • c. een onderbouwing waaruit blijkt hoe een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, wordt gefinancierd;

    • d. gegevens van de veehouderijlocatie waarop het investeringsproject, bedoeld in artikel 2.2.27, eerste lid, betrekking heeft;

    • e. een actuele plattegrond van de veehouderijlocatie;

    • f. een opgave of de aanvrager beschikt over de voor de realisatie van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, benodigde vergunningen, of de benodigde omgevingsrechtelijke melding is gedaan;

    • g. een kopie van de voor de realisatie van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, benodigde vergunningen of omgevingsrechtelijke melding, voor zover deze aanwezig zijn op het moment dat de aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend;

    • h. een kopie van de uitkomsten van de met AERIUS Check uitgevoerde berekening van de stikstofvracht;

    • i. een kopie van, voor zover van toepassing, de vergunningen betreffende de veehouderijlocatie waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • j. een kopie van de administratie voor het voor de berekening van de stikstofvracht gebruikte referentiejaar, voor zover deze betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

    • k. indien de aanvraag een investering uit tabel 1 van bijlage 2.2.2. betreft, een kopie van de offerte van de overeenkomst met de ter zake deskundige, bedoeld in artikel 2.2.34a, tweede lid;

    • l. indien van toepassing, een onderbouwing van het reeds hebben toegepast van de in tabel 3 van bijlage 2.2.2 beschikbare investeringen als bedoeld in artikel 2.2.27, vijfde lid.

Artikel 2.2.36. Aanvraag subsidievaststelling

Onverminderd artikel 50, tweede lid, van het besluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een kopie van de overeenkomst met de ter zake deskundige, bedoeld in artikel 2.2.34a, tweede lid, indien de subsidie een investering uit tabel 1 betreft.

Artikel 2.2.36a. Gegevensverwerking

  • 1 De minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van de aanvraag op grond van deze subsidiemodule gebruikmaken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, de Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 (PB EU 2016, L 84) en de Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (Pb EU 2019, L 314).

Artikel 2.2.37. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.2.27 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.2.4. Slotbepaling

Artikel 2.2.38. Vervaltermijn

Deze titel en bijlagen 2.2, 2.2.1 en 2.2.2 vervallen met ingang van 20 mei 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.3. Energie-efficiëntie glastuinbouw

Artikel 2.3.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt aan een glastuinbouwonderneming of aan een glastuinbouwonderneming in een samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen op aanvraag subsidie voor de hierna opgesomde apparatuur, installaties of machines:

    • a. een tweede energiescherm;

    • b. de fysieke aansluiting op een warmtenetwerk of -cluster;

    • c. de fysieke aansluiting op een biogas- of kooldioxide-netwerk of -cluster;

    • d. luchtbehandelingssysteem waarmee energiezuinig kaslucht wordt ontvochtigd;

    • e. hoge druk vernevelingsinstallatie ten behoeve van kaskoeling, met een druppelgrootte van maximaal 5 micrometer;

    • f. energiescherm inclusief ophogen kas en verdekken met diffuus glas met tweezijdige AR-coating;

    • g. vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting in bestaande kassen of installatie van LED-belichting in nieuwbouwkassen en onbelichte bestaande kassen.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. gevelschermen, teeltkundig vereiste verduisteringsschermen, wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen, schermen waarvan het gebruik een energiebesparing van minder dan 45% tot gevolg heeft, schaduw- en zonweringsschermen of lichtdoorlatende energieschermen met een lichtafscherming van meer dan 25%;

    • b. apparatuur, installaties of machines die al gebruikt zijn;

    • c. vervangingsinvesteringen;

    • d. investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa;

    • e. investeringen met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen in de zin van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);

    • f. investeringen in installaties voor de productie van hernieuwbare energie;

    • g. investeringen die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving;

    • h. investeringen met betrekking tot irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde arealen;

    • i. LED-belichting:

      • 1°. indien het totale geïnstalleerd vermogen aan LED-belichting in een kas na installatie van de investering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, meer is dan 80 procent van het in bijlage 2.3.2 opgenomen vermogen van SON-T voor het gewas;

      • 2°. waarvan de specifieke lichtstroom minder is dan 2,75 micromol fotonen per seconde per Watt;

      • 3°. indien niet is aangetoond dat de geïnstalleerde LED-belichting voldoet aan:

        • de voorwaarden gesteld in artikel 6.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en buiten de golflengte van 380–800 nm ligt;

        • de voorwaarden gesteld op grond van de richtlijn nr. 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico's van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (19e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG), alsmede op grond van NEN-EN-IEC 62471:2008 en NEN-EN-IEC 62031:2020;

      • 4°. waarvan het spectrum minder dan 5 procent licht met een golflengte van 500–600 nm bevat; of

      • 5°. indien de installatie van de vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting in bestaande kassen leidt tot een hoger geïnstalleerd lichtvermogen in de desbetreffende kas;

    • j. subsidieaanvragen die worden ingediend vanaf 1 december 2023 en maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik betreffen waartoe bedrijven verplicht zijn volgens artikel 5.15 van het Besluit activiteiten leefomgeving of artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • k. investeringen door ondernemingen die niet kwalificeren als kleine, middelgrote of micro-ondernemingen als bedoeld in deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 56, van het landbouwsteunkader, en waarbij voor het aangevraagde subsidiebedrag geldt dat dit hoger is dan het minimum dat nodig is om het project voldoende winstgevend te maken.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel i:

    • a. worden het lichtvermogen, de specifieke lichtstroom en het spectrum van de LED-belichting gemeten overeenkomstig IES LM-79-08 of een gelijkwaardig protocol;

    • b. worden het lichtvermogen, de specifieke lichtstroom en het spectrum van de LED-belichting gemeten door een geaccrediteerde instelling, waarbij elektrische en fotometrische metingen specifiek binnen de reikwijdte van de accreditatie vallen; en

    • c. wordt door een geaccrediteerde instelling vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden, genoemd in het tweede lid, onderdeel i, onder 3°, waarbij het testen en beoordelen van de veiligheid van belichting voor het menselijk oog specifiek binnen de reikwijdte van de accreditatie vallen.

Artikel 2.3.3. Subsidievoorwaarden

  • 1 De minister verstrekt subsidie voor een investering als bedoeld in artikel 2.3.2, indien de investering ten minste gericht is op één van de doelstellingen, genoemd in deel II, paragraaf 1.1.1.1, onderdeel 152, onder a en b, van het landbouwsteunkader.

  • 2 De glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming in een samenwerkingsverband komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking, indien:

    • a. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband voor de aanschaf, de bouw of levering van de apparatuur, installaties of machines, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, een overeenkomst heeft gesloten met de bouwer of leverancier, waarin is aangegeven welke apparatuur, installatie of machine zal worden aangeschaft, gebouwd of geleverd, en, indien de overeenkomst betrekking heeft op een installatie, wat de maximale en werkelijke capaciteit van de installatie is;

    • b. de aanschaf, bouw of levering van de apparatuur, installaties of machines, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, tegen marktconforme voorwaarden zal plaatsvinden, blijkend uit een duidelijke kostenspecificatie in de overeenkomst waaruit volgt wat de kostenposten zijn voor iedere afzonderlijke investering voor de aanschaf, bouw of levering van de apparatuur, installaties of machines;

    • c. in de overeenkomst een ontbindende voorwaarde is opgenomen waaruit volgt dat de overeenkomst wordt ontbonden voor zover geen subsidie wordt verleend aan de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband voor de desbetreffende investering;

    • d. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband overeenkomstig artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 in het handelsregister is ingeschreven;

    • e. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband voldaan heeft aan artikel 24, tweede lid, van de Landbouwwet, indien aan hem op grond van artikel 24, eerste lid, van die wet door de minister beschrijvingsbiljetten zijn uitgereikt of gezonden, voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan indien de gegevens van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd nog niet beschikbaar zijn;

    • f. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband een emissieaangifte als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, van de Regeling kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw heeft ingediend voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan, indien de gegevens voor de aangifte van het jaar waarin de subsidie is aangevraagd nog niet beschikbaar zijn.

  • 3 De glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband houdt voor apparatuur, installaties of machines als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a, b of c, waarvoor de subsidie wordt verstrekt een ordelijke administratie bij waaruit, indien verzocht, de volgende documenten kunnen worden overgelegd:

    • a. een kopie van de laatste jaarafrekening respectievelijk jaarafrekeningen waarop het energieverbruik van de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband staat voor de installatie, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a, en

    • b. een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstand en met daarop gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft inclusief opgave van de lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband en het netwerk in meters voor investeringen als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel b of c.

  • 5 Binnen de termijn, genoemd in het vierde lid,:

  • 6 De verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, en het vijfde lid, onderdeel b, zijn niet van toepassing op een glastuinbouwonderneming of een glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband waarop titel 16.2 van de Wet milieubeheer van toepassing is.

  • 7 Binnen 5 jaar na het verlenen van de subsidie wordt het geïnstalleerde lichtvermogen in de desbetreffende kas niet verhoogd.

Artikel 2.3.3a. Eén aanvraag per glastuinbouwonderneming

Een glastuinbouwonderneming of een glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband kan per investering als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, één aanvraag indienen.

Artikel 2.3.4. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.1.2, onderdeel 51 van het landbouwsteunkader.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waaronder de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien van toepassing de topsector waarbinnen het project wordt uitgevoerd;

    • d. een begroting waarin de totale kosten van het project en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen.

  • 3 De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een kopie van de door beide partijen getekende overeenkomst, bedoeld in artikel 2.3.3, tweede lid.

  • 5 Aanvragers die niet kwalificeren als kleine, middelgrote of micro-ondernemingen als bedoeld in deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 56, van het landbouwsteunkader overleggen een onderbouwing, inclusief bewijsstukken, waarmee aangetoond wordt dat het aangevraagde subsidiebedrag overeenstemt met de nettomeerkosten van de uitvoering van de investering, vergeleken met het nulscenario waarin geen subsidie wordt verleend. Deze onderbouwing wordt desgevraagd overlegd zodra de desbetreffende aanvraag tot subsidieverlening als volledig is beoordeeld.

Artikel 2.3.5. Verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, toegevoegd.

Artikel 2.3.6. Subsidiabele kosten

  • 1 De kosten, genoemd in deel II, paragraaf 1.1.1.1, onderdeel 153, onder a en b, van het landbouwsteunkader, komen in aanmerking voor de subsidie.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen de kosten voor de fysieke aansluiting, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdelen b en c, voor subsidie in aanmerking, voor zover deze kosten bestaan uit de werkelijke kosten voor materialen en aanleg van deze aansluiting, zoals de kosten voor buizen, verdeelstukken, pomp- en leidingenwerk, graafwerkzaamheden en overige toebehoren.

  • 3 Bij de kosten voor de verwerving van onroerende zaken zijn inbegrepen de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster.

  • 4 Voor de subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de verwerving van onroerende zaken met uitzondering van grond, ten behoeve waarvan subsidie door een bestuursorgaan is verleend in de periode van tien jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 5 Voor de subsidie komen niet in aanmerking de kosten, genoemd in deel II, paragraaf 1.1.1.1, onderdeel 154 van het landbouwsteunkader.

  • 7 De maximale subsidiabele kosten voor vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting of installatie van LED-belichting in nieuwbouwkassen en onbelichte bestaande kassen als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel g, bedragen € 0,35 per micromol per seconde per vierkante meter geïnstalleerd kasoppervlak.

Artikel 2.3.7. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 20% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.3.8. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregelen SA.50448 (2018/N), SA.59823 (2020/N) en SA.106646 (2023/N) en paragraaf 1.1.1.1. van het landbouwsteunkader.

Artikel 2.3.9. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.3.1 vervallen met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 2.3.10. Standstill

De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2., bevat staatssteun en wordt niet eerder verleend dan nadat de Europese Commissie goedkeuring heeft gegeven voor deze regeling in een procedure als bedoeld in artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Titel 2.4. Agrarische bedrijfsadvisering en educatie

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.3. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.11. Aanvraag verzilvering advies- en cursusvouchers

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.6. Kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.7. Demonstratiebedrijven duurzame landbouw

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.33. Subsidieverstrekking kennisoverdracht door demonstratiebedrijven duurzame landbouw

[Vervallen per 01-01-2024]

Titel 2.5. Borgstelling MKB-landbouwkredieten

Artikel 2.5.1. Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • biologische landbouw: biologische productie in de zin van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150);

    • duurzame landbouwbedrijfsvoering: bedrijfsvoering van een landbouwonderneming op basis van een bedrijfsplan dat gericht is op verduurzaming, zoals:

      • a. emissiereductie van stikstof;

      • b. reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;

      • c. emissiereductie van broeikasgassen;

      • d. emissiereductie van nitraat;

      • e. vergroten van biodiversiteit;

      • f. versterken van duurzaam bodembeheer;

      • g. circulair veevoergebruik; of

      • h. verbeteren van dierenwelzijn of diergezondheid;

    • landbouwinnovatie: product, productieproces of concept bestemd voor toepassing in de primaire landbouw dat een vernieuwing en een verduurzaming inhoudt met als oogmerk het onderscheidend positioneren van een landbouwproduct in de markt;

    • MKB-landbouwondernemer: MKB-ondernemer die een landbouwonderneming in stand houdt;

    • omschakeling: beperkt exploitatie- en liquiditeitstekort voor een specifiek bepaalde periode in een liquiditeitsbegroting van een MKB-landbouwondernemer als gevolg van het omschakelen naar:

      • a. biologische landbouw;

      • b. duurzame landbouwbedrijfsvoering;

    • overnemer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor het eerst voor eigen rekening en risico als MKB-ondernemer een landbouwonderneming in stand gaat houden door van een bestaande landbouwonderneming:

      • a. zijnde een eenmanszaak, een maatschap of vennootschap onder firma de meerderheidswaarde van de activa in eigendom, pacht of erfpacht te verwerven;

      • b. zijnde een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal:

        • 1°. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van die vennootschap direct of indirect te verwerven, en

        • 2°. de overwegende zeggenschap van die vennootschap te verkrijgen zonder op een eerder moment daarvan de enige of overwegende zeggenschap gehad te hebben;

    • starter: MKB-landbouwondernemer zijnde:

      • a. een natuurlijke persoon die niet langer dan drie jaar een landbouwonderneming in stand houdt;

      • b. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, waarvan de bestuurder een natuurlijke persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze meerderheid niet langer dan drie jaar houdt.

  • 2 Voor de toepassing van deze titel kan de minister een instelling aanwijzen als financier.

Artikel 2.5.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een financier voor het sluiten van kredietovereenkomsten met MKB-landbouwondernemers die betrekking hebben op landbouwborgstellingskredieten.

  • 2 De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een borgstelling voor de terugbetaling van een krediet dat de financier op grond van een kredietovereenkomst aan een MKB-landbouwondernemer zal verstrekken voor de duur van de kredietovereenkomst.

Artikel 2.5.3. Afwijzingsgronden

  • 1 Voor subsidie komt niet in aanmerking een financier die een kredietovereenkomst sluit met een MKB-landbouwondernemer:

    • a. die over voldoende financiële middelen beschikt om zijn landbouwonderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven;

    • b. die een substantieel deel van de activiteiten van de landbouwonderneming niet in Nederland uitvoert; of

    • c. die een landbouwonderneming in stand houdt waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer is verkregen, of, indien de landbouwonderneming nog geen heel jaar in stand is gehouden, waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:

      • 1°. de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren van een of meer andere ondernemingen, of

      • 2°. het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen van onroerende zaakprojecten.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die direct verband houden met:

    • a. de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;

    • b. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer;

    • c. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van uitvoer, of

    • d. investeringen die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving.

Artikel 2.5.4. Provisie

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de provisie eenmalig 1 procent indien de overeenkomst van borgtocht een landbouwborgstellingskrediet betreft voor een starter of overnemer.

Artikel 2.5.5. Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond door vaststelling van een maximum subsidiebedrag per financier die zich bij de minister heeft aangemeld.

  • 2 De minister stelt uiterlijk op 1 februari van elk kalenderjaar ambtshalve het maximum subsidiebedrag per financier vast waarbij hij onderscheid maakt tussen landbouwborgstellingskredieten die al dan niet betrekking hebben op landbouwinnovatie of omschakeling.

  • 3 De minister verdeelt het subsidieplafond voor de banken, bedoeld in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de verleningen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het model landbouwborgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1.

Artikel 2.5.6. Omvang borgstelling

  • 1 Er wordt borg gestaan voor 70 procent van het kredietbedrag.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bedraagt het krediet waarvoor wordt borg gestaan:

    • a. ten hoogste € 1.200.000 of

    • b. ten hoogste € 2.500.000 indien het krediet strekt tot financiering van:

      • 1°. nieuwe investeringen die voor meer dan 50% worden gedaan voor de bouw of verbetering van een stal voor zover uit het investeringsplan behorend bij de kredietovereenkomst blijkt dat de stal voldoet aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie;

      • 2°. nieuwe investeringen die voor meer dan 50% worden gedaan voor een kas die bestemd is voor het bedrijfsmatig telen van gewassen voor zover uit het investeringsplan behorend bij de kredietovereenkomst blijkt dat die kas voldoet aan de eisen van het certificatieschema Groen Label Kas, hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie;

      • 3°. nieuwe investeringen die voor meer dan 50% worden gedaan voor landbouwinnovaties tenzij reeds vijfmaal een landbouwborgstellingskrediet voor een soortgelijke landbouwinnovatie is verleend;

      • 4°. nieuwe investeringen die voor meer dan 50% worden gedaan voor biologische landbouw, alsmede de daarbij behorende omschakeling naar biologische landbouw of omschakeling naar duurzame landbouwbedrijfsvoering.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, wordt in de kredietovereenkomst opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij.

  • 4 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, onder 2°, wordt in de kredietovereenkomst opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens het dan vigerende certificeringsschema Groen Label Kas.

Artikel 2.5.7. Landbouwborgstellingsovereenkomst

Het model voor de landbouwborgstellingsovereenkomst is opgenomen in bijlage 2.5.1.

Artikel 2.5.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 ten minste:

    • a. gegevens over de financier, waaronder de statutaire naam, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de financier, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over de financier, waaronder de deskundigheid, het financieringsbeleid, het financieringsproces, het beheer en het uitwinningsbeleid van krediet.

Artikel 2.5.9. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.5.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.5.10. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.5.1 vervallen met ingang van 31 december 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.6. Garantstelling landbouwondernemingen werkkapitaal

[Vervallen per 01-01-2016]

Titel 2.7. Groen en doen

[Vervallen per 01-10-2020]

Titel 2.8. Genotypering TSE bij schapen

[Vervallen per 01-07-2017]

Artikel 2.8.5. Verstrekking van subsidie aan erkende laboratoria

[Vervallen per 01-07-2017]

Titel 2.9. Subsidie kosten vaccinatie pluimvee ter bestrijding van salmonella

[Vervallen per 01-02-2021]

Titel 2.10. Marktintroductie energie-innovaties

Artikel 2.10.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • kasenergiesysteem: alle apparatuur, installaties of machines ten behoeve van de energievoorziening van de kas of de beheersing van het kasklimaat;

  • kasteeltsysteem: geheel van maatregelen, technieken en voorzieningen voor de productie, oogst en verwerking van gewassen, niet zijnde een kasenergiesysteem;

  • primaire energie: energie uitgedrukt in hoeveelheid fossiele brandstof berekend op basis van de benodigde productie van de afzonderlijke energiesoorten waaronder in ieder geval elektriciteit en warmte.

Artikel 2.10.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een glastuinbouwonderneming of een samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen voor investeringen in een kas of een kasenergiesysteem:

    • a. die tot energie-efficiëntie leiden binnen de regels die in artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn gesteld; of

    • b. die de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen van de glastuinbouwonderneming bevorderen binnen de regels die in artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn gesteld.

  • 2 Per glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverband kan één aanvraag worden ingediend voor een investering als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.10.3. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

    • a. voor investeringen in een kas, indien:

      • 1°. de kas geen diffuus kasdek heeft:

        • met een lichttransmissie voor PAR-licht die minimaal 73 procent hemisferisch op gewashoogte is; en

        • waarvan het glas een Haze heeft van minimaal 35 procent;

      • 2°. de kas niet is voorzien van:

        • minimaal 2 tegelijkertijd en onafhankelijk van elkaar te sluiten energieschermen;

        • minimaal een energiescherm voor overdag met een lichtdoorlatendheid dat minimaal 70 procent hemisferisch is; en

        • minimaal een hoogisolerend energiescherm voor de nacht;

      • 3°. de kas op grond van de IDT-methode uit het jaar 2007 geen U-waarde heeft van maximaal 3 in een situatie met gesloten schermen;

    • b. voor investeringen in een kasenergiesysteem die niet ten minste leiden tot:

      • 1°. 25 procent reductie van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming; en

      • 2°. 15 procent primaire energiereductie op nationaal niveau;

    • c. voor investeringen in een kas of kasenergiesysteem die respectievelijk dat zich niet in de beginfase van de marktintroductie bevindt;

    • d. indien de subsidie aan een glastuinbouwonderneming of per glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen op grond van artikel 2.10.4 lager zou zijn dan € 125.000;

    • e. indien het aannemelijk is dat de activiteiten waar de aanvraag tot subsidieverlening betrekking op heeft in strijd zijn met de toepasselijke wettelijke voorschriften, bedoeld in artikel 2.10.9, derde lid, onderdeel f;

    • f. voor investeringen:

      • 1°. in een ketel of kachel gestookt op biomassa niet zijnde een biowarmtekrachtkoppelinginstallatie, vergasser op basis van niet-houtige biomassa of wervelbed ketel;

      • 2°. in een kasteeltsysteem;

      • 3°. in een aardwarmteproject waarvoor eerder op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie subsidie verstrekt is of subsidie kan worden aangevraagd; of

      • 4°. waarvoor eerder op grond van hoofdstuk 4 van deze regeling een subsidie is verstrekt;

    • g. voor investeringen in energie-efficiëntie die betrekking hebben op verbeteringen die worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband voldoet respectievelijk voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen;

    • h. voor investeringen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen die bestemd zijn voor:

      • 1°. de productie van biobrandstoffen, voor zover de gesteunde investering niet wordt gebruikt voor de productie van duurzame biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen;

      • 2°. biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt;

      • 3°. waterkrachtinstallaties die niet aan richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327) voldoen;

      • 4°. een installatie die niet nieuw is; of

      • 5°. een installatie die al in bedrijf is;

    • i. indien de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband niet overeenkomstig artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 in het handelsregister is respectievelijk zijn ingeschreven;

    • j. indien de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband niet voldaan heeft respectievelijk hebben aan artikel 24, tweede lid, van de Landbouwwet, indien aan hem respectievelijk hen op grond van artikel 24, eerste lid, van die wet door de minister beschrijvingsbiljetten zijn uitgereikt of gezonden, voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd; of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan indien de gegevens van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd nog niet beschikbaar zijn;

    • k. indien de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband geen emissieaangifte als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, van de Regeling kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw heeft respectievelijk hebben ingediend voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd; of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan, indien de gegevens voor de aangifte van het jaar waarin de subsidie is aangevraagd nog niet beschikbaar zijn.

  • 2 Een kas of kasenergiesysteem bevindt zich niet in de beginfase van de marktintroductie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien:

    • a. de kas of het kasenergiesysteem wordt toegepast:

      • 1°. op meer dan 5 procent van het potentiële toepassingsareaal, of

      • 2°. op meer dan 5 procent van de daarbij behorende ondernemingen, of

    • b. er al op grond van artikel 2.10.2, eerste lid, voor 15 aanvragen voor het desbetreffende type kas of kasenergiesysteem subsidie is verleend.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel h, onder 1°, komt investeringssteun om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen wel voor subsidie in aanmerking, indien die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe capaciteit.

  • 4 De afwijzingsgrond, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel k, is niet van toepassing op een glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband waarop titel 16.2 van de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.10.4. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. 30 procent van de subsidiabele kosten: voor grote ondernemingen die investeren in energie-efficiëntiemaatregelen als bedoeld in artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • b. 40 procent van de subsidiabele kosten: voor grote ondernemingen die investeren in de productie van energie uit hernieuwbare bronnen of hernieuwbare waterstof als bedoeld in artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • c. 40 procent van de subsidiabele kosten doch ten hoogste € 1.500.000: voor middelgrote of kleine ondernemingen die investeren in:

      • energie-efficiëntiemaatregelen als bedoeld in artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

      • de productie van energie uit hernieuwbare bronnen of hernieuwbare waterstof als bedoeld in artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.10.5. Subsidiabele kosten

  • 1 De subsidiabele kosten zijn uitsluitend:

    • a. de bijkomende investeringskosten ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • b. de investeringskosten ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen, bedoeld in artikel 41, zevende lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, worden berekend in overeenstemming met artikel 38, derde lid, respectievelijk artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten voor grondaankoop;

    • b. kosten verbonden aan het verrichten van haalbaarheidsstudies;

    • c. kosten voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie die gebruik maakt van tropische oliën of tropische biomassa, voor zover niet voorzien van duurzaamheidscertificaten; en

    • d. kosten voor in de glastuinbouwsector gangbare investeringen.

Artikel 2.10.6. Verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2 De minister rangschikt aanvragen van subsidie voor kassen en kasenergiesystemen als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, hoger naarmate deze investering naar het oordeel van de minister:

    • a. meer bijdraagt aan klimaat-neutrale glastuinbouw door:

      • 1°. een zo laag mogelijk gebruik van primaire energie; en

      • 2°. een zo laag mogelijke CO2-uitstoot;

    • b. meer bijdraagt aan de kennisontwikkeling in de glastuinbouwsector;

    • c. meer technisch, teelt-technisch en economisch perspectief heeft; en

    • d. gericht is op teelt-technisch of economisch inpasbare systemen die een hoger niveau van ontwikkeling of doorontwikkeling vertegenwoordigen.

  • 3 Onverminderd het tweede lid rangschikt de minister aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, hoger voor zover deze aanvraag een investering in een kas betreft.

  • 4 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, toegevoegd.

Artikel 2.10.8. Verplichtingen

Artikel 2.10.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidieverlening ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waaronder de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres; en

    • c. een begroting waarin de totale kosten van het project en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen.

  • 3 De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. een technische beschrijving en onderbouwing van de te subsidiëren activiteiten waaruit blijkt dat:

      • 1°. de investering zal leiden tot energie-efficiëntie of de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen;

      • 2°. indien de investering op een kas betrekking heeft, de kas voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 2.10.3, eerste lid, onderdeel a; en

      • 3°. de investering, indien deze op een kasenergiesysteem betrekking heeft, zal leiden tot de te bereiken CO2-reductie en primaire energiereductie, bedoeld in artikel 2.10.3, eerste lid, onderdeel b;

    • b. een nader gespecificeerde begroting van:

    • c. offertes behorend bij de investeringskosten, bedoeld in onderdeel b;

    • d. een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming over het meest recente jaar;

    • e. een onderbouwing waaruit blijkt hoe de investering, bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, wordt gefinancierd; en

    • f. voor zover van toepassing, de aanvragen voor bescheiden, zoals aanvragen voor vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag tot subsidieverlening betrekking op heeft, uitgevoerd worden met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.

  • 4 De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie; en

    • c. de onderbouwing van het vast te stellen subsidiebedrag.

  • 5 Onverminderd artikel 50, tweede lid, van het besluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een bewijs dat het energiesysteem of de kas waarvoor subsidie is aangevraagd, in gebruik is, respectievelijk zijn genomen; en

    • b. een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming over het meest recente jaar.

  • 6 De subsidieontvanger verleent tot drie jaar na de subsidievaststelling desgevraagd medewerking aan:

    • a. een door de minister geëntameerd onderzoek; of

    • b. voorlichting in het kader van het energietransitie-programma Kas als Energiebron.

Artikel 2.10.10. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.10.11. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.11. Innovatieprestatiecontracten ten behoeve van een duurzame visserij

Artikel 2.11.1. Begripsbepaling

In deze titel wordt verstaan onder:

  • visserijactiviteit: het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten, slepen en ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het verwerken aan boord, het overbrengen, het kooien, vetmesten en aanlanden van vis en visserijproducten;

  • visserijonderneming: onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten.

Artikel 2.11.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1 Artikel 3.5.17, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op IPC-projecten die gericht zijn op:

    • a. vangstmethoden of vistuigen om selectiever te vissen;

    • b. vangstmethoden of vistuigen die minder bodemberoering tot gevolg hebben dan de huidige in de visserij gebruikte methoden of tuigen;

    • c. vermindering van de negatieve invloed op klimaat of milieu door visserijactiviteiten; of

    • d. andere vangstmethoden of kweekmethoden, die bijdragen aan een duurzame visserij.

  • 2 Een IPC-verband ten behoeve van een duurzame visserij bestaat, naast de IPC-penvoerder, uit ten minste twee en ten hoogste twintig niet met een andere IPC-deelnemer of de IPC-penvoerder in een groep verbonden MKB-ondernemers, van wie ten minste de helft een visserijonderneming in stand houdt.

Artikel 2.11.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie voor activiteiten van een IPC-deelnemer voor de uitvoering van zijn innovatieplan bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten van de IPC-deelnemer tot een maximum van € 125.000.

  • 2 De subsidie voor de activiteiten van een IPC-penvoerder bedraagt € 4.000 per IPC-deelnemer.

  • 3 De som van subsidies bedraagt voor het gehele IPC-project ten hoogste € 550.000.

Artikel 2.11.4. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening, indien:

  • a. er geen sprake is van daadwerkelijke samenwerking binnen het IPC-project; of

  • b. een IPC-deelnemer binnen het IPC-project waaraan hij deelneemt meer dan 70 procent van het totaal van de voor alle IPC-deelnemers in aanmerking komende subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt.

Artikel 2.11.5. Subsidievaststelling

De subsidie voor de activiteiten van een IPC-penvoerder wordt ambtshalve vastgesteld.

Artikel 2.11.6. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.12. Ondersteuning nationale parken 2024

Artikel 2.12.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • beleidsprogramma: Beleidsprogramma Nationale Parken 2024–2030 (bijlage bij Kamerstukken II 2022/2023, 33 576, nr. 351;

  • nationaal park:

  • samenwerkingsverband nationaal park: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.12.2, derde lid;

  • vertegenwoordiger nationaal park: rechtspersoon die volgens zijn statuten tot doel heeft de belangen van het nationaal park of te behartigen.

Artikel 2.12.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een vertegenwoordiger nationaal park of aan een deelnemer in een samenwerkingsverband nationaal park voor een of meer van de volgende activiteiten, die gericht zijn op het realiseren van een of meer doelen uit het beleidsprogramma:

    • a. het organiseren van gebiedsprocessen ten behoeve van visievorming en planvorming over de in het gebied te realiseren doelen en de wijze waarop de doelen gerealiseerd kunnen worden;

    • b. het uitvoeren van een verkenning naar de ontwikkeling van het nationaal park naar een robuust natuur- en landschapsgebied met een stevige natuurkern als bedoeld in het beleidsprogramma;

    • c. het uitvoeren van studies op het gebied van regionale samenhang, ecologie of natuur;

    • d. het opstellen van voorlichtings- en educatiematerialen over het gebied; of

    • e. het opstellen van educatieplannen en wetenschappelijke onderzoeksplannen.

  • 2 De minister verstrekt ten hoogste één subsidie per nationaal park.

  • 3 Een samenwerkingsverband nationaal park is een samenwerkingsverband, bestaande uit organisaties die gezamenlijk de belangen behartigen van het betreffende nationaal park, waaronder, indien van toepassing, in ieder geval de vertegenwoordiger nationaal park.

Artikel 2.12.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt per aanvraag 100 procent van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 176.000.

Artikel 2.12.4. Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. kosten voor fysieke investeringen;

  • b. kosten voor economische activiteiten;

  • c. kosten voor natuurbeheer.

Artikel 2.12.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de ingediende aanvragen.

Artikel 2.12.6. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten wordt uiterlijk twee maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening gestart.

Artikel 2.12.7. Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. uit het projectplan onvoldoende blijkt hoe de activiteiten bijdragen aan het realiseren van de doelen van het beleidsprogramma;

  • b. uit het projectplan onvoldoende blijkt hoe de subsidieaanvrager voldoet aan de subsidievoorwaarden, bedoeld in artikel 2.12.8;

  • c. uit het projectplan onvoldoende blijkt dat het project kan steunen op draagvlak en betrokkenheid vanuit de regio.

Artikel 2.12.8. Verplichtingen subsidieontvangers

  • 1 Indien een subsidieontvanger naast de niet-economische activiteiten, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, ook economische activiteiten verricht, voert de subsidieontvanger met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit die economische activiteiten een gescheiden boekhouding.

  • 3 Opdrachtverlening aan derden voor het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, of een deel van die activiteiten, vindt plaats op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven.

  • 4 Alle resultaten van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, worden voor een ieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk gemaakt.

  • 5 De voorlichtings- en educatiematerialen, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, onderdeel d, bevatten slechts neutrale informatie en geen gegevens of reclames van of herleidbaar tot individuele bedrijven.

Artikel 2.12.9. Cumulatie

Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen, openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, of andere bestuursorganen, worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het maximumbedrag dat krachtens deze titel per aanvraag kan worden verstrekt.

Artikel 2.12.10. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 2.12.2, eerste lid, bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager of, in geval van een samenwerkingsverband nationaal park, over de deelnemers, waaronder de naam van de organisatie, het post- en bezoekadres, het rekeningnummer, en, indien van toepassing, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager of aanvragers, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. in geval van een samenwerkingsverband nationaal park: een samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers en gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • d. een projectplan inclusief planning; en

    • e. een begroting.

  • 2 Het projectplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. beschrijving van de doelen zoals vastgesteld in het beleidsprogramma waar de aanvrager aan wil werken;

    • b. de geplande activiteiten en hoe deze activiteiten bijdragen aan het realiseren van de doelen van het beleidsprogramma;

    • c. de wijze waarop samengewerkt wordt met partners in de regio; en

    • d. de ontwikkeling van het nationaal park naar een robuust natuur- en landschapsgebied met een stevige natuurkern als bedoeld in het beleidsprogramma, in de vorm van een stappenplan.

Artikel 2.12.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 2.13. Subsidie pluimveevaccinatie ter voorkoming van salmonella

Artikel 2.13.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • pluimvee: fok- of vermeerderingspluimvee voor de consumptie-ei-sector, leghennen of pluimvee dat daarvoor wordt opgefokt;

  • pluimveehouder: ondernemer die werkzaam is in de primaire landbouwproductie en pluimvee houdt;

  • vaccindosis: standaardhoeveelheid per toediening van een op de grond van de Wet dieren toegelaten vaccin;

  • vaccineren: het toedienen van een vaccindosis bij pluimvee overeenkomstig de voorwaarden die daaraan bij de registratie van het betreffende vaccin zijn verbonden.

Artikel 2.13.2. Subsidiabele activiteit

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een pluimveehouder voor het in een kalenderjaar vaccineren van pluimvee met een vaccindosis ter voorkoming van een besmetting met Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium in maximaal drie toedieningsrondes.

Artikel 2.13.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a. € 0,028 per vaccindosis tegen Salmonella enteritidis;

  • b. € 0,044 per vaccindosis tegen Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium.

Artikel 2.13.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking de aanschafkosten voor een vaccindosis ter voorkoming van een besmetting met Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium.

Artikel 2.13.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.13.6. Informatieverplichtingen

Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

  • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder de naam van de aanvrager, de naam van de rechtspersoon of publieke instelling, het ubn-nummer, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer van de onderneming;

  • b. een bewijs waarmee wordt aangetoond dat de toediening van de betreffende vaccindosis is uitgevoerd;

  • c. een bewijs waarmee wordt aangetoond dat het pluimvee, waaraan de vaccindoses zijn toegediend, staat geregistreerd in een op grond van artikel 38hh van Regeling identificatie en registratie dieren aangewezen elektronisch portaal;

  • d. gegevens over het aantal gevaccineerde dieren, het aantal vaccindoses en de toedieningsronde.

Artikel 2.13.7. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.13.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregel SA.312008 (2014/N).

Artikel 2.13.8. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 15 augustus 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 2.14. Zeldzame melkkoeien

[Vervallen per 01-07-2023]

Titel 2.15. Versneld natuurherstel

Artikel 2.15.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied: aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming;

  • habitat van een soort: door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft;

  • kritische depositiewaarde: de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie;

  • landbouwgrond: alle grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of blijvend weiland, of voor blijvende teelten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PbEU 2013 L 347);

  • Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming;

  • natuurherstelmaatregel: niet-productieve investering in de vorm van een maatregel die is vermeld in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats, zoals te raadplegen via www.natura2000.nl;

  • natuurlijke habitat: geheel natuurlijke of halfnatuurlijke land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken;

  • Natuurnetwerk Nederland: stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot veiligstelling van ecosystemen met daarbij behorende soorten;

  • openbare registers: openbare registers als bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek juncto artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet;

  • stikstofdepositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat, waarbij de belasting op een punt binnen het habitat wordt uitgedrukt in mol N/ha/jr en de belasting op het totale habitat in mol N/jr;

  • stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten: typen natuurlijke habitats, habitats van soorten en leefgebieden van vogelsoorten met een kritische depositiewaarde van <2400 mol N/ha/jaar waarvoor in het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied een instandhoudingsdoelstelling is vastgesteld of waarvoor een instandhoudingsdoelstelling is voorzien in een ontwerpaanwijzingsbesluit of ontwerpwijzigingsbesluit van een aanwijzingsbesluit dat overeenkomstig artikel 2.1, vijfde of zevende lid, van de Wet natuurbescherming en artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht is bekend gemaakt;

  • terreinbeheerder: degene die zeggenschap heeft over een terrein krachtens eigendom, erfpacht of recht van beklemming;

  • verwerving: verkrijging van het recht van eigendom van landbouwgrond.

Artikel 2.15.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een terreinbeheerder of een deelnemer in een samenwerkingsverband, waaraan één of meerdere partijen deelnemen die terreinbeheerder zijn voor een project bestaande uit één of meer natuurherstelmaatregelen die leiden tot verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten.

  • 2 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een natuurlijke persoon, ondernemer, stichting, vereniging of andere rechtspersoon voor het zelfstandig of in een samenwerkingsverband verwerven van landbouwgrond gelegen binnen Natuurnetwerk Nederland ten behoeve van een project als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid worden Natura 2000-gebieden aangewezen als natuurerfgoed als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden aangevraagd door een terreinbeheerder, indien het terrein niet in erfpacht is uitgegeven en op dit terrein geen recht van beklemming rust.

Artikel 2.15.3. Hoogte subsidie

  • 2 De subsidie, bedoeld in artikel 2.15.2, tweede lid, bedraagt:

    • a. 85 procent van de subsidiabele kosten ten behoeve van de verwerving, bepaald op basis van een taxatie, die in opdracht van de Minister wordt uitgevoerd door een onafhankelijke taxateur;

    • b. 100 procent van de subsidiabele kosten voor het bodemonderzoek, het kadastraal recht en het registratierecht, de notariskosten, waaronder mede worden verstaan de kosten van het opmaken van de notariële akte en de kosten van inschrijving in de openbare registers.

  • 3 In afwijking van het eerste en het tweede lid, bedraagt de subsidie overeenkomstig artikel 53, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet meer dan het verschil tussen de kosten, bedoeld in artikel 2.15.4, eerste lid, onderdeel a, en de exploitatiewinst van de investering, indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel in de verwerking en afzet van landbouwproducten.

  • 4 De subsidie, bedoeld in 2.15.2, eerste lid, bedraagt maximaal € 500.000, indien de aanvrager hoofzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie.

Artikel 2.15.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, komen uitsluitend de kosten in aanmerking:

    • a. bedoeld in artikel 53, vierde lid, onderdeel c van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie;

    • b. bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdeel e van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie.

  • 2 Voor subsidie, bedoeld in artikel 2.15.2, tweede lid, komen uitsluitend de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 53, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waaronder de kosten voor de verwerving, bodemonderzoek, de kosten voor het kadastraal recht en het registratierecht, de notariskosten, waaronder mede worden verstaan de kosten van het opmaken van de notariële akte, en de kosten van inschrijving in openbare registers, indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie.

  • 3 Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten die verband houden met de activiteiten, bedoeld in artikel 14, negende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw;

    • b. kosten die verband houden met regulier beheer van natuurerfgoed.

Artikel 2.15.5. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.15.6. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is drie jaar.

Artikel 2.15.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:

  • a. het project niet past binnen:

    • 1⁰. de doelstelling, bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie;

    • 2⁰. de doelstelling, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen e, f en g, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie;

  • b. het project niet in overeenstemming is met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • c. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, tiende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • d. de aanvrager kwalificeert als grote onderneming en hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie;

  • e. de aanvrager mede actief is in de primaire landbouwproductie, en niet met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten kan aantonen dat de subsidie uitsluitend ten goede komt aan de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid;

  • f. de aanvrager een publiekrechtelijke rechtspersoon, met uitzondering van een waterschap, is;

  • g. de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, is of zijn opgenomen in een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming om te worden uitgevoerd in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, van de Wet natuurbescherming waarin de aanvraag om subsidie is ingediend;

  • h. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;

  • i. de subsidiabele kosten minder dan € 25.000 bedragen;

  • j. de aanvrager die de subsidie, bedoeld in artikel 2.15.2, tweede lid, aanvraagt hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw;

  • k. aan het project:

  • l. een document als bedoeld in artikel 2.15.10, derde lid, onderdeel g, onder 4°, ontbreekt.

Artikel 2.15.7a. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent een aanvraag een hoger aantal punten toe, naarmate:

    • a. de effectiviteit van het projectplan hoger is;

    • b. de duurzaamheid van het project hoger is;

    • c. de urgentie van het project hoger is;

    • d. de efficiëntie van het project hoger is;

    • e. de haalbaarheid van het project hoger is.

  • 2 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a en c, vermenigvuldigd met drie, voor het eerste lid, onderdelen b en d, vermenigvuldigd met twee, en vervolgens bij elkaar opgeteld.

  • 3 Het aantal punten bedraagt bij onderdelen a en c van het eerste lid ten hoogste vijftien punten, bij de onderdelen b en d van het eerste lid ten hoogste tien punten en bij onderdeel e van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 4 De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger, naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5 De Minister verdeelt het subsidieplafond onder de aanvragen die het hoogste zijn gerangschikt.

  • 6 Indien aan twee of meer aanvragen voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger, naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk de onderdelen a, c, b, d en e, van het eerste lid.

Artikel 2.15.8. Adviescommissie

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 2.15.9. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Indien voor een project een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het betrokken project verleend vóór de datum waarop het project van start gaat.

  • 2 Indien voor een project een toestemming of vergunning van een bestuursorgaan, anders dan bedoeld in het eerste lid, vereist is, is deze toestemming of vergunning verleend voor de datum waarop het project van start gaat.

  • 3 Indien de subsidieontvanger mede actief is in de primaire landbouwproductie, maar als terreinbeheerder hoofdzakelijk activiteiten verricht die betrekking hebben op natuurbeheer of natuurherstel, voert de subsidieontvanger een zodanige administratie dat met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten aantoonbaar is dat de subsidie niet ten goede komt aan de primaire landbouwproductie.

  • 4 Binnen twee jaar na subsidieverlening vindt de verwerving, bedoeld in artikel 2.15.2, tweede lid, plaats. Hierbij sluiten de subsidieontvanger en de Minister een overeenkomst.

  • 5 De overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, wordt zo spoedig mogelijk ingeschreven in de openbare registers.

Artikel 2.15.10. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager, voor zover van toepassing het nummer waaronder de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. in geval van een samenwerkingsverband: gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • d. kerngegevens over het project;

    • e. een projectplan;

    • f. een gespecificeerde begroting.

  • 3 Het projectplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, bevat in ieder geval:

    • a. de aanduiding van het Natura 2000-gebied waar het project betrekking op heeft;

    • b. een kwalitatieve probleemanalyse inclusief onderbouwing;

    • c. een omschrijving van de te treffen natuurherstelmaatregelen, inclusief het gebied waar de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd en voor zover nodig de intekening van de te verwerven landbouwgrond en, indien dit afwijkt, het gebied waar de natuurherstelmaatregelen effect hebben, beide weergegeven op een kaart, de frequentie van de natuurherstelmaatregelen en de tijdplanning waarbinnen de natuurherstelmaatregelen worden gerealiseerd;

    • d. de met de natuurherstelmaatregelen beoogde eindsituatie van het gebied, waarbij ten minste wordt ingegaan op: het beoogde habitat, inclusief de oppervlakte en de mate waarin de natuurherstelmaatregelen bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van het areaal van de typen natuurlijke habitats of de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden;

    • e. een beschrijving van de risico’s en beheersmaatregelen, inclusief een beschrijving van de betrokkenheid van andere organisaties bij het project;

    • f. een verklaring dat de provincie op wiens grondgebied het project het meeste effect sorteert is geïnformeerd over het voorgenomen project;

    • g. ingeval van grondverwerving:

      • 1°. onderbouwing waarom de verwerving bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten;

      • 2°. een door een onafhankelijke taxateur uitgevoerde pretaxatie van de te verwerven landbouwgrond;

      • 3°. een kadastrale omschrijving van de landbouwgrond ten behoeve waarvan de subsidie wordt aangevraagd;

      • 4°. een document waaruit blijkt dat de verwerving is afgestemd met de provincie waarin de landbouwgrond is gelegen.

  • 4 Voor het maken van de kaart, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt gebruik gemaakt van een topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen zijn aangegeven van het gebied waar de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd, en, indien dit afwijkt, het gebied waar de natuurherstelmaatregelen effect hebben.

  • 4 De pretaxatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel g, onder 2°, wordt ten hoogste drie maanden voor de indiening van de subsidieaanvraag uitgevoerd.

Artikel 2.15.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.15.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw, en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw voor zover de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw.

Artikel 2.15.12. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.15.1 vervallen met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.16. Innovatieprojecten ten behoeve van een duurzame visserij en de aquacultuur

[Vervallen per 01-07-2023]

Titel 2.17. Programma jong leren eten

Artikel 2.17.1. Begripsomschrijving

In deze titel wordt verstaan onder:

  • aanvrager: organisatie, gemeente of gemeentelijke gezondheidsdienst met expertise op het raakvlak van natuur en voedseleducatie of op het raakvlak van gezondheid en voedseleducatie;

  • groene Jong Leren Eten-makelaar: een natuurlijk persoon met aantoonbare expertise op het raakvlak van natuur en voedseleducatie die in het werkplan van de aanvrager wordt genoemd;

  • Jong Leren Eten-makelaar: een groene of witte Jong Leren Eten-makelaar;

  • Programma Jong Leren Eten 2022–2024: meerjarig beleidsprogramma waarin de rijksoverheid provincies, onderwijsinstellingen en maatschappelijke organisaties stimuleert om samen te werken om kinderen en jongeren structureel meer kennis te bieden over zowel de herkomst van voedsel, als het leren maken van verstandige, gezonde, duurzame keuzes op het gebied van voeding;

  • Programma Jong Leren Eten 2025–2026: tweejarig beleidsprogramma waarin de rijksoverheid provincies, onderwijsinstellingen en maatschappelijke organisaties stimuleert om samen te werken om kinderen en jongeren structureel meer kennis te bieden over de herkomst van voedsel en hen te leren over verstandige, gezonde, duurzame keuzes op het gebied van voeding;

  • witte Jong Leren Eten-makelaar: een natuurlijk persoon met aantoonbare expertise op het raakvlak van gezondheid en voedseleducatie die in het werkplan van de aanvrager wordt genoemd.

Artikel 2.17.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een aanvrager die een Jong Leren Eten-makelaar, met de benodigde competenties en kennis op minimaal HBO werk- en denkniveau, inzet ter uitvoering van het Programma Jong Leren Eten 2022–2024 of het Programma Jong Leren Eten 2025–2026 voor de volgende door die makelaar uit te voeren activiteiten:

    • a. het verbinden van de vraag van scholen en kinderopvangcentra in de desbetreffende provincie met het aanbod aan educatief materiaal en activiteiten op het gebied van duurzaam en gezond voedsel;

    • b. het fungeren als aanspreekpunt voor de bij het Programma Jong Leren Eten 2022–2024 of het Programma Jong Leren Eten 2025–2026 betrokken partijen;

    • c. het organiseren van activiteiten ten behoeve van de samenwerking tussen regionale partijen en de Jong Leren Eten-makelaars in die provincie.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a. het door een Jong Leren Eten-makelaar zelf optreden als aanbieder van eigen projecten;

    • b. het uitvoeren van activiteiten door een Jong Leren Eten-makelaar op scholen.

  • 3 De benodigde competenties en kennis, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. omgevingsbewustzijn en netwerken;

    • b. bestuurssensitiviteit;

    • c. creativiteit;

    • d. plannen en organiseren;

    • e. initiatiefrijk en analytisch;

    • f. het hebben van visie;

    • g. kennis over de invloed van gezonde voeding op gezondheid, voor zover het een witte Jong Leren Eten-makelaar betreft;

    • h. kennis over duurzame voeding, voor zover het een groene Jong Leren Eten-makelaar betreft.

Artikel 2.17.3

De subsidie bedraagt 100 procent van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste:

  • a. voor de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.17.4, eerste lid, onderdeel a:

    • 1°. € 195.000 voor Programma Jong Leren Eten 2022–2024;

    • 2°. € 170.000 voor Programma Jong Leren Eten 2025–2026;

  • b. voor de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.17.4, eerste lid, onderdeel b:

    • 1°. € 82.500 voor Programma Jong Leren Eten 2022–2024;

    • 2°. € 55.000 voor Programma Jong Leren Eten 2025–2026;

    • 3°. € 90.000 voor Programma Jong Leren Eten 2025–2026, in het geval dat de aanvrager namens de makelaars het gehele werkbudget voor de betreffende provincie beheert.

Artikel 2.17.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. loonkosten of de kosten van inhuur van de Jong Leren Eten-makelaar;

    • b. aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 2.17.2, eerste lid, onder a, b, of c, worden gemaakt.

  • 2 In afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit zijn de kosten, bedoeld in het eerste lid, voor Programma Jong Leren Eten 2022–2024 subsidiabel vanaf 1 januari 2022 en voor Programma Jong Leren Eten 2025–2026 subsidiabel vanaf 1 januari 2025.

Artikel 2.17.5. Verdeling per provincie

  • 1 De Minister verstrekt per provincie maximaal drie subsidies, waarvan in elk geval één subsidie voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 2.17.2, eerste lid, onder a, b, of c, door een groene Jong Leren Eten makelaar en één subsidie voor de uitvoering van die activiteiten door een witte Jong Leren Eten makelaar.

  • 2 De Minister wijst per provincie de subsidies toe op volgorde van rangschikking.

Artikel 2.17.6. Starttermijn

Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen uiterlijk een maand na de subsidieverlening.

Artikel 2.17.7. Afwijzingsgrond

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag indien na toepassing van artikel 2.17.8, aan de criteria, bedoeld in artikel 2.17.8, eerste lid, onderdelen a tot en met c, in totaal minder dan 15 punten zijn toegekend.

Artikel 2.17.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister rangschikt de aanvragen hoger naarmate:

    • a. het werkplan meer bijdraagt aan de doelen van het Programma Jong Leren Eten 2022–2024 of het Programma Jong Leren Eten 2025–2026;

    • b. de kwaliteit van het werkplan en de begroting hoger is;

    • c. de makelaar meer beschikt over een voor het Programma Jong Leren Eten 2022–2024 of het Programma Jong Leren Eten 2025–2026 relevant netwerk, en de benodigde competenties, kennis, en ervaring.

  • 2 De Minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste tien punten toe aan een aanvraag.

Artikel 2.17.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat hiervoor door de Minister ter beschikking wordt gesteld.

  • 2 De aanvraag voor Programma Jong Leren Eten 2022–2024 bevat ten minste:

    • a. een werkplan voor 2022 tot en met 2024, inclusief een jaarplan voor 2022;

    • b. een begroting voor 2022 tot en met 2024, inclusief een specifieke begroting voor 2022;

    • c. het curriculum vitae van de Jong Leren Eten-makelaar.

  • 3 De aanvraag voor Programma Jong Leren Eten 2025–2026 bevat ten minste:

    • a. een werkplan voor 2025 en 2026, inclusief een jaarplan voor 2025;

    • b. een begroting voor 2025 en 2026, inclusief een specifieke begroting voor 2025;

    • c. het curriculum vitae van de Jong Leren Eten-makelaar.

  • 4 Het werkplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. de geplande activiteiten voor 2022–2024 en hoe deze activiteiten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het Programma Jong Leren Eten 2022–2024;

    • b. de activiteiten die de Jong Leren Eten-makelaar voornemens is te organiseren ten behoeve van de samenwerking tussen de verschillende partijen die een rol spelen bij de uitvoering van het Programma Jong Leren Eten 2022–2024 in de provincie waarin de Jong Leren Eten-makelaar wordt ingezet en de doelstellingen van dat programma die daarmee worden bereikt;

    • c. de kansen en mogelijke risico’s door samenwerking met de verschillende partijen, bedoeld in onderdeel b, voor zover zij activiteiten uitvoeren ten behoeve van kinderopvangcentra of onderwijsinstellingen.

  • 5 Het werkplan, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. de geplande activiteiten voor 2025–2026 en hoe deze activiteiten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het Programma Jong Leren Eten 2025–2026;

    • b. de activiteiten die de Jong Leren Eten-makelaar voornemens is te organiseren ten behoeve van de samenwerking tussen de verschillende partijen die een rol spelen bij de uitvoering van het Programma Jong Leren Eten 2025–2026 in de provincie waarin de Jong Leren Eten-makelaar wordt ingezet en de doelstellingen van dat programma die daarmee worden bereikt;

    • c. de kansen en mogelijke risico’s door samenwerking met de verschillende partijen, bedoeld in onderdeel b, voor zover zij activiteiten uitvoeren ten behoeve van kinderopvangcentra of onderwijsinstellinge.

Artikel 2.17.10. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Uiterlijk op 1 november 2022 respectievelijk 2023 worden een jaarplan en begroting voor 2023 respectievelijk 2024 ingediend.

  • 2 Uiterlijk op 1 april 2023 respectievelijk 2024 wordt de jaarrapportage 2022 respectievelijk 2023 ingediend en uiterlijk bij de aanvraag om subsidievaststelling wordt de jaarrapportage 2024 ingediend.

  • 3 Uiterlijk op 31 januari 2026 worden de jaarrapportage 2025 en een jaarplan en begroting voor 2026 ingediend.

  • 4 In de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen wanneer de aanvraag om subsidievaststelling en de jaarrapportage 2026 uiterlijk ingediend moeten worden.

  • 5 De subsidieontvanger waarborgt de kwaliteit en inzet van de Jong Leren Eten-makelaar.

Artikel 2.17.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 28 januari 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.18. Hoogwaardige mestverwerking

Artikel 2.18.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • bedrijf: bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van de Meststoffenwet;

  • concentratiegebied: concentratiegebied als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder bb, van de Meststoffenwet;

  • dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet;

  • herinrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie: ombouwen van een bestaande mestverwerkingsinstallatie tot hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie of het realiseren van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie op een locatie waar in de daaraan voorafgaande periode van 10 jaar op enig moment mestbewerking heeft plaatsgevonden;

  • hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie: systeem voor het hoogwaardig verwerken van dierlijke meststoffen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een proces zoals beschreven in bijlage 2.18.1;

  • inrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie: realiseren van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie op een locatie waar in een voorafgaande periode van 10 jaar geen mestbewerking heeft plaatsgevonden;

  • intentieverklaring: verklaring waarin een leverancier van meststoffen, zijnde een andere ondernemer dan de intermediaire onderneming, verklaart voornemens te zijn na ingebruikname van de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie dierlijke meststoffen te zullen leveren aan de intermediaire onderneming;

  • intermediaire onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder o, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

  • leverancier van meststoffen: leverancier van meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder u, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

  • mestleveringsovereenkomst: overeenkomst tussen een leverancier van meststoffen, zijnde een andere ondernemer dan de intermediaire onderneming, en een intermediaire onderneming voor de levering van dierlijke meststoffen aan de intermediaire onderneming ten behoeve van bewerking door een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie;

  • mestbewerking: het behandelen van dierlijke meststoffen tot een of meer bemestingsproducten met een andere samenstelling dan die van de dierlijke meststoffen voorafgaand aan de bewerking.

Artikel 2.18.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een intermediaire onderneming voor de uitvoering van een investeringsproject betreffende een investering of investeringen die bestemd is respectievelijk zijn voor:

    • a. de inrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie; of

    • b. de herinrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie.

  • 2 Een intermediaire onderneming dient per kalenderjaar maximaal één aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een investeringsproject in.

Artikel 2.18.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. 35% van de subsidiabele kosten voor een grote onderneming, of

    • b. 40% van de subsidiabele kosten voor een kleine of middelgrote onderneming.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bedraagt de subsidie minimaal € 125.000,– en maximaal € 2.000.000,– per investeringsproject.

Artikel 2.18.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 47, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in aanmerking.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen;

    • b. kosten voor het bouwrijp maken van de grond, inclusief de kosten voor de sloop van aanwezige bebouwing;

    • c. advieskosten omtrent bouwtekeningen; en

    • d. kosten voor het transport of anderszins voor de aan- of aanvoer van mestproducten.

Artikel 2.18.5. Verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt op volgorde van rangschikking van de desbetreffende aanvragen, het plafond voor investeringsprojecten, bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en het plafond voor investeringsprojecten, bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b.

  • 2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, aanhef en onder b, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het resterende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond toegevoegd voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, aanhef en onder a.

Artikel 2.18.6. Start en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van een op grond van deze titel gesubsidieerd investeringsproject wordt gestart binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn, bedoeld in het tweede lid, verlengen tot een termijn van maximaal vier jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 2.18.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:

  • a. aan de intermediaire onderneming voor de uitvoering van een investeringsproject als bedoeld in artikel 2.18.2 in het voorafgaande kalenderjaar op dezelfde locatie reeds subsidie is verstrekt;

  • b. de intermediaire onderneming niet beschikt over een geldige registratie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

  • c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de intermediaire onderneming gedurende de looptijd van het investeringsproject volledige zeggenschap heeft over het investeringsproject;

  • d. de capaciteit van de door het investeringsproject te realiseren hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie minder bedraagt dan een hoeveelheid van 24.000.000 kilogram dierlijke meststoffen per kalenderjaar;

  • e. het te realiseren productieproces niet overeenkomt met een proces opgenomen in bijlage 2.18.1;

  • f. de intermediaire onderneming niet beschikt over de vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van het investeringsproject.

Artikel 2.18.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een investeringsproject een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de kosteneffectiviteit van het investeringsproject hoger is;

    • b. de verwachte benutting van de installatie groter is, gegeven het aantal mestleveringsovereenkomsten of intentieverklaringen waarin het aanvoerplan, bedoeld in artikel 2.18.10, vierde lid, onder b, voorziet, de gemiddelde looptijd van die overeenkomsten en de omvang van de overeengekomen mestaanvoer.

  • 3 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste tien punten toe.

  • 4 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 70, en voor het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 25.

  • 5 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het tweede lid, vermenigvuldigd met 5.

  • 6 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het investeringsproject zijn toegekend.

  • 7 Indien onder het desbetreffende subsidieplafond aan twee of meer aanvragen voor een investeringsproject in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan onderdeel a van het eerste lid.

Artikel 2.18.9. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat hij gedurende de looptijd van het investeringsproject volledige zeggenschap heeft over het investeringsproject.

  • 2 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de capaciteit van de door het investeringsproject te realiseren hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie minimaal 24.000.000 kilogram dierlijke meststoffen per kalenderjaar bedraagt.

Artikel 2.18.10. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 2.18.2 bevat tenminste de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de intermediaire onderneming, het nummer waarmee de intermediaire onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. een verklaring dat er sprake is van een kleine, middelgrote of grote onderneming; en

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

  • 3 De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. de vergunningen, bedoeld in artikel 2.18.7, onderdeel f;

    • b. een omschrijving van het investeringsproject;

    • c. een financieringsplan voor het investeringsproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d. een begroting van het investeringsproject, al dan niet per mijlpaal;

    • e. een beschrijving van het mestverwerkingsproces; en

    • f. de tussen de intermediaire onderneming en leveranciers van dierlijke meststoffen afgesloten mestleveringsovereenkomsten of intentieverklaringen.

  • 4 De beschrijving van het mestverwerkingsproces, bedoeld in het derde lid, onder e, dient te bestaan uit:

    • a. een beschrijving van de soorten dierlijke meststoffen die worden verwerkt, de hoeveelheden dierlijke meststoffen uitgedrukt in kilogram en in kilogram stikstof en fosfaat per kalenderjaar, en de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van de eventueel tezamen met de dierlijke meststoffen behandelde stoffen;

    • b. een aanvoerplan voor de aan te leveren dierlijke meststoffen met daarin opgenomen mestleveringsovereenkomsten of intentieverklaringen;

    • c. een beschrijving van het productieproces, waaronder de keuze voor één van de in bijlage 2.18.1 bij deze regeling opgenomen processen, de volgorde waarin deze processtappen binnen het gekozen proces worden toegepast, de capaciteit per uur van de desbetreffende apparatuur, een massabalans en de wijze waarop de omvang van de productie wordt gemonitord;

    • d. een beschrijving van de eindproducten van het productieproces, waaronder het gehalte stikstof, de hoeveelheden, uitgedrukt in kilogram per kalenderjaar, de samenstelling onderscheiden naar de verschillende eindproducten en in welke sectoren de producten zullen worden afgezet.

  • 5 De in het vierde lid genoemde mestleveringsovereenkomsten bevatten in ieder geval:

    • a. gegevens over de leverancier van de dierlijke meststoffen, waaronder het soort bedrijf en het post- en bezoekadres;

    • b. periode waar de mestleveringsovereenkomst voor is gesloten;

    • c. de soort en hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogram stikstof en kilogram fosfaat, die de leverancier per kalenderjaar zal leveren; en

    • d. ondertekening door beide partijen alsmede de datum van ondertekening.

  • 6 De in het vierde lid genoemde intentieverklaringen bevatten in ieder geval:

    • a. gegevens over de leverancier van de dierlijke meststoffen, waaronder het soort bedrijf en het post- en bezoekadres;

    • b. de periode waarop de intentieverklaring ziet;

    • c. de soort en hoeveelheid dierlijke meststoffen uitgedrukt in kilogram stikstof en kilogram fosfaat, die de leverancier zal leveren;

    • d. de ondertekening door de leverancier van de dierlijke meststoffen en de datum van ondertekening.

Artikel 2.18.11. Aanvraag subsidievaststelling

Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, bevat in ieder geval:

  • a. een algemene en technische beschrijving van het uitgevoerde investeringsproject; en

  • b. een document waaruit blijkt dat de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie in gebruik is genomen voorzien van de datum waarop de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie in gebruik is genomen.

Artikel 2.18.12. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.18.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 47 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.18.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.18.1 vervallen met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.19. Behoud graslandareaal

Artikel 2.19.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • bedrijf: bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet;

  • derogatiebeschikking: Uitvoeringsbesluit(EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2022, L277);

  • derogatievergunning: vergunning als bedoeld in artikel 25a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

  • gebruiksnorm dierlijke meststoffen: gebruiksnorm dierlijke meststoffen als bedoeld in de artikel 8, onderdeel a, en 9, eerste en tweede lid, van de Meststoffenwet;

  • grasland: het voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbare deel van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond dat gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september van het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd onafgebroken beteeld is met gras bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer;

  • graslandareaal: deel van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond dat uit grasland bestaat;

  • landbouwer: landbouwer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel gg, van de Meststoffenwet;

  • tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Meststoffenwet;

  • voorgaande derogatiebeschikking: Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1073 van de commissie van 17 juli 2020 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2020, L234), van toepassing tot en met 31 december 2021.

Artikel 2.19.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt in de kalenderjaren 2023, 2024, en 2025 op aanvraag subsidie aan een landbouwer voor het in het betreffende kalender jaar in stand houden van graslandareaal.

  • 2 Onder in stand houden van graslandareaal, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan dat ten minste 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond uit grasland bestaat.

  • 3 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt eenmalig per kalenderjaar, genoemd in het eerste lid, verstrekt.

Artikel 2.19.3. Aanvrager

  • 1 De aanvrager is een landbouwer:

    • a. die voor het kalenderjaar 2021 of 2022 beschikte over een derogatievergunning overeenkomstig de voorgaande derogatiebeschikking;

    • b. die voor het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd beschikt over een derogatievergunning overeenkomstig de derogatiebeschikking;

    • c. van wie in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd de tot diens bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor ten minste 80% uit grasland bestaat; en

    • d. die beschikte over een derogatievergunning:

      • 1°. voor het jaar voorafgaand aan het aanvragen van de subsidie overeenkomstig de derogatiebeschikking; of

      • 2°. voor de jaren 2021 en 2022 overeenkomstig de voorgaande derogatiebeschikking, indien de aanvraag betrekking heeft op het kalenderjaar 2024, een deel van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is gelegen in gebieden, bedoeld in artikel 4, onder 3 of 4, van de derogatiebeschikking, en ten minste 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in het kalenderjaar 2023 uit grasland bestond.

  • 2 In het geval waarin ingevolge artikel 4, onder 3 of 4, van de derogatiebeschikking in het geheel geen aanspraak kan worden gemaakt op een derogatievergunning, is in afwijking van het eerste lid, de aanvrager een landbouwer:

    • a. die voor het kalenderjaar 2021 of 2022 beschikte over een derogatievergunning op grond van de voorgaande derogatiebeschikking;

    • b. die, voor zover in het kalenderjaar 2024 of 2025 geen aanspraak meer kan worden gemaakt op een derogatievergunning ingevolge artikel 4, onder 3, van de derogatiebeschikking ten aanzien van percelen gelegen in bufferzones als gespecificeerd in het Nationaal Programma Landelijk Gebied, voor het kalenderjaar 2023 beschikte over een derogatievergunning op grond van de derogatieschikking;

    • c. van wie de tot diens bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor ten minste 80% uit grasland bestaat; en

    • d. van wie ten behoeve van een aanvraag die betrekking heeft op het kalenderjaar 2024 of 2025 de tot diens bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor ten minste 80% uit grasland bestond in het jaar voorafgaand aan het aanvragen van de subsidie.

Artikel 2.19.4. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie betreft het aantal eenheden van tien kilogram stikstof dat de landbouwer op grond van de derogatiebeschikking in het betreffende jaar terugvalt ten opzichte van het jaar 2021 in de gebruiksnorm dierlijke meststoffen per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vermenigvuldigd met € 50,–.

  • 2 De terugval in de gebruiksnorm dierlijke meststoffen wordt voor de landbouwer, bedoeld in artikel 2.19.3, eerste lid, voor de jaren 2023, 2024 of 2025 vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de derogatiebeschikking.

  • 3 De terugval in de gebruiksnorm dierlijke meststoffen betreft voor de landbouwer, bedoeld in artikel 2.19.3, tweede lid, voor de jaren 2023, 2024 of 2025, het verschil tussen de in het jaar 2021 of 2022 op het bedrijf toepasselijke gebruiksnorm dierlijke meststoffen ingevolge de voor dat kalenderjaar aan de landbouwer verleende derogatievergunning en de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet.

  • 4 De hoogte van de subsidie wordt voor het betreffende jaar naar beneden bijgesteld voor zover blijkens de door de landbouwer ingevulde verklaring landbouw de-minimissteun, als gevolg van de verlening van de subsidie, het de-minimis plafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening zoals dat luidde op 9 juli 2024, overschreden zou worden.

Artikel 2.19.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.

Artikel 2.19.6. Subsidievoorwaarden/verplichtingen ontvanger

  • 3 De subsidieontvanger meldt een wijziging in de omvang van het bij het bedrijf behorende graslandareaal uiterlijk 30 dagen na het moment waarop deze wijziging zich heeft voorgedaan met gebruikmaking van een middel dat hiervoor door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 2.19.7. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat hiervoor door de minister beschikbaar wordt gesteld en bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het relatienummer en het adres waarop het bedrijf van de landbouwer is gevestigd en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een verklaring landbouw de-minimissteun.

  • 2 Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid:

    • a. verklaart de landbouwer dat de gegevens naar waarheid zijn ingevuld, en

    • b. geeft de landbouwer toestemming voor het gebruik van de voor de subsidie relevante gegevens die zijn verstrekt bij of krachtens artikel 26 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

Artikel 2.19.8. Bijzondere voorziening ingeval van bedrijfsoverdracht

  • 2 De aanvrager toont bij de aanvraag voor subsidie aan dat ingeval van een bedrijfsoverdracht de landbouwer van wie hij het bedrijf over heeft genomen voldeed aan het eerste lid.

Artikel 2.19.9. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.19.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de landbouw de-minimisverordening.

Artikel 2.19.10. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.20. Overbrugging voor de visserij

[Vervallen per 01-01-2025]

Titel 2.21. Verbetering energie-efficiëntie van vissersvaartuigen

Artikel 2.21.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

Artikel 2.21.2. Subsidieaanvraag

De minister verleent op aanvraag subsidie aan de eigenaar van een vissersvaartuig voor het verbeteren van de energie-efficiëntie van een vissersvaartuig met de maatregelen, bedoeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening visserij.

Artikel 2.21.3. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 1.250.000 per eigenaar van een vissersvaartuig.

Artikel 2.21.4. Subsidiabele kosten

De kosten, bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder i, ii en iii, van de groepsvrijstellingsverordening visserij, met uitzondering van de kosten van vistuigen, komen voor een subsidie in aanmerking.

Artikel 2.21.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.21.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 22 en 23 van het besluit beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a. het vissersvaartuig op het moment van indiening van de aanvraag niet behoort tot segment MFL1 of MFL2, bedoeld in de Uitvoeringsregeling zeevisserij;

  • b. sprake is van verrichtingen of activiteiten als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening visserij;

  • c. de aanvrager activiteiten heeft verricht als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel f, van de groepsvrijstellingsverordening visserij;

  • d. de subsidiabele kosten in aanmerking komen of kwamen voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021;

  • e. er aan de eigenaar van een vissersvaartuig ten behoeve van een vissersvaartuig reeds een subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2 voor dezelfde soort maatregel is verstrekt.

Artikel 2.21.8. Verplichtingen subsidieontvanger

Indien subsidie is verstrekt voor een vissersvaartuig en het vissersvaartuig binnen vijf jaar na de datum van de laatste betaling naar buiten de Europese Unie wordt overgedragen of omgevlagd, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd.

Artikel 2.21.9. Informatieverplichtingen

Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat hiervoor door de minister beschikbaar wordt gesteld en bevat in ieder geval:

  • a. gegevens over de eigenaar van een vissersvaartuig, waaronder de naam van de eigenaar van een vissersvaartuig, of er sprake is van een micro-, kleine en middelgrote onderneming, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de eigenaar van een vissersvaartuig, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. het CFR-nummer, bedoeld in artikel 2, onderdeel l, van uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PbEU 2017, L 34), van het vissersvaartuig ten behoeve waarvan de subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een plan met daarin een beschrijving van de uit te voeren maatregelen en de beoogde planning;

  • e. een begroting van de kosten van de uit te uit te voeren maatregelen, voorzien van een gespecificeerde offerte.

Artikel 2.21.10. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Onverminderd artikel 50, tweede lid, van het besluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een afschrift van de factuur en het betalingsbewijs van de ten behoeve van de subsidiabele activiteit gemaakte en betaalde kosten.

Artikel 2.21.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.21.1, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 27 van de groepsvrijstellingsverordening visserij.

Artikel 2.21.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.22. Geïntegreerde gewasbescherming

§ 2.22.1. Algemene bepalingen

Artikel 2.22.1. begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • innovatieproject geïntegreerde gewasbescherming: project dat betrekking heeft op onderzoek en ontwikkeling van preventieve maatregelen ter voorkoming van het optreden van ziekten, plagen en onkruiden, en van niet-chemische maatregelen om optredende ziekten, plagen en onkruiden te beheersen en te bestrijden gericht op het verminderen van de behoefte aan chemische gewasbeschermingsmiddelen;

  • loonwerkbedrijf: bedrijf dat in opdracht werkzaamheden verricht in de primaire landbouwproductie ten behoeve van een landbouwonderneming;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • samenwerkingsverband innovatieproject geïntegreerde gewasbescherming: samenwerkingsverband van een of meerdere landbouwondernemingen met een of meerdere onderzoeksorganisaties, al dan niet met deelname van een of meerdere loonwerkbedrijven of een of meerdere bedrijven die landbouwmechanisatieproducten ontwikkelen of verkopen;

  • samenwerkingsverband investeringen geïntegreerde gewasbescherming: samenwerkingsverband van twee of meerdere landbouwondernemingen of twee of meerdere loonwerkbedrijven of een of meer landbouwondernemingen met een of meer loonwerkbedrijven.

§ 2.22.2. Innovatie

Artikel 2.22.2.1. Subsidieaanvraag

De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband innovatieproject geïntegreerde gewasbescherming voor het uitvoeren van een innovatieproject geïntegreerde gewasbescherming.

Artikel 2.22.2.2. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie voor een innovatieproject geïntegreerde gewasbescherming bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, punt 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 125.000 en ten minste € 25.000.

Artikel 2.22.2.3. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.22.2.4. Verdeling subsidieplafond

  • 1 De Minister verdeelt het subsidieplafond op basis van loting van de aanvragen.

  • 2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.22.2.1 lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 2.22.3.1 toegevoegd.

Artikel 2.22.2.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

Artikel 2.22.2.6. Afwijzingsgronden

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie indien:

  • a. het subsidiebedrag lager is dan € 25.000;

  • b. de aanvraag niet in overeenstemming is met artikel 25, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. ten behoeve van de subsidieontvanger, voor wat betreft dezelfde openstellingsperiode, reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie als bedoeld in artikel 2.22.3.1 of reeds subsidie is verstrekt op grond van artikel 2.22.2.1;

  • d. ten behoeve van de subsidieontvanger, niet zijnde een onderzoeksorganisatie, voor wat betreft de vorige openstellingsperiode, reeds subsidie is verleend of verstrekt op grond van artikel 2.22.2.1 of 2.22.3.1.

Artikel 2.22.2.7. Voorschot

In afwijking van artikel 46 van het besluit wordt het voorschot ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening en bedraagt 80% van de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 2.22.2.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Een subsidieaanvraag bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het post- en bezoekadres, het bankrekeningnummer en het nummer waarmee de subsidieaanvrager is geregistreerd in het handelsregister bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, laatste zin, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Een aanvraag gaat vergezeld van een projectplan, projectbegroting en in geval van een samenwerkingsverband een samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband.

  • 3 Het projectplan, bedoeld in het tweede lid, bevat ten minste:

    • a. een onderbouwing van de bijdrage van het innovatieproject aan het realiseren van de strategische doelen van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 in termen van het verminderen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen, het verminderen van de emissies naar het milieu of het verminderen van residuen op producten;

    • b. de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum van het project en de projectorganisatie.

  • 4 De projectbegroting, bedoeld in het tweede lid, bevat ten minste de totale kosten van de subsidiabele activiteiten en de omvang van de gevraagde subsidie.

  • 5 De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, bevat ten minste:

    • a. gegevens over de deelnemers in het samenwerkingsverband, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het nummer waarmee de deelnemers zijn geregistreerd in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

    • b. een omschrijving van de wijze waarop ten aanzien van de deelnemers in het samenwerkingsverband wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

Artikel 2.22.2.9. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, bevat in ieder geval:

    • a) een omschrijving van de projectresultaten en op welke wijze het project heeft bijgedragen aan de doelstelling;

    • b) een overzicht waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een afschrift van facturen en betaalbewijzen.

Artikel 2.22.2.10. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.22.2.1 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

§ 2.22.3. Investeringen

Artikel 2.22.3.1. Subsidieaanvraag

De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een landbouwonderneming, een loonwerkbedrijf of een deelnemer in een samenwerkingsverband investeringen geïntegreerde gewasbescherming voor de aanschaf van maximaal één nieuw bedrijfsmiddel, als bedoeld in bijlage 2.22, dat bijdraagt aan de doelen van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030.

Artikel 2.22.3.2. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 75.000 en ten minste € 5.000.

Artikel 2.22.3.3. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdeel b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.22.3.4. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op basis van loting van de aanvragen.

Artikel 2.22.3.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde investeringen in bedrijfsmiddelen wordt gestart binnen een maand na de subsidieverlening.

Artikel 2.22.3.6. Afwijzingsgronden

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een subsidie indien:

  • a. het subsidiebedrag lager is dan € 5.000;

  • b. een aanvraag om subsidie betrekking heeft op gebruikte bedrijfsmiddelen;

  • c. een aanvraag als bedoeld in artikel 2.22.3.1 niet in overeenstemming is met artikel 14, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • d. ten behoeve van de subsidieontvanger, voor wat betreft dezelfde openstellingsperiode, reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie als bedoeld in artikel 2.22.2.1 of reeds subsidie is verstrekt op grond van artikel 2.22.2.1;

  • e. ten behoeve van de subsidieontvanger, voor wat betreft de vorige openstellingsperiode, reeds subsidie is verstrekt op grond van artikel 2.22.2.1 of 2.22.3.1.

Artikel 2.22.3.7. Voorschot

In afwijking van artikel 46 van het besluit wordt het voorschot ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening en bedraagt 80% van de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 2.22.3.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Een subsidieaanvraag bevat:

    • a) gegevens over de aanvrager, waaronder het post- en bezoekadres, het bankrekeningnummer en het nummer waarmee de subsidieaanvrager is geregistreerd in het handelsregister bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

    • b) gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c) in geval van een samenwerkingsverband, gegevens over de deelnemers in het samenwerkingsverband, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het nummer waarmee de deelnemers zijn geregistreerd in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

    • d) de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, laatste zin, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Een aanvraag gaat vergezeld van een beschrijving van de omvang van de gevraagde subsidie, een offerte voor de aan te schaffen bedrijfsmiddelen, een beschrijving van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten en in geval van een samenwerkingsverband een samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband.

  • 3 De offerte, bedoeld in het tweede lid, is geldig, is nog niet ondertekend en bevat een omschrijving van het aan te schaffen bedrijfsmiddel en een duidelijke onderbouwing van het subsidiabele deel van de offerte.

  • 4 De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, bevat ten minste:

    • a. gegevens over de deelnemers in het samenwerkingsverband, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het nummer waarmee de deelnemers zijn geregistreerd in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

    • b. een omschrijving van de wijze waarop ten aanzien van de deelnemers in het samenwerkingsverband wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

Artikel 2.22.3.9. Aanvraag subsidievaststelling

De aanvraag voor subsidievaststelling gaat in ieder geval vergezeld van een afschrift van de factuur en van het betaalbewijs van ieder aangeschaft bedrijfsmiddel.

Artikel 2.22.3.10. Staatssteun

De subsidie bedoeld in artikel 2.22.3.1 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.22.4. Slotbepalingen

Artikel 2.22.4.1. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.22 vervallen met ingang van 31 december 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 2.23. Warmte-infrastructuur glastuinbouw

Artikel 2.23.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • aansluiting: het deel van het warmtenet dat koppelt aan de afleverset;

  • afleverset voor warmte: de fysieke aansluiting op een warmtenetwerk of -cluster;

  • efficiënt warmtenet: energie-efficiënte stadsverwarming of koeling als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • financieringsbesluit: een door een daartoe bevoegd persoon ondertekend document waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over een sluitende financiering voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet;

  • investeringsbesluit: een door een daartoe bevoegd persoon ondertekend document waaruit blijkt dat de aanvrager het besluit tot het doen van de investering voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet definitief heeft genomen;

  • koppelleiding: een warmteleiding met als voornaamste functie om warmte naar behoefte tussen twee warmtenetten te transporteren;

  • kostencomponenten: loonkosten, kosten derden, investeringen in gebouwen en gronden, investeringen in leidingdelen per DN-maat van het efficiënte warmtenet, de koppelleiding en de aansluiting, investeringen in warmteoverdrachtstations en overige investeringen;

  • overdimensionering: de aanleg van een efficiënt warmtenet met een dimensionering gericht op een grotere capaciteit dan nodig is om in de vraag te voorzien bij realisatie van het project;

  • projectgebied: geografisch aaneengesloten gebied waarin het efficiënte warmtenet warmte kan leveren;

  • warmte: thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van transport van water;

  • warmtebron: installaties voor warmte- of koudeopwekking als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • warmtenet: warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

  • warmteopslag: thermische opslagoplossingen als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • warmteoverdrachtstation: een fysieke locatie waarbinnen de overdracht van warmte plaatsvindt tussen twee efficiënte warmtenet, twee onderdelen van het efficiënte warmtenet of het efficiënte warmtenet en een ander warmtenet.

Artikel 2.23.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming voor de investering in een project gericht op:

    • a. de bouw van een efficiënt warmtenet ten behoeve van de levering van warmte aan één of meerdere glastuinbouwondernemingen in een projectgebied; of

    • b. de uitbreiding van een efficiënt warmtenet ten behoeve van de levering van warmte aan één of meerdere glastuinbouwondernemingen in een projectgebied.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, verstrekt de minister enkel subsidie voor de bouw of uitbreiding van een efficiënt warmtenet met de capaciteit die nodig is om in de verwachte warmtevraag van alle glastuinbouwondernemingen in het betreffende projectgebied in 2040 te voorzien door middel van overdimensionering, warmteopslag of de aanleg van een koppelleiding.

Artikel 2.23.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 30 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie is niet hoger dan € 30.000.000 per project.

Artikel 2.23.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen de investeringskosten, bedoeld in artikel 46, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in aanmerking.

  • 2 Voor zover een efficiënt warmtenet wordt aangelegd of uitgebreid ten behoeve van zowel de aansluiting van glastuinbouwondernemingen als andere aansluitingen worden de subsidiabele kosten per onderdeel van het efficiënte warmtenet bepaald door de kosten die niet ten behoeve van de aansluiting van de glastuinbouw zijn gemaakt in mindering te brengen op de totale kosten, bedoeld in het eerste lid, voor een onderdeel van het efficiënte warmtenet.

  • 3 Het tweede lid geldt niet voor de berekening van de subsidiabele loonkosten, kosten derden en kosten voor gebouwen en gronden.

  • 4 Voor zover het efficiënte warmtenet, bedoeld in het tweede lid, bestaat uit de aanleg van een koppelleiding of een warmteopslag bedragen de subsidiabele kosten 50 procent van de totale kosten, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten ten behoeve van investeringen in:

      • 1°. de warmtebron;

      • 2°. de afleverset voor warmte; en

      • 3°. warmteleidingen of installaties die tussen de afleverset voor warmte en de glastuinbouwonderneming liggen;

    • b. kosten die niet te activeren zijn en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord;

    • c. kosten ten behoeve van investeringen in een warmteopslag, indien deze geen gebruik maakt van bewezen technieken of indien deze geen warmte opslaat afkomstig van een efficiënt warmtenet en warmte levert aan dit warmtenet;

    • d. een koppelleiding die niet twee efficiënte warmtenetten koppelt;

    • e. kosten, bedoeld in artikel 2.3.6; en

    • f. kosten voor onderdelen van het efficiënte warmtenet die uitsluitend ten behoeve van andere aansluitingen dan die van glastuinbouwondernemingen worden aangelegd.

  • 6 Voor de berekening van de subsidiabele kosten is de vaste-uurtarief-systematiek, bedoeld in artikel 14 van het besluit, aangewezen.

  • 8 De kosten voor het financieringsbesluit en het investeringsbesluit, bedoeld in artikel 2.23.8, zijn subsidiabel tot een opgeteld bedrag van twee procent van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 2.23.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.23.6. Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de kwaliteit van het project onvoldoende is, gelet op:

    • 1°. de uitwerking van:

      • het projectplan;

      • het voorlopig of definitief ontwerp;

      • de mijlpalenbegroting of;

      • de exploitatieberekening;

    • 2°. de mate waarin projectrisico’s worden geadresseerd;

    • 3°. de onderbouwing dat alle benodigde partijen die een essentiële rol spelen in de keten van de warmtelevering en stakeholders in het project vertegenwoordigd zijn;

    • 4°. de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet; of

    • 5°. de juridische haalbaarheid;

  • b. de hoogte van de subsidie minder dan € 125.000,- bedraagt;

  • c. niet aannemelijk is gemaakt dat het project bij subsidievaststelling zal voldoen aan artikel 46, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. niet aannemelijk is gemaakt dat het aan te leggen efficiënte warmtenet of de uitbreiding van het efficiënte warmtenet bij subsidievaststelling in gebruik zal worden genomen;

  • e. het niet aannemelijk wordt geacht dat kan worden voldaan aan de termijnen genoemd in artikel 2.23.8.

Artikel 2.23.7. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger verleent op verzoek van de minister medewerking aan het verspreiden van de resultaten van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten.

  • 2 De subsidieontvanger verstrekt gedurende de looptijd van het project jaarlijks een voortgangsrapportage met onder andere financiële gegevens over het project die de minister kan gebruiken voor de openbare brede verspreiding van de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project worden opgedaan.

  • 3 De informatie, bedoeld in eerste en tweede lid, wordt verstrekt met gebruikmaking van een elektronisch formulier dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 De subsidieontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project wordt opgedaan na afloop van het project openbaar in een, naar het oordeel van de minister, kwalitatief voldoende verslag.

Artikel 2.23.8. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het op grond van deze titel gesubsidieerde project wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening.

  • 3 De subsidieontvanger neemt uiterlijk anderhalf jaar na de datum van subsidieverlening een investeringsbesluit en een financieringsbesluit en meldt dit onverwijld schriftelijk aan de minister.

  • 4 De subsidieontvanger verstrekt binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening de opdracht tot het de bouw of uitbreiding van een nieuw warmtenet en verstrekt hiervan onverwijld een afschrift aan de minister.

  • 5 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijnen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, verlengen indien dit naar het oordeel van de minister passend en geboden is.

Artikel 2.23.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 2.23.2, eerste lid, bevat tenminste:

    • a. de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer; en

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan, bestaande uit:

      • 1°. een omschrijving van het project gericht op de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet;

      • 2°. een overzicht met onderbouwing van:

        • de capaciteit in MW, inclusief de benodigde DN-maten, van het efficiënte warmtenet bij realisatie van het project en beoogde afname van warmte in GJ van de aan te sluiten glastuinbouwondernemingen in het projectgebied bij realisatie van het project en in 2040;

        • voor zover het project de aanleg van een koppelleiding of warmteopslag betreft, de capaciteit van deze onderdelen in respectievelijk MW of m3 bij realisatie van het project;

      • 3°. indien het project de aanleg van een efficiënt warmtenet, bedoeld in artikel 2.23.4, tweede en derde lid, betreft, een onderbouwing van de grotere capaciteit in MW, inclusief de benodigde DN-maten, van het efficiënte warmtenet bij realisatie van het project ten opzichte van de capaciteit die benodigd is om enkel glastuinbouwondernemingen in het projectgebied aan te sluiten;

      • 4°. een onderbouwing van de voor het project benodigde investeringen, waaronder een toelichting op het model exploitatieberekening, bedoeld in onderdeel d;

      • 5°. een omschrijving van de planning van het project inclusief mijlpalen in overeenstemming met bijlage 2.23.1, onderdeel 4;

      • 6°. een onderbouwing van de voor de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet benodigde gebiedsgebonden maatregelen en de effecten van de bouw of uitbreiding van het efficiënte warmtenet op het openbaar gebied;

      • 7°. de resultaten van een risico-inventarisatie van de ondergrond waaruit, gescoord op kans en impact, blijkt welke risico’s zich kunnen voordoen bij het aanleggen van de leidingdelen en warmte overdrachtstations in het projectgebied van in ieder geval drukte in de ondergrond, complexe kruisingen, archeologie, explosieven, bomen en bodemverontreiniging;

      • 8°. een beschrijving van juridische en andere risico’s die zich kunnen voordoen bij het aanleggen of uitbreiden en exploiteren van het efficiënte warmtenet, gescoord op de kans dat deze zich zullen voordoen en de impact hiervan op de haalbaarheid van het project, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de benodigde vergunningen voor het project;

    • b. een door de aanvrager in een door de minister beschikbaar gesteld model ingevulde mijlpalenbegroting met mijlpalen verdeeld naar kostencomponenten, gebaseerd op kostenramingen, offertes en kostencalculaties en bestaande uit de volgende onderdelen:

      • 1°. per leidingdeel of ander onderdeel van het efficiënte warmtenet: investeringskosten, subsidiabele kosten en indien van toepassing de DN-maat en een onderbouwing van de grotere capaciteit van het leidingdeel ten opzichte van de situatie waarin enkel glastuinbouwondernemingen in het projectgebied zouden worden aangesloten;

      • 2°. andere investeringskosten en subsidiabele kosten;

      • 3°. de opbrengsten uit andere subsidies;

    • c. een financieringsplan, verdeeld naar eigen vermogen en vreemd vermogen, over de wijze waarop de subsidieontvanger het eigen aandeel in de investeringskosten gaat financieren;

    • d. een model exploitatieberekening met de kostencomponenten uit de mijlpalenbegroting en de opbrengsten met de vaste waarden zoals opgenomen in bijlage 2.23.1, onderdeel 1;

    • e. een voorlopig ontwerp of definitief ontwerp met daarop aangegeven de afbakening van het projectgebied met de warmteleidingen en het type afnemers die voldoet aan de eisen zoals opgenomen in bijlage 2.23.1, onderdeel 2;

    • f. een onderbouwing van het financieringsplan, bedoeld in onderdeel c;

    • g. een onderbouwing waarin aannemelijk is gemaakt dat het aan te leggen of uit te breiden efficiënte warmtenet en, indien van toepassing, het efficiënte warmtenet, bedoeld in artikel 2.23.4, derde lid, onderdelen c en d, zal voldoen aan artikel 46, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.23.10. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie die krachtens deze titel is verleend, bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. een ingevuld, gewaarmerkt en gedateerd kostenoverzicht in een door de minister beschikbaar gesteld model, opgesteld door een accountant, van de gemaakte en betaalde kosten, met ten minste dezelfde kostencomponenten als de mijlpalenbegroting; en

    • c. de omvang van de vast te stellen subsidie.

  • 2 Het eindverslag dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, bevat, voor zover van toepassing, in ieder geval:

    • a. tekeningen van het gerealiseerde efficiënte warmtenet, met een onderbouwing van de capaciteit in MW en een onderbouwing waaruit blijkt welke aansluitingen in het projectgebied gerealiseerd zijn;

    • b. de vervolgstappen die aanvrager na afloop van het project zet om te komen tot volloop van het efficiënte warmtenet; en

    • c. een algemene en technische beschrijving van het uitgevoerde investeringsproject en de afwijkingen.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een document, opgesteld door een derde, deskundige partij, waaruit blijkt dat het efficiënte warmtenet in gebruik is genomen;

    • b. een document gecontroleerd door een derde, deskundige partij waarin aangetoond wordt dat het aangelegde of uitgebreide efficiënte warmtenet en, indien van toepassing, het efficiënte warmtenet, bedoeld in artikel 2.23.4, derde lid, onderdelen c en d, voldoet aan en kan blijven voldoen aan artikel 46, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. indien van toepassing, een overzicht van het voordeel dat is genoten op grond van artikel 3.42 van de Wet inkomstenbelasting; en

    • d. documenten waaruit blijkt dat glastuinbouwondernemingen die volgens het projectplan aangesloten zouden worden op het efficiënte warmtenet maar nog niet aangesloten zijn een aanbod hebben ontvangen om aangesloten te worden.

Artikel 2.23.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.23.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 46 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.23.12. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.23.1 vervallen met ingang van 1 januari 2029, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.24. Agenda natuurinclusief

Artikel 2.24.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • Agenda Natuurinclusief: agenda van overheden, burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven, waarin de inzet van betrokken partijen voor de bevordering van een natuurinclusieve samenleving is beschreven;

  • domein: een maatschappelijk domein als bedoeld in bijlage 2.24;

  • domeintrekker: persoon of organisatie die de samenwerking binnen een domein organiseert, gericht op de bevordering van de transitie naar een natuurinclusieve samenleving in dat domein, die met het oog hierop samenwerkt met het Programmabureau Natuurinclusief en de domeintrekkers van de andere domeinen en die als zodanig is benoemd door het Programmabureau Natuurinclusief;

  • Programmabureau Natuurinclusief: bureau dat de inzet van betrokken partijen in de domeinen coördineert en bevordert.

Artikel 2.24.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De Minister verstrekt jaarlijks op aanvraag subsidie aan een domeintrekker voor de bevordering in 2024, onderscheidenlijk 2025, van een natuurinclusieve samenleving in zijn domein overeenkomstig de Agenda Natuurinclusief door uitvoering van niet-economische activiteiten:

    • a. die de werking en organisatie van het domein bevorderen en bijdragen aan het creëren van gunstige omstandigheden voor de uitvoering van de Agenda Natuurinclusief;

    • b. die de samenwerking met andere domeinen bevorderen;

    • c. voor de samenwerking met het Programmabureau Natuurinclusief.

  • 2 Onder de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, vallen onder meer:

    • a. de organisatie van bijeenkomsten;

    • b. communicatie;

    • c. kennisverspreiding.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van projecten voor de realisering van een natuurinclusieve samenleving.

  • 4 De Minister houdt bij de subsidieverstrekking rekening met een desgevraagd door het Programmabureau Natuurinclusief gegeven zienswijze.

Artikel 2.24.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie voor de uitvoering van de in artikel 2.24.2 bedoelde activiteiten in 2024 of in 2025 bedraagt 100 procent van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 300.000 per jaar, met dien verstande dat in 2024 de subsidie voor kosten van arbeid van de aanvrager ten hoogste € 200.000 per jaar bedraagt.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde maximumbedrag van € 300.000 per jaar wordt voor 2025 verhoogd met de subsidiabele kosten die bestaan uit omzetbelasting die de subsidie-ontvanger niet in aftrek kan brengen.

Artikel 2.24.4. Subsidiabele kosten

  • 2 De kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen komen in afwijking van artikel 10, eerste lid, van het besluit niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.24.5. Verdeling

  • 1 Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2 De Minister verstrekt per domein maximaal één subsidie per jaar.

Artikel 2.24.6. Aanvraag

  • 1 Een aanvraag bevat ten minste een jaarplan voor het desbetreffende kalenderjaar, inclusief een begroting en een op verzoek van de aanvrager door het Programmabureau Natuurinclusief over het jaarplan gegeven zienswijze.

  • 2 Het jaarplan, bedoeld in het eerste lid bevat in ieder geval een beschrijving van de geplande activiteiten en hoe deze activiteiten bijdragen aan de uitvoering van de Agenda Natuurinclusief.

  • 3 Als de subsidiabele kosten ook bestaan uit omzetbelasting die de subsidie-ontvanger niet in aftrek kan brengen, wordt bij de subsidieaanvraag een verklaring van de Belastingdienst gevoegd waarmee dit wordt onderbouwd.

Artikel 2.24.7. Verplichtingen subsidieontvanger

Uiterlijk 1 augustus van het desbetreffende kalenderjaar dient de subsidieontvanger bij de Minister een voortgangsrapportage in over de voorafgaande periode van 1 januari tot 1 juli.

Artikel 2.24.8. Subsidievaststelling

  • 2 In het eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, wordt ingegaan op de wijze waarop deze activiteiten hebben bijgedragen aan de uitvoering van de Agenda Natuurinclusief.

Artikel 2.24.10. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.24 en de in artikel 2.24.1 bedoelde bijlage vervallen met ingang van 1 januari 2029, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld.

Titel 2.25. Experimenteerlocaties

Artikel 2.25.1. Begripsomschrijving

In deze titel wordt verstaan onder:

  • bedrijfssysteem: een geheel van samenhangende of elkaar beïnvloedende elementen van een bedrijf om agrarische productie te bewerkstelligen, waaronder managementsystemen, productieprocessen, technologie en toegang tot afzetmarkten;

  • experimenteerlocatie: praktijkomgeving met testlocaties waar een samenwerkingsverband in een gebiedsgerichte benadering samenwerkt aan het testen, experimenteren en valideren van kennis en innovaties voor verduurzaming van de land- of tuinbouw;

  • gebiedsgerichte benadering: benadering waarbij samen met regionale stakeholders wordt gezocht naar probleemoplossingen door specifieke eigenschappen van het gebied als uitgangspunt te nemen, waaronder fysieke kenmerken zoals de aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen, de landbouwstructuur en sociaaleconomische gebiedskenmerken;

  • innovatie: vernieuwing die gebruikt wordt in de praktijk;

  • jonge landbouwer: landbouwer als bedoeld in artikel 2, onderdeel 61, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • kennisdeling: een proces voor het verwerven, verzamelen en delen van expliciete en impliciete kennis, met inbegrip van vaardigheden en competenties voor zowel economische als niet-economische activiteiten;

  • niet-productieve investering: investering als bedoeld in artikel 2, onderdeel 39, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisdeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 50, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • praktijkproef: een onderzoeksproject op bedrijfsniveau of een realistische simulatie daarvan, waarin de ontwikkeling of demonstratie van een nieuw concept, een nieuw product, een nieuwe praktijk of een nieuwe technologie centraal staat, in een vorm die gemonitord en gevalideerd wordt;

  • toekomstbestendige land- en tuinbouw: productieve vormen van land- en tuinbouw, die een eerlijk inkomen opleveren voor de agrarische ondernemer, die voldoen aan toekomstige ecologische, maatschappelijke en economische doelen en randvoorwaarden, die samengaan met de verbetering van de kwaliteit van bodem, water, lucht en biodiversiteit en die robuust zijn met het oog op klimaatverandering en zo min mogelijk afhankelijk zijn van schaarse en eindige hulpbronnen zoals arbeid, fossiele energie, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 2.25.2. Subsidieverlening

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het verrichten van één of meer van de volgende activiteiten ten behoeve van een experimenteerlocatie:

    • a. het oprichten en in stand houden van een samenwerkingsverband als bedoeld in de aanhef, en van clusters, netwerken en samenwerking tussen ondernemingen ten behoeve van de experimenteerlocatie;

    • b. het voorbereiden, uitvoeren en meten op doelbereik van praktijkproeven die zich richten op de realisatie van toekomstbestendige land- en tuinbouw en de bijbehorende kennis- en innovatievraagstukken;

    • c. het doen van investeringen ten behoeve van de experimenteerlocatie en de praktijkproeven;

    • d. kennisdeling naar aanleiding van de resultaten van de praktijkproeven.

  • 2 Het samenwerkingsverband bestaat uit ten minste twee deelnemers waarvan tenminste één onderzoeksorganisatie en bestaat niet uitsluitend uit onderzoeksorganisaties.

Artikel 2.25.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking:

    • a. voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.25.2, eerste lid, onderdeel a: de kosten, bedoeld in artikel 32, elfde lid, onderdelen a tot en met c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • b. voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.25.2, eerste lid, onderdeel b: de kosten, bedoeld in artikel 32, elfde lid, onderdeel d, en, voor zover van toepassing, artikel 38, zevende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • c. voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.25.2, eerste lid, onderdeel c: voor zover het een investering op een landbouwonderneming betreft, de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, of voor zover het een investering door een onderzoeksorganisatie betreft, de kosten, bedoeld in artikel 38, zevende lid, onderdelen b en c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • d. voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.25.2, eerste lid, onderdeel d: de kosten, bedoeld in artikel 21, derde lid, met uitzondering van onderdeel b en c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Voor zover sprake is van investeringskosten als bedoeld in artikel 2.25.2, onderdeel c, en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, komen uitsluitend in aanmerking de kosten van investeringen die verband houden met de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.25.4. Hoogte subsidie

  • 2 De hoogte van de subsidie bedraagt in totaal maximaal € 5.000.000.

  • 3 Het percentage, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, wordt voor productieve investeringen verhoogd met 15 procentpunten indien:

    • a. subsidie wordt verstrekt die verband houdt met een of meer specifieke milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen als vermeld in artikel 14, derde lid, onderdelen e, f en g van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, of met dierenwelzijn als bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • b. subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers als bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 4 De subsidie voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.25.2, eerste lid, onderdeel c, bedraagt ten hoogste € 600.000 per landbouwonderneming per investering, indien de investering plaatsvindt op een landbouwonderneming.

Artikel 2.25.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.25.6. Realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten wordt uiterlijk binnen 6 maanden na de subsidieverlening gestart.

Artikel 2.25.7. Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.25.2, eerste lid, onderdelen b en d, geen subsidie wordt aangevraagd of niet-subsidiabele kosten worden opgevoerd;

  • b. aan een aanvraag in totaal minder dan 50 punten zijn toegekend op grond van artikel 2.25.8, eerste lid;

  • c. aan een aanvraag 0 punten zijn toegekend op grond van artikel 2.25.8, eerste lid, onderdelen a tot en met d;

  • d. aan een aanvraag, na vermenigvuldiging met de desbetreffende wegingsfactor zoals bedoeld in artikel 2.25.8, derde lid, minder dan 6 punten zijn toegekend op grond van artikel 2.25.8, eerste lid, onderdeel e;

  • e. de verlening van subsidie niet in overeenstemming zou zijn met de artikelen 14, 21, 32 of 38 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • f. de subsidie wordt verleend aan een grote onderneming, die geen onderzoeksorganisatie is;

  • g. de subsidie minder bedraagt dan € 2.000.000;

  • h. niet ten minste 40% van de subsidie ten goede komt aan de activiteit, bedoeld in artikel 2.25.2, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2.25.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie hoger is;

    • d. de mate van innovatie hoger is; en

    • e. de mate waarin land- of tuinbouwondernemingen actief bij de experimenteerlocatie betrokken zijn, hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten minste nul en ten hoogste 5.

  • 3 Voor de rangschikking van een aanvraag wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c, d en e, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk wegingsfactoren van respectievelijk 5, 4, 3, 3 en 2.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate daaraan in totaal meer punten zijn toegekend.

  • 5 Indien aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend voor een rangschikkingscriterium met een hogere wegingsfactor.

Artikel 2.25.9. Adviescommissie

  • 1 Er is een Adviescommissie Experimenteerlocaties die tot taak heeft de minister te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria en de toekenning van punten, bedoeld in artikel 2.25.8.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste zes en ten hoogste twaalf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste vijf jaar benoemd.

Artikel 2.25.10. Subsidievoorwaarden

  • 1 Indien voor een investering als bedoeld in artikel 2.25.2, eerste lid, onderdeel c, de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend of de omgevingsrechtelijke melding nog niet is gedaan ten tijde van de aanvraag, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de beschikking tot subsidieverlening via bescheiden aantoont dat de voor het betrokken investeringsproject benodigde vergunningen zijn verleend of de omgevingsrechtelijke melding is gedaan.

  • 2 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen tot een periode van maximaal twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, binnen één maand nadat de benodigde vergunningen zijn verleend of de omgevingsrechtelijke melding is gedaan, aan de minister.

Artikel 2.25.11. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • b. een werkplan voor vijf jaren, gerekend vanaf de startdatum en een jaarplan voor komend jaar van realisatie;

    • c. een begroting voor de gehele projectperiode gerekend vanaf de startdatum en een gespecificeerde begroting voor komend jaar van de realisatie;

    • d. een beschrijving van de leden en werkwijze van de programmaraad of soortgelijke organisatiestructuur, die verantwoordelijk is voor de activiteitenplanning;

    • e. onverminderd artikel 1.9, een ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers.

  • 3 Het werkplan bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. de visie en gebiedsgerichte benadering van de experimenteerlocatie, waaronder een uiteenzetting van de gebiedskenmerken, uitdagingen op het gebied van water, bodem, klimaat, biodiversiteit en natuur, en de toekomstbestendige bedrijfssystemen en bijbehorende verdienmodellen die passend in het gebied kunnen opereren;

    • b. de geplande activiteiten voor de gehele projectperiode en hoe deze activiteiten bijdragen aan het realiseren van de overheidsdoelstellingen op het gebied van water, bodem, klimaat, biodiversiteit, natuur, concurrentievermogen of leefbaarheid;

    • c. de wijze waarop de effecten van de geplande activiteiten voor de gehele projectperiode op doelbereik gemonitord zullen worden;

    • d. de wijze waarop resultaten uit praktijkproeven worden verspreid;

    • e. de wijze van betrokkenheid van regionale stakeholders, specifiek land- of tuinbouwers, buiten het samenwerkingsverband bij de planning en uitvoering van beoogde activiteiten;

    • f. de kansen en mogelijke risico’s van deelname aan praktijkproeven door leden van het samenwerkingsverband en derden en de wijze waarop deze risico’s gemitigeerd worden.

  • 4 De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, bevat ten minste een omschrijving van de wijze waarop ten aanzien van de deelnemers in het samenwerkingsverband wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

Artikel 2.25.12. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De penvoerder dient jaarlijks uiterlijk op 1 november een tussenrapportage in bij de minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en een planning voor het komende jaar.

  • 2 Een tussenrapportage en eindverslag bevatten ten minste de volgende gegevens:

    • a. de behaalde (deel)resultaten van uitgevoerde praktijkproeven, de effecten van uitgevoerde praktijkproeven op het beoogde doelbereik en de geleerde lessen met betrekking tot gebiedsvisie op toekomstbestendige land- of tuinbouw;

    • b. het aantal betrokken partijen, specifiek het aantal en type agrarische ondernemers, bij de uitvoering van praktijkproeven;

    • c. de activiteiten die zijn uitgevoerd in het kader van kennisdeling, waaronder het soort en aantal activiteiten en het aantal en type deelnemers;

    • d. de wijze waarop invulling is gegeven aan regionale samenwerking en netwerkvorming;

    • e. het aantal en soort investeringen en het gebruik hiervan.

  • 3 De resultaten en tussenresultaten van de praktijkproeven worden actief en breed gedeeld op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis, in ieder geval via een openbaar toegankelijk digitaal platform vanaf de einddatum van de subsidie of vanaf de datum waarop informatie over de resultaten wordt gegeven aan leden van een specifieke organisatie.

  • 4 De resultaten, bedoeld in het derde lid, blijven op het internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van de subsidie.

  • 5 Voorlichtings- en kennisdelingsactiviteiten zijn voor eenieder zonder onderscheid toegankelijk, onder meer via een openbaar toegankelijk digitaal platform.

  • 6 De subsidieontvanger neemt binnen één jaar na de beschikking tot subsidieverlening deel aan het Nationaal Platform Experimenteerlocaties.

Artikel 2.25.13. Aanvraag subsidievaststelling

Onverminderd artikel 50, tweede lid, van het besluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

Artikel 2.25.14. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.25.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door:

Artikel 2.25.15. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 2 december 2029, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Hoofdstuk 3. Innovatie en ondernemerschap

Titel 3.2. PPS-innovatie

§ 3.2.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.2.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • innovatieactiviteiten: ondersteunende activiteiten, gericht op het betrekken van MKB-ondernemers bij een samenwerkingsproject of het stimuleren van de valorisatie van de kennis op het terrein van een PPS-programma, bestaande uit:

    • a. netwerkactiviteiten, bestaande uit voor ieder openstaande masterclasses, workshops, conferenties of het delen of uitwisselen van informatie via een website om kennisdeling en het netwerken tussen MKB-ondernemers te bevorderen, of

    • b. innovatieadviesdiensten, uitgezonderd opleiding, verstrekt aan een MKB-ondernemer door een innovatiemakelaar;

  • innovatiemakelaar: een verstrekker van innovatieadviesdiensten;

  • private inzet in natura: op geld waardeerbare inbreng in een samenwerkingsproject die:

    • a. niet direct of indirect afkomstig is van een onderzoeksorganisatie of een openbaar lichaam als bedoeld in de definitie van private bijdrage; en

    • b. wordt berekend op basis van een voor de deelnemers aan een samenwerkingsproject gebruikelijke en controleerbare methode, die gebaseerd is op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de deelnemers aan een samenwerkingsproject stelselmatig toepassen;

  • KIA: meerjarige kennis- en innovatieagenda waarin de ambities en doelen binnen het veld van publiek-private samenwerkingen op een specifiek terrein zijn beschreven, en die het vertrekpunt vormt voor verdere uitwerking van onderzoeksprogrammering en innovatieontwikkeling met onder andere onderzoeksorganisaties en ondernemingen;

  • PPS-programmasubsidie: subsidie aan een TKI ter uitvoering van een PPS-programma door middel van aanwending door het TKI van de ontvangen subsidie voor uitsluitend samenwerkingsprojecten en innovatieactiviteiten die passen binnen het PPS-programma;

  • private bijdrage: geldmiddelen, die niet direct of indirect afkomstig zijn van:

    • a. een onderzoeksorganisatie met inbegrip van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek en de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen,

    • b. een openbaar lichaam;

  • samenwerkingsproject: project dat:

    • a. in daadwerkelijke samenwerking plaatsvindt;

    • b. door minimaal twee deelnemers waaronder een onderzoeksorganisatie en een ondernemer wordt uitgevoerd; en

    • c. bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan;

  • TKI: Topconsortium voor Kennis en Innovatie, zijnde een rechtspersoon die als zodanig is genoemd in de wet houdende vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van het kalenderjaar waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 3.2.2, wordt ingediend;

  • PPS-programma: op onderzoek en innovatie gericht meerjarig programma van een TKI dat van start gaat met ingang van de eerste januari van het kalenderjaar waarop de aanvraag voor PPS-programmasubsidie betrekking heeft:

    • a. dat weergeeft welke inhoudelijke koers het TKI wil voeren voor kennisontwikkeling en -toepassing in het kader van een KIA op het specifieke terrein waarop het TKI primair actief is en in voorkomend geval ook in het kader van een of meer andere KIA’s; en

    • b. houdende de samenwerkingsprojecten en, in voorkomend geval, innovatieactiviteiten van het TKI die binnen dit programma passen.

§ 3.2.2. PPS-programmasubsidie

Artikel 3.2.2. Aanvraag

De minister verstrekt op aanvraag PPS-programmasubsidie aan een TKI.

Artikel 3.2.3. Verdeling van subsidieplafonds

De minister verdeelt de subsidieplafonds op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.2.4. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor PPS-programmasubsidie indien:

  • a. het PPS-programma waarvoor de PPS-programmasubsidie is aangevraagd, naar het oordeel van de minister onvoldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van de KIA of KIA’s die het TKI ingevolge artikel 3.2.6, tweede lid, onderdeel d, onder 1°, in het PPS-programma heeft aangewezen;

  • b. Het PPS-programma waarvoor de PPS-programmasubsidie is aangevraagd, naar het oordeel van de minister kwalitatief onvoldoende is, gelet op de wijze van de uitwerking in het PPS-programma van de onderwerpen, bedoeld in artikel 3.2.6, tweede lid, onderdeel d.

Artikel 3.2.5. Steunintensiteit en aanwending

  • 1 Het TKI wendt de PPS-programmasubsidie voor samenwerkingsprojecten zodanig aan dat:

    • a. er geen overschrijding plaatsvindt van de aanmeldingsdrempel, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor fundamenteel of industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • b. het samenwerkingsproject of een onderdeel hiervan waarvoor het TKI de aangevraagde PPS-programmasubsidie wenst aan te wenden, niet reeds is gestart of niet zal starten voorafgaand aan die aanwending van de PPS-programmasubsidie door het TKI;

    • c. wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 2.2.2, onderdeel 29, onder b, c of d, in samenhang met onderdeel 30, van de O&O&I-kaderregeling;

    • d. het totale bedrag aan steun dat voor een deelnemer in een samenwerkingsproject beschikbaar is niet meer bedraagt dan:

      • 1°. 80 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

      • 2°. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

      • 3°. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • e. het totale bedrag dat voor een onderzoeksorganisatie in een samenwerkingsproject beschikbaar is niet meer bedraagt dan 80 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van de onderzoeksorganisatie in de vorm van onafhankelijk uitgevoerd fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie van die vormen van onderzoek, en deze niet-economische activiteiten in de boekhouding van deze onderzoeksorganisatie ook als zodanig zijn opgenomen;

    • f. verzekerd is dat ondernemers en onderzoeksorganisaties onder transparante en redelijke voorwaarden in aanmerking komen voor deelname aan samenwerkingsprojecten die bijdragen aan het PPS-programma;

    • g. de subsidie uitsluitend wordt aangewend indien het bestaan van het samenwerkingsproject, en de verschuldigdheid van private bijdragen en private inzet in natura daaraan, kan worden aangetoond aan de hand van een schriftelijke ondertekende samenwerkingsovereenkomst, waarin tevens de wijze is beschreven waarop deelnemers aan het samenwerkingsproject zullen omgaan met de intellectuele eigendomsrechten die voortkomen uit dit project; en

    • h. de subsidie uitsluitend wordt ingezet indien het samenwerkingsproject bijdraagt aan de Nederlandse kennisinfrastructuur.

  • 2 De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, zijn kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Het percentage, genoemd in eerste lid, onderdeel d, onder 2°, wordt verhoogd met tien procentpunten, respectievelijk het percentage, genoemd in eerste lid, onderdeel d, onder 3°, wordt verhoogd met vijftien procentpunten, indien voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4 Het TKI wendt de PPS-programmasubsidie voor innovatieactiviteiten zodanig aan dat:

    • a. bij netwerkactiviteiten:

      • 1°. slechts aan derden verschuldigde kosten met betrekking tot de netwerkactiviteiten met PPS-programmasubsidie betaald worden;

      • 2°. de opdrachtverlening door het TKI aan derden plaatsvindt op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven; en

      • 3°. netwerkactiviteiten en hieruit voortkomende resultaten voor iedere MKB-ondernemer zonder onderscheid toegankelijk zijn, ofwel, indien de netwerkactiviteiten niet voortdurend en voor een ieder vrij toegankelijk zijn, per € 1.000 PPS-programmasubsidie minstens één MKB-ondernemer deelneemt aan de netwerkactiviteiten.

    • b. bij innovatieadviesdiensten:

      • 1°. de door het TKI in te zetten innovatiemakelaars op basis van transparante en redelijke criteria geselecteerd worden;

      • 2°. het totale bedrag aan PPS-programmasubsidie maximaal 100% bedraagt van de subsidiabele kosten verbonden aan een innovatieadviesdienst, uitgezonderd opleiding, met een maximum van € 10.000 per MKB-ondernemer over een periode van één jaar;

      • 3°. het TKI van de in een kalenderjaar verleende PPS-programmasubsidie maximaal een bedrag van € 100.000 aanwendt voor innovatieadviesdiensten, of, indien 0,5% van de door het TKI in dat kalenderjaar verleende PPS-programmasubsidie een bedrag vertegenwoordigt van € 100.000 of meer, maximaal 0,5% van die PPS-programmasubsidie; en

      • 4°. aan een MKB-ondernemer gedurende maximaal drie jaar innovatieadviesdiensten worden geleverd.

  • 5 De subsidiabele kosten, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, onder 2°, zijn kosten als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 6 Het TKI dat PPS-programmasubsidie ontvangt, neemt bij de aanwending van de PPS-programmasubsidie, indien van toepassing, de gemeenschappelijke ordening van de landbouwproducten in acht, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 7 De PPS-programmasubsidie wordt aangewend binnen zes jaar na verlening.

Artikel 3.2.6. Informatieverplichtingen bij subsidieaanvraag

  • 1 Een aanvraag voor PPS-programmasubsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor PPS-programmasubsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de organisatie is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. het bedrag aan PPS-programmasubsidie dat wordt aangevraagd;

    • d. het PPS-programma waarvoor de PPS-programmasubsidie wordt aangevraagd, waarin in ieder geval is beschreven:

      • 1°. aan de verwezenlijking van welke KIA of KIA’s het PPS-programma bijdraagt en op welke wijze het PPS-programma daaraan bijdraagt;

      • 2°. op welke wijze het TKI voornemens is om samenwerkingsprojecten te identificeren of selecteren die passen binnen het PPS-programma en waarvoor het TKI de ontvangen PPS-programmasubsidie wil aanwenden;

      • 3°. op welke wijze het TKI zich zal inspannen om de omvang van private bijdragen en private inzet in natura aan samenwerkingsprojecten waarvoor het TKI PPS-programmasubsidie wil aanwenden, zo groot mogelijk te doen zijn;

      • 4°. op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan de verplichting, bedoeld in artikel 3.2.10, eerste lid, onderdeel b, in samenhang met het tweede lid van dat artikel;

      • 5°. indien het TKI voornemens is om samenwerkingsprojecten te identificeren of selecteren die niet alleen de kennisontwikkeling en -toepassing op het specifieke terrein van het TKI zelf raken, maar ook op het terrein van een of meer andere TKI’s en binnen andere KIA’s: op welke wijze het TKI dit voornemen vorm wil geven;

      • 6°. indien het TKI voornemens is om zich in te spannen om mkb-ondernemers aan te doen sluiten bij samenwerkingsprojecten waarvoor het TKI PPS-programmasubsidie wil aanwenden: op welke wijze het TKI dit voornemen vorm wil geven; en

      • 7°. indien het TKI voornemens is om PPS-programmasubsidie aan te wenden voor innovatieactiviteiten: welk deel van de totale programmasubsidie het TKI hiervoor wil aanwenden en voor welk type innovatieactiviteiten.

Artikel 3.2.7. Bepaling beoogde aanwending PPS-programmasubsidie en informatieverplichting

Uiterlijk 18 maanden na de startdatum van het PPS-programma waarvoor op grond van artikel 3.2.2 PPS-programmasubsidie is verleend, bepaalt het TKI voor welke samenwerkingsprojecten het de ontvangen PPS-programmasubsidie wenst aan te wenden en verstrekt het TKI aan de minister, met gebruikmaking van een middel dat hiervoor door de minister beschikbaar wordt gesteld, ten minste de volgende gegevens over elk van deze samenwerkingsprojecten:

  • a. gegevens over elk van de deelnemers van het samenwerkingsverband dat het samenwerkingsproject uitvoert, waaronder de naam van de deelnemer, het nummer waarmee de deelnemer is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en een duiding van de rol van de deelnemer binnen het samenwerkingsproject;

  • b. een samenvatting van de aard en strekking van het samenwerkingsproject, waaronder een korte beschrijving van het doel van het samenwerkingsproject, de wijze waarop dit bijdraagt aan de uitwerking van het PPS-programma, en de binnen het samenwerkingsproject te verrichten onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten;

  • c. de beoogde startdatum en looptijd van het samenwerkingsproject;

  • d. de omvang van de private bijdragen en private inzet in natura voor het samenwerkingsproject;

  • e. een verklaring dat er een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst beschikbaar is of beschikbaar zal zijn, uiterlijk op het moment dat het TKI de ontvangen PPS-programmasubsidie daadwerkelijk aanwendt voor het desbetreffende samenwerkingsproject, uit welke samenwerkingsovereenkomst blijkt:

    • 1°. op welk samenwerkingsproject de samenwerkingsovereenkomst betrekking heeft;

    • 2°. de omvang van private bijdragen en private inzet in natura per deelnemer aan dat samenwerkingsproject; en

    • 3°. de wijze waarop deelnemers aan dat samenwerkingsproject zullen omgaan met intellectueel eigendom dat voorkomt uit dit project;

  • f. een overzicht van de subsidiabele kosten per deelnemer van het samenwerkingsverband dat het samenwerkingsproject uitvoert, waarbij wordt aangegeven of de betreffende kosten betrekking hebben op fundamenteel onderscheidenlijk industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

  • g. de omvang van de PPS-programmasubsidie die het TKI aanwendt per deelnemer van het samenwerkingsverband dat het betreffende samenwerkingsproject uitvoert.

Artikel 3.2.8. Administratie

Onverminderd artikel 38 van het besluit, draagt het TKI zorg voor een administratie:

  • a. waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze kan worden afgeleid of en hoe de PPS-programmasubsidie wordt aangewend voor het uitvoeren van de in het PPS-programma opgenomen samenwerkingsprojecten en voor innovatieactiviteiten; en

  • b. waaruit op eenvoudige wijze kennis genomen kan worden van de samenwerkingsovereenkomsten, bedoeld in artikel 3.2.7, onderdeel e.

Artikel 3.2.9. Rapportage

De rapportage, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat hiervoor door de minister beschikbaar wordt gesteld en bevat ten minste actuele informatie over de voortgang van de uitvoering van het PPS-programma door het TKI, die ten minste een overzicht omvat van:

  • 1°. de mate waarin de samenwerkingsprojecten waarvoor de PPS-programmasubsidie is of wordt aangewend, zijn gerealiseerd;

  • 2°. de private bijdragen aan en de private inzet in natura voor deze projecten; en

  • 3°. ingeval de PPS-programmasubsidie ook wordt aangewend voor innovatieactiviteiten: welke innovatieactiviteiten op het moment van rapportage gaande of gerealiseerd zijn en in welke mate, de aanleiding voor de desbetreffende innovatieactiviteit, alsmede de wijze waarop de desbetreffende innovatieactiviteit past binnen en een uitwerking vormt van de doelstellingen van het PPS-programma, zoals die in het PPS-programma verwoord zijn.

Artikel 3.2.10. Transparantie

  • 1 Het TKI zorgt dat op eenvoudige wijze voor het algemene publiek kenbaar is:

    • a. het PPS-programma waarvoor PPS-programmasubsidie is verleend, uiterlijk twee weken na verlening van de programmasubsidie;

    • b. actuele informatie over de samenwerkingsprojecten waarvoor de PPS-programmasubsidie wordt aangewend; en

    • c. actuele informatie over de voorwaarden waaronder deelname door ondernemers en onderzoeksorganisaties aan samenwerkingsprojecten van het PPS-programma openstaat.

  • 2 De informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, omvat ten minste een beschrijving van het onderzoek, de deelnemende ondernemers en onderzoeksorganisaties, de planning en voortgang, alsook de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met de samenwerkingsprojecten worden opgedaan.

Artikel 3.2.11. Informatieverplichting bij aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling van PPS-programmasubsidie bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. gegevens over:

      • 1°. de totale subsidiabele kosten, uitgesplitst per specifiek samenwerkingsproject, specifieke netwerkactiviteit of specifieke innovatieadviesdienst waarvoor de PPS-programmasubsidie is aangewend;

      • 2°. de omvang van de aanwending van de PPS-programmasubsidie per deelnemer in een samenwerkingsproject.

  • 2 Indien de aan een TKI verleende PPS-programmasubsidie € 125.000 of meer bedraagt, kan de aanvraag tot vaststelling van deze subsidie voor het deel van de subsidie dat is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten, in afwijking van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, vergezeld gaan van een rapport van feitelijke bevindingen als bedoeld in artikel 50, zesde lid, van het besluit, dat met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 3.2.1, is opgesteld.

§ 3.2.3. Overige bepalingen PPS-programmasubsidie

Artikel 3.2.12. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.2.2, bevat staatssteun met uitzondering van de subsidie die betrekking heeft op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties en op netwerkactiviteiten, en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.2.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 3.2.1 vervallen met ingang van 1 november 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.4. MKB innovatiestimulering topsectoren

§ 3.4.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.4.1. Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • Adviesorganisatie: organisatie, niet zijnde een kennisinstelling, die deskundigheid heeft op het gebied van de op grond van deze regeling te subsidiëren activiteiten, en die als bedrijfsactiviteit adviesopdrachten uitvoert;

    • detachering: detachering als bedoeld in artikel 2, onderdeel 98, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • hooggekwalificeerd personeel: hooggekwalificeerd personeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 93, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • kennisinstelling:

      • a. onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;

      • b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

      • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

        • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder a,

        • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

      • d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:

        • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

        • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is of

        • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

      • e. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met d;

    • MIT-haalbaarheidsproject: een project dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie, of uit een combinatie van een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;

    • MIT-innovatie-adviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteunings-diensten als bedoeld in artikel 2, nrs. 94 en 95 van de algemene groeps-vrijstellingsverordening;

    • MIT-kennisoverdrachtsproject: een door een kennisinstelling verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, beantwoorden van een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten;

    • MIT-kennisvoucher: een op grond van artikel 3.4.8 door de minister aan een MKB-ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een MIT-kennisoverdrachtsproject;

    • MIT-R&D-samenwerkingsproject: project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking uitgevoerd door een MIT-R&D-samenwerkingsverband;

    • MIT-R&D-samenwerkingsproject groot: een MIT-R&D-samenwerkingsproject waarvan de subsidiabele kosten meer dan € 571.428 bedragen;

    • MIT-R&D-samenwerkingsproject klein: een MIT-R&D-samenwerkingsproject waarvan de subsidiabele kosten niet meer bedragen dan € 571.428;

    • MIT-R&D-samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject.

  • 2 Onder een MIT-kennisoverdrachtsproject als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstaan een project waarbij de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag plaatsvindt door het leveren van goederen, het geven van cursussen of het verrichten van activiteiten op het gebied van verkoop van producten of diensten, zoals het ontwikkelen en vervaardigen van marketinginstrumenten en verkoopondersteunend promotiemateriaal.

Artikel 3.4.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op grond van deze titel op aanvraag subsidie voor activiteiten die passen binnen de programma’s, die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1.

  • 2 De minister verdeelt de aan deze activiteiten verbonden subsidieplafonds voor de paragrafen 3.4.2, 3.4.3a, 3.4.4 en 3.4.6 op volgorde van binnenkomst van de aanvragen en voor paragraaf 3.4.5 op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 3 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor MIT-R&D-samenwerkingsprojecten klein lager is dan het maximaal beschikbare bedrag voor MIT-R&D-samenwerkingsprojecten klein, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het maximaal beschikbare bedrag voor MIT-R&D-samenwerkingsprojecten groot toegevoegd.

  • 4 Indien een aanvraag voor een subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject, een MIT-haalbaarheidsproject of een MIT-R&D-samenwerkingsproject is ingediend bij een provinciebestuur en indien dat bestuur de aanvraag niet in behandeling kan nemen, neemt de minister de aanvraag in behandeling waarbij als datum van indiening de datum van indiening bij het provinciebestuur wordt gehanteerd.

Artikel 3.4.3. Afwijzingsgronden

  • 1 Een aanvraag van een MKB-ondernemer voor een MIT-innovatie-adviesproject of een MIT-haalbaarheidsproject wordt afgewezen indien aan hem in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze titel voor een MIT-innovatie-adviesproject of een MIT-haalbaarheidsproject.

  • 2 Een aanvraag van een MKB-ondernemer voor een MIT-R&D-samenwerkingsproject wordt afgewezen indien aan hem in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze titel voor een MIT-R&D-samenwerkingsproject.

  • 3 Een aanvraag voor een subsidie op grond van deze titel voor een MIT-innovatie-adviesproject, een MIT-haalbaarheidsproject of een MIT-R&D-samenwerkingsproject wordt afgewezen indien in hetzelfde kalenderjaar door een provincie of een samenwerkingsverband van provincies een subsidie voor een van de genoemde soorten projecten, waarop de aanvraag betrekking heeft, kan worden verstrekt of is verstrekt voor respectievelijk een MIT-innovatie-adviesproject, een MIT-haalbaarheidsproject of een MIT-R&D-samenwerkingsproject.

  • 4 In afwijking van het derde lid wordt een aanvraag voor een subsidie voor een MIT-haalbaarheidsproject of een MIT-R&D-samenwerkingsproject dat past binnen het subthema duurzame visserij en aquacultuur, dat is opgenomen in paragraaf 3.f van bijlage 3.4.1, afgewezen indien in hetzelfde kalenderjaar door een provincie of een samenwerkingsverband van provincies een subsidie is verstrekt voor een MIT-haalbaarheidsproject.

Artikel 3.4.3a. Informatieverplichting

De aanvrager voegt bij de aanvraag een samenvatting van het project waarvoor de subsidie wordt aangevraagd die door de minister kan worden gebruikt in voor een ieder toegankelijke publicaties.

§ 3.4.2. MIT-haalbaarheidsprojecten

Artikel 3.4.4. Doelgroep

Subsidie voor een haalbaarheidsproject wordt verleend aan een MKB-ondernemer.

Artikel 3.4.5. Steunintensiteit

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een MIT-haalbaarheidsproject uitvoert dat voor ten minste 60% bestaat uit een haalbaarheidsstudie en voor ten hoogste 40% uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2 Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 20.000,–.

  • 3 De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat indien een MIT-haalbaarheidsproject ook bestaat uit experimentele ontwikkeling, de subsidie 35% van de subsidiabele kosten voor dat deel van het project bedraagt.

  • 4 De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor zover het kosten betreft voor industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, en de kosten, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor zover het kosten betreft voor een haalbaarheidsstudie.

Artikel 3.4.6. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het haalbaarheidsproject wordt gestart binnen vier maanden na indiening van de subsidieaanvraag.

  • 2 Het haalbaarheidsproject wordt uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van het haalbaarheidsproject.

Artikel 3.4.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;

  • b. het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft.

§ 3.4.3. MIT-kennisvouchers

§ 3.4.3.1. Verstrekking van een MIT-kennisvoucher aan MKB-ondernemers

Artikel 3.4.8. Aanvraag en verstrekking MIT-kennisvouchers

  • 1 Een kleine MIT-kennisvoucher heeft een waarde van maximaal € 5.250 en wordt aan een MKB-ondernemer verstrekt die een MIT-kennisoverdrachtsproject wil laten uitvoeren waarvan de resultaten ten goede komen aan de activiteiten die de ondernemer in Nederland verricht.

  • 2 Een grote MIT-kennisvoucher heeft een waarde van maximaal € 9.000 en wordt aan een MKB-ondernemer verstrekt die een MIT-kennisoverdrachtsproject wil laten uitvoeren waarvan de resultaten ten goede komen aan de activiteiten die de ondernemer in Nederland verricht.

  • 3 Ten hoogste drie MKB-ondernemers kunnen een kleine MIT-kennisvoucher als bedoeld in het eerste lid combineren in één MIT-kennisoverdrachtsproject.

  • 4 De MIT-kennisvouchers voor een gecombineerd MIT-kennisoverdrachtsproject als bedoeld in het derde lid worden door een van de deelnemende MKB-ondernemers aangevraagd namens alle deelnemende MKB-ondernemers.

Artikel 3.4.9. Kennisvraag

  • 1 De MKB-ondernemer vermeldt bij de aanvraag de kennisvraag die hij in het kader van het MIT-kennisoverdrachtsproject wil stellen.

  • 2 In de aanvraag wordt één kennisinstelling opgenomen.

  • 3 De MKB-ondernemer legt binnen vier maanden na de dagtekening van de toekenning van een MIT-kennisvoucher een offerte of een ondertekende opdrachtbevestiging van de kennisinstelling over.

  • 4 Indien sprake is van MIT-kennisvouchers voor een gecombineerd MIT-kennisoverdrachtsproject als bedoeld in artikel 3.4.8, derde lid, wordt in afwijking van het derde lid, door de MKB-ondernemer die die aanvraag heeft gedaan, één offerte of één ondertekende opdrachtbevestiging van de kennisinstelling overgelegd die ziet op het volledige MIT-kennisoverdrachtsproject.

Artikel 3.4.10. Besteding MIT-kennisvoucher

De MKB-ondernemer draagt de MIT-kennisvoucher over aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling.

Artikel 3.4.11. Verdeling subsidieplafond

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke MKB-ondernemers binnen het subsidieplafond vouchers worden verstrekt, uitgaande van de maximum waarde per voucher.

Artikel 3.4.12. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van de MIT-kennisvoucher verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het MIT-kennisoverdrachtsproject;

  • b. de ondernemer de MIT-kennisvoucher wil aanwenden voor een MIT-kennisoverdrachtsproject waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt of dat deel uitmaakt van een project of programma waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt.

§ 3.4.3.2. Verstrekking van subsidie aan kennisinstellingen

Artikel 3.4.13. Verzilvering MIT-kennisvoucher door kennisinstellingen

Subsidie wordt verstrekt aan een kennisinstelling die één of meer MIT-kennisoverdrachtsprojecten heeft uitgevoerd en in verband daarmee één of meer geldige MIT-kennisvouchers overlegt.

Artikel 3.4.14. Steunintensiteit

  • 1 De subsidie bedraagt 70 procent van de door de kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een MIT-kennisoverdrachtsproject in rekening gebrachte kosten, maar niet meer dan € 5.250 per kleine MIT-kennisvoucher.

  • 2 De subsidie bedraagt 40 procent van de door de kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een MIT-kennisoverdrachtsproject in rekening gebrachte kosten, maar niet meer dan € 9.000 per grote MIT-kennisvoucher.

Artikel 3.4.15. Aanvraag verzilvering MIT-kennisvoucher

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt na afloop van het MIT-kennisoverdrachtsproject door de kennisinstelling ingediend.

  • 2 De aanvraag moet binnen een jaar nadat de MIT-kennisvoucher aan de ondernemer is verstrekt zijn ontvangen. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend verzoek kan de minister deze termijn eenmalig verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 3 Indien de aanvraag niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, of indien de offerte of een ondertekende opdrachtbevestiging van de kennisinstelling niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 3.4.9, derde lid, door de minister is ontvangen, vervalt de MIT-kennisvoucher van rechtswege.

§ 3.4.3a. MIT-innovatie-adviesprojecten

Artikel 3.4.15a. Doelgroep

Subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject wordt verleend aan een MKB-ondernemer.

Artikel 3.4.15b. Steunintensiteit

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een MIT-innovatie-adviesproject laat uitvoeren.

  • 2 Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 10.000,–.

  • 3 De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 4 De subsidiabele kosten zijn de kosten, waaronder loonkosten, van het verstrekken van advies en procesbegeleiding door kennisinstellingen of door onafhankelijke adviesorganisaties.

Artikel 3.4.15c1. Informatieverplichtingen

  • 1 Bij de aanvraag wordt een beknopt plan gevoegd, waarin de kennisvraag en de doelstelling van het innovatietraject zijn gevoegd, alsmede de kennisinstelling of adviesorganisatie wordt genoemd die het MIT-innovatieadviesproject gaat uitvoeren.

  • 2 Bij de aanvraag wordt een verklaring gevoegd waaruit blijkt dat de adviesorganisatie die met de aanvrager het innovatieadviesproject gaat uitvoeren organisatorisch en financieel onafhankelijk van de aanvrager is.

Artikel 3.4.15c2. Start en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het innovatieadviesproject wordt gestart binnen vier maanden na de subsidieverlening.

  • 2 Het innovatieadviesproject wordt uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van het project.

Artikel 3.4.15d. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de subsidieverlening verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het MIT-innovatie-adviesproject;

  • b. de kennisvraag in het beknopte plan kennelijk onvoldoende aansluit bij het in het beknopte plan beschreven innovatietraject.

§ 3.4.4. Hooggekwalificeerd personeel

Artikel 3.4.16. Subsidie hooggekwalificeerd personeel

Subsidie wordt verleend aan een MKB-ondernemer bij wie een onderzoeksorganisatie of grote onderneming hooggekwalificeerd personeel heeft gedetacheerd.

Artikel 3.4.17. Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.4.18. Subsidievoorwaarden

  • 1 De gedetacheerde werknemers zijn ten minste twee jaar in dienst bij de onderzoeksorganisatie of de grote onderneming die de werknemers detacheert.

  • 2 De datum waarop de detachering van start gaat ligt ten hoogste zes maanden na indiening van de subsidieaanvraag.

Artikel 3.4.19. Subsidieomvang

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste € 50.000 per subsidieontvanger per jaar.

  • 2 Aan een MKB-ondernemer wordt per gedetacheerde werknemer voor ten hoogste één jaar subsidie verleend tot ten hoogste € 50.000.

  • 3 Aan een MKB-ondernemer wordt gedurende ten hoogste drie jaar op grond van deze titel subsidie verleend.

§ 3.4.5. MIT-R&D-samenwerkingsprojecten

Artikel 3.4.20. MIT-R&D-samenwerkingsverband

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een MIT-R&D-samenwerkingsverband dat een MIT-R&D-samenwerkingsproject uitvoert.

Artikel 3.4.21. Penvoerder

De penvoerder is een onderneming die deelneemt aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband.

Artikel 3.4.22. Steunintensiteit

  • 1 De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 De subsidie bedraagt voor een MIT-R&D-samenwerkingsproject 35 procent van de subsidiabele kosten.

  • 3 Elke individuele deelnemer aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband neemt niet meer dan 70 procent van de voor subsidie in aanmerking komende kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening.

  • 4 Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 350.000,–.

  • 5 Het subsidiebedrag bedraagt ten minste € 25.000 en ten hoogste € 100.000 per deelnemer aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid bedraagt het subsidiebedrag per deelnemer ten hoogste € 175.000, indien de subsidiabele kosten voor het MIT-R&D-samenwerkingsproject meer dan € 571.428 bedragen.

Artikel 3.4.23. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het MIT-R&D-samenwerkingsproject wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieaanvraag.

Artikel 3.4.24. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een MIT-R&D-samenwerkingsproject indien:

  • a. het niet voldoende bijdraagt aan de vernieuwing van producten, processen of diensten of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;

  • b. het niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband of de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

  • c. het niet voldoende positieve impact realiseert binnen een of meer van de programma’s, genoemd in bijlage 3.4.1;

  • d. de kwaliteit van het MIT-R&D-samenwerkingsverband ontoereikend is om het MIT-R&D-samenwerkingsproject uit te voeren;

  • e. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;

  • f. het subsidiebedrag lager zou zijn dan € 50.000.

Artikel 3.4.25. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;

    • b. er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het MIT-R&D-samenwerkingsverband of de Nederlandse economie;

    • c. de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, ten minste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d. er meer positieve impact wordt gerealiseerd binnen een of meer van de programma’s, genoemd in bijlage 3.4.1.

  • 2 Het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel d, wordt verminderd naarmate het project meer negatieve impact heeft op een of meer van de programma’s, genoemd in bijlage 3.4.1.

  • 3 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 25 punten toe.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5 De minister verdeelt het subsidieplafond onder de aanvragen die het hoogste zijn gerangschikt.

§ 3.4.6. MIT-innovatieprestatiecontracten

Artikel 3.4.26. Overeenkomstige toepassing

  • 2 In afwijking van het subsidiepercentage genoemd in artikel 3.5.18, onderdeel b, wordt voor MIT-innovatieprestatiecontracten een percentage van 30 procent gehanteerd.

§ 3.4.7. Slotbepalingen

Artikel 3.4.27. Evaluatie

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem op grond van dit hoofdstuk uitgevoerde activiteiten, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.4.28. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de gegevens over het plan, waaronder de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de start- en einddatum, de totale kosten en de omvang van de gevraagde subsidie;

    • d. een projectplan, behoudens wanneer de aanvraag uitsluitend ziet op een kennisvoucher;

    • e. een projectbegroting, behoudens wanneer de aanvraag ziet op een kennisvoucher of op het inhuren van hooggekwalificeerd personeel;

    • f. een aanmelding en machtiging per deelnemer bij een haalbaarheidsstudie of R&D-samenwerkingsproject;

    • g. een verklaring de-minimissteun indien de aanvraag ziet op een kennisvoucher.

  • 3 De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie die krachtens deze titel is verleend bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie;

    • c. de kerngegevens voor de onderbouwing van de subsidievaststelling.

Artikel 3.4.29. Staatssteun

  • 1 Subsidie die krachtens deze titel wordt verleend bevat staatssteun en wordt, behoudens paragraaf 3.4.3, gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Subsidie die krachtens paragraaf 3.4.3 wordt verleend, en subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject dat niet onder artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening valt, bevatten staatssteun en worden gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.4.30. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 3.4.1 vervallen met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.5. Innovatieprestatiecontracten

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 3.5.2. Regionaal IPC-project in Zuid-Holland

[Vervallen per 01-01-2018]

§ 3.5.3. Subsidie ten behoeve van internationale samenwerking

[Vervallen per 01-01-2024]

Titel 3.6. Maritieme innovatieprojecten

Artikel 3.6.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • maritieme maakindustrie: sector waarin natuurlijke personen of rechtspersonen zich actief bezighouden met het ontwikkelen, ontwerpen, bouwen, verbouwen, onderhouden of repareren van schepen, drijvende structuren, scheepscomponenten of scheepssystemen, die geschikt zijn voor gebruik bij de scheepvaart, marine, havens, offshore, natte waterbouw of de toeleveranciers hiervan;

  • maritieme onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 1 van het besluit, die een bijdrage kan leveren aan de doelstellingen en economische onderzoeksactiviteiten als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste en tweede lid, onderdeel a, met uitzondering van onderzoeksorganisaties die economische activiteiten uitvoeren;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel ff, van het O&O&I-steunkader.

Artikel 3.6.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een maritieme onderneming of onderzoeksorganisatie voor het in een samenwerkingsverband uitvoeren van een maritiem innovatieproject, gericht op onderzoek of ontwikkeling ten behoeve van de maritieme maakindustrie, dat een bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van één of meer van de volgende doelen:

    • a. het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis wat zou kunnen leiden tot het verminderen van emissies van gassen, stoffen, geur en onderwatergeluid en het verbeteren van de energie-efficiëntie, om uitstoot te verminderen respectievelijk energie te besparen bij het gebruik van een schip dan wel activiteiten die hiermee verband houden;

    • b. het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis wat zou kunnen leiden tot het verbeteren van het veilig delen of slim gebruiken van maritieme data bij het gebruik van een schip dan wel activiteiten die hiermee verband houden gedurende de hele levenscyclus van het desbetreffende schip, waaronder mede begrepen het ontwikkelen van vernieuwende methoden of technieken op basis van Artificiële Intelligentie (AI);

    • c. het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis wat zou kunnen leiden tot een veiliger en slimmer schip of drijvend object dan wel activiteiten die hiermee verband houden;

    • d. het ontwikkelen van nieuwe of het doorontwikkelen van bestaande methoden, technieken of toepassingen voor het meer duurzaam, slim of circulair bouwen van schepen; of

    • e. het ontwikkelen van vernieuwende maritieme methoden of technieken ter ondersteuning van het uitvoeren van duurzame economische activiteiten op zee, om duurzame economische groei op zee te vergroten.

  • 2 Een maritiem innovatieproject bevat een samenhangend geheel van activiteiten bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, waarbij deze activiteiten kunnen worden onderverdeeld in:

    • a. ten minste economische onderzoeksactiviteiten, uitgevoerd door een maritieme onderneming of een onderzoeksorganisatie met het oog op de ontwikkeling of doorontwikkeling van methoden of technieken ten behoeve van het aanbieden van die methoden of technieken op de markt door de maritieme maakindustrie; en

    • b. eventueel, niet-economische onderzoeksactiviteiten, onafhankelijk uitgevoerd door een onderzoeksorganisatie met het oog op het verwerven van meer kennis en een beter inzicht.

  • 3 Het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste twee maritieme ondernemingen die subsidie ontvangen.

  • 4 Er wordt slechts één aanvraag om subsidieverlening ingediend per maritiem innovatieproject.

Artikel 3.6.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie voor een maritiem innovatieproject bedraagt:

    • a. voor economische onderzoeksactiviteiten:

      • 1°. 100% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

      • 2°. 65% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek; of

      • 3°. 40% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling; of

    • b. voor niet-economische onderzoeksactiviteiten: 100% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3° worden opgehoogd met:

    • a. 10 procentpunten, indien de kosten worden gemaakt en betaald door een middelgrote onderneming voor het uitvoeren van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, respectievelijk 3°;

    • b. 15 procentpunten, indien de kosten worden gemaakt en betaald door een kleine onderneming voor het uitvoeren van industrieel onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°;

    • c. 20 procentpunten, indien de kosten worden gemaakt en betaald door een kleine onderneming voor het uitvoeren van experimentele ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 3°.

  • 3 De subsidie bedraagt niet meer dan 50% van de totale subsidiabele kosten van het maritiem innovatieproject, doch ten hoogste € 2.000.000 per maritiem innovatieproject.

  • 4 Onverminderd het eerste, tweede en derde lid kan ten hoogste 80% van de totale subsidie bestemd zijn voor één deelnemer in het samenwerkingsverband dat het maritiem innovatieproject uitvoert.

Artikel 3.6.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

Artikel 3.6.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen om subsidieverlening.

Artikel 3.6.6. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van een op grond van deze titel gesubsidieerd maritiem innovatieproject wordt gestart binnen uiterlijk zes maanden na de subsidieverlening, doch niet eerder dan het tijdstip waarop de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.6.12, eerste lid, aan de minister verstrekt is.

Artikel 3.6.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie betreffende een maritiem innovatieproject:

  • a. indien na toepassing van artikel 3.6.8, eerste en tweede lid, voor een criterium minder dan dertien punten zijn toegekend;

  • b. indien de subsidiabele kosten van een maritiem innovatieproject minder dan € 250.000 bedragen;

  • c. indien de te verlenen subsidie voor een deelnemer in het samenwerkingsverband minder dan € 50.000 zou bedragen;

  • d. voor zover voor het uitvoeren van dezelfde activiteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, ten behoeve van dezelfde doelen, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid:

Artikel 3.6.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag om subsidie betreffende een maritiem innovatieproject een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan de doelen, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid;

    • b. de kwaliteit van het projectplan en begroting van het maritiem innovatieproject beter is, blijkend uit:

      • 1°. de uitwerking van de aanpak, methodiek en te behalen resultaten en onderbouwing hiervan;

      • 2°. de wijze waarop zal worden omgegaan met risico’s voor de succesvolle uitvoering van het project;

      • 3°. de mate van uitvoerbaarheid;

      • 4°. de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet;

    • c. het samenwerkingsverband dat het maritiem innovatieproject uitvoert meer geschikt is om een innovatieproject uit te voeren, blijkend uit:

      • 1°. de mate waarin de daarvoor benodigde competenties en ervaring aanwezig zijn binnen het samenwerkingsverband;

      • 2°. de kwaliteit van de inrichting van de projectorganisatie binnen het samenwerkingsverband, waaronder mede begrepen de structuur van de projectorganisatie en de taakverdeling;

      • 3°. een grotere mate van samenwerking van de deelnemers binnen het samenwerkingsverband, waaronder mede begrepen een adequate verdeling en verbinding van de werkpakketten;

    • d. de commerciële haalbaarheid van in dit maritiem innovatieproject behaalde resultaten naar verwachting groter is, blijkend uit ten minste de toepassingsmogelijkheden en slaagkans van de met het project te ontwikkelen producten of diensten op de Nederlandse en internationale markt voor de maritieme maakindustrie.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijfentwintig punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 3.6.9. Adviescommissie

  • 1 Er is een Adviescommissie Maritieme Innovatie, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de toekenning van punten aan maritieme innovatieprojecten op basis van de rangschikkingscriteria, genoemd in artikel 3.6.8, eerste lid.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste één jaar benoemd.

Artikel 3.6.10. Verplichtingen betreffende samenwerking bij economische activiteiten door maritieme ondernemingen of onderzoeksorganisaties

Bij het uitvoeren van de economische onderzoeksactiviteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel a, in het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.6.2, derde lid, worden:

  • a. deze economische onderzoeksactiviteiten uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, overeenkomstig de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.6.12, eerste lid en wordt voldaan aan ten minste één van de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

  • b. de projectresultaten ruim verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder ii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.6.11. Verplichtingen betreffende samenwerking bij niet-economische activiteiten door onderzoeksorganisaties

  • 1 Bij het uitvoeren van niet-economische onderzoeksactiviteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel b, door een onderzoeksorganisatie in het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.6.2, derde lid:

    • a. worden de projectactiviteiten door de onderzoeksorganisatie uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking met ondernemingen, overeenkomstig de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.6.12, eerste lid; en

    • b. worden de projectactiviteiten door de onderzoeksorganisatie in de boekhouding opgenomen als niet-economische activiteiten; en

    • c. draagt de onderzoeksorganisatie er zorg voor dat:

      • 1°. de resultaten van de activiteiten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend, ruim mogen worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten die uit de activiteiten van de onderzoeksorganisatie voortvloeien, volledig aan haar worden toegekend;

      • 2°. uit de activiteiten ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten, aan de verschillende samenwerkende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen; of

      • 3°. het van de deelnemende ondernemingen een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit het samenwerkingsproject die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen.

  • 2 Het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de onderzoeksorganisatie die de betrokken intellectuele eigendomsrechten hebben opgeleverd, kan op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, in mindering worden gebracht.

  • 3 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, stemt overeen met de marktprijs indien:

    • a. het bedrag van de vergoeding is vastgesteld via een publieke, open en transparante concurrerende verkoopprocedure;

    • b. een taxatie van een onafhankelijke deskundige bevestigt dat de prijs overeenstemt met de marktprijs;

    • c. de onderzoeksorganisatie als verkoper kan aantonen dat zij heeft onderhandeld over de vergoeding, om rekening houdende met haar algemene doelstellingen, maximaal economisch voordeel te behalen op het tijdstip dat de overeenkomst betreffende de vergoeding wordt afgesloten; of

    • d. in de gevallen waarin de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de onderneming een voorkeursrecht geeft ten aanzien van het door de onderzoeksorganisatie gegenereerde intellectuele eigendomsrecht, wanneer hieraan voor de onderzoeksorganisatie het recht is gekoppeld derden te verzoeken om economisch meer voordelige aanbiedingen, zodat de onderneming haar aanbod daaraan moet aanpassen.

  • 4 De voorwaarden van een overeenkomst, gesloten ingevolge het derde lid, onderdeel c, wijken niet af van voorwaarden die onafhankelijke ondernemingen overeen zouden komen en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding.

Artikel 3.6.12. Verplichtingen betreffende verstrekking van een samenwerkingsovereenkomst, voortgangsrapportages en kennisverspreiding

  • 1 Binnen acht weken na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening wordt een samenwerkingsovereenkomst verstrekt aan de minister, die is gesloten tussen de deelnemers binnen het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.6.2, derde lid, ten behoeve van de uitvoering van het maritiem innovatieproject waarin:

    • a. wordt bepaald op welke wijze wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten;

    • b. wordt gewaarborgd dat voldaan wordt aan ten minste de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.6.10, en, voor zover van toepassing, de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.6.11.

  • 2 Onverminderd artikel 39 van het besluit verstrekt de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het maritiem innovatieproject op verzoek van de minister inlichtingen omtrent de voortgang van de verrichte of te verrichten activiteiten of resultaten van het maritiem innovatieproject, die gebruikt kunnen worden voor het monitoren van de voortgang van het project.

  • 3 Binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling maakt de subsidieontvanger de niet bedrijfsgevoelige kennis en de resultaten die met het maritiem innovatieproject zijn opgedaan, inclusief de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie over de eventueel ontwikkelde producten of diensten en mogelijke bijhorende vervolgstappen voor de doorontwikkeling hiervan, ten minste éénmalig openbaar via een daarvoor geschikte conferentie, publicatie, open access-repositories dan wel gratis of opensource-software.

Artikel 3.6.13. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder het post- en bezoekadres, het rekeningnummer en, voor zover van toepassing, het nummer waarmee de subsidieaanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een samenvatting van de projectomschrijving en een lijst met deelnemers in het samenwerkingsverband dat het maritiem innovatieproject zal uitvoeren;

    • d. gegevens over de grootte van de onderneming van de subsidieaanvrager, indien de subsidieaanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 3.6.3, tweede lid, onderdelen a, b en c.

  • 3 De aanvraag om subsidie gaat vergezeld van:

    • a. een projectomschrijving van het doel of doelen, deelgebieden en de activiteiten van het maritiem innovatieproject;

    • b. een onderbouwde projectbegroting waarin een omschrijving wordt gegeven van:

      • 1°. de omvang van de gevraagde subsidie;

      • 2°. de totaal te maken kosten bij de uitvoering van het maritiem innovatieproject, inclusief een beschrijving van welk deel van de kosten betrekking heeft op één of meer van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid;

      • 3°. informatie over de wijze waarop de deelnemers in het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren, voor zover deze kosten betrekking hebben op materialen of prototypes;

    • c. documenten met daarin een beknopte beschrijving van de projectorganisatie en de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van een maritiem innovatieproject betrokken organisaties;

    • d. een plan dat betrekking heeft op de wijze waarop de kennisverspreiding, bedoeld in artikel 3.6.12, derde lid, zal plaatsvinden.

Artikel 3.6.14. Aanvraag tot subsidievaststelling

Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, bevat in ieder geval:

  • a. een omschrijving van de projectresultaten van het maritiem innovatieproject;

  • b. indien de omvang van de verleende subsidie per subsidieontvanger € 125.000 of meer bedraagt, een overzicht waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten en een beschrijving van welk deel van de kosten betrekking heeft op één of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid;

  • c. indien de omvang van de verleende subsidie per subsidieontvanger € 50.000 tot € 125.000 bedraagt, een verklaring betreffende werkelijke kosten en opbrengsten waarin wordt aangegeven:

    • 1°. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

    • 2°. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • 3°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • 4°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

Artikel 3.6.15. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, bevat, met uitzondering van de niet-economische onderzoeksactiviteiten, staatsteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.6.16. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 24 oktober 2029, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 3.7. Eurostarsprojecten

Artikel 3.7.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • Eurostars High Level Group: door de lidstaten die deelnemen aan het Eurostars Programma opgerichte samenwerkingsorgaan dat de rangschikking van internationale samenwerkingsprojecten door het Internationaal Evaluatie Panel goedkeurt;

  • Eurostars Programma: gezamenlijke Eurostars Programma van EUREKA en de Europese Unie, inhoudend een internationaal Europees stimuleringsprogramma voor internationale samenwerkingsprojecten voor innovatieve ontwikkeling binnen het EUREKA-kader;

  • Eurostarsproject: internationaal samenwerkingsproject voor innovatieve ontwikkeling binnen het EUREKA-kader dat voldoet aan de criteria van het Eurostars Programma, waarvan de rangschikking door de Eurostars High Level Group is goedgekeurd, bestaande uit een samenhangend geheel van activiteiten van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan;

  • Internationaal Evaluatie Panel: panel van onafhankelijke deskundigen dat binnen het Eurostars Programma de ingediende voorstellen voor internationale samenwerkingsprojecten voor innovatieve ontwikkeling beoordeelt en rangschikt;

  • niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties: industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, onafhankelijk uitgevoerd door onderzoeksorganisaties en in de boekhouding van deze organisaties opgenomen als niet-economische activiteiten.

Artikel 3.7.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan:

    • a. een ondernemer die bijdraagt aan een Eurostarsproject;

    • b. een onderzoeksorganisatie die bijdraagt aan een Eurostarsproject in een samenwerkingsverband; of

    • c. indien twee of meer binnen Nederland gevestigde partijen bijdragen aan hetzelfde Eurostarsproject, een deelnemer in het door deze partijen gevormde samenwerkingsverband, die bijdraagt aan een Eurostarsproject.

  • 2 Een samenwerkingsverband bevat ten minste een ondernemer die bijdraagt aan een Eurostarsproject.

  • 3 De penvoerder van een samenwerkingsverband is een ondernemer die bijdraagt aan het Eurostarproject.

Artikel 3.7.2a. Subsidiabele kosten

  • 1 Het gesubsidieerde deel van het Eurostarsproject, bedoeld in artikel 3.7.2, valt volledig binnen de categorie industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, bedoeld in artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdelen a, b, d en e, van de in het eerste lid genoemde verordening.

  • 3 De voor subsidie in aanmerking komende kosten van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden bij een specifieke categorie onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid ingedeeld.

Artikel 3.7.3. Steunintensiteit

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • b. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties.

  • 2 Het percentage, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, wordt verhoogd met tien procentpunten, indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Het percentage, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, wordt verhoogd met vijftien procentpunten, indien het project daadwerkelijke samenwerking behelst en voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.7.4. Verdeling van subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.7.6. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beschikt afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. het Eurostarsproject een onvoldoende totaalscore heeft gekregen van het Internationaal Evaluatie Panel;

    • b. het Eurostarsproject een onvoldoende score voor een criterium heeft gekregen van het Internationaal Evaluatie Panel;

    • c. aannemelijk is dat het Eurostarsproject, voor zover het door een in Nederland gevestigde ondernemer of onderzoeksorganisatie wordt uitgevoerd, ook zonder de subsidie zonder belangrijke vertraging zou worden uitgevoerd;

    • d. aannemelijk is dat het Eurostarsproject geen doorgang kan vinden om redenen die samenhangen met omstandigheden in de andere deelnemende landen van het Eurostarsproject of met financiële of technische problemen van een van de deelnemende parttijen in een ander deelnemend land.

  • 2 De minister beslist tevens afwijzend op een aanvraag voor zover het gevraagde subsidiebedrag hoger is als € 500.000.

Artikel 3.7.7. Rangschikking

De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist overeenkomstig de door de Eurostars High Level Group vastgestelde rangschikking.

Artikel 3.7.8. Schriftelijk verslag

In afwijking van artikel 39 van het besluit brengt de subsidieontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het Eurostarsproject.

Artikel 3.7.9. Subsidievoorwaarde

  • 1 De subsidieontvanger voert het Eurostarsproject in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

  • 2 Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 3.7.10. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, de grootte van de onderneming, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de gegevens over het project, waaronder de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de locatie van het project, de start- en einddatum, een overzicht van de totale kosten van het project en de omvang van de gevraagde subsidie.

  • 3 De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie.

Artikel 3.7.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.7.2, met uitzondering van de subsidie voor zover deze betrekking heeft op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.7.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.8. Internationaal innoveren

Artikel 3.8.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • AI-innovatieproject: Artificial Intelligence (AI) innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband: samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie is die is gevestigd in een land dat deelneemt aan het EUREKA-netwerk;

  • EUREKA-netwerkproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • Global Stars-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en dat voorzien is van een EUREKA-label;

  • internationaal innovatiesamenwerkingsverband: samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie is die is gevestigd in een land dat niet deelneemt aan het EUREKA-netwerk;

  • ITEA4-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een label van het EUREKA cluster ITEA4;

  • Quantum-innovatieproject: innovatieproject op het gebied van toegepaste quantum-technologieën dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • waterstof-innovatieproject: innovatieproject dat zich richt op de infrastructuur voor het transport van waterstof dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • XECS-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een label van het EUREKA cluster XECS.

Artikel 3.8.2. Subsidieverstrekking

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer:

  • a. in een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een XECS-innovatieproject, een EUREKA-netwerkproject, een ITEA4-innovatieproject, AI-innovatieproject, Quantum-innovatieproject of een waterstof-innovatieproject; of

  • b. in een internationaal innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Global Stars-innovatieproject.

Artikel 3.8.4. Steunintensiteit

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een EUREKA-netwerkproject meer bedraagt dan € 750.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 4 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers in een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een XECS-innovatieproject, een ITEA4-innovatieproject of een AI-innovatieproject, meer bedraagt dan € 4.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 5 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Global Stars-innovatieproject meer bedraagt dan € 350.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 6 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een waterstof-innovatieproject meer bedraagt dan € 500.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 7 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van Quantum-innovatieproject meer bedraagt dan € 400.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.8.4a. In aanmerking komende kosten

Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.8.5. Afwijzingsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt indien de aanvrager vóór indiening van de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 3.8.2, reeds gestart is met zijn deel van het XECS-innovatieproject, het EUREKA-netwerkproject, het Global Stars-innovatieproject, het ITEA4-innovatieproject, AI-innovatieproject, Quantum-innovatieproject of een waterstof-innovatieproject.

Artikel 3.8.6. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.8.7. Adviescommissie

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijftien leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 3.8.9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien van het innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. afkomstig van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft;

  • c. indien, in het geval van een Global Stars-innovatieproject, aannemelijk is dat het Global Stars-innovatieproject geen doorgang kan vinden om redenen die samenhangen met andere omstandigheden in de andere deelnemende landen van het Global Stars-innovatieproject of met financiële of technische problemen van een van de deelnemende partijen in een ander deelnemend land;

  • d. indien, in het geval van een waterstof-innovatieproject, aannemelijk is dat het waterstof-innovatieproject geen doorgang kan vinden om redenen die samenhangen met andere omstandigheden in de andere deelnemende landen van het waterstof-innovatieproject of met financiële of technische problemen van een van de deelnemende partijen in een ander deelnemend land.

Artikel 3.8.10. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. een innovatieproject meer bijdraagt aan technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de bijdrage aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van een innovatieproject, de nieuwheid van een samenwerkingsverband en de betrokkenheid van onderzoeksorganisaties groter zijn;

    • c. de projectresultaten meer economische waarde creëren voor Nederland;

    • d. meer wordt aangesloten bij de doelstellingen van de deelnemende ondernemingen en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten uitgebreider zijn.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 3.8.11. Schriftelijk verslag

Voor EUREKA-netwerkprojecten brengen de subsidieontvangers, in afwijking van artikel 39 van het besluit gezamenlijk steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van EUREKA-netwerkprojecten met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.8.12. Evaluatie

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatieonderzoek van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de dag waarop subsidie wordt vastgesteld.

Artikel 3.8.13. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de gegevens over het plan, waaronder de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de start- en einddatum, de totale kosten en de omvang van de gevraagde subsidie.

  • 3 De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie.

Artikel 3.8.14. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.8.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.8.15. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.9. Innovatiekredieten

Artikel 3.9.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • certificeringstraject: certificering op basis van de resultaten van uitvoerige beproevingen en berekeningen;

  • klinisch ontwikkelingsproject: planmatig geheel van activiteiten in de fase van experimentele ontwikkeling, gericht op het omzetten van resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten of processen, die nieuw zijn voor Nederland, en

    • a. aan de ontwikkeling van welke producten en processen klinische risico’s en daarmee samenhangende financiële risico’s zijn verbonden en

    • b. welke producten of processen door het goede commerciële perspectief kunnen leiden tot substantiële economische activiteiten van de onderneming;

  • klinisch risico: risico voor het welslagen van het product of proces dat voortvloeit uit de noodzaak dat het nieuwe product of proces een testfase in de mens doorloopt;

  • ontwikkelingsproject: een technisch ontwikkelingsproject of een klinisch ontwikkelingsproject;

  • opslag: eenmalige en niet rentedragende opslag als bedoeld in artikel 3.9.8, vierde lid, in de vorm van een bij de beschikking tot subsidieverlening, overeenkomstig artikel 3.9.9, bepaald percentage van het bedrag dat in totaal is uitbetaald als subsidie in de vorm van krediet op het moment van subsidievaststelling;

  • technisch ontwikkelingsproject: een planmatig geheel van activiteiten in de fase van experimentele ontwikkeling, gericht op het omzetten van resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten, die nieuw zijn voor Nederland, en

    • a. waaraan substantiële technische, maar geen klinische, risico’s en daarmee samenhangende financiële risico’s zijn verbonden en

    • b. welke producten, processen of diensten door het goede commerciële perspectief kunnen leiden tot substantiële economische activiteiten van de onderneming;

  • uitstaand saldo: totaalbedrag dat aan de subsidieontvanger is uitbetaald als subsidie in de vorm van krediet, verhoogd met de verschenen rente, bedoeld in artikel 3.9.8, tweede en derde lid, en, voor zover reeds van toepassing, met de opslag en verminderd met de betalingen, gedaan overeenkomstig artikel 3.9.8, vijfde lid.

Artikel 3.9.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag ten behoeve van de financiering van een ontwikkelingsproject subsidie met een terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 42 van het besluit aan een ondernemer, die:

    • a. een klinisch ontwikkelingsproject uitvoert, of

    • b. een technisch ontwikkelingsproject uitvoert.

Artikel 3.9.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie heeft betrekking op experimentele ontwikkeling en bedraagt 25% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a. 10 procentpunten, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming; of

    • b. 20 procentpunten, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.

  • 3 Indien het project daadwerkelijke samenwerking behelst en voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt het percentage verhoogd met:

    • a. 5 procentpunten, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming; of

    • b. 15 procentpunten, indien de aanvrager een andere onderneming is.

Artikel 3.9.4. Subsidiemaximum

  • 1 Het maximum subsidiebedrag bedraagt:

    • a. € 5.000.000 per subsidieontvanger die een klinisch ontwikkelingsproject uitvoert, of

    • b. € 10.000.000 per subsidieontvanger die een technisch ontwikkelingsproject uitvoert.

  • 2 Indien door een ondernemer, dan wel door ondernemers die behoren tot eenzelfde groep, meer dan één ontwikkelingsproject wordt uitgevoerd en daarvoor subsidieaanvragen in het kader van deze titel zijn ingediend, wordt in een kalenderjaar aan die ondernemer, dan wel aan die ondernemers die tot eenzelfde groep behoren gezamenlijk, ten hoogste € 10.000.000 aan subsidie verleend.

Artikel 3.9.4a. In aanmerking komende kosten

Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.9.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt de subsidieplafonds op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.9.6. Realisatietermijn

  • 2 De minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, op verzoek met ten hoogste twee jaar verlengen indien sprake is van een technisch ontwikkelingsproject met een certificeringstraject.

Artikel 3.9.7. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 150.000;

    • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger het ontwikkelingsproject en de daarop volgende fase van commercialisatie kan financieren;

    • c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger een ontwikkelingsproject zowel in technische als in economische zin tot een succes zal kunnen maken;

    • d. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger de subsidie terug kan betalen binnen de in artikel 3.9.8, vijfde lid, genoemde periode;

    • e. van het ontwikkelingsproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 3.9.8. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht de verstrekte subsidie volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema terug te betalen aan de minister.

  • 2 De subsidieontvanger is verplicht over het uitstaande saldo, met uitzondering van de opslag, aan de minister jaarlijks een bij de beschikking tot subsidieverlening, overeenkomstig artikel 3.9.9, bepaald rentepercentage te betalen, dat op een ontwikkelingsproject van toepassing blijft tot aan de betalingsverplichtingen geheel is voldaan.

  • 3 De rente wordt aan het eind van elk kalenderjaar rentedragend bij het uitstaande saldo bijgeschreven.

  • 4 Onverminderd het tweede lid, is de subsidieontvanger eenmalig verplicht om aan de minister een bij de beschikking tot subsidieverlening, overeenkomstig artikel 3.9.9, bepaald opslagpercentage te betalen over het bedrag dat is uitbetaald als subsidie in de vorm van krediet. De opslag wordt aan het eind van het kalenderjaar waarin de subsidie is vastgesteld, bij het uitstaand saldo bijgeschreven.

  • 5 De subsidieontvanger is verplicht het uitstaande saldo binnen 10 jaar na vaststelling van de subsidie aan de minister te betalen.

Artikel 3.9.9. Rente en opslag

Het rentepercentage, bedoeld in artikel 3.9.8, tweede lid, en het percentage van de opslag, worden jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten.

Artikel 3.9.10. Versnelde aflossing

De minister kan besluiten dat de verstrekte subsidie in de vorm van krediet versneld of in een keer terugbetaald wordt, indien:

  • a. de aandelen van de subsidieontvanger worden vervreemd;

  • b. de resultaten van het project geheel of gedeeltelijk worden vervreemd.

Artikel 3.9.11. Verhoging subsidie

  • 1 Indien ontheffing is verleend op basis van artikel 37, derde lid, van het besluit, kan de minister op aanvraag van de subsidieontvanger het bedrag van een eerder voor een ontwikkelingsproject verleende subsidie verhogen tot maximaal het bedrag dat voor dat ontwikkelingsproject kan worden verkregen.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt volgens eenzelfde procedure en volgens dezelfde criteria behandeld als een eerste aanvraag om subsidie voor een ontwikkelingsproject.

Artikel 3.9.12. Evaluatieverplichting

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde ontwikkelingsproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.9.13. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9.2 ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de gegevens over het plan, waaronder de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de start- en einddatum, de totale kosten en de omvang van de gevraagde subsidie;

    • d. een businessplan, een projectplan en een financieel plan;

    • e. de meest recente jaarrekening en openingsbalans.

  • 3 De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 3.9.2 bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie.

Artikel 3.9.14. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.9.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.9.15. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.10. Seed capital technostarters

§ 3.10.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.10.1. Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • achtergestelde vordering: vordering van een startersfonds ten laste van een technostartersvennootschap:

      • a. die het startersfonds heeft verkregen door in het kader van een participatie aan de technostartersvennootschap geld ter leen te verstrekken;

      • b. die met instemming van de crediteur een lagere rang inneemt dan alle andere, niet achtergestelde vorderingen op de debiteur als bedoeld in artikel 277, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

      • c. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening eerst verplicht is rente en aflossing te betalen nadat alle andere op dat moment bestaande niet achtergestelde vorderingen op de debiteur zijn voldaan;

      • d. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;

    • beheerskosten: alle kosten die een startersfonds maakt voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties, met inbegrip van de kosten van begeleiding van technostartersvennootschappen, uitgezonderd de verkrijgingprijs van de participaties;

    • converteerbare lening: geldlening, steeds resulterend in een achtergestelde vordering, van het startersfonds aan een technostartersvennootschap die door het startersfonds geconverteerd kan worden in aandelen in het kapitaal van de technostartersvennootschap;

    • deep tech technostarter: technostarter gericht op sleuteltechnologieën, wiens onderneming producten, processen of diensten ontwikkelt, verkoopt en levert, die zijn gebaseerd op een onderscheidende technische vinding met sector overstijgende toepassingsmogelijkheden die in potentie een oplossing voor complexe maatschappelijke, wetenschappelijke of technische vraagstukken biedt, en die voortkomen uit technologische vooruitgang of nieuw wetenschappelijk inzicht en unieke kennis;

    • desinvesteringsperiode: periode waarbinnen het startersfonds de participaties vervreemdt of overdraagt;

    • eerste commerciële verkoop: eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;

    • eHealth technostarter: technostarter wiens onderneming producten, processen of diensten verkoopt en levert, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische of creatieve vinding of een nieuwe toepassing van bestaande technologie onderscheidenlijk van een bestaande creatieve vinding onder meer op het gebied van ICT om gezondheid en gezondheidszorg te ondersteunen of te verbeteren, en die bijdragen aan zelfregie, zelfredzaamheid of zelfzorg van de patiënt;

    • eigen bijdragen: particuliere geldelijke middelen die direct of indirect door de fondspartijen in een startersfonds zijn ingebracht en die door het startersfonds daadwerkelijk zijn of worden gebruikt voor het verkrijgen van participaties;

    • fondsbeheerder: feitelijke uitvoerder van een fondsplan, zijnde het startersfonds of een door het startersfonds daartoe gecontracteerde derde;

    • fondspartij: investeerder die eigen bijdragen inbrengt in een startersfonds en die tevens samen met de andere fondspartijen als direct of indirect aandeelhouder, hoofdelijk aansprakelijk vennoot, lid of oprichter een belang heeft in het startersfonds;

    • fondsperiode: de periode bestaande uit de investeringsperiode en de desinvesteringsperiode, welke periodes gezamenlijk gelijk staan aan de looptijd van de lening van de Staat aan het startersfonds;

    • fondsplan: plan van een startersfonds tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten die bestaan uit het verkrijgen, beheren en beëindigen van participaties en het begeleiden van de desbetreffende technostartersvennootschappen;

    • informal investor: een particulier die, al dan niet via een kapitaalvennootschap waarvan hij enig aandeelhouder is, voor eigen rekening en risico participeert en investeert in ondernemingen;

    • inkomsten: alle op geld waardeerbare voordelen die een startersfonds heeft verkregen uit een participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen de participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de technostartersvennootschap is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering;

    • investeringsbudget: geldelijke middelen die een startersfonds beschikbaar heeft of zal hebben en die bestemd zijn om de verkrijgingprijs van participaties te voldoen, bestaande uit de optelsom van de eigen bijdragen en het maximale bedrag van de geldlening, bedoeld in artikel 3.10.2, vierde lid;

    • investeringsperiode: periode gedurende welke een startersfonds activiteiten verricht ter verkrijging van nieuwe participaties;

    • participatie: risicokapitaal in de vorm van:

      • a. aandelen in het kapitaal van een technostartersvennootschap die het startersfonds rechtstreeks van de technostartersvennootschap heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen in geld, of door omzetting van een converteerbare lening,

      • b. aandelen in het kapitaal van een technostartersvennootschap als bedoeld onder a in combinatie met een achtergestelde vordering, of

      • c. een uit een converteerbare lening voortvloeiende achtergestelde vordering;

    • referentierente: referentiepercentage als bedoeld in de Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU 2008, C14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland, en vermeerderd met 4 procentpunt;

    • risicokapitaal: risicofinancieringsinvestering als bedoeld in artikel 21, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • startersfonds:

      • a. kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie;

      • b. die blijkens de akte waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst waarbij hij is ingesteld, uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan technostartersvennootschappen teneinde winst te behalen, en

      • c. waarin ten minste drie fondspartijen deelnemen respectievelijk samenwerken zonder dat twee of drie van hen tot dezelfde groep behoren en zonder dat één van hen een economisch of juridisch meerderheidsbelang in het fonds heeft;

    • technostarter: rechtspersoon die een onderneming drijft die:

      • a. ten tijde van de eerste participatie op grond van deze titel minder dan zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop actief is op een producten- of dienstenmarkt;

      • b. voldoet aan de definitie van niet-beursgenoteerde kmo, bedoeld in artikel 2, onderdelen 2 en 76, en bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening; en

      • c. hetzij voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen – verkoopt en levert, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe toepassing van bestaande technologie,

      • d. hetzij deel uitmaakt van één van de creatieve sectoren en voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen – verkoopt en levert, die zijn gebaseerd op een nieuwe creatieve vinding of op een nieuwe toepassing van een bestaande creatieve vinding;

    • technostartersvennootschap: een technostarter die

      • a. een onderneming drijft in de vorm van een kapitaalvennootschap of in de vorm van een vennootschap met een afgescheiden vermogen waarin door een startersfonds een participatie verkregen kan worden, en

      • b. zijn primaire bedrijfsactiviteiten in Nederland uitvoert,

      behoudens voor zover de onderneming behoort tot de economische sectoren van landbouw, visserij, aquacultuur of scheepsbouw of tot de EGKS-sectoren;

    • verkrijgingprijs: deel van het investeringsbudget waarvoor een startersfonds een participatie heeft verkregen.

  • 2 Voor de toepassing van deze titel wordt als financier aangewezen een startersfonds.

§ 3.10.2. Seed capital startersfondsen

Artikel 3.10.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een startersfonds voor het uitvoeren van een fondsplan.

  • 2 Indien sprake is van een specifieke openstelling voor fondsplannen voor eHealth technostarters, verstrekt de minister op aanvraag subsidie aan een startersfonds voor het uitvoeren van een fondsplan, waarbij minimaal 50 procent van het investeringsbudget bestemd is voor het verkrijgen van participaties in eHealth technostarters.

  • 3 Indien sprake is van een specifieke openstelling voor fondsplannen voor deep tech technostarters, verstrekt de Minister op aanvraag subsidie aan een startersfonds voor het uitvoeren van een fondsplan, waarbij minimaal 75 procent van het investeringsbudget bestemd is voor het verkrijgen van participaties in deep tech technostarters.

  • 4 De subsidie wordt verleend in de vorm van een geldlening.

  • 5 De beschikking tot verlening van een subsidie kan worden verleend onder voorwaarden die zijn gericht op het wegnemen of beperken van risico’s die aan de subsidieverstrekking, bedoeld in het eerste en tweede lid, verbonden kunnen zijn.

Artikel 3.10.3. Subsidievoorwaarden

  • 1 In de overeenkomst van geldlening wordt bepaald dat:

    • a. de financier een deel van de inkomsten uit participaties overboekt aan de minister;

    • b. de financier geen andere activiteiten verricht dan de uitvoering van het fondsplan.

  • 2 In de overeenkomst van geldlening kunnen bepalingen worden opgenomen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 3.10.4. Hoogte subsidie

De geldlening die op grond van de overeenkomst van geldlening ten hoogste kan worden geleend, bedraagt 50 procent van het investeringsbudget, doch ten hoogste € 12.000.000 per subsidieontvanger.

Artikel 3.10.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.10.6. Adviescommissie

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vier en ten hoogste negen leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 3.10.7. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. onvoldoende aannemelijk is dat de financier gedurende de fondsperiode daadwerkelijk beschikt over de middelen die de financier aan het investeringsbudget bijdraagt of over de middelen ter dekking van de beheerskosten;

    • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer hiervan op een wijze zoals bij participatiefondsen gebruikelijk is;

    • c. een fondsplan niet is gebaseerd op de uitgangspunten dat:

      • 1°. een financier participaties verkrijgt gedurende een investeringsperiode van ten hoogste zes jaar, en deze uiterlijk zes jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemdt;

      • 2°. de totale verkrijgingprijs van de participaties die gedurende de fondsperiode in één technostartersvennootschap wordt geïnvesteerd, ten minste € 100.000 en ten hoogste € 5.000.000 bedraagt;

      • 3°. de gemiddelde totale verkrijgingprijs van de participaties die een financier gedurende de investeringsperiode per technostartersvennootschap investeert, over alle technostartersvennootschappen genomen ten hoogste € 2.500.000 bedraagt;

      • 4°. de middelen die door een financier over een periode van twaalf maanden aan een technostartersvennootschap worden verstrekt ten hoogste € 2.500.000 bedragen;

      • 5°. de beheerskosten jaarlijks ten hoogste 5 procent bedragen van het investeringsbudget;

      • 6°. de fondsbeheerder voor zijn werkzaamheden een beloning verkrijgt die afhankelijk is van zijn individuele prestatie;

      • 7°. de relatieve omvang van achtergestelde vorderingen zodanig wordt beperkt dat aan het einde van de fondsperiode ten hoogste 50 procent van het totaal van de verkrijgingsprijzen van alle participaties betrekking heeft op achtergestelde vorderingen;

      • 8°. voor achtergestelde vorderingen een rente wordt bedongen die ten minste gelijk is aan de referentierente;

      • 9°. de participaties verkregen worden in technostartersvennootschappen waarvan de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven ten minste redelijk zijn;

      • 10°. bij de beslissing van de financier inzake de verkrijging van een participatie rekening wordt gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende technostartersvennootschap;

      • 11°. de participaties verkregen worden in technostartersvennootschappen waaraan niet eerder door een participatiemaatschappij risicokapitaal is verstrekt, behoudens indien:

        • deze participatiemaatschappij een financier is en voor zover het totaal aan verkrijgingsprijzen van de participaties die alle financiers gezamenlijk in de technostartersvennootschap investeren, niet boven € 5.000.000 uitkomt;

        • deze participatiemaatschappij naar het oordeel van de Minister niet in staat is nieuwe participaties in de technostartersvennootschap te verkrijgen, voor zover als gevolg van de nieuwe participatie door het startersfonds het totaal aan risicokapitaal dat verstrekt is aan de technostartersvennootschap door alle participatiemaatschappijen en de financier gezamenlijk, niet boven € 5.000.000 uitkomt, of

        • deze participatiemaatschappij een informal investor is;

      • 12°. de financier uitsluitend vervolginvesteringen doet in een technostarter, indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 21, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en, ingeval de desbetreffende technostarter ten tijde van de vervolginvestering zeven jaar of langer na de eerste commerciële verkoop actief is op een producten- of dienstenmarkt, de financier tevens het minimale particuliere deelnemingspercentage, opgenomen in artikel 21, twaalfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bereikt, overeenkomstig artikel 21, twaalfde en dertiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d. het fondsplan onvoldoende is onderbouwd;

    • e. onvoldoende vertrouwen bestaat dat het fondsplan naar behoren wordt uitgevoerd;

    • f. de belangen van de Staat kunnen worden geschaad.

  • 3 Indien een starterfonds een aanvraag die betrekking heeft op het uitvoeren van een fondsplan voor eHealth technostarters, onder zowel een generieke openstelling voor fondsplannen voor technostarters als onder een gelijktijdige specifieke openstelling voor fondsplannen voor eHealth technostarters heeft ingediend, en dit fondsplan op basis van de rangschikking en hoogte van het subsidieplafond bij beide openstellingen in aanmerking komt voor subsidiëring, beslist de minister afwijzend op de aanvraag onder de generieke openstelling.

Artikel 3.10.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger, naarmate:

    • a. de aanvrager meer kan steunen op relevante ervaring en deskundigheid. Dit blijkt uit:

      • 1°. de ervaring en deskundigheid van management en direct betrokkenen op financieel gebied;

      • 2°. de ervaring en deskundigheid van management en direct betrokkenen met betrekking tot business aspecten van technostarters;

      • 3°. de omvang en toegevoegde waarde van relatienetwerk;

      • 4°. de diversiteit in de samenstelling van het fondsmanagement;

    • b. het fondsplan doelmatiger is ingericht en meer bijdraagt aan de opbouw van succesvolle ondernemingen door technostartervennootschappen. Dit blijkt uit:

      • 1°. de kwaliteit van het plan en de mate van zekerheid dat het plan ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd;

      • 2°. de prijskwaliteitsverhouding en efficiency;

      • 3°. het financieel-economisch rendement;

    • c. het fondsplan effectiever is in relatie tot de doelstelling van de regeling. Dit blijkt uit:

      • 1°. de mate van maatschappelijk rendement;

      • 2°. de mate waarin het fondsplan vernieuwend is.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 3.10.9. Termijn voor sluiten overeenkomst

De in artikel 30, eerste lid, van het besluit genoemde termijn waarbinnen een overeenkomst tot stand moet zijn gekomen, kan, indien dit naar het oordeel van de minister redelijkerwijs geoorloofd is, met maximaal acht weken verlengd worden.

Artikel 3.10.10. Vergoeding

  • 1 De vergoeding, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit, verschilt al naar gelang de inkomsten door de financier worden ontvangen in één van de volgende perioden:

    • a. periode A: vanaf het tot stand komen van deze overeenkomst van geldlening totdat het totaal van de door de financier uit de participaties verkregen inkomsten na aftrek van het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan de eigen bijdragen voor de verkregen participaties, gemeten aan het einde van de fondsperiode;

    • b. periode B: vanaf het einde van periode A totdat het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan het totaal op grond van de overeenkomst van lening opgenomen bedrag, gemeten aan het einde van de fondsperiode;

    • c. periode C: vanaf het einde van periode B tot het einde van de fondsperiode.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit, bedraagt:

    • a. in periode A: 20 procent van de inkomsten;

    • b. in periode B: 50 procent van de inkomsten;

    • c. in periode C: 20 procent van de inkomsten.

    De percentages, bedoeld in de onderdelen a, b en c, worden naar rato verlaagd, indien de geldlening minder dan de helft van het investeringsbudget uitmaakt.

  • 3 De minister kan de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, per periode A, B en C, afwijkend vaststellen, indien de financier in strijd heeft gehandeld met hetgeen in deze regeling of in de overeenkomst tot geldlening, bedoeld in artikel 3.10.3, is bepaald.

Artikel 3.10.11. Modelovereenkomst

Het model voor een overeenkomst van geldlening is opgenomen in bijlage 3.10.1.

Artikel 3.10.12. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.10.2, eerste en tweede lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.10.2, eerste en tweede lid, ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een fondsplan, inclusief de start- en einddatum en de omvang van de gevraagde subsidie;

    • d. een financieel plan, waaronder de investeringsbegroting en een begroting van de beheerskosten;

    • e. bewijsstukken, waaruit blijkt dat de aanvrager financiële toezeggingen heeft verkregen ter hoogte van minimaal vijftig procent van de som van de eigen bijdragen en de beheerskosten; en

    • f. de juridische documentatie van het startersfonds.

§ 3.10.3. Seed business angel fondsen

Artikel 3.10.12a. Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • eigen bijdragen: geldelijke middelen, met een minimum van € 100.000 per fondspartij, die door de fondspartijen in een seed business angel fonds zijn ingebracht en die door het seed business angels fonds daadwerkelijk zijn of worden gebruikt voor het verkrijgen van participaties;

    • fondspartij: investeerder die eigen bijdragen inbrengt in een seed business angel fonds en die tevens samen met ten minste één andere fondspartij als aandeelhouder, hoofdelijk aansprakelijk vennoot, lid of oprichter een belang heeft in het seed business angel fonds;

    • seed business angel fonds:

      • a. kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie,

      • b. die blijkens de akte waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst waarbij hij is ingesteld uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan technostartersvennootschappen teneinde winst te behalen, en

      • c. waarin ten minste twee fondspartijen die informal investor zijn deelnemen respectievelijk samenwerken, zonder dat zij tot dezelfde groep behoren en zonder dat één van hen een economisch of juridisch meerderheidsbelang in het fonds heeft.

  • 2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder startersfonds: seed business angel fonds.

  • 3 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als financier aangewezen een seed business angel fonds.

Artikel 3.10.12b. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een seed business angel fonds voor het uitvoeren van een fondsplan.

  • 2 De subsidie wordt verleend in de vorm van een geldlening.

  • 3 De beschikking tot verlening van een subsidie kan worden verleend onder voorwaarden die zijn gericht op het wegnemen of beperken van risico’s die aan de subsidieverstrekking, bedoeld in het eerste lid, verbonden kunnen zijn.

Artikel 3.10.12c. Subsidievoorwaarden en zekerheidsstelling

  • 1 De subsidievoorwaarden uit artikel 3.10.3 zijn van overeenkomstige toepassing op een seed business angel fonds.

  • 2 In de overeenkomst van geldlening wordt bepaald dat de financier tot zekerheid van nakoming van het in die overeenkomst bepaalde aan de Staat een pandrecht verstrekt op de aandelen en achtergestelde vorderingen die in het kader van een participatie zijn verkregen.

Artikel 3.10.12d. Subsidievoorwaarde

De geldlening die op grond van de overeenkomst van geldlening ten hoogste kan worden geleend, bedraagt maximaal 50 procent van het investeringsbudget.

Artikel 3.10.12e. Maximum subsidiebedrag

Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 1.000.000 per subsidieontvanger.

Artikel 3.10.12f. Adviescommissie

  • 2 De afvaardiging, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit drie leden.

Artikel 3.10.12g. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. onvoldoende aannemelijk is dat de financier gedurende de fondsperiode daadwerkelijk beschikt over de middelen die de financier aan het investeringsbudget bijdraagt of over de middelen ter dekking van de beheerskosten;

    • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer hiervan op een wijze zoals bij participatiefondsen gebruikelijk is;

    • c. een fondsplan niet is gebaseerd op de uitgangspunten dat:

      • 1.° een financier participaties verkrijgt gedurende een investeringsperiode van ten hoogste zes jaar, en deze uiterlijk zes jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemdt;

      • 2.° de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de fondsperiode in één technostartersvennootschap wordt geïnvesteerd, ten minste € 50.000 en ten hoogste € 500.000 bedraagt;

      • 3.° de gemiddelde totale verkrijgingsprijs van de participaties die een financier gedurende de investeringsperiode per technostartersvennootschap investeert, over alle technostartersvennootschappen genomen ten hoogste € 350.000 bedraagt;

      • 4.° de relatieve omvang van achtergestelde vorderingen zodanig wordt beperkt dat aan het eind van de fondsperiode ten hoogste 25 procent van het totaal van de verkrijgingsprijzen van alle participaties betrekking heeft op achtergestelde vorderingen;

      • 5.° voor achtergestelde vorderingen een rente wordt bedongen die ten minste gelijk is aan de referentierente;

      • 6.° de participaties verkregen worden in technostartersvennootschappen waarvan de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven ten minste redelijk zijn;

      • 7.° de participaties verkregen worden in meerdere, van elkaar onafhankelijke technostartersvennootschappen;

      • 8.° bij de beslissing van de financier inzake de verkrijging van participaties rekening wordt gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende technostartersvennootschap;

      • 9.° de participaties verkregen worden in technostartersvennootschappen waaraan niet eerder door een andere participatiemaatschappij risicokapitaal is verstrekt, behoudens indien:

        • deze participatiemaatschappij een ander seed business angel fonds is en voor zover het totaal aan verkrijgingsprijzen van de participaties die de seed business angel fondsen gezamenlijk in de technostarter investeren niet boven de € 500.000 uitkomt;

        • deze participatiemaatschappij, niet zijnde een financier, risicokapitaal voor Proof of Concept doeleinden heeft verstrekt; of

        • deze participatiemaatschappij een informal investor is;

      • 10°. de financier uitsluitend vervolginvesteringen doet in een technostarter, indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 21, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en, ingeval de desbetreffende technostarter ten tijde van de vervolginvestering zeven jaar of langer na de eerste commerciële verkoop actief is op een producten- of dienstenmarkt, de financier tevens het minimale particuliere deelnemingspercentage, opgenomen in artikel 21, twaalfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bereikt, overeenkomstig artikel 21, twaalfde en dertiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d. het fondsplan onvoldoende is onderbouwd;

    • e. het fondsplan onvoldoende bijdraagt aan de opbouw van succesvolle ondernemingen door technostartersvennootschappen;

    • f. het fondsplan onvoldoende doelmatig is ingericht;

    • g. onvoldoende vertrouwen bestaat dat het fondsplan naar behoren wordt uitgevoerd;

    • h. de aanvrager onvoldoende relevante ervaring of deskundigheid heeft;

    • i. de gedragslijn, bedoeld in artikel 3.10.12k, tweede lid, onvoldoende vertrouwen geeft dat hiermee belangenverstrengeling voorkomen kan worden;

    • j. de belangen van de Staat kunnen worden geschaad.

Artikel 3.10.12h. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.10.12ha. Termijn voor sluiten overeenkomst

De in artikel 30, eerste lid, van het besluit genoemde termijn waarbinnen een overeenkomst tot stand moet zijn gekomen, kan, indien dit naar het oordeel van de minister redelijkerwijs geoorloofd is, met maximaal acht weken verlengd worden.

Artikel 3.10.12i. Vergoeding

Artikel 3.10.10 is van overeenkomstige toepassing op een seed business angel fonds.

Artikel 3.10.12k. Informatieverplichtingen

  • 2 In aanvulling op het eerste lid gaat de aanvraag voor subsidie vergezeld van een op schrift gestelde gedragslijn van het seed business angel fonds, waarin is opgenomen hoe het ontstaan van belangenverstrengeling wordt voorkomen en welke maatregelen in dit verband getroffen worden.

§ 3.10.4. Slotbepalingen

3.10.12l. Evaluatieverplichting

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en effecten van de door hem op grond van deze titel uitgevoerde activiteiten, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de dag, waarop subsidie wordt vastgesteld.

Artikel 3.10.13

De subsidie, bedoeld in artikel 3.10.2 en artikel 3.10.12b, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.10.13a. Overgangsrecht

  • 2 Op verzoek van een startersfonds als bedoeld in het eerste lid kan de overeenkomst van geldlening worden aangepast overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 3.10.1, indien de aanpassing heeft plaatsgevonden binnen vier maanden na het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing met betrekking tot het bepaalde in bijlage 3.10.1, artikel 5, eerste lid, onderdeel c.

  • 4 Voor een startersfonds waaraan op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling seed capital technostarters, zoals die gold voor 1 januari 2009, een subsidie is verstrekt en waarvoor de overeenkomst tot geldlening, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van die regeling nog geldig is, kan de overeenkomst tot geldlening op verzoek van het startersfonds worden aangepast overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 3.10.1, indien de aanpassing heeft plaatsgevonden binnen vier maanden na de inwerkingtreding van de regeling van de Minister van Economische Zaken van 4 september 2014, tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met het opnemen van een overgangsbepaling in titel 3.10 (Stcrt. 2014, 25439).

Artikel 3.10.13b. Vervalbepaling deep tech technostarter

Met ingang van 1 mei 2025:

  • a. vervalt in artikel 3.10.1 de begripsbepaling deep tech technostarter;

  • b. wordt in de begripsbepaling investeringsbudget ‘artikel 3.10.2, vierde lid’ vervangen door ‘artikel 3.10.2, derde lid’;

  • c. vervalt artikel 3.10.2, derde lid, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid;

  • d. vervalt dit artikel.

Artikel 3.10.14. Vervaltermijn

Deze titel, bijlage 3.10.1 en bijlage 3.10.2 vervallen met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.11. Borgstelling MKB-kredieten

Artikel 3.11.1. Begripsomschrijvingen

  • 1 Voor de toepassing van deze titel wordt als financier aangewezen een bank en een door de minister aangewezen kredietverstrekker.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 3.11.2, derde lid, wordt als financier aangewezen een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen en een door de minister aangewezen, op Bonaire, Sint Eustatius of Saba gevestigde, kredietverstrekker.

Artikel 3.11.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan:

    • a. een bank voor het sluiten van kredietovereenkomsten met MKB-ondernemers die betrekking hebben op bedrijfsborgstellingskredieten;

    • b. een door de minister aangewezen kredietverstrekker, als bedoeld in artikel 3.11.1, eerste lid, voor het sluiten van kredietovereenkomsten met MKB-ondernemers die betrekking hebben op bedrijfsborgstellingskredieten.

  • 2 De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een borgstelling voor de terugbetaling van een krediet dat de financier op grond van een kredietovereenkomst aan een MKB-ondernemer heeft verstrekt voor de duur van de kredietovereenkomst.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid kan de minister ook subsidie verstrekken aan:

    • a. een kredietinstelling als bedoeld in artikel 3.11.1, tweede lid, voor het sluiten van kredietovereenkomsten met MKB-ondernemers die gevestigd zijn in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, die betrekking hebben op bedrijfsborgstellingskredieten;

    • b. een door de minister aangewezen kredietverstrekker als bedoeld in artikel 3.11.1, tweede lid, voor het sluiten van kredietovereenkomsten met MKB-ondernemers die gevestigd zijn in het openbaar lichaam Bonaire Sint Eustatius of Saba, die betrekking hebben op bedrijfsborgstellingskredieten. Artikel 3.11.4, eerste lid, onderdeel a, onder 1, is niet van toepassing op de in dit lid bedoelde MKB-ondernemers.

Artikel 3.11.3. Afwijzingsgronden

  • 1 Voor subsidie komt niet in aanmerking een financier die een kredietovereenkomst sluit met een MKB-ondernemer die:

    • a. een onderneming in stand houdt waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer is verkregen, of, indien de onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:

      • 1°. de uitoefening van het bank, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren van een of meer andere ondernemingen of

      • 2°. het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen van onroerende zaakprojecten;

    • b. een aanbieder is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg;

    • c. een onderneming in stand houdt die actief is in:

      • 1°. de sector visserij en aquacultuur;

      • 2°. de primaire productie van landbouwproducten, of

      • 3°. de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de situaties, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de algemene de-minimisverordening;

    • d. een onderneming in stand houdt:

      • 1°. waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt, of

      • 2°. die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een financier die een kredietovereenkomst sluit met een MKB-ondernemer die actief is in een van het toepassingsgebied van de algemene de-minimisverordening uitgesloten sector, bedoeld in het eerste lid, onder c, wel voor subsidie in aanmerking komen, indien:

    • a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten verricht die onder de algemene de-minimisverordening vallen, en

    • b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting oplegt dat:

      • 1°. de MKB-ondernemer de verleende subsidie uitsluitend zal gebruiken voor de financiering van activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied van de algemene de-minimisverordening vallen;

      • 2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van de algemene de-minimisverordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.

  • 3 Geen subsidie wordt verleend voor activiteiten die direct verband houden met:

    • 1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;

    • 2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of

    • 3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer.

Artikel 3.11.4. Provisie

  • 1 Voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer dan wel een innovatieve MKB-ondernemer bedraagt het tarief, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, eenmalig:

    • a. 3,90 procent respectievelijk 5,55 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van niet langer dan twee jaar;

    • b. 4,25 procent respectievelijk 6,10 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan twee jaar, maar niet langer dan zes jaar, en

    • c. 5,85 procent respectievelijk 8,35 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar niet langer dan twaalf jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan in een kredietovereenkomst waarvoor op of na 1 januari 2017 een aanvraag als bedoeld in artikel 3.11.2 wordt ingediend, worden gekozen voor een gespreide provisiebetaling, indien deze keuze betrekking heeft op alle bedrijfsborgstellingskredieten die onder de overeenkomst van borgtocht vallen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, bedraagt het tarief voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer die een groene investering doet, eenmalig:

    • a. 2 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van niet langer dan zes jaar; en

    • b. 3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar niet langer dan twaalf jaar.

  • 4 Voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer dan wel een innovatieve MKB-ondernemer bestaat de gespreide provisie, bedoeld in het tweede lid, uit:

    • a. een afsluitprovisie van 2,35 procent respectievelijk 3,35 procent voor de afsluiting van de kredietovereenkomst, en

    • b. een jaarlijkse provisie van 0,68 procent respectievelijk 1,03 procent van de door de minister actueel geregistreerde borgstellingsstand op 1 januari van ieder kalenderjaar na de afsluiting van de kredietovereenkomst.

  • 5 Indien het bedrijfsborgstellingskrediet waar de overeenkomst van borgtocht betrekking op heeft voor het einde van de bij de afsluiting van de kredietovereenkomst overeengekomen looptijd is afgelost, bedraagt de hoogte van de te betalen resterende provisie de som van de gespreide provisie die voor de resterende looptijd betaald had moeten worden.

Artikel 3.11.5. Adviescommissie

  • 1 Er is een Adviescommissie Borgstelling MKB-kredieten die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een bedrijfsborgstellingsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 22 en 24 van het besluit.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vier en ten hoogste zeven leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 3.11.6. Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond voor banken en kredietinstellingen in de zin van de Wet financiële markten BES door vaststelling van een maximumbedrag per bank respectievelijk kredietinstelling die zich bij de minister hebben aangemeld.

  • 2 De minister stelt het maximumbedrag per financier, als bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 februari van elk kalenderjaar ambtshalve vast voor het voorgaande kalenderjaar.

  • 3 De minister verdeelt het subsidieplafond voor de door de minister aangewezen kredietverstrekkers, als bedoeld in artikel 3.11.1, eerste en tweede lid, op volgorde van binnenkomst van de meldingen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van het model bedrijfsborgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 3.11.3

Artikel 3.11.7. Omvang borgstelling

Er wordt borg gestaan voor 90 procent van het kredietbedrag.

Artikel 3.11.8. Bedrijfsborgstellingsovereenkomst

Artikel 3.11.9. Informatieverplichtingen

Een aanvraag voor een borgstelling als bedoeld in artikel 3.11.2, eerste en derde lid, bevat in ieder geval:

  • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid, het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet;

  • d. een brief van DNB en AFM aan uw organisatie waaruit blijkt dat u aan de door hen gestelde eisen voldoet, dan wel dat deze eisen op u niet van toepassing zijn;

  • e. een ondernemersplan;

  • f. een uittreksel uit het Handelsregister;

  • g. een volledige C.V. van steutelfunctionarissen.

Artikel 3.11.10. Overgangsrecht

  • 1 Op aanvragen om subsidie die voor 1 januari 2015 zijn ingediend en op subsidies die voor die datum zijn verstrekt, blijven de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3, zoals die onmiddellijk voor die datum luidden, van toepassing.

  • 2 Op aanvragen om subsidie die voor 1 juli 2023 zijn ingediend en op subsidies die voor die datum zijn verstrekt, blijven de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3, zoals die onmiddellijk voor die datum luidden, van toepassing.

Artikel 3.11.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.11.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.11.12. Vervaltermijn

Deze titel en de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 vervallen met ingang van 1 juli 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.12. Garantie gericht op financiering met risicokapitaal voor ondernemers (groeifaciliteit)

[Vervallen per 31-12-2024]

Titel 3.13. Garantie ondernemingsfinanciering

Artikel 3.13.1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    fundingkosten: kosten die de bank maakt om geld aan te trekken op de kapitaalmarkt;

    lening: een al dan niet achtergestelde lening van geld door een financier aan een ondernemer, welke lening:

    • a. al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt,

    • b. niet converteerbaar is en

    • c. is afgesloten met de afspraak dat de rente vast is, of een gedeelte van de rente vast is en een gedeelte van de rente flexibel is en gekoppeld is aan Euribor, met het oog op de financiering door deze onderneming van eigen activiteiten;

    liquiditeitsopslag: door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.

  • 2 Voor de toepassing van deze titel wordt als financier aangewezen een bank.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 3.13.2, tweede lid, wordt als financier aangewezen een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen.

Artikel 3.13.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie in de vorm van een garantstelling aan een financier voor de terugbetaling van een lening die de financier op grond van een overeenkomst aan een ondernemer heeft verstrekt voor de duur van de overeenkomst met een maximum van acht jaar.

  • 2 De minister kan ook subsidie in de vorm van een garantstelling verstrekken aan een financier voor de terugbetaling van een lening die de financier op grond van een overeenkomst aan een ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba heeft verstrekt.

Artikel 3.13.3. Uitsluitingen

  • 1 De financier verstrekt geen lening aan een ondernemer wiens activiteiten in overwegende mate betrekking hebben op:

    • a. landbouw, visserij en aquacultuur, met uitzondering van toelevering en dienstverlening;

    • b. onroerend goed voor zover de activiteiten gericht zijn op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerend goed zonder dat er sprake is van significante waardetoevoeging door eigen productieve activiteiten;

    • c. de financiële sector voor zover de ondernemer het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uitoefent, of een participatiemaatschappij heeft;

    • d. de gezondheidszorg, voor zover de onderneming een aanbieder is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg.

Artikel 3.13.4. Omvang garantstelling

  • 1 Er wordt garant gestaan voor 50 procent van het nog niet afgeloste deel van de lening.

  • 2 Indien de financier bij het verkrijgen van een lening een gedeelte daarvan niet onder de garantstelling van de Staat brengt, zijn de bepalingen van deze titel slechts van toepassing op het gedeelte van de verkregen lening dat onder de garantstelling is gebracht.

Artikel 3.13.5. Minimum hoogte lening voor garantstelling

  • 1 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer verstrekte lening niet minder bedraagt dan € 1.500.000.

  • 2 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening tezamen met

    • a. het nog niet afgeloste deel van een of meer leningen of

    • b. een of meer bankgarantiefaciliteiten als bedoeld in artikel 3.14.2

    die door een financier met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan € 150.000.000.

Artikel 3.13.6. Adviescommissie

  • 1 Er is een Adviescommissie Kredietcommissie die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 22 en 24 van het besluit.

  • 2 De commissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden voor aanvragen om garantstelling, bedoeld in artikel 3.13.9.

  • 3 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vier leden.

  • 4 De voorzitter en de andere leden van de commissie worden benoemd voor een termijn van ten hoogste drie jaar.

Artikel 3.13.7. Garantstellingsovereenkomst

In bijlage 3.13.1 is een model opgenomen voor een garantstellingsovereenkomst ten aanzien van leningen.

Artikel 3.13.8. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.13.9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling indien:

  • a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;

  • b. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van het model garantstellingsovereenkomst zoals opgenomen in bijlage 3.13.1;

  • c. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond van de garantstellingsovereenkomst.

Artikel 3.13.10. Provisie

  • 1 Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantie op de verstrekte lening, berekend door alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:

    • a. een kwart procent per jaar voor beheerskosten,

    • b. fundingkosten, vermeerderd met een liquiditeitsopslag en

    • c. de afsluitprovisie.

  • 2 Indien de financier een hogere rating heeft dan A, wordt de liquiditeitsopslag vermeerderd met het verschil tussen het percentage uit de regeling voor staatsgaranties voor de uitgifte van schuldpapier van banken voor banken met een rating A en de werkelijke rating van de financier.

  • 3 Indien de afsluitprovisie meer bedraagt dan 0,5 procent van de lening, wordt het meerdere toegevoegd aan de in het eerste lid, aanhef, genoemde inkomsten.

  • 4 De minister kan een hoger tarief voor de provisie vaststellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat loopt.

Artikel 3.13.11. Informatieverplichtingen

Een aanvraag om een garantstellingsovereenkomst op grond van deze titel, bevat in ieder geval:

  • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid, het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet.

Artikel 3.13.12a. Overgangsrecht

  • 1 Met schriftelijke instemming van een financier zijn de wijzigingen van de artikelen 5, 8, 9, 12, 12a en 13 van bijlage 3.13.1 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) eveneens van toepassing op een garantstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3.13.7, die voor de inwerkingtreding van de voornoemde regeling tot stand is gekomen tussen de betreffende financier en de Staat.

  • 2 Met schriftelijke instemming van een financier is de wijzigingen van artikel 6, vierde lid, van bijlage 3.13.1 ingevolge de Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 23 juni 2022, nr. WJZ/ 22203827, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met de actualisatie van enkele subsidiemodules en de openstelling van subsidiemodule Eurostarsprojecten (Stcrt. 2022, 16518) eveneens van toepassing op een garantstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3.13.7, die voor de inwerkingtreding van de voornoemde regeling tot stand is gekomen tussen de betreffende financier en de Staat.

Artikel 3.13.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 3.13.1 vervallen met ingang van 1 juli 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.13a. Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit

[Vervallen per 01-07-2020]

Titel 3.13b. Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus

[Vervallen per 01-07-2022]

Titel 3.14. Garantstelling gericht op bankgaranties

Artikel 3.14.1. Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • bankgarantie: verplichting van een financier om aan een begunstigde, ten laste van een ondernemer, te behoeve van eigen activiteiten van die ondernemer, een bedrag te betalen, indien de begunstigde aanspraak maakt, uitgezonderd kredietgaranties;

    • bankgarantiefaciliteit: bedrag waarvoor een financier aan een begunstigde ten laste van een ondernemer bankgaranties kan afnemen die onder de garantstelling van de staat kunnen vallen;

    • waarde van een bankgarantie: hoogte van het bedrag waarop maximaal aanspraak kan worden gemaakt onder een afgegeven bankgarantie.

Artikel 3.14.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een financier voor het afgeven van een bankgarantie.

  • 2 De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een garantstelling aan een financier voor de terugbetaling van een vordering die een financier op een ondernemer krijgt uit hoofde van een betaling onder een bankgarantie die een financier op grond van een overeenkomst ten laste van een ondernemer heeft afgegeven voor de duur van minimaal zes maanden en maximaal 8 jaar.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan, indien een bankgarantie geen vaste looptijd heeft en het inroepen daarvan afhankelijk is van het zich voordoen van een bepaalde gebeurtenis, een financier een bankgarantie onder de garantstelling brengen onder de voorwaarde dat de gebeurtenis bij het aangaan van de bankgarantie zich naar verwachting niet meer dan 7 jaar na het afsluiten van de bankgarantiefaciliteit voordoet en dat de begunstigde een provincie, gemeente, openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen of een dienst, instelling of bedrijf van de rijksoverheid is.

  • 4 De garantstelling heeft slechts betrekking op bankgaranties die worden afgegeven nadat de minister desgevraagd een bankgarantiefaciliteit heeft goedgekeurd en voor zover deze faciliteit toereikend en geldig is.

Artikel 3.14.3. Uitsluitingen

  • 1 De financier verstrekt geen bankgarantiefaciliteit aan een ondernemer wiens activiteiten in overwegende mate betrekking hebben op:

    • a. landbouw, visserij en aquacultuur, met uitzondering van toelevering en dienstverlening;

    • b. onroerend goed voor zover de activiteiten gericht zijn op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerend goed zonder dat er sprake is van significante waardetoevoeging door eigen productieve activiteiten;

    • c. de financiële sector voor zover de ondernemer het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uitoefent, of een participatiemaatschappij heeft;

    • d. de gezondheidszorg, voor zover de onderneming een aanbieder is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg.

Artikel 3.14.4. Omvang garantstelling

  • 1 Er wordt garant gestaan voor 50 procent van de waarde van een bankgarantie.

  • 2 Indien de financier bij het afgeven van een bankgarantie een gedeelte daarvan niet onder de garantstelling van de Staat brengt, zijn de bepalingen van deze titel slechts van toepassing op het gedeelte van de afgegeven bankgarantie dat onder de garantstelling is gebracht.

Artikel 3.14.5. Maximum garantstelling

  • 1 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een bankgarantie waarbij de door een financier ten laste van een ondernemer afgegeven bankgarantie niet minder bedraagt dan € 250.000.

  • 2 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een bankgarantie waarbij de aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte bankgarantiefaciliteit tezamen met

    • a. een of meer bankgarantiefaciliteiten, of

    • b. het nog niet afgeloste deel van een of meer leningen als bedoeld in de artikelen 3.13.2, 3.13a.2 en 3.13b.2

    die door een financier met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan € 150.000.000.

Artikel 3.14.6. Adviescommissie

De in artikel 3.13.6, eerste lid, bedoelde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 22 en 24 van het besluit indien met de financier nog geen garantstellingsovereenkomst is gesloten als bedoeld in de titels 3.12 of 3.13 en de afwijzingsgronden voor aanvragen om een bankgarantiefaciliteit, bedoeld in artikel 3.14.9.

Artikel 3.14.7. Garantstellingsovereenkomst

In bijlage 3.14.1 is een model opgenomen voor een garantstellingsovereenkomst ten aanzien van bankgaranties.

Artikel 3.14.8. Verdeling van subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor bankgarantiefaciliteiten op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.14.9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om een bankgarantiefaciliteit indien:

  • a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;

  • b. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3 van het model garantstellingsovereenkomst, met uitzondering van onderdelen f, h en i, zoals opgenomen in bijlage 3.14.1;

  • c. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond van de garantstellingsovereenkomst;

  • d. het bedrag van een bankgarantiefaciliteit minder bedraagt dan € 1.500.000.

Artikel 3.14.10. Provisie

  • 1 De financier is voor het verstrekken van een bankgarantiefaciliteit een eenmalige provisie van 0,25 procent van 50 procent van de bankgarantiefaciliteit verschuldigd.

  • 2 Voor zover de opbrengsten uit de provisie, bedoeld in het eerste lid, die de financier bij de onderneming in rekening brengt voor het verstrekken van de bankgarantiefaciliteit hoger zijn dan 0,5 procent van de bankgarantiefaciliteit, is de financier het meerdere voor 50 procent aan de Staat verschuldigd.

  • 3 Voor zover de opbrengsten uit een eventuele bereidstellingsprovisie die een financier bij een onderneming in rekening brengt over het onbenutte deel van een bankgarantiefaciliteit hoger zijn dan 25 procent van een door een financier aan een onderneming in rekening gebrachte provisie op bankgaranties, is de financier het meerdere voor 50 procent aan de Staat verschuldigd.

  • 4 Het tarief van de periodieke provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantstelling op een afgegeven bankgarantie berekend over de waarde van de afgegeven bankgaranties op de eerste dag van het kwartaal en is gelijk aan de door een financier aan een onderneming in rekening gebrachte provisie over het door de staat gegarandeerde deel van de afgegeven bankgaranties met aftrek van 0,15 procent op jaarbasis als vergoeding voor de financier voor het beheer van de bankgarantiefaciliteit en met een minimum van 0,5 procent op jaarbasis.

  • 5 In afwijking van het vierde lid kan een financier eenmalig en vooraf aangeven de provisie per kwartaal te willen verrekenen op basis van een controleerbare opgave van de provisieberekening op dagbasis.

  • 6 De minister kan een hoger tarief voor de provisie, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, vaststellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat loopt.

Artikel 3.14.11. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om een garantstellingsovereenkomst op grond van deze titel, bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid, het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet.

  • 2 Een aanvraag om een bankgarantiefaciliteit op grond van deze titel, bevat in ieder geval:

    • a. kerngegevens over de financier;

    • b. kerngegevens over de ondernemer;

    • c. een verklaring van de financier dat is voldaan aan de garantstellingsovereenkomst.

Artikel 3.14.12a. Overgangsrecht

  • 1 Met schriftelijke instemming van een financier zijn de wijzigingen van de artikelen 12, 13, 15, 15a en 16 van bijlage 3.14.1 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) eveneens van toepassing op een garantstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3.14.7, die voor de inwerkingtreding van de voornoemde regeling tot stand is gekomen tussen de betreffende financier en de Staat.

  • 2 Met schriftelijke instemming van een financier is de wijzigingen van artikel 10, tweede lid, van bijlage 3.14.1 ingevolge de Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 23 juni 2022, nr. WJZ/ 22203827, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met de actualisatie van enkele subsidiemodules en de openstelling van subsidiemodule Eurostarsprojecten (Stcrt. 2022, 16518) eveneens van toepassing op een garantstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3.14.7, die voor de inwerkingtreding van de voornoemde regeling tot stand is gekomen tussen de betreffende financier en de Staat.

Artikel 3.14.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 3.14.1 vervallen met ingang van 1 juli 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.15. Beter Aanbesteden

[Vervallen per 31-12-2024]

Titel 3.16. Vroegefasefinanciering en haalbaarheidsstudie

§ 3.16.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.16.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • academische innovatieve starter: innovatieve starter van wie de economische activiteiten rechtstreeks en onmiddellijk voortkomen uit onderzoek van een universiteit als bedoeld in artikel 1.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de Bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een onderzoeksorganisatie als bedoeld in artikel 4.1 van het Reglement NWO 2002, een onderzoeksinstituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, het Nederlands Kanker Instituut, het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek te Nijmegen, onderzoekers van de Dubble-bundellijn bij de European Synchrotron Radiation Facility te Grenoble, Frankrijk, het Naturalis Biodiversity Center, of het Advanced Research Centre for NanoLithography, hetgeen blijkt uit een overeenkomst gesloten tussen de innovatieve starter en de desbetreffende universiteit, het desbetreffende academisch ziekenhuis, de desbetreffende onderzoeksorganisatie of het desbetreffende onderzoeksinstituut;

  • financier: een (onderdeel met een afgescheiden boekhouding van een) kapitaalvennootschap, een vennootschap met een afgescheiden vermogen of een rechtspersoon met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die, blijkens de akte waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst waarbij hij is ingesteld, tot doel heeft het op provinciaal niveau verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten;

  • financieringsbudget: geldelijke middelen die een financier beschikbaar heeft of zal hebben en die bestemd zijn voor het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten en voor verrekening van de kosten, bedoeld in artikel 3.16.1h, bestaande uit de provinciale bijdrage en het bedrag van de geldlening, bedoeld in artikel 3.16.1c;

  • financieringsplan: een plan van een financier tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten in verband met de verstrekking van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten;

  • haalbaarheidsstudie TO2-innovatieve starter: samenstel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de commerciële en technische mogelijkheden van de door een TO2-starter voorgenomen activiteiten en de kansen voor de haalbaarheid van een vroegefasetraject;

  • hbo-innovatieve starter: innovatieve starter van wie de economische activiteiten rechtstreeks en onmiddellijk voortkomen uit onderzoek van een hogeschool als bedoeld in artikel 1.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, hetgeen blijkt uit een overeenkomst gesloten tussen de innovatieve starter en de desbetreffende hogeschool;

  • innovatieve starter: innovatieve onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 80, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, die tevens starter is, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van die verordening;

  • kosten: door een financier in verband met de verstrekking van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten te maken kosten, waaronder doch niet beperkt tot kosten voor door een financier in te zetten medewerkers en kosten voor door een financier in te schakelen externe deskundigen, welke kosten marktconform dienen te zijn;

  • rekening: rekening ten name van een financier welke uitsluitend wordt gebruikt voor alle betalingsverkeer dat op welke wijze dan ook verband houdt met het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten;

  • TO2-innovatieve starter: innovatieve starter van wie de economische activiteiten rechtstreeks en onmiddellijk voortkomen uit onderzoek van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, de Stichting Deltares, de Stichting Wageningen Research, de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland, de Stichting Maritiem Research Instituut Nederland of de Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, hetgeen blijkt uit een overeenkomst gesloten tussen de innovatieve starter en de desbetreffende onderzoeksinstelling;

  • toekomstige investeerder: persoon die in het kader van een vernieuwingsfasetraject of een vroegefasetraject van plan is na uitvoering van het vernieuwingsfaseplan of het vroegefaseplan aan de aanvrager van de subsidie financiering te verstrekken voor een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag van de maximale hoofdsom, bedoeld in de artikelen 3.16.3, 3.16.8 en 3.16.13, voor de fase na de vernieuwingsfase of de vroegefase;

  • vernieuwingsfaseplan: document waarin wordt uiteengezet op welke wijze en op welke termijn de MKB-ondernemer door experimentele ontwikkeling komt tot de ontwikkeling of de verdere ontwikkeling van een product, proces of dienst op basis waarvan de toekomstige investeerder definitief kan besluiten tot financiering van het vervolgtraject;

  • vernieuwingsfasetraject: samenhangend geheel van activiteiten beschreven in het vernieuwingsfaseplan;

  • vroegefaseplan: document waarin:

    • a. de aanvrager van de subsidie uiteenzet op welke wijze en op welke termijn een uitvinding, een resultaat van een onderzoek, een idee of een concept zo kan worden ontwikkeld dat de toekomstige investeerder in staat is te besluiten tot de voorgenomen financiering, of;

    • b. indien het gaat om een uiteenzetting van een academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter, de vragen van toekomstige financiers omtrent de ontwikkeling worden beantwoord zodat de toekomstige financiers over financiering kunnen besluiten;

  • vroegefasetraject: samenhangend geheel van activiteiten beschreven in het vroegefaseplan.

Artikel 3.16.1a. Adviescommissie vroegefasefinanciering MKB-ondernemers en innovatieve starters

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste twintig leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste twee jaar benoemd.

Artikel 3.16.1b. Adviescommissie vroegefasefinanciering academische innovatieve starters, hbo-innovatieve starters en TO2-innovatieve starters

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste twintig leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste twee jaar benoemd.

§ 3.16.1a. Regionale financier

Artikel 3.16.1c. Subsidieverstrekking

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie in de vorm van een geldlening aan een financier voor het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers, uitgezonderd MKB-ondernemers die werkzaam zijn in de visserij- en aquacultuursector, of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten en voor verrekening van de kosten, bedoeld in artikel 3.16.1h.

Artikel 3.16.1d. Subsidieomvang

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 50 procent van het financieringsbudget, doch ten minste € 1.000.000 en ten hoogste € 5.000.000 per subsidieontvanger.

  • 2 Het resterende financieringsbudget van ten minste 50 procent wordt door provinciale overheden ingebracht.

Artikel 3.16.1e. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat provinciale overheden het resterende financieringsbudget van ten minste 50 procent daadwerkelijk inbrengen;

  • b. indien een financieringsplan zich onvoldoende aantoonbaar richt op het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten;

  • c. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat een financier de capaciteiten heeft voor het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten en voor het beheer hiervan;

  • d. indien door een financier onvoldoende de term ‘vroegefasefinanciering’ wordt gehanteerd;

  • e. indien een financieringsplan onvoldoende aandacht besteedt aan het converteren van geldleningen gericht op het mogelijk maken van vervolgfinanciering;

  • f. indien een financieringsplan niet is gebaseerd op de uitgangspunten dat:

    • 1°. geldleningen die worden verstrekt aan MKB-ondernemers, gelijk zijn aan:

      • i. 35 procent van de door een MKB-ondernemer die een middelgrote onderneming in stand houdt, voorziene kosten van een vernieuwingstraject, doch ten minste € 50.000 en ten hoogste € 122.500,

      • ii. 45 procent van de door een MKB-ondernemer die een kleine onderneming in stand houdt, voorziene kosten van een vernieuwingstraject, doch ten minste € 50.000 en ten hoogste € 157.500;

    • 2°. geldleningen die worden verstrekt aan innovatieve starters, gelijk zijn aan het totaal van de door een innovatieve starter voorziene kosten voor een vroegefasetraject, doch ten minste € 50.000 en ten hoogste € 450.000;

    • 3°. ten aanzien van geldleningen die worden verstrekt aan MKB-ondernemers of innovatieve starters, een rentevoet wordt gehanteerd van 5 procent plus referentierente;

    • 4°. geldleningen die worden verstrekt aan MKB-ondernemers of innovatieve starters, worden terugbetaald in zes jaarlijkse termijnen, waarbij de eerste termijn in principe wordt afgelost drie jaar na ingang van de geldlening;

    • 5°. aan MKB-ondernemers eenmaal of aan innovatieve starters tweemaal een jaar uitstel van de verplichting tot aflossing kan worden gegeven;

    • 6°. bij beslissingen inzake het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters rekening wordt gehouden met het advies van een nader in te stellen onafhankelijk comité;

    • 7°. geldleningen slechts worden verstrekt aan MKB-ondernemers of innovatieve starters waarvan de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven ten minste redelijk zijn;

    • 8°. geldleningen slechts worden verstrekt ten behoeve van financiering van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten waarvan aannemelijk is dat een traject binnen 24 maanden is afgerond;

    • 9°. geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters worden verstrekt gedurende een periode van ten hoogste drie jaar;

    • 10°. de totale kosten die een financier maakt in verband met de verstrekking van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters, ten hoogste 17 procent bedragen van het financieringsbudget;

  • g. indien aan een financier voor het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten minder dan drie jaar geleden al subsidie is verstrekt; uitgezonderd is een aanvraag voor een tussentijdse ophoging van het financieringsbudget;

  • h. indien met de uitvoering van het financieringsplan is begonnen voor de datum van de aanvraag.

Artikel 3.16.1f. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.16.1g. Rente of vergoeding

  • 1 De financier is aan de Staat uitsluitend verschuldigd:

    • a. 50 procent van de rente die op de rekening is aangewassen en te eniger tijd is bijgeschreven, en van de lopende rente bij beëindiging van de rekening; en

    • b. 50 procent van alle opbrengsten die hij ontvangt uit de verstrekking van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters.

  • 2 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt naar rato verlaagd, indien de geldlening minder dan 50 procent van het financieringsbudget uitmaakt.

Artikel 3.16.1h. Kosten

  • 1 De door de financier te maken kosten in verband met de verstrekking van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters komen voor 50 procent voor rekening van de Staat en kunnen worden verrekend met de geldlening.

  • 2 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt naar rato verlaagd, indien de geldlening minder dan 50 procent van het financieringsbudget uitmaakt.

Artikel 3.16.1i. Subsidievoorwaarden

De subsidieverlening vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de uitvoeringsovereenkomst die bij de beschikking tot verlening van de subsidie is gevoegd en uit hoofde waarvan de geldlening wordt verstrekt, binnen acht weken na die beschikking is ondertekend door de financier.

§ 3.16.2. MKB-ondernemer

Artikel 3.16.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie in de vorm van een subsidie met een terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 42 van het besluit aan een MKB-ondernemer, niet zijnde een MKB-ondernemer die werkzaam is in de visserij- en aquacultuursector, ten behoeve van de financiering van een vernieuwingsfasetraject.

  • 2 Bij zijn aanvraag legt de MKB-ondernemer een verklaring van een toekomstige investeerder over die is opgesteld overeenkomstig het model dat in bijlage 3.16.1 is opgenomen.

Artikel 3.16.3. Subsidieomvang

  • 1 De subsidie bestaat uit een geldlening voor een bedrag gelijk aan:

    • a. 35 procent van de door de MKB-ondernemer die een middelgrote onderneming in stand houdt voorziene kosten van het vernieuwingsfasetraject doch ten hoogste € 122.500;

    • b. 45 procent van de door de MKB-ondernemer die een kleine onderneming in stand houdt voorziene kosten van het vernieuwingsfasetraject doch ten hoogste € 157.500.

  • 2 De kosten gemaakt door de MKB-ondernemer als natuurlijke persoon worden berekend door het aantal uren dat hij ten behoeve van het vernieuwingstraject heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 45.

Artikel 3.16.4. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien het vernieuwingsfasetraject geen experimentele ontwikkeling vormt;

  • b. indien aannemelijk is dat de MKB-ondernemer de financiering waarvoor de aanvraag is ingediend zelf heeft of kan verkrijgen bij anderen;

  • c. indien onvoldoende aannemelijk is dat de toekomstige investeerder aan de hand van het vernieuwingsfaseplan het plan heeft opgevat de MKB-ondernemer te financieren of de toekomstige investeerder daar naar verwachting niet toe in staat zal zijn;

  • d. voor zover de begrote kosten van het vernieuwingsfasetraject hoger zijn dan € 450.000 of

    • 1°. lager zijn dan € 142.000 indien de MKB-ondernemer een middelgrote onderneming in stand houdt, of

    • 2°. lager zijn dan € 110.000 indien de MKB-ondernemer een kleine onderneming in stand houdt;

  • e. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de MKB-ondernemer een vernieuwingsfasetraject in uitvoeringstechnische zin zo zal kunnen voltooien dat hij financiering voor de fase na het vernieuwingsfasetraject zal kunnen verkrijgen van de toekomstige investeerder;

  • f. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de MKB-ondernemer de geldlening bedoeld in artikel 3.16.2, eerste lid, kan terugbetalen;

  • g. indien voor het vernieuwingsfasetraject reeds door de minister subsidie is verstrekt;

  • h. indien voor het vernieuwingsfasetraject een geldlening bij een financier kan worden aangevraagd;

  • i. indien met de uitvoering van het vernieuwingsfasetraject is begonnen voor de datum van de aanvraag.

Artikel 3.16.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.16.6. Subsidievoorwaarden

  • 1 De subsidieverlening vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de uitvoeringsovereenkomst die bij de beschikking tot verlening van de subsidie is gevoegd en uit hoofde waarvan de geldlening wordt verstrekt binnen twee weken na die beschikking is ondertekend door de MKB-ondernemer.

  • 2 De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld.

§ 3.16.3. Innovatieve starter

Artikel 3.16.7. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie in de vorm van een subsidie met een terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 42 van het besluit aan een innovatieve starter ten behoeve van de financiering van een vroegefasetraject.

  • 2 Bij zijn aanvraag legt de innovatieve starter een verklaring van een toekomstige investeerder over die is opgesteld overeenkomstig het model dat in bijlage 3.16.1 is opgenomen.

Artikel 3.16.8. Subsidieomvang

  • 1 De subsidie bestaat uit een geldlening voor een bedrag gelijk aan het totaal van de door de innovatieve starter voorziene kosten voor het vroegefasetraject doch ten hoogste € 450.000.

  • 2 De kosten gemaakt door de innovatieve starter als natuurlijke persoon worden berekend door het aantal uren dat hij ten behoeve van het vroegefasetraject heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 45.

Artikel 3.16.9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien aannemelijk is dat de innovatieve starter de financiering waarvoor de aanvraag is ingediend zelf heeft of kan verkrijgen bij anderen;

  • b. indien onvoldoende aannemelijk is dat de toekomstige investeerder aan de hand van het vroegefaseplan het plan heeft opgevat de innovatieve starter te financieren of de toekomstige investeerder daar naar verwachting niet toe in staat zal zijn;

  • c. voor zover de voorziene kosten van het vroegefasetraject hoger zijn dan € 450.000 of lager zijn dan € 50.000;

  • d. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de innovatieve starter het vroegefasetraject in uitvoeringstechnische zin zo zal kunnen voltooien dat hij financiering voor de fase na het vroegefasetraject zal kunnen verkrijgen van de toekomstige investeerder;

  • e. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de innovatieve starter de geldlening bedoeld in artikel 3.16.7, eerste lid, kan terugbetalen;

  • f. indien voor het vroegefasetraject reeds door de minister subsidie is verstrekt;

  • g. indien voor het vroegefasetraject een geldlening bij een financier kan worden aangevraagd;

  • h. indien met de uitvoering van het vroegefasetraject is begonnen voor de datum van de aanvraag.

Artikel 3.16.10. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.16.11. Subsidievoorwaarden

  • 1 De subsidieverlening vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de uitvoeringsovereenkomst die bij de beschikking tot verlening van de subsidie is gevoegd en uit hoofde waarvan de geldlening wordt verstrekt binnen twee weken na die beschikking is ondertekend door de innovatieve starter.

  • 2 De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld.

§ 3.16.3a. Haalbaarheidsstudie TO2-innovatieve starter

Artikel 3.16.11a. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een TO2-innovatieve starter voor het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie TO2-innovatieve starter.

  • 2 Bij zijn aanvraag legt de TO2-innovatieve starter een overeenkomst over als bedoeld in de definitie van TO2-innovatieve starter in artikel 3.16.1.

Artikel 3.16.11b. Subsidieomvang

De subsidie bedraagt 100% van de kosten van de haalbaarheidsstudie doch ten hoogste € 40.000.

Artikel 3.16.11c. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de haalbaarheidsstudie wordt gestart binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend.

  • 2 De haalbaarheidsstudie wordt uitgevoerd binnen zes maanden na de start van de haalbaarheidsstudie.

Artikel 3.16.11d. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;

  • b. de haalbaarheidsstudie naar verwachting onvoldoende inzicht zal geven in het commercieel perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft;

  • c. er op voorhand onvoldoende vertrouwen bestaat in het commercieel perspectief of de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft.

Artikel 3.16.11e. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.16.11f. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet met toepassing van artikel 3.16.11d afwijzend is beslist, zodanig dat een aanvraag voor een haalbaarheidsstudie hoger gerangschikt wordt naarmate op voorhand:

    • a. het commercieel perspectief van het voorgenomen vroegefasetraject groter wordt geacht;

    • b. de kennisbasis en innovativiteit van het voorgenomen vroegefasetraject groter wordt geacht;

    • c. de kwaliteit van de TO2-innovatieve starter en het team dat betrokken is bij het voorgenomen vroegefasetraject hoger wordt geacht;

    • d. de kwaliteit van het voorgenomen vroegefasetraject hoger wordt geacht.

  • 2 Voor de rangschikking tellen de criteria, genoemd in het eerste lid, ieder voor 25 procent.

§ 3.16.4. Academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter en TO2-innovatieve starter

Artikel 3.16.12. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie in de vorm van een geldlening aan een academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter ten behoeve van de financiering van een vroegefasetraject.

  • 2 Bij zijn aanvraag legt de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter:

    • a. een rapport van een haalbaarheidsstudie over;

    • b. een overeenkomst over als bedoeld in de definitie van academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter in artikel 3.16.1.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt:

    • a. indien voor het vroegefasetraject reeds door de minister subsidie is verstrekt;

    • b. indien met de uitvoering van het vroegefasetraject is begonnen voor de datum van de aanvraag.

Artikel 3.16.13. Subsidieomvang

  • 1 De subsidie bestaat uit een geldlening voor een bedrag gelijk aan het totaal van de door de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter voorziene kosten voor het vroegefasetraject doch ten hoogste € 450.000.

  • 2 De kosten gemaakt door de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter als natuurlijke persoon worden berekend door het aantal uren dat hij ten behoeve van het vroegefasetraject heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 45.

Artikel 3.16.14. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien aannemelijk is dat de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter de financiering waarvoor de aanvraag is ingediend zelf heeft of kan verkrijgen bij anderen;

  • b. voor zover de voorziene kosten van het vroegefasetraject hoger zijn dan € 450.000 of lager dan zijn € 50.000;

  • c. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter het vroegefasetraject in uitvoeringstechnische zin zo zal kunnen voltooien dat hij financiering voor de fase na het vroegefasetraject zal kunnen verkrijgen;

  • d. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter de geldlening, bedoeld in artikel 3.16.12, eerste lid, kan terugbetalen.

Artikel 3.16.16. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.16.17. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet met toepassing van artikel 3.16.14 afwijzend is beslist, zodanig dat een vroegefasetraject hoger gerangschikt wordt naarmate:

    • a. het commercieel perspectief van het vroegefasetraject groter is;

    • b. de kennisbasis en innovativiteit van het vroegefasetraject groter is;

    • c. de kwaliteit van de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter en het team dat betrokken is bij het vroegefasetraject hoger is;

    • d. de kwaliteit van het vroegefasetraject hoger is.

  • 2 Voor de rangschikking telt het criterium, genoemd in onderdeel a, voor 40 procent en de criteria, genoemd in de onderdelen b tot en met d, elk voor 20 procent.

Artikel 3.16.18. Subsidievoorwaarden

  • 1 De subsidieverlening aan een academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de uitvoeringsovereenkomst die bij de beschikking tot verlening van de subsidie is gevoegd en uit hoofde waarvan de geldlening wordt verstrekt binnen acht weken na die beschikking is ondertekend door de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter.

  • 2 De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld.

§ 3.16.5. Slotbepalingen

Artikel 3.16.19. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie op grond van deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie op grond van deze titel ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de kerngegevens en onderbouwing van het financieringsplan, vroegefaseplan of vernieuwingsfaseplan.

Artikel 3.16.20. Uitvoeringsovereenkomst

  • 1 De uitvoeringsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.16.1i, bestaat uit een samenstelling van de standaardbepalingen die zijn opgenomen in bijlage 3.16.1a en andere bepalingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van deze titel.

  • 2 De uitvoeringsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.16.6 bestaat uit een samenstelling van de standaardbepalingen die zijn opgenomen in bijlage 3.16.2 en andere bepalingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van deze titel.

  • 3 De uitvoeringsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 3.16.11 en 3.16.18 bestaat uit een samenstelling van de standaardbepalingen die zijn opgenomen in bijlage 3.16.3 en andere bepalingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van deze titel.

Artikel 3.16.21. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in de artikelen 3.16.1c, 3.16.2, 3.16.7, 3.16.11a en 3.16.12 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 22 en 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.16.22. Vervaltermijn

Deze titel en de bijlagen 3.16.1, 3.16.1a, 3.16.2 en 3.16.3 vervallen met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.17. Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups

Artikel 3.17.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • innovatiecluster: innovatiecluster als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • opschalen: het uitvoeren van activiteiten waarmee een supportprogramma, dat na eerdere toepassing positieve gevolgen heeft gehad voor de oprichting en groei van startups of scale-ups in een bepaalde provincie in Nederland of in het buitenland, wordt uitgebreid naar minimaal twee andere Nederlandse provincies, eventueel door middel van samenvoeging met één of meer andere supportprogramma’s tot één groter supportprogramma;

  • supportprogramma: samenhangend geheel van activiteiten dat gericht is op het creëren van gunstige randvoorwaarden voor de oprichting en groei van startups of scale-ups, bestaande uit ondersteuning bij het verkrijgen van toegang tot:

    • a. financiering;

    • b. markten;

    • c. voldoende gekwalificeerde werknemers als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • d. samenwerkingspartners; of

    • e. technologische of wetenschappelijke kennis die bruikbaar is bij het ontwikkelen van een product;

  • scale-up: een startup die substantieel is doorgegroeid en waarvan de verwachting is dat deze zou kunnen blijven doorgroeien;

  • startup: een kleine of middelgrote onderneming die:

    • a. actief in stand gehouden wordt voor een aaneengesloten periode van ten hoogste tien jaar; en

    • b. een vernieuwend product of dienst ontwikkelt of levert:

      • 1°. die tot stand komt respectievelijk is gekomen door het gebruik van een nieuwe of bestaande technologie; en

      • 2°. waarvan het aannemelijk is dat deze voor langere tijd door een steeds groter aantal klanten gebruikt zal worden.

Artikel 3.17.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een opschalingsproject dat door middel van de opschaling van één of meer supportprogramma’s gericht is op een effectieve en efficiënte ondersteuning van de oprichting of groei van startups en scale-ups.

  • 2 Een opschalingsproject bestaat uit het opschalen van één of meer supportprogramma’s via het verzorgen van communicatie, coördinatie, kennisdeling, procesmanagement, advisering inzake de opschaling en overige projectactiviteiten die bijdragen aan het doel van het opschalingsproject.

  • 3 Een samenwerkingsverband bevat ten minste twee deelnemers, bestaande uit één of meer:

    • a. natuurlijke personen, ondernemers, onderzoeksorganisaties, onderwijsinstellingen, stichtingen, verenigingen of andere organisaties die, ten behoeve van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in het tweede lid, geen onderneming in stand houden, die actief is in:

      • 1°. de sector visserij en aquacultuur;

      • 2°. de primaire productie van landbouwproducten; of

      • 3°. de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de situaties, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de algemene de-minimisverordening; of

    • b. onderzoeksorganisaties die een innovatiecluster:

      • 1°. beheren; en

      • 2°. exploiteren ten behoeve van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3.17.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie voor de uitvoering van een opschalingsproject bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt:

    • a. minder dan € 125.000 per subsidieaanvrager;

    • b. ten hoogste € 500.000 per opschalingsproject.

  • 3 Het totale bedrag aan de-minimissteun bedraagt per subsidieontvanger als bedoeld in artikel 3.17.2, derde lid, onderdeel a, maximaal het bedrag, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.17.3a. Subsidiabele kosten voor de exploitatie van een innovatiecluster

  • 1 Voor zover de subsidie wordt verstrekt aan een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 3.17.2, derde lid, onderdeel b, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 27, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening die direct met de activiteiten, bedoeld in artikel 3.17.2, tweede lid, verband houden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid komen niet voor subsidie in aanmerking de kosten voor het beheer van de faciliteiten van het innovatiecluster, bedoeld in artikel 27, achtste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.17.4. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.17.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde opschalingsprojecten wordt gestart binnen twee maanden na de subsidieverlening.

Artikel 3.17.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 3.17.7, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, minder dan 6 punten per criterium, zijn toegekend;

  • b. de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 per subsidieaanvrager zou bedragen;

  • c. de aanvraag, voor zover deze aanvraag is ingediend door een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 3.17.2, derde lid, onderdeel a, activiteiten bevat die direct verband houden met:

    • 1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;

    • 2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer; of

    • andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer.

Artikel 3.17.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een opschalingsproject een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het opschalingsproject meer bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid;

    • b. de kwaliteit van het projectplan beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de mate waarin de beschikbare middelen efficiënt worden ingezet en de mate waarin de opschaling van een supportprogramma na afronding van het opschalingsproject naar verwachting in stand gehouden of uitgebreid wordt met behulp van private vervolgfinanciering;

    • c. het samenwerkingsverband dat het project uitvoert meer geschikt is om een opschalingsproject uit te voeren, blijkend uit:

      • 1°. de mate waarin de daarvoor benodigde competenties daarvoor aanwezig zijn in het samenwerkingsverband;

      • 2°. de intrinsieke motivatie die de deelnemers aan het samenwerkingsverband hebben voor het project;

      • 3°. de mate waarin er extern draagvlak bestaat voor het desbetreffende opschalingsproject;

      • 4°. de mate waarin de deelnemers aan het samenwerkingsverband succesvolle ervaring hebben met de uitvoering van supportprogramma’s; en

      • 5°. de kwaliteit van de projectorganisatie binnen het samenwerkingsverband.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste tien punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 4, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 3, het eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 3, en vervolgens opgeteld.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 3.17.8. Adviescommissie

  • 1 Er is een Adviescommissie Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.17.7.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 3.17.8a. Verplichtingen voor de beheerder van een innovatiecluster

  • 1 Indien op grond van deze titel subsidie wordt verstrekt aan een beheerder van een innovatiecluster als bedoeld in artikel 3.17.2, derde lid, onderdeel b, draagt deze subsidieontvanger er zorg voor dat:

    • a. de toegang tot de panden, faciliteiten en activiteiten van het innovatiecluster openstaat voor meerdere gebruikers en dat deze op transparante en niet-discriminerende basis verleend wordt; en

    • b. de vergoedingen die voor het gebruik van de faciliteiten van het innovatiecluster en voor deelname aan de activiteiten van het cluster worden berekend, overeenstemmen met de marktprijs of de kosten ervan weerspiegelen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kunnen ondernemingen die ten minste 10 procent van de investeringskosten van het innovatiecluster hebben gefinancierd preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden, indien deze toegang evenredig is aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en deze gunstigere voorwaarden publiek beschikbaar worden gesteld.

Artikel 3.17.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het post- en bezoekadres, het rekeningnummer en, voor zover van toepassing, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over het opschalingsproject, die bestaan uit een samenvatting van het projectvoorstel en, voor zover van toepassing, een lijst met deelnemers van het samenwerkingsverband dat het opschalingsproject zal uitvoeren;

    • d. voor zover de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 3.17.2, tweede lid, worden uitgevoerd door een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 3.17.2, derde lid, onderdeel a, een verklaring de-minimissteun van deze subsidieaanvrager;

    • e. voor zover de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 3.17.2, tweede lid, worden uitgevoerd door een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 3.17.2, derde lid, onderdeel b, een beschrijving van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.17.2, tweede lid, die deze subsidieaanvrager via het beheer en de exploitatie van een innovatiecluster uit zal voeren en de partijen die onderdeel uitmaken van het innovatiecluster.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan dat in ieder geval de volgende onderdelen bevat:

      • 1°. een omschrijving van de doelstelling van het project, een omschrijving van de werkzaamheden, inclusief een beschrijving van de positieve gevolgen van de eerdere toepassing van het op te schalen supportprogramma op het ontstaan van startups of de groei van startups en scale-ups en een onderbouwing van de verwachte positieve gevolgen bij opschaling hiervan;

      • 2°. een begroting waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen, informatie over de wijze waarop de subsidieaanvrager of de deelnemers van het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren;

    • b. een plan voor vervolgfinanciering voor het verder uitbreiden of in stand houden van de opschaling in de periode nadat het opschalingsproject is afgerond;

    • c. een omschrijving van de samenwerking met lokale partners en documenten met daarin een beknopte omschrijving van de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van het opschalingsproject betrokken personen en getuigenschriften waaruit het externe draagvlak blijkt, voor zover deze relevant zijn voor de toepassing van artikel 3.17.7, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid.

Artikel 3.17.10. Aanvraag subsidievaststelling

Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, bevat, voor zover van toepassing, in ieder geval:

  • a. een omschrijving van de projectresultaten;

  • b. het type en aantal startups en scale-ups dat door het opgeschaalde supportprogramma is ondersteund en de wijze waarop deze ondersteuning plaatsgevonden heeft;

  • c. op welke wijze het opschalingsproject heeft bijgedragen aan de doelstelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid;

  • d. een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 3.17.8a;

  • e. welke inspanningen zijn verricht om de vervolgfinanciering te realiseren voor het verder uitbreiden of in stand houden van het opgeschaalde supportprogramma.

Artikel 3.17.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door:

Artikel 3.17.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 september 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 3.18. Mijn digitale zaak

Artikel 3.18.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • digitaliseringsscan: vragenlijst, beschikbaar op de website www.mijndigitalezaak.nl, waarmee de ondernemer inzicht krijgt in hoe ver zijn of haar onderneming is in de toepassing van productiviteitsverhogende technologieën, en op grond waarvan de ondernemer persoonlijk digitaliseringsadvies krijgt;

  • leverancier: ondernemer, geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, die productiviteitsverhogende technologie levert;

  • routekaart niveau 1: in bijlage 3.18.1 opgenomen overzicht van alle digitaliseringsmogelijkheden voor aanvragers.

Artikel 3.18.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer, die een kleine onderneming in stand houdt, voor het afnemen en implementeren van de in de routekaart niveau 1 opgenomen productiviteitsverhogende technologie, en het inwinnen van advies hierover, met als doel de productiviteit van de onderneming van de aanvrager te vergroten.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden aangevraagd voor een onderneming als bedoeld in artikel 1, onderdelen a tot en met d, van de algemene de-minimisverordening.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op een bedrijfsonderdeel van de in dat lid bedoelde onderneming, wanneer de economische activiteiten van dat bedrijfsonderdeel:

    • a. voornamelijk zien op de verkoop van goederen aan particulieren; en

    • b. vergeleken met de overige economische activiteiten van de onderneming van ondergeschikt belang zijn.

Artikel 3.18.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.500 per aanvrager.

Artikel 3.18.4. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten ten behoeve van:

  • a. het bij een leverancier aanschaffen van producten en diensten die zijn opgenomen in de routekaart niveau 1;

  • b. het inwinnen van aankoopadvies met betrekking tot de producten en diensten, bedoeld in onderdeel a, tot een maximum van € 500.

Artikel 3.18.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.18.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. reeds op grond van deze titel subsidie is verstrekt aan de subsidieaanvrager;

  • b. de subsidieaanvrager nog geen inzicht heeft verkregen, door middel van een digitaliseringsscan, in hoe ver zijn of haar bedrijf is in de toepassing van productiviteitsverhogende technologieën;

  • c. de ingediende offerte niet aansluit op de in de routekaart opgenomen digitaliseringsmogelijkheden;

  • d. in de aanvraag kosten zijn opgenomen voor:

    • 1°. aanschaf van hardware die geen verband houden met aangeschafte software opgenomen in de routekaart niveau 1;

    • 2°. aankoopadvies dat door dezelfde partij wordt geleverd als waar een product wordt aangeschaft;

    • 3°. social media abonnementen waarvoor betaald moet worden;

  • e. de dienst die, of het product dat, vermeld wordt op de ingediende offerte, niet aansluit bij de diensten of producten die de leverancier normaliter levert;

  • f. de subsidieaanvrager, die een onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 3.18.2, tweede lid, subsidie aanvraagt voor een economische activiteit, als bedoeld in artikel 3.18.2, derde lid, en deze subsidieaanvrager:

    • 1°. voor die economische activiteit geen aparte boekhouding voert van de overige economische activiteiten van zijn onderneming; of

    • 2°. het risico bestaat dat de subsidieaanvrager de verkregen subsidie ook aanwendt voor de in artikel 3.18.2, derde lid, onderdeel b, bedoelde overige economische activiteiten.

  • g. de subsidiabele kosten minder dan € 1.000 bedragen.

Artikel 3.18.8. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger verleent gedurende twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de effecten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.18.2, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

Artikel 3.18.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder het post- en bezoekadres van de subsidieaanvrager, het rekeningnummer van de subsidieaanvrager, en het nummer waarmee de onderneming van de subsidieaanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een verklaring de-minimissteun van de subsidieaanvrager.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. het resultaat van de voorgeschreven digitaliseringsscan in pdf formaat;

    • b. een ingevulde vragenlijst ten behoeve van het doen van een nulmeting;

    • c. een of meerdere op de datum van de subsidieaanvraag geldige offertes, behorende bij de afname van een product of een dienst opgenomen in de routekaart niveau 1, of het inwinnen van advies hierover.

Artikel 3.18.10. Subsidievaststelling

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 3.18.2, wordt ambtshalve vastgesteld.

  • 2 De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de datum waarop de activiteiten uiterlijk zijn verricht en de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 3.18.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.18.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.18.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2026 met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

Titel 3.18a. Mijn cyberweerbare zaak

Artikel 3.18a.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • CyberVeilig Check tool: vragenlijst, beschikbaar op de website www.digitaltrustcenter.nl, waarmee de ondernemer inzicht krijgt in welke maatregelen genomen kunnen worden om de cyberweerbaarheid van zijn onderneming te verhogen en op grond waarvan de ondernemer daaromtrent persoonlijk advies krijgt;

  • leverancier: ondernemer, geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, die producten of diensten levert om de cyberweerbaarheidsmaatregelen te kunnen nemen;

  • tabel cyberweerbaarheidsmaatregelen: in bijlage 3.18a.1 opgenomen overzicht van alle cyberweerbaarheidsmaatregelen voor aanvragers.

Artikel 3.18a.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer, die een kleine onderneming in stand houdt, voor het afnemen en implementeren van in de tabel cyberweerbaarheidsmaatregelen opgenomen maatregelen, met als doel de cyberweerbaarheid van de onderneming van de aanvrager te vergroten.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden aangevraagd voor een onderneming als bedoeld in artikel 1, onderdelen a tot en met d, van de algemene de-minimisverordening.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op een bedrijfsonderdeel van de in dat lid bedoelde onderneming, wanneer de economische activiteiten van dat bedrijfsonderdeel:

    • a. voornamelijk zien op de verkoop van goederen aan particulieren;

    • b. vergeleken met de overige economische activiteiten van de onderneming van ondergeschikt belang zijn.

Artikel 3.18a.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten met een maximum van € 1.250 per aanvrager.

Artikel 3.18a.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten ten behoeve van het bij een leverancier afnemen en implementeren van producten en diensten die zijn opgenomen in de tabel cyberweerbaarheidsmaatregelen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, komen de kosten voor betaalde abonnementen behorend bij producten en diensten met een looptijd van meer dan één jaar met betrekking tot de in de tabel cyberweerbaarheidsmaatregelen opgenomen maatregelen, uitsluitend voor een periode van één jaar voor subsidie in aanmerking.

Artikel 3.18a.5. Verdeling van het subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.18a.7. Afwijzingsgronden

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. reeds op grond van deze titel subsidie is verstrekt aan de subsidieaanvrager;

  • b. de subsidieaanvrager nog geen inzicht heeft verkregen in welke maatregelen genomen kunnen worden om de cyberweerbaarheid van zijn onderneming te verhogen;

  • c. de ingediende offerte geen betrekking heeft op het afnemen of implementeren van een product of een dienst opgenomen in de tabel cyberweerbaarheidsmaatregelen;

  • d. de subsidieaanvrager bij de aanvraag niet heeft ingestemd met het verlenen van medewerking aan een evaluatie van de effecten van deze titel;

  • e. de subsidieaanvrager, die een onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 3.18a.2, tweede lid, subsidie aanvraagt voor een economische activiteit, als bedoeld in artikel 3.18a.2, derde lid, en deze subsidieaanvrager:

    • 1°. voor die economische activiteit geen aparte boekhouding voert ten opzichte van de overige economische activiteiten van zijn onderneming; of

    • 2°. het risico bestaat dat de subsidieaanvrager de verkregen subsidie ook aanwendt voor de in artikel 3.18a.2, derde lid, onderdeel b, bedoelde overige economische activiteiten;

  • f. in de aanvraag kosten zijn opgenomen voor meer persoonsgebonden producten of diensten dan het aantal werkzame personen bij de onderneming ten behoeve waarvan de aanvraag is ingediend;

  • g. de subsidiabele kosten minder dan € 200 bedragen;

  • h. het een aanvraag voor subsidie betreft voor in de tabel cyberweerbaarheidsmaatregelen opgenomen maatregelen die voor 2 september 2024 zijn afgenomen en geïmplementeerd.

Artikel 3.18a.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder het post- en bezoekadres van de subsidieaanvrager, het rekeningnummer van de subsidieaanvrager, en het nummer waarmee de onderneming van de subsidieaanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een verklaring de-minimissteun van de subsidieaanvrager.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. het resultaat van de ingevulde CyberVeilig Check tool in pdf formaat;

    • b. een afschrift van de factuur en het betalingsbewijs van de ten behoeve van de subsidiabele activiteit gemaakte en betaalde kosten.

Artikel 3.18a.9. Subsidievaststelling

De beschikking tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 3.18a.2, eerste lid, houdt tevens de beschikking tot subsidievaststelling in.

Artikel 3.18a.10. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.18a.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.18a.11. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 september 2028 met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.20. Omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen

Artikel 3.20.1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • brancheorganisatie: een vereniging, opgericht voor 1 januari 2020, die belangen behartigt van haar leden, bestaande uit ondernemingen die tot eenzelfde bedrijfstak behoren;

    • ICT- en techniek-kansrijk beroep: een beroep dat past binnen de in bijlage 3.20 opgenomen lijst met kansrijke beroepen, dat valt binnen de beroepssegmenten techniek-industrie, techniek-bouw, techniek-auto en voertuigtechniek, techniek-installatietechniek of ICT;

    • opleider: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich bij de uitoefening van zijn beroep of bedrijf bezighoudt met het geven van scholing;

    • praktijkbegeleider: een werknemer die zich bij de uitoefening van zijn beroep namens zijn werkgever bezighoudt met het geven van praktijkondersteuning;

    • werknemer: werknemer als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • werkgever: werkgever als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid wordt mede verstaan onder:

    • a. werknemer: een natuurlijke persoon die voornemens is om in de hoedanigheid van werknemer een arbeidsovereenkomst te sluiten;

    • b. werkgever: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die voornemens is om in de hoedanigheid van werkgever een arbeidsovereenkomst te sluiten.

Artikel 3.20.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een werkgever voor het faciliteren van een of meer omscholingstrajecten die zijn gericht op het verwerven van de benodigde competenties, kennis en ervaring door een of meer werknemers ten behoeve van de uitoefening van een ICT- en techniek-kansrijk beroep.

  • 2 Een omscholingstraject bevat een samenhangend geheel van activiteiten dat relevant is voor de adequate uitoefening van een ICT- en techniek-kansrijk beroep, bestaande uit:

    • a. scholing via een opleiding, cursus, training, of andere vorm van kennisverwerving die door een opleider namens de werkgever wordt aangeboden aan de werknemer; en

    • b. praktijkondersteuning via het inwerken, coachen, geven van feedback of andere vorm van ondersteuning door een praktijkbegeleider namens de werkgever aan de werknemer.

  • 3 Een subsidieaanvrager als bedoeld in het eerste lid dient per omscholingstraject een aanvraag voor subsidie in.

Artikel 3.20.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt € 3.750 per omscholingstraject.

  • 2 Het totale bedrag aan de-minimissteun bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.20.4. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.20.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met een op grond van deze titel gesubsidieerd omscholingstraject wordt uiterlijk gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

Artikel 3.20.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie indien:

  • a. de werknemer:

    • 1°. in een periode van minder dan twee jaar voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie bij een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs het eindexamen heeft afgelegd;

    • 2°. voor 1 juli 2022 werkzaam was in een ICT- en techniek-kansrijk beroep binnen een zelfde beroepsgroep, als bedoeld in bijlage 3.20; of

    • 3°. voor 1 juli 2022 gestart is met het omscholingstraject waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft;

  • b. niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager voornemens is met de werknemer een arbeidsovereenkomst te sluiten of heeft gesloten voor ten minste:

    • 1°. de looptijd van het omscholingstraject; en

    • 2°. een periode van zes maanden na afronding van het omscholingstraject, in het geval de werknemer het omscholingstraject met een voldoende resultaat afrondt;

  • c. de bij het desbetreffende omscholingstraject behorende scholing niet:

  • d. niet aannemelijk is dat de bij het desbetreffende omscholingstraject behorende praktijkondersteuning wordt aangeboden door een praktijkbegeleider die beschikt over de benodigde kennis en ervaring;

  • e. op grond van deze titel voor hetzelfde omscholingstraject voor dezelfde werknemer, of in totaal voor ten minste zes omscholingstrajecten eerder subsidie is verstrekt aan de subsidieaanvrager;

  • f. aan de subsidieaanvrager voor hetzelfde omscholingstraject voor dezelfde werknemer subsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling praktijkleren of de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector; of

  • g. de subsidiabele kosten niet ten minste:

    • 1°. € 1.000 zouden bedragen voor de bij het desbetreffende omscholingstraject behorende scholing;

    • 2°. € 1.000 zouden bedragen voor de bij het desbetreffende omscholingstraject behorende praktijkondersteuning; of

    • 3°. € 7.500 zouden bedragen voor het gehele omscholingstraject.

Artikel 3.20.7. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder het post- en bezoekadres van de subsidieaanvrager, het rekeningnummer van de subsidieaanvrager, en het nummer waarmee de onderneming van de subsidieaanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de praktijkbegeleider en de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres van de desbetreffende persoon;

    • c. een beknopte omschrijving en informatie betreffende:

      • 1°. de inhoud van het omscholingstraject en het ICT- en techniek-kansrijke beroep waarop het omscholingstraject betrekking heeft, inclusief de functietitel van het ICT- en techniek-kansrijke beroep en de beroepsgroep, bedoeld in bijlage 3.20, waartoe dit ICT- en techniek-kansrijke beroep behoort;

      • 2°. het opleidings- en arbeidsverleden van de werknemer, voor zover relevant in verband met artikel 3.20.6, onderdeel a;

      • 3°. het perspectief van de werknemer op een of meer arbeidsovereenkomsten bij de werkgever, voor zover relevant in verband met artikel 3.20.6, onderdeel b;

      • 4°. de in het kader van het omscholingstraject te volgen scholing, voor zover relevant in verband met artikel 3.20.6, eerste lid, onderdeel c; en

      • 5°. de aanwezigheid van de benodigde kennis en ervaring van de praktijkbegeleider, voor zover relevant in verband met artikel 3.20.6, onderdeel d;

    • d. een verklaring waaruit volgt dat de subsidiabele kosten ten minste:

      • 1°. € 1.000 bedragen voor de bij het desbetreffende omscholingstraject behorende scholing;

      • 2°. € 1.000 bedragen voor de bij het desbetreffende omscholingstraject behorende praktijkondersteuning; en

      • 3°. € 7.500 bedragen voor het gehele omscholingstraject;

    • e. een verklaring waaruit volgt dat voor hetzelfde omscholingstraject voor dezelfde werknemer geen subsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling praktijkleren of de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector; en

    • f. een verklaring de-minimissteun van de subsidieaanvrager.

  • 2 Een aanvraag voor subsidie, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

    • a. een verklaring van de werknemer waaruit volgt:

      • 1°. wat de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres van de werknemer is;

      • 2°. dat de werknemer niet in een periode van minder dan twee jaar voorafgaand aan de aanvraag om subsidie bij een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs het eindexamen heeft afgelegd;

      • 3°. dat de werknemer niet voor 1 juli 2022 werkzaam was in een ICT- en techniek-kansrijk beroep binnen een zelfde beroepsgroep als bedoeld in bijlage 3.20;

      • 4°. dat de werknemer voornemens is om met de werkgever een arbeidsovereenkomst te sluiten respectievelijk dat de werknemer een arbeidsovereenkomst heeft gesloten voor ten minste de looptijd van het omscholingstraject en een periode van zes maanden na afronding van het omscholingstraject, in het geval de werknemer het omscholingstraject met een voldoende resultaat afrondt; en

    • b. een verklaring van een opleider, waaruit volgt:

      • 1°. wat de gegevens van de opleider zijn, waaronder het post- en bezoekadres van de opleider en de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres van de contactpersoon bij de opleider;

      • 2°. dat hij bekend is met de inschrijving van de desbetreffende medewerker voor de desbetreffende scholing;

      • 3°. wat de subsidiabele kosten voor de desbetreffende scholing ten minste bedragen; en

      • 4°. dat de werknemer niet voor 1 juli 2022 gestart is met het omscholingstraject waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft;

    • c. voor zover van toepassing, een verklaring van een brancheorganisatie waaruit volgt dat de desbetreffende scholing leidt tot een overheids-, branche- of sector-erkend certificaat als bedoeld in artikel 3.20.6, onderdeel c, subonderdeel 2°.

Artikel 3.20.8. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.20.2, eerste lid, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.20.9. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 3.21. Beleidsexperiment menselijk kapitaal

[Vervallen per 01-01-2023]

Titel 3.22. Thematische Technology Transfer

Artikel 3.22.1. Algemene begripsomschrijvingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • achtergestelde vordering: vordering van een thematisch technology transferfonds ten laste van een kennisstarter:

      • a. die het thematisch technology transferfonds heeft verkregen door in het kader van een participatie aan de kennisstarter geld ter leen te verstrekken;

      • b. die met instemming van de crediteur een lagere rang inneemt dan alle andere, niet achtergestelde vorderingen op de debiteur als bedoeld in artikel 277, tweede lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

      • c. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening eerst verplicht is rente en aflossing te betalen nadat alle andere op dat moment bestaande niet achtergestelde vorderingen op de debiteur zijn voldaan;

      • d. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;

    • begeleidingskosten: kosten die een thematisch technology transferfonds maakt voor de inhoudelijke begeleiding van kennisstarters;

    • converteerbare lening: geldlening, steeds resulterend in een achtergestelde vordering, van een thematisch technology transferfonds aan een kennisstarter die door het thematisch technology transferfonds geconverteerd kan worden in aandelen in het kapitaal van de kennisstarter;

    • desinvesteringsperiode: periode waarbinnen een thematisch technology transferfonds de participaties vervreemdt of overdraagt;

    • eerste commerciële verkoop: eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;

    • fondsbeheerder: feitelijke uitvoerder van een fondsplan, zijnde een door het thematisch technology transferfonds daartoe gecontracteerde derde;

    • fondspartij: onafhankelijke particuliere investeerder die direct of indirect particuliere geldelijke middelen inbrengt in een thematisch technology transferfonds en die tevens direct of indirect als aandeelhouder, hoofdelijk aansprakelijk vennoot, lid of oprichter een belang heeft in het thematisch technology transferfonds;

    • fondsperiode: periode bestaande uit de investeringsperiode en de desinvesteringsperiode;

    • fondsplan: fondsplan als bedoeld in artikel 3.22.7, vierde lid;

    • informal investor: particulier die, al dan niet via een kapitaalvennootschap waarvan hij enig aandeelhouder is, voor eigen rekening en risico participeert en investeert in ondernemingen;

    • inkomsten: op geld waardeerbare voordelen die een thematisch technology transferfonds heeft verkregen uit een participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen de participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de desbetreffende kennisstarter is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering;

    • investeringsbudget: financiële middelen die een thematisch technology transferfonds beschikbaar heeft of zal hebben en die bestemd zijn om de verkrijgingprijs van participaties te voldoen;

    • investeringsperiode: periode gedurende welke een thematisch technology transferfonds activiteiten verricht ter verkrijging van nieuwe participaties;

    • kennisoverdracht: kennisoverdracht als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder w, van het O&O&I-steunkader;

    • kennisoverdrachtplan: kennisoverdrachtplan als bedoeld in artikel 3.22.7, derde lid;

    • kennisstarter: rechtspersoon die een onderneming drijft in de vorm van een kapitaalvennootschap en die:

      • a. een substantieel deel van zijn activiteiten in Nederland uitvoert;

      • b. voldoet aan de definitie van niet-beursgenoteerde kmo, bedoeld in artikel 2, onderdelen 2 en 76, en bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening en ten tijde van de eerste verstrekking van risicokapitaal door een thematisch technology transferfonds op grond van deze titel niet actief is en is geweest op een markt; en

      • c. voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten, niet zijnde adviezen, verkoopt en levert of gaat verkopen en leveren, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe toepassing van bestaande technologie, voortkomend uit onderzoek van een onderzoeksorganisatie;

    • managementkosten: kosten die een thematisch technology transferfonds maakt voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties, met uitzondering van de begeleidingskosten en de verkrijgingprijs van de participaties;

    • micro-organisme: bacterie, schimmel of virus;

    • netto-inkomsten: inkomsten van een thematisch technology transferfonds minus de eventuele marktconforme prestatieafhankelijke beloning voor de fondsbeheerder;

    • onafhankelijke particuliere investeerder: onafhankelijke particuliere investeerder als bedoeld in artikel 2, onderdeel 72, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • participatie: risicokapitaal in de vorm van:

      • a. aandelen in het kapitaal van een kennisstarter die een thematisch technology transferfonds rechtstreeks van de kennisstarter heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen in geld, of door omzetting van een converteerbare lening;

      • b. aandelen in het kapitaal van een kennisstarter als bedoeld onder a in combinatie met een achtergestelde vordering; of

      • c. een uit een converteerbare lening voortvloeiende achtergestelde vordering;

    • referentierente: referentiepercentage als bedoeld in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland, en vermeerderd met vier procentpunten;

    • starter: natuurlijke persoon die voorbereidingen treft voor de oprichting van een kennisstarter;

    • thematisch consortium: onderzoeksorganisatie met rechtspersoonlijkheid opgericht door ten minste drie onderzoeksorganisaties die niet tot dezelfde groep behoren ten behoeve van de uitvoering van een kennisoverdrachtplan;

    • thematisch technology transferfonds: kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens de akte waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst waarbij hij is ingesteld uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan kennisstarters die actief zijn binnen één thema teneinde winst te behalen;

    • thematisch technology transferplan: thematisch technology transferplan als bedoeld in artikel 3.22.7, eerste lid, onderdeel d;

    • TTT-samenwerkingsverband: TTT-samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.22.2, tweede lid;

    • validatieproject: validatieproject als bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, onderdeel e;

    • ziekteverwekker: micro-organisme dat of parasiet die een infectieziekte kan veroorzaken;

    • ziekteverwekkers met pandemisch potentieel: ziekteverwekkers die wereldwijd een groot aantal mensen kunnen treffen en een grote bedreiging voor de volksgezondheid kunnen zijn.

  • 2 Voor de toepassing van deze titel wordt als financier aangewezen een thematisch technology transferfonds.

Artikel 3.22.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een TTT-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een thematisch technology transferplan.

  • 2 Een TTT-samenwerkingsverband is een samenwerkingsverband dat bestaat uit:

    • a. ten minste drie onderzoeksorganisaties of een thematisch consortium; en

    • b. een thematisch technology transferfonds.

  • 3 De subsidie voor een onderzoeksorganisatie is bestemd voor het uitvoeren van de volgende activiteiten uit een kennisoverdrachtplan:

    • a. activiteiten ter bevordering van aanwending van kennis binnen het thema waarover de betreffende onderzoeksorganisatie beschikt, met betrekking tot:

      • 1°. het beoordelen in hoeverre deze kennis geschikt is voor economische of maatschappelijke benutting;

      • 2°. het zoeken naar starters, kennisstarters, andere ondernemingen en maatschappelijke organisaties om de onder 1° bedoelde kennis toe te passen en het stimuleren van het gebruik van deze kennis, voor zover deze activiteiten niet bestaan uit advisering op individuele basis;

    • b. het verwerven van rechten van intellectueel eigendom met het oog op het verlenen van gebruiksrechten of latere overdracht daarvan;

    • c. activiteiten ten behoeve van het creëren van spin-offs;

    • d. activiteiten gericht op:

      • 1°. samenwerking en informatiedeling binnen het thematisch consortium of tussen de onderzoeksorganisaties in het TTT-samenwerkingsverband;

      • 2°. openbare bekendheid geven aan het thematisch consortium of aan de samenwerking tussen de onderzoeksorganisaties in het TTT-samenwerkingsverband;

      • 3°. brede verspreiding van de resultaten en tussenresultaten van de gesubsidieerde activiteiten op een niet-exclusieve en niet-discriminerende basis;

    • e. het onfhankelijk uitvoeren van validatieprojecten die bestaan uit activiteiten gericht op het technisch of klinisch verbeteren van een product, procedé of dienst om de resultaten van deze activiteiten over te dragen voor bedrijfsmatige toepassing.

  • 4 De subsidie voor een thematisch technology transferfonds is bestemd voor:

    • a. het verkrijgen van participaties in het kader van het uitvoeren van een fondsplan; en

    • b. de in het kader van het fondsplan, bedoeld onder a, gemaakte managementkosten.

  • 5 De subsidie, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt verstrekt in de vorm van een geldlening op basis van een overeenkomst.

  • 6 De subsidie aan een onderzoeksorganisatie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen acht weken na dagtekening van de beschikking de overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen tussen de Staat en het thematisch technology transferfonds dat deelneemt aan het TTT-samenwerkingsverband.

Artikel 3.22.2a. Thematisch technology transferplan pandemische paraatheid

  • 1 Indien sprake is van een specifieke openstelling voor het indienen van aanvragen voor subsidie voor het uitvoeren van een thematisch technology transferplan dat gericht is op pandemische paraatheid, verstrekt de minister op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een TTT-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van dat thematisch technology transferplan.

  • 2 Een thematisch technology transferplan wordt geacht op pandemische paraatheid te zijn gericht als bedoeld in het eerste lid, indien dit plan gericht is op ontwikkelingen die bijdragen aan het bestrijden van infectieziekten die worden veroorzaakt door ziekteverwekkers met een pandemisch potentieel.

  • 3 Tot de in het tweede lid bedoelde ontwikkelingen waarop een thematisch technology transferplan voor pandemische paraatheid gericht dient te zijn, worden voor de toepassing van dit artikel uitsluitend de volgende ontwikkelingen gerekend:

    • a. de ontwikkeling van nieuwe, respectievelijk doorontwikkeling van bestaande therapieën die inzetbaar zijn bij mensen en die zich richten op het verkleinen van de medische schade veroorzaakt door de in het tweede lid bedoelde infectieziekten;

    • b. de ontwikkeling van nieuwe, respectievelijk doorontwikkeling van bestaande, breed inzetbare technologieën die kunnen bijdragen aan, ondersteuning geven aan of leiden tot een snelle, duurzame en flexibele ontwikkeling van de onder a bedoelde therapieën.

  • 4 De in het derde lid bedoelde therapieën kunnen onder meer bestaan uit geneesmiddelen en vaccins die profylactisch of therapeutisch kunnen worden ingezet.

  • 5 In het in het eerste lid bedoelde thematisch technology transferplan, gericht op pandemische paraatheid, wordt rekening gehouden met de opschaalbaarheid van de te ontwikkelen therapieën, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, alsook met de beschikbaarheid voor de Europese Unie van de grondstoffen die benodigd zijn voor deze therapieën en voor de in het derde lid, onderdeel b, bedoelde technologieën.

Artikel 3.22.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, bedraagt 100 procent van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 3.125.000 per aanvraag en maximaal de helft van de subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid.

  • 4 De geldlening, bedoeld in artikel 3.22.2, vijfde lid, die op grond van de overeenkomst van geldlening geleend kan worden, bedraagt maximaal 90 procent van het investeringsbudget, doch ten hoogste € 6.625.000.

Artikel 3.22.3a. Hoogte subsidie Thematisch technology transferplan pandemische paraatheid

  • 2 In afwijking van artikel 3.22.3, vierde lid, bedraagt de geldlening, bedoeld in artikel 3.22.2, vijfde lid, voor het uitvoeren van een thematisch technology transferplan dat gericht is op pandemische paraatheid als bedoeld in artikel 3.22.2a, die op grond van de overeenkomst van geldlening geleend kan worden, maximaal 90 procent van het investeringsbudget, doch ten hoogste € 5.300.000.

Artikel 3.22.4. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.22.5. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. het thema waarop het thematisch technology transferplan gericht is, onvoldoende aantoonbaar sterk potentieel heeft, vanuit een excellente wetenschappelijke basis, voor innovaties van processen, producten of diensten met een hoge economisch en maatschappelijk toegevoegde waarde;

    • b. het thematisch technology transferplan onvoldoende is onderbouwd;

    • c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat het thematisch technology transferplan naar behoren wordt uitgevoerd;

    • d. uit de aanvraag niet of onvoldoende blijkt hoe de subsidieaanvragers zullen voldoen aan de toepasselijke subsidieverplichtingen, bedoeld in de artikelen 3.22.8 en 3.22.9;

    • e. onvoldoende aannemelijk is dat het thematisch technology transferfonds gedurende de fondsperiode daadwerkelijk beschikt over de middelen die de fondspartij of fondspartijen aan het investeringsbudget bijdraagt of bijdragen;

    • f. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds de capaciteiten hebben voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer hiervan op een wijze zoals bij participatiemaatschappijen gebruikelijk is;

    • g. de belangen van de Staat kunnen worden geschaad bij de uitvoering van het fondsplan;

    • h. er sprake is van een gelijktijdige openstelling voor het indienen van aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikelen 3.22.2, eerste lid, en 3.22.2a, eerste lid, en de aanvrager voor het uitvoeren van een thematisch technology transferplan dat gericht is op pandemische paraatheid hiervoor een aanvraag doet op grond van artikel 3.22.2, eerste lid.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid beslist de minister afwijzend op het deel van een aanvraag dat ziet op subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel b, indien de subsidie voor deze activiteiten niet op grond van de algemene de-minimisverordening verstrekt kan worden.

Artikel 3.22.6. Rangschikking

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het kennisoverdrachtplan beter aansluit op één of meer van de volgende prioriteiten:

      • 1°. optical systems and integrated photonics;

      • 2°. kwantum technologies;

      • 3°. process technology, including process intensification;

      • 4°. biomolecular and cell technologies;

      • 5°. imaging technologies;

      • 6°. mechatronics and optomechatronics;

      • 7°. artificial intelligence and data science;

      • 8°. energy materials;

      • 9°. semiconductor technologies;

      • 10°. cybersecurity technologies;

    • b. het kennisoverdrachtplan meer gebaseerd is op een helder afgebakend thema, waar de meest relevante en excellente onderzoeksgroepen van de onderzoeksorganisaties binnen het thema aan verbonden zijn en het plan meer bijdraagt aan het realiseren van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en het creëren van economische impact;

    • c. het thematisch consortium respectievelijk de onderzoeksorganisaties in het TTT-samenwerkingsverband meer in verbinding staat of staan met andere onderzoeksorganisaties of kennisinstellingen, kennisstarters, andere ondernemingen, investeerders en maatschappelijke organisaties rondom het thema;

    • d. het aannemelijker is dat de in het kennisoverdrachtplan beschreven activiteiten bijdragen aan kennisoverdracht en met name het ontstaan van kennisstarters waarin onder andere door het thematisch technology transferfonds in het TTT-samenwerkingsverband met risicokapitaal geïnvesteerd kan worden;

    • e. de kwaliteit van de uitvoering van het kennisoverdrachtplan hoger is, mede gelet op de samenstelling, competenties en het netwerk van het team dat het plan feitelijk uitvoert;

    • f. het thematisch technology transferfonds meer kan steunen op relevante ervaring en deskundigheid;

    • g. het fondsplan meer bijdraagt aan de opbouw van succesvolle kennisstarters; en

    • h. het fondsplan doelmatiger is ingericht.

  • 2 Voor de rangschikking kent de Minister aan het in het eerste lid, onderdeel a, vermelde criterium maximaal twintig punten toe en aan de criteria genoemd in het eerste lid, onderdelen b tot en met h, elk maximaal tien punten.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid is het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing op een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.22.2a en kent de Minister aan de overige criteria maximaal tien punten toe.

Artikel 3.22.7. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie op grond van deze titel bevat ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvragers, waaronder de namen van de organisaties, de nummers waarmee de ondernemingen zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, de post- en bezoekadressen en de rekeningnummers;

    • b. gegevens over het thematisch technology transferfonds als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • d. een thematisch technology transferplan, bestaande uit een kennisoverdrachtplan en een fondsplan met dezelfde thematische focus, en een omschrijving van de samenhang tussen deze twee plannen;

    • e. de gegevens en onderbouwing van het thematisch technology transferplan, waaronder de start- en einddata, de begrotingen en de omvang van de gevraagde subsidie;

    • f. de de-minimisverklaring(en) van de fondspartij(en), ten behoeve van de subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel b;

    • g. een visie van het consortium op de principes die het consortium hanteert voor de omgang met intellectueel eigendom. Deze visie omvat in ieder geval een toelichting op hoe het consortium omgaat met de overdracht van intellectueel eigendom aan spin-offs.

  • 2 Indien een subsidieaanvrager een thematisch consortium is, bevat de aanvraag voor subsidie tevens:

    • a. de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van de onderzoeksorganisaties die het thematisch consortium hebben opgericht; en

    • b. de statuten van het thematisch consortium.

  • 3 Een kennisoverdrachtplan is een plan van het thematisch consortium respectievelijk de onderzoeksorganisaties in het TTT-samenwerkingsverband, dat bestaat uit een samenhangend geheel van activiteiten die kennisoverdracht bevorderen rondom een thema en dat een looptijd heeft van ten minste vijf jaar.

    In het kennisoverdrachtplan is tevens opgenomen:

    • a. hoe wordt omgegaan met het verwerven en overdragen van rechten van intellectueel eigendom en het verlenen van gebruiksrechten en, in geval het TTT-samenwerkingsverband bestaat uit een thematisch technology transferfonds en drie of meer onderzoeksorganisaties, hoe de onderzoeksorganisaties de daadwerkelijke samenwerking zullen inrichten; en

    • b. dat ten minste een derde van het subsidiebedrag als bedoeld in artikel 3.22.3, eerste lid, wordt gebruikt voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, onderdelen c en e.

  • 4 Een fondsplan is een plan van het thematisch technology transferfonds tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten, die bestaan uit het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties en het begeleiden van de kennisstarters.

  • 5 De ontvangers van de subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, dienen uiterlijk 12 weken voorafgaand aan een nieuwe projectjaar een jaarplan in, dat een nadere beschrijving bevat van de subsidiabele activiteiten die gedurende het daarop volgende jaar worden verricht ter uitvoering van het kennisoverdrachtplan, inclusief een jaarbegroting.

Artikel 3.22.8. Subsidieverplichtingen onderzoeksorganisaties

  • 1 Een onderzoeksorganisatie investeert alle winst uit de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, opnieuw in de primaire activiteiten, bedoeld in paragraaf 2.1.1, onderdeel 20, onder a, van het O&O&I-steunkader, van de onderzoeksorganisatie.

  • 2 Een onderzoeksorganisatie voert met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding.

  • 4 Opdrachtverlening aan een derde voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, of een deel daarvan, vindt plaats op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven.

  • 7 De overdracht van of de verlening van gebruiksrechten voor de resultaten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, gebeurt tegen transparante voorwaarden en marktconforme tarieven, overeenkomstig paragraaf 2.2.2, onderdeel 30, van het O&O&I-steunkader.

  • 8 Indien uit de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, een kennisstarter ontstaat, informeert de onderzoeksorganisatie het thematisch technology transferfonds uit het TTT-samenwerkingsverband daarover uiterlijk bij oprichting van deze kennisstarter.

Artikel 3.22.9. Subsidieverplichtingen thematisch technology transferfonds

  • 1 Het thematisch technology transferfonds boekt een deel van de inkomsten uit participaties over aan de minister, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.22.10.

  • 2 Het thematisch technology transferfonds verricht geen andere activiteiten dan de uitvoering van het fondsplan.

  • 3 Het thematisch technology transferfonds doet uitsluitend vervolginvesteringen in een kennisstarter indien:

    • a. het totale bedrag aan risicofinanciering, bedoeld in artikel 21, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet wordt overschreden voor de desbetreffende kennisstarter;

    • b. in de mogelijkheid van vervolginvesteringen is voorzien in het oorspronkelijke ondernemingsplan van de desbetreffende kennisstarter;

    • c. de desbetreffende kennisstarter niet verbonden is geraakt in de zin van artikel 3, derde lid, van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening, met een andere onderneming dan het thematisch technology transferfonds of een onafhankelijke particuliere investeerder die in het kader van artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening risicofinanciering verschaft, tenzij de nieuwe entiteit voldoet aan de definitie van kmo, bedoeld in artikel 2, onderdeel 2 en bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening; en

    • d. de desbetreffende kennisstarter:

      • 1°. nog steeds niet actief is of is geweest op een markt;

      • 2°. minder dan zeven jaar na zijn eerste commerciële verkoop actief is op een markt en het risicokapitaal dat het thematisch technology transferfonds verstrekt als hefboom dient voor aanvullende verstrekking van risicokapitaal door een of meer onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de desbetreffende kennisstarter, zodat bij de vervolginvestering het totale particuliere deelnemingspercentage minimaal 40 procent bedraagt; of

      • 3°. zeven jaar of langer na de eerste commerciële verkoop actief is op de markt en het risicokapitaal dat het thematisch technology transferfonds verstrekt als hefboom dient voor aanvullende verstrekking van risicokapitaal door een of meer onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de desbetreffende kennisstarter, zodat bij de vervolginvestering het totale particuliere deelnemingspercentage minimaal 60 procent bedraagt.

  • 4 Het thematisch technology transferfonds stelt zeker dat het geld dat de kennisstarter verkrijgt als gevolg van een participatie niet wordt gebruikt om bestaande financiële verplichtingen te herfinancieren.

  • 5 In de overeenkomst van geldlening, bedoeld in artikel 3.22.2, vijfde lid, kunnen verplichtingen worden opgenomen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 6 Een fondsplan van een thematisch technology transferfonds is gebaseerd op de uitgangspunten dat:

    • a. het thematisch technology transferfonds participaties verkrijgt gedurende een investeringsperiode van ten hoogste zes jaar, en deze uiterlijk negen jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemdt;

    • b. de totale verkrijgingprijs van de participaties die gedurende de fondsperiode in één kennisstarter wordt geïnvesteerd, ten minste € 25.000 en ten hoogste € 1.500.000 bedraagt;

    • c. de gemiddelde totale verkrijgingprijs van de participaties die het thematisch technology transferfonds gedurende de investeringsperiode per kennisstarter investeert, over alle kennisstarters genomen ten hoogste € 750.000 bedraagt;

    • d. voor achtergestelde vorderingen een rente wordt bedongen die ten minste gelijk is aan de referentierente;

    • e. de relatieve omvang van achtergestelde vorderingen zodanig wordt beperkt dat aan het eind van de fondsperiode ten hoogste 50 procent van het totaal van de verkrijgingsprijs van alle participaties betrekking heeft op achtergestelde vorderingen;

    • f. de participaties verkregen worden in kennisstarters waarvan de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven ten minste redelijk zijn;

    • g. bij de beslissing van het thematisch technology transferfonds inzake de verkrijging van een participatie rekening wordt gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende kennisstarter;

    • h. de participaties verkregen worden in kennisstarters waaraan niet eerder door een participatiemaatschappij risicokapitaal in de vorm van aandelen of een aan eigen vermogen gelijk te stellen lening is verstrekt, behoudens indien:

      • 1°. deze participatiemaatschappij een ander thematisch technology transferfonds is en voor zover het totaal aan verkrijgingsprijzen van de participaties die alle thematisch technology transferfondsen gezamenlijk in de kennisstarter investeren, niet boven € 1.500.000 uitkomt;

      • 2°. deze participatiemaatschappij, niet zijnde een thematisch technology transferfonds, een aan eigen vermogen gelijk te stellen lening voor Proof of Concept doeleinden heeft verstrekt, voor zover het totaal aan risicokapitaal dat verstrekt is aan de kennisstarter door alle participatiemaatschappijen en het thematisch technology transferfonds gezamenlijk het totale bedrag aan risicofinanciering, bedoeld in artikel 21, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet overschrijdt;

      • 3°. deze participatiemaatschappij een informal investor is;

    • i. de begeleidingskosten in totaal ten hoogste 10 procent bedragen van het investeringsbudget;

    • j. de fondsbeheerder geen vergoeding voor de begeleiding van kennisstarters bedingt die hoger is dan hetgeen in de markt gebruikelijk is, waarbij de betrekking in ieder geval tijdelijk is en de vergoeding berekend is op basis van een uurtarief dat gebaseerd is op het gebruikelijk loon, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • k. de fondsbeheerder voor zijn werkzaamheden een marktconforme prestatieafhankelijke beloning verkrijgt.

  • 7 Een thematisch technology transferfonds dient op verzoek van de Minister aan het einde van een projectjaar een overzicht in van kennisstarters waaraan risicokapitaal is verstrekt. Dit overzicht bevat ten minste de namen, KvK-nummers en postcodes van de betreffende kennisstarters.

Artikel 3.22.10. Vergoeding

  • 2 Dit percentage wordt naar rato verlaagd, indien de geldlening minder dan 90 procent van het investeringsbudget uitmaakt.

Artikel 3.22.11. Modelovereenkomst

Het model voor de overeenkomst van geldlening, bedoeld in artikel 3.22.2, vijfde lid, is opgenomen in bijlage 3.22.1.

Artikel 3.22.12. Staatssteun

  • 2 De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel a, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.22.13. Voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat bij alle op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen die betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten, duidelijk wordt gemaakt dat voor de desbetreffende activiteiten subsidie is verkregen van de minister.

  • 2 De subsidieontvanger verleent medewerking aan voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten door de minister of een door de minister aangewezen derde.

  • 3 De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden tot één jaar na de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.

Artikel 3.22.14. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 3.22.1 vervallen met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.23. Venture Challenge

Artikel 3.23.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • eigen bijdrage: eigen bijdrage van de subsidieontvanger of subsidieontvangers in de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 3.23.5;

  • innovatieadviesdienstverklaring: verklaring van een deelnemer aan een Venture Challenge samenwerkingsverband of van een Venture Challenge startup waaruit blijkt dat subsidieverlening niet zal leiden tot overschrijding van het plafond voor innovatiediensten en diensten inzake innovatieondersteuning, bedoeld in artikel 28, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • Venture Challenge programma: in opdracht van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek georganiseerde innovatieadviesdienst als bedoeld in de artikelen 2, onderdeel 94, en 28, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bestaande uit Venture Challenge bijeenkomsten waarin de deelnemende Venture Challenge teams onder begeleiding van ervaren business coaches, andere experts en ondernemers uit de sector werken aan het opzetten of aanscherpen van het venture plan van hun al dan niet toekomstige Venture Challenge startup en dit venture plan leren presenteren;

  • Venture Challenge samenwerkingsverband: samenwerkingsverband, bestaande uit ten minste drie natuurlijke personen, waaronder in ieder geval de persoon die die de nieuwe technische vinding heeft gedaan of de nieuwe toepassing van een reeds bestaande technologie heeft ontdekt, en die voornemens zijn gezamenlijk een Venture Challenge startup op te richten;

  • Venture Challenge startup: kleine onderneming of middelgrote onderneming die:

    • a. ten tijde van de verstrekking van de subsidie op grond van deze titel niet actief is of is geweest op een markt; en

    • b. erop gericht is een nieuw product of proces, of nieuwe dienst op de markt te brengen, gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe toepassing van een reeds bestaande technologie, voortkomend uit wetenschappelijk onderzoek;

  • Venture Challenge team: team van minimaal drie en maximaal vier natuurlijke personen, bestaande uit:

    • a. de oprichter of oprichters en eventuele medewerkers of adviseurs van een Venture Challenge startup, waaronder in ieder geval de persoon die de nieuwe technische vinding heeft gedaan of de nieuwe toepassing van een reeds bestaande technologie heeft ontdekt; of

    • b. de deelnemers in een Venture Challenge samenwerkingsverband;

  • venture plan: beschrijving van de commerciële potentie van de al dan niet toekomstige Venture Challenge startup met het oog op exploitatie van de nieuwe technische vinding of de nieuwe toepassing van een reeds bestaande technologie en het aantrekken van financiers, inhoudend in ieder geval een beschrijving van:

    • a. het probleem;

    • b. de unieke oplossing die het nieuwe product of proces of de nieuwe dienst biedt;

    • c. het stadium van het ontwikkelingstraject van het nieuwe product of proces of de nieuwe dienst;

    • d. de financieringsbehoefte en verwachte opbrengsten van de al dan niet toekomstige Venture Challenge startup;

    • e. de belangrijkste risico’s en een plan van aanpak om deze risico’s te mitigeren.

Artikel 3.23.2. Subsidieverstrekking

  • 1 Op aanvraag verstrekt de minister subsidie voor deelname van een Venture Challenge team aan het Venture Challenge programma aan de deelnemers in een Venture Challenge samenwerkingsverband of aan een Venture Challenge startup, dat of die erop gericht is een nieuw product of proces of een nieuwe dienst op de markt te brengen dat of die past binnen de doelstellingen van de topsector Life Sciences & Health.

  • 2 Een nieuw product of proces of een nieuwe dienst als bedoeld in het eerste lid, is een nieuw medicijn of nieuwe therapie, een nieuw diagnosticum, een nieuw medisch hulpmiddel, dan wel een nieuwe technologie die het ontdekken, ontwikkelen of het gebruik van medicijnen, therapieën, diagnostica of medische hulpmiddelen verbetert of mogelijk maakt.

  • 3 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt, indien, na toepassing van de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23 van het besluit en artikel 3.23.7, ten minste vijf subsidieaanvragen in aanmerking komen voor subsidie en deze aanvragen zijn ingediend gedurende de openstellingsperiode, genoemd in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 16 van het besluit.

Artikel 3.23.3. Hoogte subsidie

De subsidie, bedoeld in artikel 3.23.2, eerste lid, bedraagt de subsidiabele kosten verminderd met de eigen bijdrage.

Artikel 3.23.4. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 10 van het besluit zijn de subsidiabele kosten alle kosten voor deelname van het Venture Challenge team aan het Venture Challenge programma, die verschuldigd zijn aan de derde die het Venture Challenge programma uitvoert.

Artikel 3.23.5. Eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt bepaald aan de hand van de opgave, bedoeld in artikel 3.23.10, tweede lid, onderdeel c, van het aantal leden van het Venture Challenge team dat deelneemt aan het Venture Challenge programma, en is vastgesteld op:

  • a. € 2000, bij deelname van drie leden;

  • b. € 2500, bij deelname van vier leden.

Artikel 3.23.6. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.23.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie, indien:

  • a. de werking van het nieuwe product of proces of de nieuwe dienst onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd is middels concrete, experimentele data;

  • b. een duidelijk concurrentievoordeel voor de al dan niet toekomstige Venture Challenge startup ontbreekt;

  • c. de al dan niet toekomstige Venture Challenge startup of het nieuwe product of proces of de nieuwe dienst onvoldoende commerciële potentie heeft;

  • d. er onvoldoende vertrouwen is dat bij elke Venture Challenge bijeenkomst minimaal twee leden van het Venture Challenge team aanwezig zijn;

  • e. een of meerdere leden van het Venture Challenge team reeds eerder met dezelfde nieuwe technologische vinding of nieuwe toepassing van een reeds bestaande technologie mee hebben gedaan aan het Venture Challenge programma of een voorloper daarvan, zonder dat deze technologie of nieuwe toepassing sterk verbeterd is;

  • f. er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de leden van het Venture Challenge team de capaciteiten hebben om een succesvolle Venture Challenge startup op te bouwen.

Artikel 3.23.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger, naarmate:

    • a. het commerciële perspectief van het nieuwe product of proces of de nieuwe dienst groter is;

    • b. het nieuwe product of proces of de nieuwe dienst meer vernieuwend is;

    • c. de concurrentiepositie van de al dan niet toekomstige Venture Challenge startup een beter perspectief heeft;

    • d. de financieringspotentie van de al dan niet toekomstige Venture Challenge startup groter is;

    • e. de kwaliteit van het Venture Challenge team hoger is, gelet op de mate van complementariteit van de leden, de capaciteiten van de leden en de rolverdeling binnen het team;

    • f. de toegevoegde waarde van deelname aan het Venture Challenge Programma voor de al dan niet toekomstige Venture Challenge startup groter is.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 3.23.9. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidie wordt slechts aangewend ter dekking van de subsidiabele kosten van het Venture Challenge programma dat start op de in de beschikking tot subsidieverlening genoemde datum.

  • 2 Aan iedere Venture Challenge bijeenkomst nemen minimaal twee en maximaal vier leden van het Venture Challenge team deel, doch nooit meer dan opgegeven bij de subsidieaanvraag.

  • 3 De leden van het Venture Challenge team houden de niet-openbare kennis van de andere deelnemende Venture Challenge teams, die gedeeld wordt tijdens het Venture Challenge programma, geheim.

  • 4 Indien de subsidieontvanger een Venture Challenge startup is, zorgt deze ervoor dat het Venture Challenge team voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 3.23.10. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie ten minste:

    • a. indien een subsidieaanvraag wordt gedaan door een Venture Challenge startup:

      • 1°. gegevens over de Venture Challenge startup, waaronder de naam van de Venture Challenge startup, de grootte van de onderneming, het nummer waaronder de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel en het post- en bezoekadres;

      • 2°. gegevens van de leden van het Venture Challenge team en de contactpersoon, waaronder de namen, telefoonnummers en e-mailadressen;

    • b. indien een subsidieaanvraag wordt gedaan door deelnemers in een Venture Challenge samenwerkingsverband:

      • 1°. gegevens over de deelnemers en de contactpersoon van de penvoerder, waaronder de namen, de namen van de organisaties waar zij werkzaam zijn, de post- en bezoekadressen, telefoonnummers en e-mailadressen;

      • 2°. de werktitel van de toekomstige Venture Challenge startup;

    • c. een opgave van het aantal leden van het Venture Challenge team dat zal deelnemen aan de Venture Challenge bijeenkomsten, met een minimum van drie en een maximum van vier leden;

    • d. een applicatieformulier, inhoudende:

      • 1°. een korte beschrijving van de verbetering die het product, proces of de nieuwe dienst beoogd te bewerkstelligen;

      • 2°. een korte beschrijving van het nieuwe product of proces of de nieuwe dienst en de achterliggende wetenschap of technologie en de mate waarin de werking van het nieuwe product of proces of de nieuwe dienst gevalideerd is middels concrete, experimentele data;

      • 3°. een inschatting van de markt;

      • 4°. een beschrijving van de uniciteit van het nieuwe product of proces of de nieuwe dienst;

      • 5°. een beschrijving van het Venture Challenge team, waaruit in ieder geval de achtergrond van, de motivatie van en de rolverdeling binnen het team blijkt;

    • e. een opgave van beschikbaarheid voor een interview als bedoeld in het derde lid;

    • f. de innovatieadviesdienstverklaring of, in geval van een Venture Challenge samenwerkingsverband, de innovatieadviesdienstverklaringen.

  • 3 Indien dit wenselijk wordt geacht voor de beoordeling van de aanvraag, kan een interview deel uitmaken van de aanvraagprocedure.

Artikel 3.23.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.23.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.23.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.24. Mkb-werkplaatsen

Artikel 3.24.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • expertbedrijf: bedrijf dat deskundig is op het gebied van ten minste een productiviteitsverhogende technologie;

  • mkb-werkplaats: regionaal, open kennisnetwerk van een of meer onderwijsinstellingen, met een focus op een of meer productiviteitsverhogende technologieën, waarbinnen de onderwijsinstelling of de onderwijsinstellingen tezamen met partijen in de regio mkb-ondernemers, met name die met een kleine onderneming, helpt of helpen met hun digitaliseringsvraagstukken, door in ieder geval:

    • a. het afnemen van intakes bij mkb-ondernemers ten behoeve van het in kaart brengen van de vragen van mkb-ondernemers en het samenbrengen van student en mkb-ondernemer voor het maken van een roadmap;

    • b. studenten in te zetten die roadmaps maken voor mkb-ondernemers; en

    • c. het geven van algemene voorlichting en het breed delen en verspreiden van kennis met betrekking tot digitalisering;

  • onderwijsinstelling: instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of als bedoeld in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder a tot en met i;

  • roadmap: door een of meer studenten opgesteld advies, met praktische tips en concreet handelingsperspectief, aan een mkb-ondernemer met betrekking tot zijn digitaliseringsmogelijkheden.

Artikel 3.24.2. Subsidieverstrekking

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderwijsinstelling of aan een onderwijsinstelling in een samenwerkingsverband van onderwijsinstellingen voor het initiëren en opzetten van een mkb-werkplaats en voor het verrichten van de volgende activiteiten in het kader van die mkb-werkplaats:

  • a. het in kaart brengen van de digitaliseringsvraagstukken van mkb-ondernemers en het samenbrengen van student en mkb-ondernemer voor het maken van een roadmap;

  • b. algemene voorlichting en brede kennisdeling en -verspreiding op het gebied van digitalisering en brede verspreiding van de resultaten van de mkb-werkplaats, op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis, middels in ieder geval een openbaar toegankelijk digitaal platform;

  • c. het monitoren en evalueren van de effecten en resultaten van de mkb-werkplaats;

  • d. het geven van openbare en brede bekendheid aan de mkb-werkplaats.

Artikel 3.24.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 450.000 per aanvraag.

Artikel 3.24.3a. Uurtarief

In afwijking van artikel 3.1.1, bedraagt het uurtarief, bedoeld in de artikelen 13, tweede lid, en 14 van het besluit, voor de toepassing van deze titel € 80.

Artikel 3.24.4. Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. kosten die direct toerekenbaar zijn aan het maken van individuele roadmaps voor mkb-ondernemers;

  • b. kosten die verband houden met vervolgactiviteiten die uit de gemaakte roadmaps voortkomen; en

  • c. kosten die aan expertbedrijven verschuldigd zijn.

Artikel 3.24.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.24.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. onvoldoende vertrouwen bestaat in structurele voortzetting van de mkb-werkplaats na afloop van de subsidieperiode door middel van structurele inbedding van de mkb-werkplaats in het onderwijscurriculum;

  • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager of de aanvragers kan of kunnen voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 3.24.10;

  • c. voor de mkb-werkplaats reeds door de rijksoverheid subsidie is verstrekt;

  • d. geen regionale overheid betrokken is als regionale partner bij de mkb-werkplaats;

  • e. na toepassing van artikel 3.24.8, eerste lid, minder dan 9 punten zijn toegekend aan onderdeel a van dat lid of minder dan 12 punten zijn toegekend aan onderdeel c of onderdeel d van dat lid.

Artikel 3.24.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent een aanvraag een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de kwaliteit van het projectplan hoger wordt geacht;

    • b. de potentiële impact van de mkb-werkplaats op de regio hoger wordt geacht;

    • c. de mkb-werkplaats effectiever bijdraagt aan de digitalisering van mkb-ondernemers;

    • d. de mkb-werkplaats meer bijdraagt aan verbetering van het praktijkleren voor de aan de mkb-werkplaats verbonden studenten;

    • e. de betrokkenheid van partijen in de regio groter is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt bij de onderdelen a, b en e van het eerste lid ten minste één en ten hoogste achttien punten, en bij de onderdelen c en d van het eerste lid ten minste één en ten hoogste 23 punten.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate in totaal meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.

Artikel 3.24.9. Adviescommissie

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste 3 en ten hoogste 5 leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 3.24.10. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Indien een subsidieontvanger naast de niet-economische activiteiten voor de mkb-werkplaats ook economische activiteiten verricht, voert de subsidieontvanger met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding.

  • 2 Indien een subsidieontvanger voor activiteiten binnen de mkb-werkplaats expertbedrijven inzet, worden deze uitsluitend ingezet om mee te denken met de student en de onderwijsinstelling, instrumentarium te ontwikkelen en online tools beschikbaar te stellen, voor het begeleiden van studenten en om de kwaliteit van de geleverde resultaten te bewaken. Aan mkb-ondernemers wordt binnen de mkb-werkplaats niet rechtstreeks geadviseerd door expertbedrijven.

  • 3 De resultaten en tussenresultaten van de mkb-werkplaats worden actief en breed gedeeld op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis, in ieder geval via een openbaar toegankelijk digitaal platform.

  • 4 Voorlichtings- en kennisdelingsactiviteiten zijn voor een ieder zonder onderscheid toegankelijk, onder meer via een openbaar toegankelijk digitaal platform.

  • 5 De mkb-werkplaats is een open netwerk, inhoudende in ieder geval dat iedere mkb-ondernemer die geïnteresseerd is in digitalisering, zich kan melden bij de mkb-werkplaats voor een intake en dat geïnteresseerde partijen in de regio zich, onder transparante en redelijke voorwaarden, bij de mkb-werkplaats kunnen aansluiten.

  • 6 Opdrachtverlening aan een derde voor uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.24.2, of een deel daarvan, vindt plaats op basis van transparante en redelijke criteria en tegen ten hoogste marktconforme tarieven.

  • 7 De subsidieontvanger monitort en evalueert op aantoonbare en systematische wijze de effecten en resultaten van de mkb-werkplaats.

Artikel 3.24.11. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie op grond van deze titel bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager of aanvragers, waaronder het post- en bezoekadres en het rekeningnummer van de aanvrager of aanvragers;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager of aanvragers, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien van toepassing: gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • d. een projectplan;

    • e. een begroting en financieel plan, waaruit blijkt hoe de aanvrager of de aanvragers het deel dat de aanvrager of aanvragers zelf in de subsidiabele kosten bijdraagt of bijdragen, gaat of gaan financieren en, indien van toepassing, een intentieverklaring van de betrokken derden-financiers;

    • f. een activiteitenplanning; en

    • g. een samenvatting van het projectplan.

  • 2 Het projectplan bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. de doelstelling en de productiviteitsverhogende technologie of technologieën waarop de mkb-werkplaats gericht is;

    • b. de activiteiten van de mkb-werkplaats, inclusief de planning van deze activiteiten;

    • c. de wijze waarop regionale partijen, waaronder in ieder geval een regionale overheid, betrokken zijn bij de mkb-werkplaats;

    • d. de wijze waarop de effecten en resultaten van de mkb-werkplaats worden gemonitord en geëvalueerd;

    • e. het verwachte aantal te bereiken mkb-ondernemers gedurende de subsidieperiode en in het bijzonder het te verwachten aantal te bereiken mkb-ondernemers met een kleine onderneming;

    • f. de wijze waarop de aanvrager of aanvragers ervoor zorgt draagt of zorg dragen dat studenten toegang hebben tot de mkb-werkplaats, de wijze waarop de mkb-werkplaats bijdraagt aan verbetering van het praktijkleren van studenten en de wijze waarop dit in het onderwijscurriculum tot uitdrukking komt; en

    • g. de wijze waarop de aanvrager of aanvragers na de subsidieperiode zorg draagt of dragen voor continuering van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt.

Artikel 3.24.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 april 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.25. High-performance computing-projecten (HPC-projecten)

Artikel 3.25.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • Europees goedkeuringsbesluit: besluit van de raad van bestuur van het financieringsorgaan waarin is bepaald dat een project in aanmerking kan komen voor een financiële bijdrage van het financieringsorgaan;

  • Europees HPC-project: project gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen op de deelgebieden betreffende HPC, bedoeld in artikel 3.25.2, eerste lid, dat is voorzien van een Europees goedkeuringsbesluit en wordt uitgevoerd door een Europees samenwerkingsverband;

  • Europese subsidieaanvraag: aanvraag voor een Europees goedkeuringsbesluit bij het financieringsorgaan door de deelnemers in een Europees samenwerkingsverband;

  • Europese subsidieovereenkomst: subsidieovereenkomst als bedoeld in artikel 33 van verordening (EU) 2021/695, gesloten tussen het financieringsorgaan en deelnemers uit een Europees samenwerkingsverband ten behoeve van de uitvoering van een Europees HPC-project;

  • Europees samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband van onafhankelijke juridische entiteiten, dat voldoet aan artikel 22, tweede lid, van verordening (EU) 2021/695;

  • financieringsorgaan: de gemeenschappelijke onderneming HPC, in de gevallen dat deze op grond van artikel 33, eerste lid, van verordening (EU) 2021/1173 kwalificeert als financieringsorgaan als bedoeld in artikel 2, onderdeel 14, van verordening (EU) 2021/695;

  • gemeenschappelijke onderneming HPC: de Gemeenschappelijke onderneming Europese high-performance computing, bedoeld in artikel 1 van verordening (EU) 2021/1173;

  • HPC: high-performance computing;

  • juridische entiteit: juridische entiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU) 2021/695;

  • Nederlands samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband van in Nederland gevestigde onafhankelijke juridische entiteiten, dat onderdeel uitmaakt van een Europees samenwerkingsverband;

  • verordening (EU) 2021/695: verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PbEU 2021, L 170);

  • verordening (EU) 2021/1173: verordening (EU) 2021/1173 van de Raad van 13 juli 2021 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing en tot intrekking van verordening (EU) 2018/1488 (PbEU 2021, L 256;

  • werkprogramma: werkprogramma als bedoeld in artikel 2, onderdeel 25, van verordening (EU) 2021/695.

Artikel 3.25.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het uitvoeren van een Nederlands HPC-project dat gericht is op het verwezenlijken van één of meer van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/1173, op een deelgebied, opgenomen in het toepasselijke werkprogramma betreffende HPC.

  • 2 Een Nederlands HPC-project is een deelproject of projectonderdeel van een Europees HPC-project en omvat een samenhangend geheel van activiteiten, opgenomen in een Europese subsidieovereenkomst, dat kan bestaan uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een haalbaarheidsstudie.

  • 3 De subsidieontvanger is een in Nederland gevestigde juridische entiteit uit een Europees samenwerkingsverband, die de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, zelfstandig of in een Nederlands samenwerkingsverband uitvoert en voor het uitvoeren van deze activiteiten partij is bij een Europese subsidieovereenkomst.

Artikel 3.25.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie voor een Nederlands HPC-project is gelijk aan de subsidie die door het financieringsorgaan verstrekt wordt op grond van de Europese subsidieovereenkomst.

  • 2 De som van de totale subsidie die door de minister en het financieringsorgaan aan een Nederlands HPC-project verstrekt wordt bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.25.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van het Nederlandse HPC-project zoals vermeld in de Europese subsidieovereenkomst.

  • 2 In afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, kunnen onder de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, mede worden begrepen de kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 3.25.2, eerste lid, voor zover het financieringsorgaan hiermee heeft ingestemd in de subsidieovereenkomst.

Artikel 3.25.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.25.7. Afwijzingsgrond

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 3.25.2, eerste lid, indien er geen Europese subsidieovereenkomst is gesloten.

Artikel 3.25.8. Rangschikkingscriterium

De minister rangschikt de aanvragen om subsidie betreffende een Nederlands HPC-project, bedoeld in artikel 3.25.2, eerste lid, waarop niet afwijzend is beslist hoger naar mate de Europese subsidieaanvraag betreffende het bijhorende Europese HPC-project, na toepassing van artikelen 28, eerste lid, en 29, tweede lid, van verordening (EU) 2021/695, hoger is gerangschikt door het evaluatiecomité, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van verordening (EU) 2021/695.

Artikel 3.25.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidieverlening bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidieverlening ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder de naam van de aanvrager, indien van toepassing het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een verwijzing naar de passages uit de Europese subsidieovereenkomst of, voor zover deze onvoldoende informatie bevat, een aanvullende omschrijving, waarin zich informatie bevindt over de werkzaamheden die door de subsidieaanvrager binnen het Europese en Nederlandse HPC-project worden uitgevoerd.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een voor openbare publicatie geschikte Nederlandse samenvatting van de projectomschrijving, inclusief de doelstelling of doelstellingen en de werkzaamheden van het Nederlandse HPC-project;

    • b. een financieringsplan en begroting waarin een omschrijving wordt gegeven van:

      • 1°. de omvang van de gevraagde subsidie;

      • 2°. een beschrijving van de subsidiabele kosten die betrekking heeft op één of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.25.2, tweede lid; en

      • 3°. informatie over de wijze waarop de subsidieaanvrager zijn eigen aandeel in de projectkosten van het Nederlandse HPC-project financiert; en

    • c. een kopie van:

      • 1°. het Europese goedkeuringsbesluit; en

      • 2°. de ondertekende Europese subsidieovereenkomst.

Artikel 3.25.10. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de projectresultaten van het Nederlandse HPC-project;

    • b. een overzicht waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten.

  • 2 Onverminderd artikel 50, tweede lid van het besluit, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van de afschriften van alle tussenrapportages en het eindverslag betreffende het Europeese HPC-project, die door het Europese samenwerkingsverband verstrekt zijn aan het financieringsorgaan.

Artikel 3.25.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.25.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 quater van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.25.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 oktober 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.26. Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten

Artikel 3.26.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • geneeskundig leverancier: een in de Europese Unie gevestigde rechtspersoon die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt die eerder actief is geweest op het gebied van de ontwikkeling van producten of diensten die een bijdrage leveren aan, dan wel kwalificeren als, een regeneratief geneeskundige behandelmethode, in het geval deze producten of diensten op het moment van indiening van de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 3.26.2, eerste lid, ten minste:

    • a. klinisch getest zijn of worden op natuurlijke personen; of

    • b. gebruikt zijn of worden voor de ontwikkeling of doorontwikkeling van nieuwe regeneratief geneeskundige behandelmethoden voor patiënten;

  • regeneratief geneeskundige behandelmethode: behandelmethode waarbij gebruik wordt gemaakt van het vermogen van het menselijk lichaam om geheel of gedeeltelijk van een bepaald soort ziekte of letsel te genezen door het herstellen, repareren of vervangen van cellen, weefsels of organen die beschadigd zijn door de desbetreffende ziekte of het desbetreffende letsel, waaronder mede begrepen het repareren van DNA en RNA;

  • uitstaand saldo: de som van de verschuldigde nog niet betaalde aflossing van de hoofdsom van de geldlening, eenmalige rente, de jaarlijkse basisrente en, voor zover van toepassing, de wettelijke rente, bedoeld in artikel 3.26.11, eerste lid;

  • wetenschappelijke instelling: een in de Europese Unie gevestigde rechtspersoon die zich op het moment van indiening van de aanvraag om subsidie al ten minste voor een aaneengesloten periode van vijf jaar actief bezighoudt met het uitvoeren van onderzoeksprojecten op het gebied van regeneratief geneeskundige behandelmethoden, waaronder tenminste worden begrepen:

Artikel 3.26.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een wetenschappelijke instelling of een geneeskundig leverancier voor het in een samenwerkingsverband uitvoeren van een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject dat gericht is op het vergroten van de innovatiekracht van geneeskundig leveranciers en wetenschappelijke instellingen via het ontwikkelen van producten of diensten die vernieuwend zijn ten opzichte van de internationale stand van techniek op het gebied van regeneratief geneeskundige behandelmethoden.

  • 2 Een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject als bedoeld in het eerste lid omvat een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 3 Het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste:

    • a. een wetenschappelijke instelling; en

    • b. een geneeskundig leverancier, die als penvoeder van dit samenwerkingsverband optreedt.

  • 4 De subsidie aan de geneeskundig leverancier wordt verstrekt in de vorm van een geldlening, waarbij gebruik wordt gemaakt van de modelovereenkomst van geldlening, opgenomen in bijlage 3.26.

  • 5 Er wordt slechts één aanvraag om subsidie ingediend per regeneratief geneeskundig onderzoeksproject.

Artikel 3.26.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie voor een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject bedraagt:

    • a. voor de activiteiten van een wetenschappelijke instelling:

      • 1°. 100% van de subsidiabele kosten, voor zover deze activiteiten betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

      • 2°. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze activiteiten betrekking hebben op industrieel onderzoek;

      • 3°. 25% van de subsidiabele kosten, voor zover deze activiteiten betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • b. voor de activiteiten van een geneeskundig leverancier: 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze activiteiten betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 3.000.000 per regeneratief geneeskundig onderzoeksproject.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid is ten minste 60% van de totale subsidie bestemd voor de activiteiten van één of meer geneeskundig leveranciers binnen het samenwerkingsverband, dat het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject uitvoert.

Artikel 3.26.4. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject betrekking heeft op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

Artikel 3.26.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen om subsidie.

Artikel 3.26.6. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het op grond van deze titel gesubsidieerde regeneratief geneeskundig onderzoeksproject wordt gestart binnen uiterlijk 12 weken na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 3.26.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a. na toepassing van artikel 3.26.8, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en tweede lid, minder dan drie punten per criterium zijn toegekend;

  • b. de subsidiabele kosten minder dan € 500.000 bedragen;

  • c. de te verlenen subsidie voor een subsidieaanvrager binnen het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.26.2, derde lid, minder dan € 125.000 zou bedragen;

  • d. aan het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.26.2, derde lid, een geneeskundig leverancier deelneemt:

    • 1°. waaraan eerder subsidie voor een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject verstrekt is op grond van deze titel; of

    • 2°. die al eerder tijdens de desbetreffende openstellingsperiode een subsidieaanvraag voor een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject heeft ingediend op grond van deze titel; of

  • e. de activiteiten van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject niet voor ten minste 10 procent bestaan uit fundamenteel onderzoek.

Artikel 3.26.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag om subsidie betreffende een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject meer bijdraagt aan het doel, bedoeld in artikel 3.26.2, eerste lid;

    • b. de kwaliteit van het projectplan van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject beter is, blijkend uit:

      • 1°. de uitwerking van de aanpak en methodiek;

      • 2°. de wijze waarop wordt omgegaan met risico’s voor de succesvolle uitvoering van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject;

      • 3°. de mate van uitvoerbaarheid;

    • c. het samenwerkingsverband dat het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject uitvoert meer geschikt is om een onderzoeksproject uit te voeren, blijkend uit:

      • 1°. de mate waarin de daarvoor benodigde competenties en ervaring aanwezig zijn binnen het samenwerkingsverband;

      • 2°. de kwaliteit van de inrichting van de projectorganisatie binnen het samenwerkingsverband, waaronder mede begrepen de structuur van de projectorganisatie en de taakverdeling;

      • 3°. de mate van samenwerking van wetenschappelijke instellingen en geneeskundig leveranciers binnen het samenwerkingsverband;

    • d. uit een quickscan op het te ontwikkelen product of te ontwikkelen dienst, bestaande uit een vroege Health Technology Assessment, volgt dat de impact van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject op een betere beheersing van de zorgkosten groter is, blijkend uit:

      • 1°. de bijdrage aan het publieke belang van adequate, effectieve en efficiënte gezondheidzorg op het gebied van regeneratief geneeskundige behandelmethoden; en

      • 2°. de mate waarin er extern draagvlak bestaat voor het desbetreffende onderzoeksproject bij behandelend artsen of andere relevante potentiële gebruikers van het product of de dienst;

    • e. de commerciële haalbaarheid van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject naar verwachting groter is, blijkend uit ten minste:

      • 1°. de toepassingsmogelijkheden en slaagkans van de met het project te ontwikkelen producten of diensten op de Nederlandse en internationale markt; en

      • 2°. de uitwerking en onderbouwing van de financieringsstructuur, waaronder mede begrepen de mate van zekerheid, kwaliteit en omvang van de financiering van het eigen aandeel in de kosten van het geneeskundig onderzoeksproject;

    • f. het project zich meer richt op regeneratief geneeskundige behandelmethoden op het gebied van orgaandonatie en transplantatie.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen om subsidie waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 3.26.9. Opschortende voorwaarde

De subsidie voor een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject, bedoeld in artikel 3.26.2, eerste lid, wordt uitsluitend verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen acht weken na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening, een ondertekend exemplaar van de hierbij gevoegde overeenkomst van geldlening verstrekt is aan de minister door de betrokken geneeskundig leverancier of geneeskundig leveranciers uit het samenwerkingsverband.

Artikel 3.26.10. Verplichtingen betreffende verstrekking samenwerkingsovereenkomst, voortgangsrapportages en kennisverspreiding

  • 1 Binnen acht weken na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening wordt een samenwerkingsovereenkomst verstrekt aan de minister, die is gesloten tussen de deelnemers binnen het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.26.2, derde lid, ten behoeve van de uitvoering van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject waarin:

    • 1°. wordt bepaald op welke wijze wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten;

    • 2°. wordt gewaarborgd dat voldaan wordt aan ten minste één van de voorwaarden betreffende daadwerkelijke samenwerking, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; en

    • 3°. wordt gewaarborgd dat binnen het samenwerkingsverband voldaan wordt aan de Principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL).

  • 2 Onverminderd artikel 39 van het besluit verstrekt de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject op verzoek van de minister inlichtingen omtrent de voortgang van de verrichte of te verrichten activiteiten of resultaten van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject, die gebruikt kunnen worden voor het monitoren van de voortgang van het project.

  • 3 Binnen twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling maakt de wetenschappelijke instelling de niet bedrijfsgevoelige kennis en de resultaten die met het project zijn opgedaan, inclusief de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie over de eventueel ontwikkelde producten of diensten en mogelijke bijhorende vervolgstappen voor de doorontwikkeling hiervan, ten minste éénmalig openbaar via een daarvoor geschikte conferentie, publicatie, open access-repositories dan wel gratis of opensource-software als bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder ii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.26.11. Verplichtingen betreffende de aflossing en rentebetaling bij een geldlening

  • 1 Gedurende de looptijd van de lening is Leningnemer verplicht het volgende aan Leninggever te betalen:

    • a. de aflossing van de hoofdsom van de geldlening;

    • b. een eenmalige rente van 15 procent over de hoofdsom van de geldlening, die niet-rentedragend bij het uitstaand saldo aanwast op de laatste dag van het kalenderjaar waarin de overeenkomst van geldlening is gesloten;

    • c. een jaarlijkse basisrente van 3 procent per jaar over de som van het verschuldigde nog niet afgeloste deel van de hoofdsom van de geldlening, die rentedragend bij het uitstaand saldo aanwast op de laatste dag van het kalenderjaar waarin niet voldaan is aan de bij deze rente horende betalingsverplichting uit de overeenkomst van geldlening, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, van bijlage 3.26; en

    • d. voor zover van toepassing, de bij te late betaling verschuldigde wettelijke rente.

  • 2 De betalingen, bedoeld in het eerste lid, vinden plaats volgens een in de overeenkomst van geldlening vastgelegd schema, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van bijlage 3.26, doch uiterlijk binnen 14 jaar nadat de lening verstrekt is.

Artikel 3.26.12. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder het post- en bezoekadres, het rekeningnummer en, voor zover van toepassing, het nummer waarmee de subsidieaanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over het project, die bestaan uit een samenvatting van de projectomschrijving en een lijst met deelnemers in het samenwerkingsverband dat het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject zal uitvoeren;

    • d. gegevens over de grootte van de onderneming van de subsidieaanvrager, indien de subsidieaanvrager een geneeskundig leverancier is.

  • 3 De aanvraag om subsidie, bedoeld in het eerste en tweede lid, gaat vergezeld van ten minste:

    • a. een projectplan met projectomschrijving van de doelstellingen, beoogde tussenresultaten en de werkzaamheden binnen het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject;

    • b. een financieringsplan, inclusief mijlpalenbegroting, waarin een omschrijving wordt gegeven van:

      • 1°. de omvang van de gevraagde subsidie;

      • 2°. de totale kosten van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject, inclusief een beschrijving welk deel van de kosten betrekking heeft op één of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.26.2, tweede lid;

      • 3°. informatie over de wijze waarop elke deelnemer in het samenwerkingsverband zijn eigen aandeel in de projectkosten financiert;

    • c. documenten met daarin een beknopte beschrijving van de projectorganisatie en de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject betrokken organisaties of personen;

    • d. een quickscan op het te ontwikkelen product of te ontwikkelen dienst als bedoeld in artikel 3.26.8, eerste lid, onderdeel d;

    • e. een businessplan van de desbetreffende geneeskundig leverancier dat de strategie en ontwikkelprioriteiten van de geneeskundig leverancier beschrijft en op welke termijn het met het project te ontwikkelen product of dienst de markt naar verwachting zal bereiken en welke impact het daar zal hebben;

    • f. een plan dat betrekking heeft op de wijze waarop de kennisverspreiding, bedoeld in artikel 3.26.10, derde lid, zal plaatsvinden.

Artikel 3.26.13. Aanvraag tot subsidievaststelling

Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, bevat in ieder geval:

  • a. een omschrijving van de projectresultaten van het project;

  • b. een omschrijving op welke wijze het project heeft bijgedragen aan de doelen, bedoeld in artikel 3.26.2, eerste lid;

  • c. een overzicht waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten en een beschrijving welk deel van de kosten betrekking heeft op één of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.26.2, tweede lid.

Artikel 3.26.14. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.26.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.26.15. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 3.26 vervallen met ingang van 1 juli 2029, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 3.27. Important Projects of Common European Interest (IPCEI)

Artikel 3.27.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • Europees belangrijk project: project als bedoeld in paragraaf 3.1 van het IPCEI-steunkader dat is voorzien van een Europees goedkeuringsbesluit en wordt uitgevoerd door een Europees samenwerkingsverband;

  • Europees goedkeuringsbesluit: besluit waarin de Europese Commissie een project heeft gekwalificeerd als belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang en overheidssteun voor één of meer ondernemingen die deelnemen aan het desbetreffende Europese samenwerkingsverband verenigbaar heeft verklaard met de interne markt, in de zin van artikel 107, derde lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • Europees samenwerkingsverband: samenwerkingsverband dat bestaat uit ondernemingen of onderzoeksorganisaties die overeenkomstig paragraaf 3.2.1, onderdeel 16, van het IPCEI-steunkader gevestigd zijn in ten minste vier landen die lid zijn van de Europese Unie of Europese Vrijhandelsassociatie, behoudens gevallen waarin de aard van een Europees belangrijk project vestiging in een kleiner aantal lidstaten rechtvaardigt;

  • Europees matchmakingsproces: interactief multilateraal en publiek-privaat proces:

    • a. dat door een of meerdere lidstaten van de Europese Unie geïnitieerd is en plaatsvindt tussen lidstaten van de Europese Unie, eventueel met een of meer lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie, en op vrijwillige basis participerende ondernemingen;

    • b. dat gericht is op het tot stand brengen van een Europees belangrijk project;

  • Europese notificatiefase: fase waarin een Nederlands belangrijk project formeel bij de Europese Commissie wordt aangemeld om een Europees goedkeuringsbesluit te krijgen;

  • Europese pre-notificatiefase: fase waarin de Minister bij de Europese Commissie informeel een Nederlands belangrijk project onder de aandacht brengt om, voorafgaand aan een eventuele Europese notificatiefase, te verkennen of dit project in aanmerking zou kunnen komen voor een Europees goedkeuringsbesluit;

  • financieringskloof: financieringskloof als bedoeld in paragraaf 4.1, onderdeel 33, van het IPCEI-steunkader;

  • Nederlands belangrijk project: deelproject of projectonderdeel van een Europees belangrijk project;

  • nul-scenario: nul-scenario als bedoeld in paragraaf 4.1, onderdeel 31, van het IPCEI-steunkader;

  • onderzoeksinfrastructuur: onderzoeksinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel 91, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder ff, van het O&O&I-steunkader;

  • waterstofproductie door elektrolyse: productie van waterstof door middel van elektrolyse van water op basis van hernieuwbare elektriciteit.

Artikel 3.27.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan één of meer in Nederland gevestigde ondernemingen of onderzoeksorganisaties uit een Europees samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Nederlands belangrijk project dat gericht is op het verwezenlijken van één of meer van de doelstellingen, bedoeld in paragraaf 3.2.1, onderdeel 14, van het IPCEI-steunkader, op het gebied van:

    • a. cloud infrastructuur en services;

    • b. micro-elektronica en halfgeleiders;

    • c. waterstoftechnologie;

    • d. waterstofproductie door elektrolyse;

    • e. waterstofimport- en opslag; of

    • f. waterstoftoepassingen in mobiliteit en transport.

  • 2 Een Nederlands belangrijk project als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, omvat een samenhangend geheel van activiteiten dat kan bestaan uit:

    • a. onderzoek en ontwikkeling, de eerste industriële toepassing van innovatieve producten of diensten of infrastructuurprojectactiviteiten in de sectoren milieu, energie of digitalisering door een onderneming die voor het verrichten van deze activiteiten als directe partner is vermeld in het Europees goedkeuringsbesluit;

    • b. industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een haalbaarheidsstudie door een onderneming;

    • c. niet-economisch industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een haalbaarheidsstudie door een onderzoeksorganisatie, onafhankelijk uitgevoerd met het oog op meer kennis en een beter inzicht;

    • d. investeringen door een middelgrote of kleine onderneming voor de aanschaf of het gebruiksklaar maken van materiële of immateriële activa ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging, de diversificatie van de productie van een bestaande vestiging in nieuwe, bijkomende producten, of een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een bestaande vestiging van deze onderneming, waarbij bij het gebruik van immateriële activa wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 17, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • e. de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur door een onderneming;

    • f. proces- en organisatie-innovatie door een onderneming.

  • 3 Een Nederlands belangrijk project als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, omvat een samenhangend geheel van activiteiten dat kan bestaan uit onderzoek en ontwikkeling, de eerste industriële toepassing van innovatieve producten of diensten, of infrastructuurprojecten door een onderneming die voor het verrichten van deze activiteiten als directe partner is vermeld in het Europees goedkeuringsbesluit.

  • 4 Een Nederlands belangrijk project als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, omvat een samenhangend geheel van infrastructuurprojectactiviteiten door een onderneming die voor het verrichten van deze activiteiten als directe partner is vermeld in het Europees goedkeuringsbesluit.

  • 5 Een Nederlands belangrijk project als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, omvat een samenhangend geheel van activiteiten dat kan bestaan uit onderzoek en ontwikkeling en de eerste industriële toepassing van innovatieve producten of diensten door een onderneming die voor het verrichten van deze activiteiten als directe partner is vermeld in het Europees goedkeuringsbesluit.

  • 6 Voor zover dit uit het Europees goedkeuringsbesluit volgt of naar het oordeel van de minister passend is, kan de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, aan een onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, e of f, aan een onderneming, bedoeld in het derde, vierde respectievelijk vijfde lid, worden verstrekt in de vorm van:

    • a. een subsidie met terugbetalingsverplichting; of

    • b. een geldlening.

Artikel 3.27.3. Hoogte subsidie