Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Geraadpleegd op 04-12-2024.
Geldend van 03-09-2024 t/m 23-10-2024

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 11 juli 2014, nr. WJZ / 13125043, houdende vaststelling van nationale subsidie-instrumenten op het terrein van Economische Zaken (Regeling nationale EZ-subsidies)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • afzet van landbouwproducten: afzet van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 35, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 33, onder 38, van het landbouwsteunkader en artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de algemene de-minimisverordening;

  • algemene de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • besluit: Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

  • daadwerkelijke samenwerking: daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder h, van het O&O&I-steunkader;

  • energie uit hernieuwbare energiebronnen: energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 109, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 35, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • energie-efficiëntie: energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 103, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 31, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder k, van het O&O&I-steunkader;

  • fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder n, van het O&O&I-steunkader;

  • groepsvrijstellingsverordening landbouw: verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327);

  • groepsvrijstellingsverordening visserij: verordening (EU) 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327);

  • grote onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder l, van het O&O&I-steunkader;

  • hernieuwbare energiebronnen: hernieuwbare energie als bedoeld in paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 69 van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • hooggekwalificeerd personeel: hooggekwalificeerd personeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 93, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder p, van het O&O&I-steunkader;

  • industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder r, van het O&O&I-steunkader;

  • innovatieadviesdiensten: innovatieadviesdiensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 94, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder s, van het O&O&I-steunkader;

  • IPCEI-steunkader: Mededeling van de Commissie betreffende criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, PBEU 2021 C 528/02;

  • kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • klimaat, milieu- en energiesteunkader: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 nr. 2022/C 80/01 (PbEU 2022, C 80);

  • landbouw de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352);

  • landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

  • landbouwproduct: product als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering van een visserijproduct of een aquacultuurproduct vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);

  • middelgrote onderneming: middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • minister:

  • MKB-ondernemer: ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;

  • O&O&I-steunkader: Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2022/C 414/01 (PbEU 2022, C 414);

  • organisatie-innovatie: organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 96, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • primaire landbouwproductie: primaire landbouwproductie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 44, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw en deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 33, onder 46, van het landbouwsteunkader;

  • procesinnovatie: procesinnovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 97, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • tijdelijk crisiskader:Tijdelijk crisis- en transitiekader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie na de Russische agressie tegen Oekraïne (PbEU 2023, C 101);

  • Unienorm: Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 89, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • universiteit: onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis;

  • verklaring de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

  • verklaring landbouw de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening;

  • verwerking van landbouwproducten: verwerking van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 45, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 33, onder 47, van het landbouwsteunkader en artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening.

Artikel 1.2. Rapport van feitelijke bevindingen

  • 2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, derde lid, van het besluit, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU 2006, L 391) en, indien de subsidieontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.

Artikel 1.4. Vaste opslag voor indirecte kosten

De vaste opslag voor indirecte kosten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, bedraagt 50 procent van de loonkosten.

Artikel 1.5. Controleprotocol

De accountant of accountant-administratiefconsulent controleert en stelt de controleverklaring vast met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 1.3.

Artikel 1.7. In aanmerking komende kosten

  • 1 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk het landbouwsteunkader, respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening visserij:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2, onderdeel 87, van het landbouwsteunkader, respectievelijk artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij;

    • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2, onderdelen 90 en 91, van het landbouwsteunkader, respectievelijk artikel 7, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij;

    • c. indien de steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, de steuntranches gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2.3, onderdeel 92, van het landbouwsteunkader, respectievelijk artikel 7, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij.

  • 2 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder het O&O&I-steunkader, respectievelijk het klimaat, milieu- en energiesteunkader:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 2, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

    • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 2, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader.

Artikel 1.8. Bekendmaking van gegevens inzake steunverlening

  • 1 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000, of voor steun vervat in door het InvestEU-fonds krachtens deel 16 van de algemene groepsvrijstellingsverordening ondersteunde financiële producten, meer dan € 500.000, of voor niet onder deel 2 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallende begunstigden die in de primaire landbouwproductie of in de visserij en de aquacultuur actief zijn, meer dan € 10.000.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien het staatssteun betreft die gerechtvaardigd wordt door projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening, of door projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 19 ter van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de artikelen 16, 21 bis of 22 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht te zijn bekendgemaakt indien de individuele steunbedragen bekend zijn gemaakt volgens de tranches, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 100.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 5 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening visserij wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening visserij; en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening visserij, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 10.000.

  • 6 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het O&O&I-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.2.4, onderdeel 100, van het O&O&I-steunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 7 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het landbouwsteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het landbouwsteunkader, en

    • b. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 100.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 8 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het klimaat, milieu- en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.2.1.4, onderdeel 58, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 9 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die wordt gerechtvaardigd door de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I), maakt de minister na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 103, van die kaderregeling.

  • 10 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het IPCEI-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 4.3, onderdeel 48, van het IPCEI-steunkader bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 11 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatsteun bevat die wordt gerechtvaardigd door het tijdelijk crisiskader, maakt de minister na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 3, onderdeel 87, van het tijdelijk crisiskader.

  • 12 De gegevens, bedoeld in het eerste, en derde tot en met elfde lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 1.9. Onderzoeksorganisatie

  • 1 Indien een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie deelneemt aan een project dat wordt uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, sluiten de deelnemers voorafgaand aan het project een overeenkomst over de wijze waarop wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

  • 2 Indien een project als bedoeld in het eerste lid gezamenlijk door ondernemingen en van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren wordt uitgevoerd, legt de penvoerder de afspraken voor aan de minister, tenzij:

    • a. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten van het project dragen;

    • b. de resultaten van de samenwerking die geen intellectuele eigendomsrechten opleveren, breed kunnen worden verspreid en alle intellectuele eigendomsrechten die de activiteiten van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur opleveren, volledig worden toegekend aan die entiteiten;

    • c. uit het project ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten aan de verschillende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen, of

    • d. de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren een vergoeding ontvangen die gelijkwaardig is aan de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die uit hun activiteiten ontstaan en worden toegewezen aan de deelnemende ondernemingen of waartoe de deelnemende ondernemingen toegangsrechten kregen toegewezen.

  • 3 Op de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kan het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur die de betrokken intellectuele-eigendomsrechten hebben opgeleverd, in mindering worden gebracht.

  • 4 Indien uit de aan de minister op basis van het tweede lid voorgelegde afspraken blijkt dat sprake is van staatssteun als gevolg van de overdracht van kennis of andere resultaten uit activiteiten, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven bedrag dat ten hoogste mag worden verstrekt ingevolge een Europees steunkader.

Artikel 1.10. Openstelling

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Hoofdstuk 2. Agro, natuur en visserij

Titel 2.1. Algemene bepaling

Artikel 2.1.1. Uurtarief

Voor de toepassing van dit hoofdstuk bedraagt het uurtarief, bedoeld in artikel 13, tweede lid, en 14 van het besluit, € 60.

Artikel 2.1.2. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • glasopstand: kas en toebehorende installaties;

  • glastuinbouwonderneming: landbouwonderneming met glasopstanden;

  • vervangingsinvestering: investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine, zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd.

Artikel 2.1.3. Subsidievoorwaarde groepsvrijstellingsverordening visserij

  • 1 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening visserij wordt gerechtvaardigd, vindt de subsidieverlening uitsluitend plaats indien de subsidieaanvrager de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleeft.

  • 2 Indien de subsidieaanvrager de in het eerste lid bedoelde regels niet naleeft, wordt de subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd, in verhouding tot de ernst van de inbreuk.

Titel 2.2. Bewezen en niet-bewezen innovaties verduurzaming veehouderij

§ 2.2.1. Algemene bepalingen

Artikel 2.2.1. Begripsomschrijving

In deze titel wordt verstaan onder:

  • AERIUS Check: rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van de stikstofvracht, beschikbaar op www.aerius.nl of www.aeriusproducten.nl;

  • broeikasgasemissies: emissies van methaan, koolstofdioxide en lachgas vanuit het stalsysteem naar de lucht binnen de stal en de omgeving;

  • brongerichte verduurzaming: het zo veel mogelijk voorkomen van de vorming van broeikasgasemissies of stalemissies op een veehouderijlocatie;

  • eindgebruiker: veehouderijonderneming die ontwikkelde technologie gaat toepassen en daarmee brongerichte verduurzaming op zijn veehouderijlocatie realiseert;

  • landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

  • leghennenhouderijonderneming: pluimveehouderijonderneming waarin leghennen dan wel grootouder- of ouderdieren hiervan worden gehouden voor de primaire productie van consumptie-eieren respectievelijk broedeieren;

  • managementmaatregelen: maatregelen

    • a. die op structurele basis worden uitgevoerd door de veehouderijonderneming aan de hand van een vooraf opgesteld protocol, waarin zich relevante parameters bevinden;

    • b. waarvan de resultaten bijgehouden worden in een logboek; en

    • c. waarbij de reductie van broeikasgasemissies of stalemissies wordt geborgd en wordt aangetoond via de methode van directe emissiemonitoring of een vergelijkbare registratiemethode;

  • melkgeitenhouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin melkgeiten worden gehouden voor de primaire productie van melk of de vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • melkveehouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin melkkoeien worden gehouden voor de primaire productie van melk of de vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Omgevingswet;

  • omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • overbelast Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied dat is vermeld in bijlage 2.2;

  • pluimveehouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin eenden, kalkoenen of kippen, waaronder begrepen leghennen, vleeskuikens dan wel grootouder- of ouderdieren hiervan, worden gehouden voor de primaire productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

  • stalemissies: emissies van ammoniak, endotoxinen, fijnstof en geur vanuit het stalsysteem naar de lucht binnen de stal en de omgeving;

  • stalsysteem: mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderijlocatie;

  • stikstofvracht: het totaal van de stikstofdepositie, uitgedrukt in mol stikstof per jaar, die door een veehouderijlocatie wordt veroorzaakt op overbelaste Natura 2000-gebieden;

  • varkenshouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin varkens worden gehouden voor de primaire productie van vlees of de vermeerdering van varkens;

  • veehouderijonderneming: een landbouwonderneming waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • veehouderijlocatie: vestiging van een veehouderijonderneming, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;

  • verduurzaming: het zo veel mogelijk voorkomen van de vorming van broeikasgasemissies of stalemissies op een veehouderijlocatie dan wel het zo veel mogelijk voorkomen dat stalemissies een stalsysteem verlaten;

  • vleeskalverhouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin vleeskalveren worden gehouden voor de primaire productie van vlees;

  • vleeskuikenhouderijonderneming: pluimveehouderijonderneming waarin vleeskuikens worden gehouden voor de primaire productie van vlees;

  • vleeskuikenouderdierhouderijonderneming: pluimveehouderijonderneming waarin grootouder- of ouderdieren van vleeskuikens worden gehouden voor de primaire productie van broedeieren.

§ 2.2.2. Investering in niet-bewezen innovaties

§ 2.2.2.1. Algemeen

Artikel 2.2.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op grond van deze paragraaf op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een innovatieproject gericht op brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op een veehouderijlocatie van:

    • a. een varkenshouderijonderneming;

    • b. een melkgeitenhouderijonderneming;

    • c. een melkveehouderijonderneming; of

    • d. een vleeskalverhouderijonderneming;

    • e. een leghennenhouderijonderneming;

    • f. een vleeskuikenhouderijonderneming;

    • g. een vleeskuikenouderdierhouderijonderneming.

  • 2 Een innovatieproject bestaat uit:

    • a. een onderzoeks- en ontwikkelingsfase, een emissiemetingenfase en een resterende productieve levensduurfase; dan wel

    • b. uitsluitend een emissiemetingenfase.

  • 3 Aan een samenwerkingsverband nemen ten minste één onderzoeksorganisatie en één veehouderijonderneming deel.

  • 4 Een veehouderijonderneming in een samenwerkingsverband als bedoeld in het derde lid, is potentiële eindgebruiker van:

    • a. indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, betreft: de te subsidiëren investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10; of

    • b. indien het innovatieproject uitsluitend de emissiemetingenfase, bedoeld in het tweede lid onderdeel b, betreft: de bij de emissiemeting te gebruiken investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan, die op grond van artikel 2.2.10, voor subsidie in aanmerking zouden zijn gekomen indien het project betrekking zou hebben gehad op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase.

Artikel 2.2.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt het percentage en het maximum subsidiebedrag:

Artikel 2.2.3a. Uurtarief voor subsidiabele kosten voor arbeid

Voor de toepassing van deze titel bedraagt het uurtarief voor de subsidiabele kosten voor arbeid, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het besluit, € 60.

Artikel 2.2.4. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.2.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde innovatieprojecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

Artikel 2.2.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie indien:

  • a. op basis van het projectplan, bedoeld in artikel 2.2.8, derde lid, aannemelijk is dat met de uitvoering van het innovatieproject:

    • 1°. de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde wordt overschreden;

    • 2°. de reductie van broeikasgasemissies of stalemissies lager is dan de van toepassing zijnde minimale reductiepercentages van de emissiewaarde, bedoeld in bijlage 2.2.1 of geen reductiepercentage voor de betreffende emissie is vastgesteld in bijlage 2.2.1;

    • 3°. niet voldaan wordt aan het op grond van het Bouwbesluit van toepassing zijnde niveau van brandveiligheid op een veehouderijlocatie;

    • 4°. het niveau van dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op een veehouderijlocatie niet zou verbeteren;

    • 5°. een investering als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, wordt toegepast in meer dan vier stalsystemen;

    • 6°. minder dan 40% vast voer wordt verstrekt, indien het een innovatieproject gericht op investeringen als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, ten behoeve van een vleeskalverhouderijonderneming betreft als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, onderdeel d;

    • 7°. de leghennen of vleeskuikens dan wel grootouder- of ouderdieren hiervan niet op grondhuisvesting worden gehouden, indien het een innovatieproject gericht op investeringen, managementmaatregelen of een combinatie hiervan als bedoeld in artikel 2.2.10, ten behoeve van een leghennenhouderijonderneming, vleeskuikenhouderijonderneming of vleeskuikenouderdierhouderijonderneming betreft;

  • b. na toepassing van:

    • 1°. artikel 2.2.7, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid, minder dan 12 punten zijn toegekend, indien het een innovatieproject ten behoeve van een varkenshouderijonderneming, melkgeitenhouderijonderneming, vleeskalverhouderijonderneming, leghennenhouderijonderneming, vleeskuikenhouderijonderneming of vleeskuikenouderdierhouderijonderneming betreft;

    • 2°. artikel 2.2.7, eerste, tweede en derde lid, minder dan 27 punten zijn toegekend, indien het een innovatieproject ten behoeve van een melkveehouderijonderneming betreft;

  • c. de kwaliteit van het projectplan, bedoeld in artikel 2.2.8, derde lid, onvoldoende is, blijkend uit de omschrijving en uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met de risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen, de onderbouwing van de te realiseren emissiereductie of de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;

  • d. de afwijzingsgrond voor de emissiemetingenfase, genoemd in artikel 2.2.18 zich voordoet;

  • e. de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 2.2.24 zich voordoen voor de resterende levensduurfase, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft.

Artikel 2.2.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een innovatieproject:

    • a. een hoger aantal punten toe naarmate:

      • 1°. het innovatieproject naar verwachting buiten het stalsysteem leidt tot zo min mogelijk afwenteling van de binnen het stalsysteem gerealiseerde reductie van broeikasgas- en stalemissies;

      • 2°. het innovatieproject meer gericht is op vernieuwingen die economisch meer perspectief bieden voor toepassing op een veehouderijlocatie;

      • 3°. het innovatieproject meer bijdraagt aan dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op een veehouderijlocatie;

      • 4°. het innovatieproject vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek;

    • b. 15 punten toe, in het geval het aannemelijk is dat de frequentie van de weidegang op een veehouderijlocatie gelijk is aan of meer zou bedragen dan 6 uur per dag gedurende minimaal 120 dagen per jaar, indien het een innovatieproject ten behoeve van een melkveehouderijonderneming betreft als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, onderdeel c.

  • 2 De minister kent per subonderdeel van het eerste lid, onderdeel a, ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, vermenigvuldigd met 1, voor het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, vermenigvuldigd met 2, voor het eerste lid, onderdeel a, onder 3°, vermenigvuldigd met 2, voor het eerste lid, onderdeel a, onder 4°, vermenigvuldigd met 1, en vervolgens opgeteld.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het innovatieproject zijn toegekend.

Artikel 2.2.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de gegevens:

    • a. bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft;

    • b. bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien het innovatieproject uitsluitend de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel b, betreft.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over het project;

    • d. de gegevens over de onderzoeks- en ontwikkelingsfase, bedoeld in artikel 2.2.13, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan, projectbegroting en samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband.

  • 4 Het projectplan, bedoeld in het derde lid, bevat ten minste:

    • a. een onderbouwing van de reductie van broeikasgasemissies of stalemissies die met het innovatieproject op een veehouderijlocatie wordt beoogd te realiseren;

    • b. voor zover van toepassing, een omschrijving van de kans buiten het stalsysteem op afwenteling van de binnen het stalsysteem gerealiseerde reductie van broeikasgas- en stalemissies in het innovatieproject en de wijze waarop deze afwenteling wordt voorkomen in verband met het rangschikkingscriterium, bedoeld in artikel 2.2.7, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°.

  • 5 De projectbegroting, bedoeld in het derde lid, bevat ten minste:

    • a. de omvang van de gevraagde subsidie per deelnemer in het samenwerkingsverband;

    • b. de totale kosten van:

    • c. onderbouwde informatie over de wijze waarop de deelnemers van het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren.

  • 6 De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het derde lid, bevat ten minste een omschrijving van de wijze waarop ten aanzien van de deelnemers in het samenwerkingsverband wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

Artikel 2.2.9. Aanvraag subsidievaststelling

  • 2 Onverminderd het eerste lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een afschrift van de factuur en het betalingsbewijs voor investeringen als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft, en de verleende subsidie minder dan € 125.000 per subsidieaanvrager bedraagt;

    • b. een effectmeting als bedoeld in artikel 2.2.15;

    • c. een document waaruit blijkt of investeringen, en voor zover van toepassing, managementmaatregelen of een combinatie hiervan als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdelen a, b en c, in gebruik zijn genomen, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft;

    • d. de benodigde milieueffectbeoordeling of de vergunning voor het betrokken investeringsproject, bedoeld in artikel 2.2.25, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft;

    • e. een berekening van de met het innovatieproject gerealiseerde reductie van broeikasgasemissies en stalemissies;

    • f. een document waaruit blijkt dat de investeringen, managementmaatregelen of een combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdelen a, b en c, leiden tot verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op de desbetreffende veehouderijlocatie.

§ 2.2.2.2. Onderzoeks- en ontwikkelingsfase

Artikel 2.2.10. Subsidiabele activiteiten

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase wordt deze verstrekt aan de veehouderijonderneming of veehouderijondernemingen, of een andere onderneming of andere ondernemingen, binnen het samenwerkingsverband ten behoeve van experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek met betrekking tot:

  • a. investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die zouden kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, in bestaande stalsystemen of in nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen;

  • b. managementmaatregelen die zouden kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, in bestaande stalsystemen of in nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen; dan wel

  • c. een combinatie van investeringen en managementmaatregelen als bedoeld in onderdeel a respectievelijk b die zou kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, in bestaande stalsystemen of in nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen.

Artikel 2.2.11. Hoogte subsidie

  • 1 Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2 Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a. 10 procentpunten, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming;

    • b. 20 procentpunten, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.

  • 3 Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt overeenkomstig artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening verhoogd met 15 procentpunten indien:

    • a. de onderzoeks- en ontwikkelingsfase daadwerkelijke samenwerking behelst en voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de projectresultaten uit de onderzoeks- en ontwikkelingsfase ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories of gratis of opensource-software.

  • 4 Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase bedraagt de subsidie ten hoogste € 1.000.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject, voor zover het innovatieproject betrekking heeft op investeringen, managementmaatregelen of een combinatie hiervan als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdelen a, b. of c.

Artikel 2.2.12. Subsidiabele kosten

Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

Artikel 2.2.13. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.2.8 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste de volgende informatie over de onderzoeks- en ontwikkelingsfase:

    • a. gegevens over de grootte van het bedrijf van de aanvrager, indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2.2.11, tweede lid;

    • b. gegevens over de wijze waarop de projectresultaten ruim worden verspreid, indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor de ruime verspreiding van de projectresultaten, bedoeld in artikel 2.2.11, derde lid, onderdeel b.

  • 2 Indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor de ruime verspreiding van de projectresultaten, bedoeld in artikel 2.2.11, derde lid, verstrekt de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het innovatieproject jaarlijks een voortgangsrapportage waaruit blijkt op welke wijze de openbare ruime verspreiding van de projectresultaten heeft plaatsgevonden.

Artikel 2.2.14. Staatssteun

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.10, bevat deze staatssteun en wordt deze gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

§ 2.2.2.3. Emissiemetingenfase

Artikel 2.2.15. Subsidiabele activiteiten

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de emissiemetingenfase wordt deze verstrekt aan de onderzoeksorganisatie of onderzoeksorganisaties binnen het samenwerkingsverband voor het meten van het effect op de broeikasgasemissies en stalemissies op een veehouderijlocatie van:

  • a. indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft: de gesubsidieerde investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10; of

  • b. indien het innovatieproject uitsluitend de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel b, betreft: de gebruikte investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan die op grond van artikel 2.2.10 voor subsidie in aanmerking zouden zijn gekomen indien het project betrekking zou hebben gehad op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase.

Artikel 2.2.16. Hoogte subsidie

Voor de emissiemetingenfase bedraagt de subsidie 100% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 200.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject.

Artikel 2.2.17. Subsidiabele kosten

Voor de emissiemetingenfase komen voor subsidie uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 38, zevende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.2.18. Afwijzingsgrond

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.2.6, indien de subsidiabele activiteiten voor de emissiemetingenfase niet van belang zijn voor alle veehouderijondernemingen die in de betrokken specifieke landbouwsector of subsector actief zijn als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.2.19. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Voor het meten van het effect van de investeringen en managementmaatregelen, bedoeld in artikel 2.2.15, maakt de onderzoeksorganisatie gebruik van meetprotocollen die voldoen aan de internationale stand van onderzoek of techniek.

  • 2 Voorafgaand aan de datum waarop de subsidiabele activiteiten aanvangen, maakt de onderzoeksorganisatie de informatie, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, bekend op het internet.

  • 3 De onderzoeksorganisatie stelt de resultaten van de subsidiabele activiteiten overeenkomstig artikel 38, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, op het internet beschikbaar:

    • a. vanaf de datum waarop deze subsidiabele activiteiten zijn afgerond; of

    • b. vanaf de datum waarop informatie over deze resultaten aan leden van specifieke organisaties wordt gegeven.

  • 4 De resultaten blijven op het internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar nadat de subsidiabele activiteiten zijn afgerond.

Artikel 2.2.20. Staatssteun

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.15, bevat deze staatssteun en wordt deze gerechtvaardigd door artikel 38 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.2.2.4. De resterende productieve levensduurfase

Artikel 2.2.21. Subsidiabele activiteiten

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de resterende productieve levensduurfase wordt deze verstrekt aan de veehouderijonderneming of veehouderijondernemingen binnen het samenwerkingsverband voor de afschrijving van de investeringen, materiële activa van managementmaatregelen of combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10, in het geval de onderzoeks- en ontwikkelingsfase en emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, zijn afgerond en hieruit blijkt dat de investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan:

  • a. leiden tot brongerichte verduurzaming en verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op de desbetreffende veehouderijlocatie; en

  • b. gebruiksklaar zijn ten behoeve van het gebruik bij de primaire landbouwproductie op de desbetreffende veehouderijlocatie.

Artikel 2.2.22. Hoogte subsidie

  • 1 Voor de resterende productieve levensduurfase bedraagt de subsidie het percentage van de subsidiabele kosten dat op grond van artikel 2.2.11, eerste tot en met derde lid, van toepassing is op de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, met dien verstande dat dit percentage niet meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele kosten, verhoogd met 20 procentpunten, indien:

    • a. subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • b. subsidie wordt verstrekt voor de extra kosten voor investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren om een hoger niveau dan de geldende normen van de Europese Unie te halen, en die niet leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Voor de resterende productieve levensduurfase bedraag de subsidie ten hoogste € 500.000 per veehouderijonderneming in een innovatieproject.

Artikel 2.2.23. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor de resterende productieve levensduurfase komen voor subsidie uitsluitend de afschrijvingskosten van de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, in aanmerking, voor zover deze afschrijvingskosten vallen onder de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.2.24. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.6, indien voor de resterende productieve levensduurfase:

  • a. de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, niet passen binnen ten minste een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen a, b, e, f en g, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • b. de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • c. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, tiende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.2.25. Verplichtingen

Indien voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het betrokken investeringsproject verleend vóór de datum waarop de investering wordt aangeschaft en de resterende productieve levensduurfase van start gaat.

Artikel 2.2.26. Staatssteun

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.21, bevat deze staatssteun en wordt deze gerechtvaardigd door artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.2.3. Investering in bewezen innovaties

Artikel 2.2.27. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een veehouderijonderneming voor de uitvoering van een investeringsproject betreffende een investering of combinatie van investeringen die bestemd is respectievelijk zijn voor de inrichting of herinrichting van een stalsysteem en waarvan de toepassing leidt tot zowel verduurzaming als verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op een veehouderijlocatie van:

    • a. een varkenshouderijonderneming;

    • b. een melkveehouderijonderneming; of

    • c. een vleeskalverhouderijonderneming.

  • 2 Een investering betreft de aanschaf en het gebruiksklaar maken van één of meer technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die voor het desbetreffende type veehouderijonderneming zijn opgenomen in bijlage 2.2.2.

  • 3 Een investeringsproject, bedoeld in het eerste lid, bevat tenminste:

    • a. een investering uit tabel 1 in combinatie met een investering uit tabel 3 en 4 voor dezelfde diercategorie van bijlage 2.2.2;

    • b. een investering uit tabel 1 in combinatie met een investering uit tabel 2 en 3 voor dezelfde diercategorie van bijlage 2.2.2; of

    • c. in geval van een melkveehouderijonderneming een investering uit tabel 2 in combinatie met een investering uit tabel 3 voor dezelfde diercategorie van bijlage 2.2.2.

  • 4 Voor het investeringsproject geldt dat:

    • a. de investeringen uit tabel 3 en 4 van bijlage 2.2.2 worden toegepast in hetzelfde dierenverblijf als waar de bijbehorende investering uit tabel 1 of 2 van die bijlage wordt toegepast, tenzij de investering uit tabel 3 een investering betreft die buiten een dierenverblijf wordt toegepast;

    • b. de investeringen uit tabel 1 van bijlage 2.2.2 worden toegepast in een dierenverblijf dat is voorzien van mechanische ventilatie.

  • 5 Indien de veehouderijonderneming aantoont dat hij de voor hem beschikbare investering uit tabel 3 van bijlage 2.2.2 reeds heeft toegepast:

    • a. bevat het investeringsproject, in afwijking van het derde lid, geen investering uit die tabel; of

    • b. zijn de overige investeringen in die tabel ook mogelijk in geval van bestaande bouw.

  • 6 De stikstofvracht die de veehouderijlocatie, bedoeld in het eerste lid, veroorzaakt op een overbelast Natura 2000-gebied, bedraagt ten minste 2.500 mol stikstof per jaar.

  • 7 Een veehouderijonderneming dient in een openstellingsperiode per veehouderijlocatie één aanvraag om subsidie in.

Artikel 2.2.27a. Bepaling stikstofvracht

  • 1 De stikstofvracht wordt bepaald met gebruik van AERIUS Check.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde berekening wordt uitgegaan van:

  • 3 Indien de veehouderijonderneming aannemelijk kan maken dat de situatie in 2021 niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in 2019 of 2020.

Artikel 2.2.28. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 600.000 per aanvraag.

Artikel 2.2.29. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a, b en d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen, waaronder verplichtingen ingevolge het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b. kosten die gemaakt worden voor de verbetering en verwerving, waaronder mede begrepen de aankoop en leasing, van grond als bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • c. kosten die gemaakt worden voor de aanschaf of het gebruiksklaar maken van één of meer gebruikte technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting;

    • d. kosten die gemaakt worden voor de aanpassing van het stalsysteem, voor zover deze kosten niet direct verband houden met het gebruiksklaar maken van één of meer aangeschafte installaties, apparatuur, machines, technieken of uitrusting voor de toepassing in het desbetreffende stalsysteem;

    • e. kosten die verband houden met de activiteiten, bedoeld in artikel 14, zevende of negende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • f. in de tabellen 3, 4 en 5 van bijlage 2.2.2 benoemde niet subsidiabele kosten.

Artikel 2.2.30. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op basis van loting van de aanvragen.

Artikel 2.2.31. Start- en realisatietermijn

  • 1 Indien de opschortende voorwaarde, bedoeld in artikel 2.2.34, eerste lid, op de subsidieverlening van toepassing is, wordt met de uitvoering van het op grond van deze paragraaf gesubsidieerde investeringsproject gestart direct na de verstrekking van de bescheiden, bedoeld in artikel 2.2.34, derde lid.

  • 2 De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is:

    • a. twee jaar na subsidieverlening, indien de opschortende voorwaarde, bedoeld in artikel 2.2.34, eerste lid, niet op de subsidieverlening van toepassing is; of

    • b. twee jaar na het verstrijken van de termijn voor het verstrekken van de bescheiden, bedoeld in artikel 2.2.34, derde lid, indien de opschortende voorwaarde, bedoeld in artikel 2.2.34, eerste lid, op de subsidieverlening van toepassing is.

  • 3 De minister kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, op verzoek van de subsidieontvanger verlengen met maximaal een jaar.

Artikel 2.2.32. Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag voor subsidie, indien:

  • a. een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, niet past binnen ten minste een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen a, b, e, f en g, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • b. een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, niet in overeenstemming is met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving, als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • c. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, tiende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • d. de te verlenen subsidie lager is dan € 25.000.

Artikel 2.2.34. Subsidievoorwaarde

  • 1 Indien voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend of de omgevingsrechtelijke melding nog niet is gedaan ten tijde van de aanvraag, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening via bescheiden aantoont dat de voor het betrokken investeringsproject benodigde vergunningen zijn verleend of omgevingsrechtelijke melding is gedaan.

  • 2 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen tot een periode van maximaal drie jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, binnen één maand nadat de benodigde vergunningen zijn verleend of omgevingsrechtelijke melding is gedaan, aan de minister.

Artikel 2.2.34a. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger zorgt ervoor dat het aantal landbouwhuisdieren dat op de veehouderijlocatie wordt gehouden niet meer bedraagt dan het aantal landbouwhuisdieren, bedoeld in artikel 2.2.27a, tweede lid, onderdeel a.

  • 3 Indien de subsidie een investering als bedoeld in tabel 1 van bijlage 2.2.2 betreft, zorgt de subsidieontvanger ervoor dat:

    • a. het betreffende systeem zo is ontworpen en gebouwd en zo functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier; en

    • b. het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden.

  • 4 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 2.2.35. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van

    • a. een projectomschrijving, die in ieder geval de benaming van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, is zoals deze voor het desbetreffende type veehouderijonderneming is opgenomen in bijlage 2.2.2 bevat;

    • b. offertes behorend bij de kosten voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid;

    • c. een onderbouwing waaruit blijkt hoe een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, wordt gefinancierd;

    • d. gegevens van de veehouderijlocatie waarop het investeringsproject, bedoeld in artikel 2.2.27, eerste lid, betrekking heeft;

    • e. een actuele plattegrond van de veehouderijlocatie;

    • f. een opgave of de aanvrager beschikt over de voor de realisatie van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, benodigde vergunningen, of de benodigde omgevingsrechtelijke melding is gedaan;

    • g. een kopie van de voor de realisatie van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, benodigde vergunningen of omgevingsrechtelijke melding, voor zover deze aanwezig zijn op het moment dat de aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend;

    • h. een kopie van de uitkomsten van de met AERIUS Check uitgevoerde berekening van de stikstofvracht;

    • i. een kopie van, voor zover van toepassing, de vergunningen betreffende de veehouderijlocatie waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • j. een kopie van de administratie voor het voor de berekening van de stikstofvracht gebruikte referentiejaar, voor zover deze betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

    • k. indien de aanvraag een investering uit tabel 1 van bijlage 2.2.2. betreft, een kopie van de offerte van de overeenkomst met de ter zake deskundige, bedoeld in artikel 2.2.34a, tweede lid;

    • l. indien van toepassing, een onderbouwing van het reeds hebben toegepast van de in tabel 3 van bijlage 2.2.2 beschikbare investeringen als bedoeld in artikel 2.2.27, vijfde lid.

Artikel 2.2.36. Aanvraag subsidievaststelling

Onverminderd artikel 50, tweede lid, van het besluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een kopie van de overeenkomst met de ter zake deskundige, bedoeld in artikel 2.2.34a, tweede lid, indien de subsidie een investering uit tabel 1 betreft.

Artikel 2.2.36a. Gegevensverwerking

  • 1 De minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van de aanvraag op grond van deze subsidiemodule gebruikmaken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, de Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 (PB EU 2016, L 84) en de Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (Pb EU 2019, L 314).

Artikel 2.2.37. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.2.27 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.2.4. Slotbepaling

Artikel 2.2.38. Vervaltermijn

Deze titel en bijlagen 2.2.1 tot en met 2.2.3 vervallen met ingang van 20 mei 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.3. Energie-efficiëntie glastuinbouw

Artikel 2.3.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt aan een glastuinbouwonderneming of aan een glastuinbouwonderneming in een samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen op aanvraag subsidie voor de hierna opgesomde apparatuur, installaties of machines:

    • a. een tweede energiescherm;

    • b. de fysieke aansluiting op een warmtenetwerk of -cluster;

    • c. de fysieke aansluiting op een biogas- of kooldioxide-netwerk of -cluster;

    • d. luchtbehandelingssysteem waarmee energiezuinig kaslucht wordt ontvochtigd;

    • e. hoge druk vernevelingsinstallatie ten behoeve van kaskoeling, met een druppelgrootte van maximaal 5 micrometer;

    • f. energiescherm inclusief ophogen kas en verdekken met diffuus glas met tweezijdige AR-coating;

    • g. vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting in bestaande kassen of installatie van LED-belichting in nieuwbouwkassen en onbelichte bestaande kassen.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. gevelschermen, teeltkundig vereiste verduisteringsschermen, wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen, schermen waarvan het gebruik een energiebesparing van minder dan 45% tot gevolg heeft, schaduw- en zonweringsschermen of lichtdoorlatende energieschermen met een lichtafscherming van meer dan 25%;

    • b. apparatuur, installaties of machines die al gebruikt zijn;

    • c. vervangingsinvesteringen;

    • d. investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa;

    • e. investeringen met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen in de zin van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);

    • f. investeringen in installaties voor de productie van hernieuwbare energie;

    • g. investeringen die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving;

    • h. investeringen met betrekking tot irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde arealen;

    • i. LED-belichting:

      • 1°. indien het totale geïnstalleerd vermogen aan LED-belichting in een kas na installatie van de investering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, meer is dan 80 procent van het in bijlage 2.3.2 opgenomen vermogen van SON-T voor het gewas;

      • 2°. waarvan de specifieke lichtstroom minder is dan 2,75 micromol fotonen per seconde per Watt;

      • 3°. indien niet is aangetoond dat de geïnstalleerde LED-belichting voldoet aan:

        • de voorwaarden gesteld in artikel 6.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en buiten de golflengte van 380–800 nm ligt;

        • de voorwaarden gesteld op grond van de richtlijn nr. 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico's van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (19e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG), alsmede op grond van NEN-EN-IEC 62471:2008 en NEN-EN-IEC 62031:2020;

      • 4°. waarvan het spectrum minder dan 5 procent licht met een golflengte van 500–600 nm bevat; of

      • 5°. indien de installatie van de vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting in bestaande kassen leidt tot een hoger geïnstalleerd lichtvermogen in de desbetreffende kas;

    • j. subsidieaanvragen die worden ingediend vanaf 1 december 2023 en maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik betreffen waartoe bedrijven verplicht zijn volgens artikel 5.15 van het Besluit activiteiten leefomgeving of artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • k. investeringen door ondernemingen die niet kwalificeren als kleine, middelgrote of micro-ondernemingen als bedoeld in deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 56, van het landbouwsteunkader, en waarbij voor het aangevraagde subsidiebedrag geldt dat dit hoger is dan het minimum dat nodig is om het project voldoende winstgevend te maken.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel i:

    • a. worden het lichtvermogen, de specifieke lichtstroom en het spectrum van de LED-belichting gemeten overeenkomstig IES LM-79-08 of een gelijkwaardig protocol;

    • b. worden het lichtvermogen, de specifieke lichtstroom en het spectrum van de LED-belichting gemeten door een geaccrediteerde instelling, waarbij elektrische en fotometrische metingen specifiek binnen de reikwijdte van de accreditatie vallen; en

    • c. wordt door een geaccrediteerde instelling vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden, genoemd in het tweede lid, onderdeel i, onder 3°, waarbij het testen en beoordelen van de veiligheid van belichting voor het menselijk oog specifiek binnen de reikwijdte van de accreditatie vallen.

Artikel 2.3.3. Subsidievoorwaarden

  • 1 De minister verstrekt subsidie voor een investering als bedoeld in artikel 2.3.2, indien de investering ten minste gericht is op één van de doelstellingen, genoemd in deel II, paragraaf 1.1.1.1, onderdeel 152, onder a en b, van het landbouwsteunkader.

  • 2 De glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming in een samenwerkingsverband komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking, indien:

    • a. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband voor de aanschaf, de bouw of levering van de apparatuur, installaties of machines, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, een overeenkomst heeft gesloten met de bouwer of leverancier, waarin is aangegeven welke apparatuur, installatie of machine zal worden aangeschaft, gebouwd of geleverd, en, indien de overeenkomst betrekking heeft op een installatie, wat de maximale en werkelijke capaciteit van de installatie is;

    • b. de aanschaf, bouw of levering van de apparatuur, installaties of machines, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, tegen marktconforme voorwaarden zal plaatsvinden, blijkend uit een duidelijke kostenspecificatie in de overeenkomst waaruit volgt wat de kostenposten zijn voor iedere afzonderlijke investering voor de aanschaf, bouw of levering van de apparatuur, installaties of machines;

    • c. in de overeenkomst een ontbindende voorwaarde is opgenomen waaruit volgt dat de overeenkomst wordt ontbonden voor zover geen subsidie wordt verleend aan de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband voor de desbetreffende investering;

    • d. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband overeenkomstig artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 in het handelsregister is ingeschreven;

    • e. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband voldaan heeft aan artikel 24, tweede lid, van de Landbouwwet, indien aan hem op grond van artikel 24, eerste lid, van die wet door de minister beschrijvingsbiljetten zijn uitgereikt of gezonden, voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan indien de gegevens van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd nog niet beschikbaar zijn;

    • f. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband een emissieaangifte als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, van de Regeling kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw heeft ingediend voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan, indien de gegevens voor de aangifte van het jaar waarin de subsidie is aangevraagd nog niet beschikbaar zijn.

  • 3 De glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband houdt voor apparatuur, installaties of machines als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a, b of c, waarvoor de subsidie wordt verstrekt een ordelijke administratie bij waaruit, indien verzocht, de volgende documenten kunnen worden overgelegd:

    • a. een kopie van de laatste jaarafrekening respectievelijk jaarafrekeningen waarop het energieverbruik van de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband staat voor de installatie, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a, en

    • b. een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstand en met daarop gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft inclusief opgave van de lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband en het netwerk in meters voor investeringen als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel b of c.

  • 5 Binnen de termijn, genoemd in het vierde lid,:

  • 6 De verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, en het vijfde lid, onderdeel b, zijn niet van toepassing op een glastuinbouwonderneming of een glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband waarop titel 16.2 van de Wet milieubeheer van toepassing is.

  • 7 Binnen 5 jaar na het verlenen van de subsidie wordt het geïnstalleerde lichtvermogen in de desbetreffende kas niet verhoogd.

Artikel 2.3.3a. Eén aanvraag per glastuinbouwonderneming

Een glastuinbouwonderneming of een glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband kan per investering als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, één aanvraag indienen.

Artikel 2.3.4. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.1.2, onderdeel 51 van het landbouwsteunkader.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waaronder de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien van toepassing de topsector waarbinnen het project wordt uitgevoerd;

    • d. een begroting waarin de totale kosten van het project en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen.

  • 3 De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een kopie van de door beide partijen getekende overeenkomst, bedoeld in artikel 2.3.3, tweede lid.

  • 5 Aanvragers die niet kwalificeren als kleine, middelgrote of micro-ondernemingen als bedoeld in deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 56, van het landbouwsteunkader overleggen een onderbouwing, inclusief bewijsstukken, waarmee aangetoond wordt dat het aangevraagde subsidiebedrag overeenstemt met de nettomeerkosten van de uitvoering van de investering, vergeleken met het nulscenario waarin geen subsidie wordt verleend. Deze onderbouwing wordt desgevraagd overlegd zodra de desbetreffende aanvraag tot subsidieverlening als volledig is beoordeeld.

Artikel 2.3.5. Verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, toegevoegd.

Artikel 2.3.6. Subsidiabele kosten

  • 1 De kosten, genoemd in deel II, paragraaf 1.1.1.1, onderdeel 153, onder a en b, van het landbouwsteunkader, komen in aanmerking voor de subsidie.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen de kosten voor de fysieke aansluiting, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdelen b en c, voor subsidie in aanmerking, voor zover deze kosten bestaan uit de werkelijke kosten voor materialen en aanleg van deze aansluiting, zoals de kosten voor buizen, verdeelstukken, pomp- en leidingenwerk, graafwerkzaamheden en overige toebehoren.

  • 3 Bij de kosten voor de verwerving van onroerende zaken zijn inbegrepen de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster.

  • 4 Voor de subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de verwerving van onroerende zaken met uitzondering van grond, ten behoeve waarvan subsidie door een bestuursorgaan is verleend in de periode van tien jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 5 Voor de subsidie komen niet in aanmerking de kosten, genoemd in deel II, paragraaf 1.1.1.1, onderdeel 154 van het landbouwsteunkader.

  • 7 De maximale subsidiabele kosten voor vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting of installatie van LED-belichting in nieuwbouwkassen en onbelichte bestaande kassen als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel g, bedragen € 0,35 per micromol per seconde per vierkante meter geïnstalleerd kasoppervlak.

Artikel 2.3.7. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 20% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.3.8. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregelen SA.50448 (2018/N), SA.59823 (2020/N) en SA.106646 (2023/N) en paragraaf 1.1.1.1. van het landbouwsteunkader.

Artikel 2.3.9. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.3.1 vervallen met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 2.3.10. Standstill

De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2., bevat staatssteun en wordt niet eerder verleend dan nadat de Europese Commissie goedkeuring heeft gegeven voor deze regeling in een procedure als bedoeld in artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Titel 2.4. Agrarische bedrijfsadvisering en educatie

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.3. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.11. Aanvraag verzilvering advies- en cursusvouchers

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.6. Kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen

[Vervallen per 01-01-2024]