Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Geraadpleegd op 08-10-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 08-07-2021

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 11 juli 2014, nr. WJZ / 13125043, houdende vaststelling van nationale subsidie-instrumenten op het terrein van Economische Zaken (Regeling nationale EZ-subsidies)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • afzet van landbouwproducten: afzet van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 7, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 12, van het landbouwsteunkader en artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening;

  • algemene de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • besluit: Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

  • daadwerkelijke samenwerking: daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel h, van het O&O&I-steunkader;

  • energie uit hernieuwbare energiebronnen: energie uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 109, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 11, van het milieu- en energiesteunkader;

  • energie-efficiëntie: energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 103, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 2, van het milieu- en energiesteunkader;

  • experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel j, van het O&O&I-steunkader;

  • fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel m, van het O&O&I-steunkader;

  • groepsvrijstellingsverordening landbouw: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);

  • grote onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel k, van het O&O&I-steunkader;

  • hernieuwbare energiebronnen: hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 110, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 5, van het milieu- en energiesteunkader;

  • hooggekwalificeerd personeel: hooggekwalificeerd personeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 93, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel o, van het O&O&I-steunkader;

  • industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel q, van het O&O&I-steunkader;

  • innovatieadviesdiensten: innovatieadviesdiensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 94, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel r, van het O&O&I-steunkader;

  • innovatiecluster: innovatiecluster als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel s, van het O&O&I-steunkader;

  • kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • landbouw de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352);

  • landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

  • landbouwproduct: product als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering van een visserijproduct of een aquacultuurproduct vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • landbouwsteunkader: Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204);

  • middelgrote onderneming: middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • milieu- en energiesteunkader: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PbEU 2014, C 200);

  • minister:

  • MKB-ondernemer: ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;

  • O&O&I-steunkader: Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2014/C 198/01 (PbEU 2014, C 198);

  • primaire landbouwproductie: primaire landbouwproductie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 5, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw en deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 10, van het landbouwsteunkader;

  • Unienorm: Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 3, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014, C200);

  • universiteit: onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis;

  • verklaring de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

  • verklaring landbouw de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening;

  • verwerking van landbouwproducten: verwerking van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 6, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 11, van het landbouwsteunkader en artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de algemene de-minimisverordening.

Artikel 1.2. Rapport van feitelijke bevindingen

  • 2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, derde lid, van het besluit, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU 2006, L 391) en, indien de subsidieontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.

Artikel 1.4. Vaste opslag voor indirecte kosten

De vaste opslag voor indirecte kosten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, bedraagt 50 procent van de loonkosten.

Artikel 1.5. Controleprotocol

De accountant of accountant-administratiefconsulent controleert en stelt de controleverklaring vast met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 1.3.

Artikel 1.7. In aanmerking komende kosten

  • 1 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk het landbouwsteunkader:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 85, van het landbouwsteunkader;

    • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 88, van het landbouwsteunkader;

    • c. indien de steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, de steuntranches gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 89, van het landbouwsteunkader.

  • 2 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder het O&O&I-steunkader, respectievelijk het milieu- en energiesteunkader:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 20, van het milieu- en energiesteunkader;

    • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 20, van het milieu- en energiesteunkader.

Artikel 1.8. Bekendmaking van gegevens inzake steunverlening

  • 1 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.

  • 2 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door artikel 16 of 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht te zijn bekendgemaakt indien de individuele steunbedragen bekend zijn gemaakt volgens de tranches, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 500.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 4 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het O&O&I-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 4.7, onderdeel 119, van het O&O&I-steunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.

  • 5 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het landbouwsteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder a en b, van het landbouwsteunkader, en

    • b. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder c, van het landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 500.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 6 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het milieu- en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 5.2.7, onderdeel 104, van het milieu- en energiesteunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.

  • 7 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die wordt gerechtvaardigd door de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I), maakt de minister na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 88, van die kaderregeling.

  • 8 De gegevens, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 1.9. Onderzoeksorganisatie

  • 1 Indien een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie deelneemt aan een project dat wordt uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, sluiten de deelnemers voorafgaand aan het project een overeenkomst over de wijze waarop wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

  • 2 Indien een project als bedoeld in het eerste lid gezamenlijk door ondernemingen en van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren wordt uitgevoerd, legt de penvoerder de afspraken voor aan de minister, tenzij:

    • a. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten van het project dragen;

    • b. de resultaten van de samenwerking die geen intellectuele eigendomsrechten opleveren, breed kunnen worden verspreid en alle intellectuele eigendomsrechten die de activiteiten van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur opleveren, volledig worden toegekend aan die entiteiten;

    • c. uit het project ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten aan de verschillende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen, of

    • d. de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren een vergoeding ontvangen die gelijkwaardig is aan de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die uit hun activiteiten ontstaan en worden toegewezen aan de deelnemende ondernemingen of waartoe de deelnemende ondernemingen toegangsrechten kregen toegewezen.

  • 3 Op de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kan het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur die de betrokken intellectuele-eigendomsrechten hebben opgeleverd, in mindering worden gebracht.

  • 4 Indien uit de aan de minister op basis van het tweede lid voorgelegde afspraken blijkt dat sprake is van staatssteun als gevolg van de overdracht van kennis of andere resultaten uit activiteiten, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven bedrag dat ten hoogste mag worden verstrekt ingevolge een Europees steunkader.

Artikel 1.10. Openstelling

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Hoofdstuk 2. Agro, natuur en visserij

Titel 2.1. Algemene bepaling

Artikel 2.1.1. Uurtarief

Voor de toepassing van dit hoofdstuk bedraagt het uurtarief, bedoeld in artikel 13, tweede lid, en 14 van het besluit, € 60.

Artikel 2.1.2. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • glasopstand: kas en toebehorende installaties;

  • glastuinbouwonderneming: landbouwonderneming met glasopstanden;

  • vervangingsinvestering: investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine, zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd.

Titel 2.2. Brongerichte verduurzaming van stallen en managementmaatregelen

§ 2.2.1. Algemene bepalingen

Artikel 2.2.1. Begripsomschrijving

In deze titel wordt verstaan onder:

  • broeikasgasemissies: emissies van methaan, koolstofdioxide en lachgas vanuit het stalsysteem naar de lucht binnen de stal en de omgeving;

  • brongerichte verduurzaming: het zo veel mogelijk voorkomen van de vorming van broeikasgasemissies of stalemissies op een veehouderijlocatie;

  • eindgebruiker: veehouderijonderneming die ontwikkelde technologie gaat toepassen en daarmee brongerichte verduurzaming op zijn veehouderijlocatie realiseert;

  • jonge landbouwer: jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onderdeel 34, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • leghennenhouderijonderneming: pluimveehouderijonderneming waarin leghennen dan wel grootouder- of ouderdieren hiervan worden gehouden voor de primaire productie van consumptie-eieren respectievelijk broedeieren;

  • managementmaatregelen: maatregelen

    • a. die op structurele basis worden uitgevoerd door de veehouderijonderneming aan de hand van een vooraf opgesteld protocol, waarin zich relevante parameters bevinden;

    • b. waarvan de resultaten bijgehouden worden in een logboek; en

    • c. waarbij de reductie van broeikasgasemissies of stalemissies wordt geborgd en wordt aangetoond via de methode van directe emissiemonitoring of een vergelijkbare registratiemethode;

  • melkgeitenhouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin melkgeiten worden gehouden voor de primaire productie van melk of de vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • melkveehouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin melkkoeien worden gehouden voor de primaire productie van melk of de vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • pluimveehouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin eenden, kalkoenen of kippen, waaronder begrepen leghennen, vleeskuikens dan wel grootouder- of ouderdieren hiervan, worden gehouden voor de primaire productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

  • stalemissies: emissies van ammoniak, endotoxinen, fijnstof en geur vanuit het stalsysteem naar de lucht binnen de stal en de omgeving;

  • stalsysteem: mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderijlocatie;

  • varkenshouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin varkens worden gehouden voor de primaire productie van vlees of de vermeerdering van varkens;

  • veehouderijonderneming: een landbouwonderneming waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • veehouderijlocatie: vestiging van een veehouderijonderneming;

  • vleeskalverhouderijonderneming: veehouderijonderneming waarin vleeskalveren worden gehouden voor de primaire productie van vlees;

  • vleeskuikenhouderijonderneming: pluimveehouderijonderneming waarin vleeskuikens worden gehouden voor de primaire productie van vlees;

  • vleeskuikenouderdierhouderijonderneming: pluimveehouderijonderneming waarin grootouder- of ouderdieren van vleeskuikens worden gehouden voor de primaire productie van broedeieren.

§ 2.2.2. Investering in niet-bewezen innovaties

§ 2.2.2.1. Algemeen

Artikel 2.2.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op grond van deze paragraaf op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een innovatieproject gericht op brongerichte verduurzaming op een veehouderijlocatie van:

    • a. een varkenshouderijonderneming;

    • b. een melkgeitenhouderijonderneming;

    • c. een melkveehouderijonderneming; of

    • d. een vleeskalverhouderijonderneming;

    • e. een leghennenhouderijonderneming;

    • f. een vleeskuikenhouderijonderneming;

    • g. een vleeskuikenouderdierhouderijonderneming.

  • 2 Een innovatieproject bestaat uit:

    • a. een onderzoeks- en ontwikkelingsfase, een emissiemetingenfase en een resterende productieve levensduurfase; dan wel

    • b. uitsluitend een emissiemetingenfase.

  • 3 Aan een samenwerkingsverband nemen ten minste één onderzoeksorganisatie en één veehouderijonderneming deel.

  • 4 Een veehouderijonderneming in een samenwerkingsverband als bedoeld in het derde lid, is potentiële eindgebruiker van:

    • a. indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, betreft: de te subsidiëren investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10; of

    • b. indien het innovatieproject uitsluitend de emissiemetingenfase, bedoeld in het tweede lid onderdeel b, betreft: de bij de emissiemeting te gebruiken investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan, die op grond van artikel 2.2.10, voor subsidie in aanmerking zouden zijn gekomen indien het project betrekking zou hebben gehad op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase.

Artikel 2.2.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt het percentage en het maximum subsidiebedrag:

Artikel 2.2.3a. Uurtarief voor subsidiabele kosten voor arbeid

Voor de toepassing van deze titel bedraagt het uurtarief voor de subsidiabele kosten voor arbeid, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het besluit, € 60.

Artikel 2.2.4. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.2.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde innovatieprojecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

Artikel 2.2.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie indien:

  • a. op basis van de projectomschrijving, bedoeld in artikel 2.2.8, derde lid, aannemelijk is dat met de uitvoering van het innovatieproject:

    • 1°. de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde wordt overschreden;

    • 2°. de reductie van broeikasgasemissies of stalemissies lager is dan de van toepassing zijnde minimale reductiepercentages van de emissiewaarde, bedoeld in bijlage 2.2.1 of geen reductiepercentage voor de betreffende emissie is vastgesteld in bijlage 2.2.1;

    • 3°. het niveau van dierenwelzijn en brandveiligheid op een veehouderijlocatie zou verminderen;

    • 4°. minder dan 40% vast voer wordt verstrekt, indien het een innovatieproject gericht op investeringen als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, ten behoeve van een vleeskalverhouderijonderneming betreft als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, onderdeel d;

    • 5°. de leghennen of vleeskuikens dan wel grootouder- of ouderdieren hiervan niet op grondhuisvesting worden gehouden, indien het een innovatieproject gericht op investeringen, managementmaatregelen of een combinatie hiervan als bedoeld in artikel 2.2.10, ten behoeve van een leghennenhouderijonderneming, vleeskuikenhouderijonderneming of vleeskuikenouderdierhouderijonderneming betreft;

  • b. na toepassing van:

    • 1°. artikel 2.2.7, eerste lid, onderdeel a, minder dan 14 punten zijn toegekend, indien het een innovatieproject ten behoeve van een varkenshouderijonderneming, melkgeitenhouderijonderneming, vleeskalverhouderijonderneming, leghennenhouderijonderneming, vleeskuikenhouderijonderneming of vleeskuikenouderdierhouderijonderneming betreft;

    • 2°. artikel 2.2.7, eerste lid, minder dan 29 punten zijn toegekend, indien het een innovatieproject ten behoeve van een melkveehouderijonderneming betreft;

  • c. de afwijzingsgrond voor de emissiemetingenfase, genoemd in artikel 2.2.18 zich voordoet;

  • d. de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 2.2.24 zich voordoen voor de resterende levensduurfase, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft.

Artikel 2.2.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een innovatieproject:

    • a. een hoger aantal punten toe naarmate:

      • 1°. het innovatieproject naar verwachting leidt tot een hoger percentage emissiereductie van de relevante broeikasgas- of stalemissies voor de betreffende dierlijke sector, uitgaande van de streefwaarden, opgenomen in bijlage 2.2.1;

      • 2°. het innovatieproject meer gericht is op vernieuwingen die economisch meer perspectief bieden voor toepassing op een veehouderijlocatie;

      • 3°. het innovatieproject meer bijdraagt aan dierenwelzijn en brandveiligheid op een veehouderijlocatie;

      • 4°. het innovatieproject vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek;

    • b. 15 punten toe, in het geval het aannemelijk is dat de frequentie van de weidegang op een veehouderijlocatie gelijk is aan of meer zou bedragen dan 6 uur per dag gedurende minimaal 120 dagen per jaar, indien het een innovatieproject ten behoeve van een melkveehouderijonderneming betreft als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, onderdeel c.

  • 2 De minister kent per subonderdeel van het eerste lid, onderdeel a, ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, vermenigvuldigd met 3, voor het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, vermenigvuldigd met 2, en voor het eerste lid, onderdeel a, onder 3° en 4°, telkens vermenigvuldigd met 1, en vervolgens opgeteld.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het innovatieproject zijn toegekend.

Artikel 2.2.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de gegevens:

    • a. bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft;

    • b. bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien het innovatieproject uitsluitend de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel b, betreft.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over het project;

    • d. de gegevens over de onderzoeks- en ontwikkelingsfase, bedoeld in artikel 2.2.13, indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een projectomschrijving en een begroting.

  • 4 De projectomschrijving bevat in ieder geval een onderbouwing van de reductie van broeikasgasemissies of stalemissies die met het innovatieproject op een veehouderijlocatie wordt beoogd te realiseren.

  • 5 De begroting bevat ten minste:

    • a. de omvang van de gevraagde subsidie;

    • b. de totale kosten van:

    • c. onderbouwde informatie over de wijze waarop de deelnemers van het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren.

Artikel 2.2.9. Aanvraag subsidievaststelling

  • 2 Onverminderd het eerste lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

§ 2.2.2.2. Onderzoeks- en ontwikkelingsfase

Artikel 2.2.10. Subsidiabele activiteiten

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase wordt deze verstrekt aan de veehouderijonderneming of veehouderijondernemingen, of een andere onderneming of andere ondernemingen, binnen het samenwerkingsverband ten behoeve van experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek met betrekking tot:

  • a. investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die zouden kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming in bestaande stalsystemen of in nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen;

  • b. managementmaatregelen die zouden kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming in bestaande stalsystemen of in nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen; dan wel

  • c. een combinatie van investeringen en managementmaatregelen als bedoeld in onderdeel a respectievelijk b die zou kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming in bestaande stalsystemen of in nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen.

Artikel 2.2.11. Hoogte subsidie

  • 1 Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2 Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a. 10 procentpunten, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming;

    • b. 20 procentpunten, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.

  • 3 Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt overeenkomstig artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening verhoogd met 15 procentpunten indien:

    • a. de onderzoeks- en ontwikkelingsfase daadwerkelijke samenwerking behelst en voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de projectresultaten uit de onderzoeks- en ontwikkelingsfase ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories of gratis of opensource-software.

  • 4 Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase bedraagt de subsidie ten hoogste:

    • a. € 750.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject, voor zover het innovatieproject betrekking heeft op investeringen of managementmaatregelen als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a of b, die betrekking hebben op bestaande stalsystemen;

    • b. € 1.000.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject, voor zover het innovatieproject betrekking heeft op investeringen of managementmaatregelen als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdelen a of b, die betrekking hebben op nieuw te ontwikkelen en te bouwen type stalsystemen.

Artikel 2.2.12. Subsidiabele kosten

Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

Artikel 2.2.13. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.2.8 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste de volgende informatie over de onderzoeks- en ontwikkelingsfase:

    • a. gegevens over de grootte van het bedrijf van de aanvrager, indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2.2.11, tweede lid;

    • b. gegevens over de wijze waarop de projectresultaten ruim worden verspreid, indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor de ruime verspreiding van de projectresultaten, bedoeld in artikel 2.2.11, derde lid, onderdeel b.

  • 2 Indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor de ruime verspreiding van de projectresultaten, bedoeld in artikel 2.2.11, derde lid, verstrekt de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het innovatieproject jaarlijks een voortgangsrapportage waaruit blijkt op welke wijze de openbare ruime verspreiding van de projectresultaten heeft plaatsgevonden.

Artikel 2.2.14. Staatssteun

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.10, bevat deze staatssteun en wordt deze gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

§ 2.2.2.3. Emissiemetingenfase

Artikel 2.2.15. Subsidiabele activiteiten

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de emissiemetingenfase wordt deze verstrekt aan de onderzoeksorganisatie of onderzoeksorganisaties binnen het samenwerkingsverband voor het meten van het effect op de broeikasgasemissies en stalemissies op een veehouderijlocatie van:

  • a. indien een innovatieproject de drie fases, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, betreft: de gesubsidieerde investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10; of

  • b. indien het innovatieproject uitsluitend de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel b, betreft: de gebruikte investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan die op grond van artikel 2.2.10 voor subsidie in aanmerking zouden zijn gekomen indien het project betrekking zou hebben gehad op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase.

Artikel 2.2.16. Hoogte subsidie

Voor de emissiemetingenfase bedraagt de subsidie 100% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 200.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject.

Artikel 2.2.17. Subsidiabele kosten

Voor de emissiemetingenfase komen voor subsidie uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.2.18. Afwijzingsgrond

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.2.6, indien de subsidiabele activiteiten voor de emissiemetingenfase niet van belang zijn voor alle veehouderijondernemingen die in de betrokken specifieke landbouwsector of subsector actief zijn als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.2.19. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Voor het meten van het effect van de investeringen en managementmaatregelen, bedoeld in artikel 2.2.15, maakt de onderzoeksorganisatie gebruik van meetprotocollen die voldoen aan de internationale stand van onderzoek of techniek.

  • 2 Voorafgaand aan de datum waarop de subsidiabele activiteiten aanvangen, maakt de onderzoeksorganisatie de informatie, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, bekend op het internet.

  • 3 De onderzoeksorganisatie stelt de resultaten van de subsidiabele activiteiten overeenkomstig artikel 31, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, op het internet beschikbaar:

    • a. vanaf de datum waarop deze subsidiabele activiteiten zijn afgerond; of

    • b. vanaf de datum waarop informatie over deze resultaten aan leden van specifieke organisaties wordt gegeven.

  • 4 De resultaten blijven op het internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar nadat de subsidiabele activiteiten zijn afgerond.

Artikel 2.2.20. Staatssteun

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.15, bevat deze staatssteun en wordt deze gerechtvaardigd door artikel 31 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.2.2.4. De resterende productieve levensduurfase

Artikel 2.2.21. Subsidiabele activiteiten

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de resterende productieve levensduurfase wordt deze verstrekt aan de veehouderijonderneming of veehouderijondernemingen binnen het samenwerkingsverband voor de afschrijving van de investeringen, materiële activa van managementmaatregelen of combinatie hiervan, bedoeld in artikel 2.2.10, in het geval de onderzoeks- en ontwikkelingsfase en emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel a, zijn afgerond en hieruit blijkt dat de investeringen, managementmaatregelen of combinatie hiervan leiden tot brongerichte verduurzaming en gebruiksklaar zijn ten behoeve van het gebruik bij de primaire landbouwproductie op de desbetreffende veehouderijlocatie.

Artikel 2.2.22. Hoogte subsidie

  • 1 Voor de resterende productieve levensduurfase bedraagt de subsidie het percentage van de subsidiabele kosten dat op grond van artikel 2.2.11, eerste tot en met derde lid, van toepassing is op de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, met dien verstande dat dit percentage niet meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele kosten, verhoogd met 20 procentpunten, indien:

    • a. subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • b. subsidie wordt verstrekt voor de extra kosten voor investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren om een hoger niveau dan de geldende normen van de Europese Unie te halen, en die niet leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Voor de resterende productieve levensduurfase bedraag de subsidie ten hoogste € 500.000 per veehouderijonderneming in een innovatieproject.

  • 3 Onverminderd het tweede lid bedraagt de subsidie voor de resterende productieve levensduurfase ten hoogste € 350.000 per veehouderijlocatie.

Artikel 2.2.23. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor de resterende productieve levensduurfase komen voor subsidie uitsluitend de afschrijvingskosten van de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, in aanmerking, voor zover deze afschrijvingskosten vallen onder de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.2.24. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.6, indien voor de resterende productieve levensduurfase:

  • a. de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, niet passen binnen ten minste een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen a, b en d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • b. de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • c. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, elfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.2.25. Verplichtingen

Indien voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.10, onderdeel a, een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het betrokken investeringsproject verleend vóór de datum waarop de investering wordt aangeschaft en de resterende productieve levensduurfase van start gaat.

Artikel 2.2.26. Staatssteun

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.21, bevat deze staatssteun en wordt deze gerechtvaardigd door artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.2.3. Investering in bewezen brongerichte innovaties

Artikel 2.2.27. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een pluimveehouderijonderneming voor de uitvoering van een investeringsproject betreffende een investering of combinatie van investeringen die bestemd is respectievelijk zijn voor de inrichting of herinrichting van een stalsysteem op een veehouderijlocatie en waarvan de toepassing leidt tot brongerichte verduurzaming.

  • 2 Een investering betreft de aanschaf en het gebruiksklaar maken van één of meer technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die zijn opgenomen in bijlage 2.2.2.

  • 3 Een pluimveehouderijonderneming dient per veehouderijlocatie één aanvraag om subsidie in.

Artikel 2.2.28. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt verhoogd met 20 procentpunten indien:

    • a. subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • b. subsidie wordt verstrekt voor de extra kosten voor investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren om een hoger niveau dan de geldende normen van de Europese Unie te halen, en die niet leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000 per pluimveehouderijonderneming.

  • 4 Onverminderd het derde lid bedraagt de subsidie ten hoogste:

    • a. € 200.000 per veehouderijlocatie;

    • b. € 50.000 per stalsysteem.

Artikel 2.2.29. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking de kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen, waaronder verplichtingen ingevolge het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij.

Artikel 2.2.30. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.2.31. Start- en realisatietermijn

  • 1 Indien de opschortende voorwaarde, bedoeld in artikel 2.2.34, eerste lid, op de subsidieverlening van toepassing is, wordt met de uitvoering van het op grond van deze paragraaf gesubsidieerde investeringsproject gestart direct na de verstrekking van de bescheiden, bedoeld in artikel 2.2.34, derde lid.

Artikel 2.2.32. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister besluit afwijzend op een aanvraag voor subsidie, indien:

    • a. een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, niet past binnen ten minste een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen a, b en d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • b. een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, niet in overeenstemming is met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving, als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • c. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, elfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • d. de te verlenen subsidie lager is dan € 4.000;

    • e. de aanvraag om subsidie betrekking heeft op gebruikte installaties, apparatuur, machines, technieken of uitrusting;

    • f. op basis van de projectomschrijving, bedoeld in artikel 2.2.35, derde lid, onderdeel a, aannemelijk is dat door het investeringsproject, bedoeld in artikel 2.2.27, eerste lid, de totale reductie van emissie van fijnstof vanuit het desbetreffende type stalsysteem lager is dan 45% ten opzichte van de situatie waarin geen fijnstofreducerende techniek toegepast zou worden.

  • 2 In de berekening van de totale reductie van emissie van fijnstof, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kunnen niet-gesubsidieerde fijnstofreducerende technieken worden meegenomen, indien deze technieken tijdens het investeringsproject toegepast worden of blijven worden en die zijn opgenomen in het Rekenmodel Vee-combistof zoals dat beschikbaar is via www.infomil.nl tijdens de openstellingsperiode waarin de aanvraag voor subsidie is ingediend.

Artikel 2.2.33. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger in het geval een investering bestemd is voor een veehouderijlocatie die zich bevindt in een pluimveedicht gebied als bedoeld in bijlage 2.2.3.

Artikel 2.2.34. Subsidievoorwaarde

  • 1 Indien voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de beschikking tot subsidieverlening via bescheiden aantoont dat deze beoordeling is uitgevoerd of de benodigde vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend.

  • 2 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen tot een periode van maximaal twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, binnen één maand na de uitvoering van de milieueffectbeoordeling of ontvangst van de benodigde vergunning, bedoeld in het eerste lid, aan de minister.

Artikel 2.2.35. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van

    • a. een projectomschrijving;

    • b. offertes behorend bij de kosten voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid;

    • c. een onderbouwing waaruit blijkt hoe een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, wordt gefinancierd;

    • d. voor zover van toepassing, bescheiden waaruit blijkt welke niet-gesubsidieerde fijnstofreducerende technieken, bedoeld in artikel 2.2.32, tweede lid, worden toegepast.

  • 4 De projectomschrijving, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, bevat in ieder geval:

    • a. de benaming van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, en bijbehorende code zoals deze is opgenomen in bijlage 2.2.2;

    • b. voor zover van toepassing, voor welk type bestaand stalsysteem op de veehouderijlocatie een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, bestemd is;

    • c. voor zover van toepassing, de benaming en het reductiepercentage van een niet-gesubsidieerde fijnstofreducerende techniek als bedoeld in artikel 2.2.32, tweede lid, die zijn opgenomen in het Rekenmodel Vee-combistof zoals dat beschikbaar is via www.infomil.nl tijdens de openstellingsperiode waarin de aanvraag voor subsidie is ingediend;

    • d. een berekening van de verwachte reductie van de emissie van fijnstof die met één of meerdere investeringen als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, en, voor zover van toepassing, in combinatie met niet-gesubsidieerde technieken als bedoeld in artikel 2.2.32, tweede lid, behaald wordt.

  • 5 Voor de berekening van de verwachte reductie van emissie van fijnstof, bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, wordt gebruik gemaakt van het Rekenmodel Vee-combistof zoals dat beschikbaar is via www.infomil.nl tijdens de openstellingsperiode waarin de aanvraag voor subsidie is ingediend.

Artikel 2.2.36. Aanvraag subsidievaststelling

Onverminderd artikel 50, tweede lid, van het besluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

Artikel 2.2.37. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.2.27 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.2.4. Slotbepaling

Artikel 2.2.38. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 20 mei 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 2.3. Energie-efficiëntie glastuinbouw

Artikel 2.3.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt aan een glastuinbouwonderneming of aan een glastuinbouwonderneming in een samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen op aanvraag subsidie voor de hierna opgesomde apparatuur, installaties of machines:

    • a. een tweede energiescherm;

    • b. de fysieke aansluiting op een warmtenetwerk of -cluster;

    • c. de fysieke aansluiting op een biogas- of kooldioxide-netwerk of -cluster;

    • d. luchtbehandelingssysteem waarmee energiezuinig kaslucht wordt ontvochtigd;

    • e. hoge druk vernevelingsinstallatie ten behoeve van kaskoeling, met een druppelgrootte van maximaal 5 micrometer;

    • f. energiescherm inclusief ophogen kas en verdekken met diffuus glas met tweezijdige AR-coating;

    • g. vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting in bestaande kassen of installatie van LED-belichting in nieuwbouwkassen en onbelichte bestaande kassen.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. gevelschermen, teeltkundig vereiste verduisteringsschermen, wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen, schermen waarvan het gebruik een energiebesparing van minder dan 45% tot gevolg heeft, schaduw- en zonweringsschermen of lichtdoorlatende energieschermen met een lichtafscherming van meer dan 25%;

    • b. apparatuur, installaties of machines die al gebruikt zijn;

    • c. vervangingsinvesteringen;

    • d. investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa;

    • e. investeringen met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen in de zin van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);

    • f. investeringen in installaties voor de productie van hernieuwbare energie;

    • g. investeringen die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving;

    • h. investeringen met betrekking tot irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde arealen;

    • i. LED-belichting:

      • 1°. indien het totale geïnstalleerd vermogen aan LED-belichting in een kas na installatie van de investering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, meer is dan 80% van het in bijlage 2.3.2 opgenomen vermogen van SON-T voor het gewas;

      • 2°. waarvan de specifieke lichtstroom minder is dan 2,50 micromol fotonen per seconde per Watt;

      • 3°. waarvan het spectrum meer dan 10% licht met een golflengte van 400–500 nm bevat en minder dan 5% licht met een golflengte van 500–600 nm bevat; of

      • 4°. indien de installatie van de vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting in bestaande kassen leidt tot een hoger geïnstalleerd lichtvermogen in de desbetreffende kas.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel i, worden het lichtvermogen, de specifieke lichtstroom en het spectrum van de LED-belichting gemeten:

    • a. overeenkomstig IES LM-79-08 of een gelijkwaardig protocol; en

    • b. door een geaccrediteerde instelling, waarbij elektrische en fotometrische metingen specifiek binnen de reikwijdte van de accreditatie vallen.

Artikel 2.3.3. Subsidievoorwaarden

  • 1 De minister verstrekt subsidie voor een investering als bedoeld in artikel 2.3.2, indien de investering ten minste gericht is op één van de doelstellingen, genoemd in punt 143, onder a en b, van het landbouwsteunkader.

  • 2 De glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming in een samenwerkingsverband komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking, indien:

    • a. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband voor de aanschaf, de bouw of levering van de apparatuur, installaties of machines, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, een overeenkomst heeft gesloten met de bouwer of leverancier, waarin is aangegeven welke apparatuur, installatie of machine zal worden aangeschaft, gebouwd of geleverd, en, indien de overeenkomst betrekking heeft op een installatie, wat de maximale en werkelijke capaciteit van de installatie is;

    • b. de aanschaf, bouw of levering van de apparatuur, installaties of machines, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, tegen marktconforme voorwaarden zal plaatsvinden, blijkend uit een duidelijke kostenspecificatie in de overeenkomst waaruit volgt wat de kostenposten zijn voor iedere afzonderlijke investering voor de aanschaf, bouw of levering van de apparatuur, installaties of machines;

    • c. in de overeenkomst een ontbindende voorwaarde is opgenomen waaruit volgt dat de overeenkomst wordt ontbonden voor zover geen subsidie wordt verleend aan de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband voor de desbetreffende investering;

    • d. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband overeenkomstig artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 in het handelsregister is ingeschreven;

    • e. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband voldaan heeft aan artikel 24, tweede lid, van de Landbouwwet, indien aan hem op grond van artikel 24, eerste lid, van die wet door de minister beschrijvingsbiljetten zijn uitgereikt of gezonden, voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan indien de gegevens van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd nog niet beschikbaar zijn;

    • f. de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband een emissieaangifte als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, van de Regeling kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw heeft ingediend voor:

      • 1°. het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, of

      • 2°. het jaar voorafgaand daaraan, indien de gegevens voor de aangifte van het jaar waarin de subsidie is aangevraagd nog niet beschikbaar zijn.

  • 3 De glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband houdt voor apparatuur, installaties of machines als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a, b of c, waarvoor de subsidie wordt verstrekt een ordelijke administratie bij waaruit, indien verzocht, de volgende documenten kunnen worden overgelegd:

    • a. een kopie van de laatste jaarafrekening respectievelijk jaarafrekeningen waarop het energieverbruik van de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband staat voor de installatie, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a, en

    • b. een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstand en met daarop gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft inclusief opgave van de lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband en het netwerk in meters voor investeringen als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel b of c.

  • 5 Binnen de termijn, genoemd in het vierde lid,:

  • 7 Binnen 5 jaar na het verlenen van de subsidie wordt het geïnstalleerde lichtvermogen in de desbetreffende kas niet verhoogd.

Artikel 2.3.3a. Eén aanvraag per glastuinbouwonderneming

Een glastuinbouwonderneming of een glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband kan per investering als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, één aanvraag indienen.

Artikel 2.3.4. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in punt 71 van het landbouwsteunkader.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waaronder de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien van toepassing de topsector waarbinnen het project wordt uitgevoerd;

    • d. een begroting waarin de totale kosten van het project en de omvang van de gevraagde subsidie zijn opgenomen.

  • 3 De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een kopie van de door beide partijen getekende overeenkomst, bedoeld in artikel 2.3.3, tweede lid.

Artikel 2.3.5. Verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in 2.3.2, eerste lid, onderdelen e, f en g, toegevoegd.

  • 3 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdelen e, f en g, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in 2.3.2, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, toegevoegd.

Artikel 2.3.6. Subsidiabele kosten

  • 1 De kosten, genoemd onder punt 144, onder a en b, van het Landbouwsteunkader, komen in aanmerking voor de subsidie.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen de kosten voor de fysieke aansluiting, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdelen b en c, voor subsidie in aanmerking, voor zover deze kosten bestaan uit de werkelijke kosten voor materialen en aanleg van deze aansluiting, zoals de kosten voor buizen, verdeelstukken, pomp- en leidingenwerk, graafwerkzaamheden en overige toebehoren.

  • 3 Bij de kosten voor de verwerving van onroerende zaken zijn inbegrepen de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster.

  • 4 Voor de subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de verwerving van onroerende zaken met uitzondering van grond, ten behoeve waarvan subsidie door een bestuursorgaan is verleend in de periode van tien jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 5 Voor de subsidie komen niet in aanmerking de kosten, genoemd onder punt 145 van het Landbouwsteunkader.

  • 7 De maximale subsidiabele kosten voor vervanging van alle aanwezige SON-T belichting door LED-belichting of installatie van LED-belichting in nieuwbouwkassen en onbelichte bestaande kassen als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel g, bedragen € 0,35 per micromol per seconde per vierkante meter geïnstalleerd kasoppervlak.

Artikel 2.3.7. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 25% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.3.8. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregelen SA.50448 (2018/N) en SA.59823 (2020/N) en paragraaf 1.1.1.1. van het landbouwsteunkader.

Artikel 2.3.9. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.4. Agrarische bedrijfsadvisering en educatie

§ 2.4.1. Algemene bepalingen

Artikel 2.4.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • bedrijfsadviseringssysteem: het bedrijfsadviseringssysteem, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • bedrijfsadviseur: een adviseur die landbouwondernemingen adviseert;

  • erkende bedrijfsadviseur: bedrijfsadviseur die:

  • diervoeders: diervoeders als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 (PbEG 2002, L 31);

  • dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet;

  • gewasbeschermingsmiddel: gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309);

  • kennisinstelling: de volgende in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instellingen voor hoger onderwijs:

    • De openbare universiteit te Wageningen;

    • Aeres Hogeschool, uitgaande van de Stichting Aeres Groep;

    • HAS Hogeschool, uitgaande van de Stichting HAS Opleidingen te ‘s- Hertogenbosch;

    • Van Hall Larenstein, uitgaande van de Stichting Van Hall Larenstein;

    • Hogeschool INHOLLAND, uitgaande van de Stichting Hoger Onderwijs Nederland;

  • meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet;

  • Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw: de Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw, ontwikkeld in 2020 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Hogeschool, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

  • Verdiepingscursus stikstof in de landbouw: de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw, ontwikkeld in 2020 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Hogeschool, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND.

Artikel 2.4.2. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

§ 2.4.2. Verstrekking van advies- en cursusvoucher aan een landbouwonderneming

Artikel 2.4.3. Aanvraag, verstrekking en besteding adviesvoucher

  • 1 Een adviesvoucher heeft een waarde van ten hoogste € 1.500,– en wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwonderneming voor het verkrijgen van een bedrijfsspecifiek bedrijfsadvies over één van de volgende aandachtsgebieden:

    • a. Kringlooplandbouw:

      • 1°. (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten;

      • 2°. gezonde bodem, water en teeltsystemen;

      • 3°. weerbare teeltsystemen en gewasbescherming;

      • 4°. circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen;

      • 5°. natuurinclusieve landbouw;

      • 6°. precisielandbouw.

    • b. Duurzaam Ondernemerschap:

      • 1°. persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf;

      • 2°. horizontale samenwerking;

      • 3°. bedrijfsopvolging;

      • 4°. duurzaam verdienvermogen.

  • 2 De landbouwonderneming vermeldt bij de aanvraag:

    • a. de bedrijfsspecifieke adviesvraag die zij in het kader van het bedrijfsadvies wil stellen;

    • b. op welk aandachtsgebied, genoemd in het eerste lid, het bedrijfsadvies gericht zal zijn;

    • c. of de landbouwonderneming in groepsverband wil worden geadviseerd; en

    • d. een erkende bedrijfsadviseur naar keuze, voor dat specifieke aandachtsgebied.

  • 3 Aan de in het tweede lid, onderdeel d, genoemde erkende bedrijfsadviseur wordt de verstrekte voucher overgedragen.

Artikel 2.4.4. Aanvraag, verstrekking en besteding cursusvoucher

  • 1 Een cursusvoucher heeft een waarde van € 800,– en wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwonderneming voor het volgen van de Verdiepingscursus ‘stikstof in de landbouw’.

  • 2 De landbouwonderneming vermeldt bij de aanvraag een kennisinstelling naar keuze die deze cursus geeft.

  • 3 Aan de in het tweede lid genoemde kennisinstelling wordt de verstrekte voucher overgedragen.

Artikel 2.4.5. Verdeling subsidieplafonds

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwondernemingen, binnen het subsidieplafond voor adviesvouchers of binnen het subsidieplafond voor cursusvouchers, vouchers worden verstrekt, uitgaande van de (maximum)waarde per voucher.

Artikel 2.4.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien aan de aanvrager al eerder een voucher als bedoeld in artikel 2.4.3 of artikel 2.4.4 is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

§ 2.4.3. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur

Artikel 2.4.8. Verzilvering advies- en cursusvouchers

Subsidie wordt verstrekt aan een erkende bedrijfsadviseur die een advies heeft verstrekt of een kennisinstelling die een cursus heeft uitgevoerd ten behoeve van een landbouwonderneming en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 2.4.9. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 1.500,– per voucher.

Artikel 2.4.10. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie voor het geven van advies, bedoeld in artikel 2.4.3, komen in aanmerking kosten van advies als bedoeld in artikel 22 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Voor subsidie voor het geven van advies, bedoeld in artikel 2.4.3, komen niet in aanmerking kosten die de erkende bedrijfsadviseur maakt voor de inhuur van personen die organisatorisch of financieel niet onafhankelijk zijn van de landbouwonderneming waaraan het advies is verstrekt.

  • 3 Voor subsidie voor de uitvoering van de cursus, bedoeld in artikel 2.4.4, komen in aanmerking kosten van de beroepsopleiding, waaronder cursussen als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.4.11. Aanvraag verzilvering advies- en cursusvouchers

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt na afloop van de uitvoering van het advies, bedoeld in artikel 2.4.3, of de cursus, bedoeld in artikel 2.4.4, door de kennisinstelling of de erkende bedrijfsadviseur ingediend.

  • 2 De aanvraag moet binnen een jaar zijn ontvangen na de dagtekening van een aan de landbouwonderneming verstrekte voucher. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 3 Indien de aanvraag niet door de minister is ontvangen binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, vervalt de voucher van rechtswege.

  • 4 Indien de erkende bedrijfsadviseur in groepsverband adviezen heeft verstrekt en hiervoor subsidie beoogt te ontvangen, worden de subsidieaanvragen voor de in het groepsverband verstrekte adviezen op dezelfde dag ingediend en worden de aanvragen voorzien van een document waarop de aanwezigheid van de landbouwondernemingen bij de advisering is vermeld.

Artikel 2.4.12. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor het geven van advies indien:

  • a. advisering in een groepsverband heeft plaatsgevonden aan zestien of meer landbouwondernemingen;

  • b. de advisering niet hoofdzakelijk was gericht op het in de aanvraag vermelde onderwerp;

  • c. de erkende bedrijfsadviseur financieel niet onafhankelijk is van de aanvrager;

  • d. de erkende bedrijfsadviseur niet deskundig of onvoldoende betrouwbaar is als bedoeld in artikel 22, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • e. de erkende bedrijfsadviseur niet deskundig is op het onderwerp, bedoeld in artikel 2.4.3., eerste lid, waarop de advisering is gericht.

Artikel 2.4.13. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.4.8, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 21 en 22 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.4.4. Verstrekking van opleidingsvoucher aan een bedrijfsadviseur

Artikel 2.4.14. Verstrekking opleidingsvoucher

Een opleidingsvoucher heeft een waarde van ten hoogste € 1.250,– en wordt door de minister aan een bedrijfsadviseur op aanvraag verstrekt voor het volgen van de Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw bij een kennisinstelling.

Artikel 2.4.15. Aanvraag opleidingsvoucher

In de aanvraag wordt één kennisinstelling naar keuze opgenomen.

Artikel 2.4.16. Verdeling subsidieplafond

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke bedrijfsadviseurs binnen het subsidieplafond opleidingsvouchers worden verstrekt, uitgaande van de maximumwaarde per voucher.

Artikel 2.4.17. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien aan de aanvrager al eerder een voucher als bedoeld in artikel 2.4.14 is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

Artikel 2.4.18. Besteding opleidingsvoucher

De bedrijfsadviseur draagt de voucher over aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling.

§ 2.4.5. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling

Artikel 2.4.19. Verzilvering opleidingsvoucher

Subsidie wordt verstrekt aan een kennisinstelling die een opleiding heeft verstrekt aan een bedrijfsadviseur en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 2.4.20. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 1.250,– per voucher.

Artikel 2.4.21. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a. personeelskosten van de opleiders als bedoeld in artikel 31, derde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b. rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten als bedoeld in artikel 31, derde lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, met uitzondering van materiaalkosten.

Artikel 2.4.22. Aanvraag verzilvering opleidingsvoucher

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt na afloop van de opleiding door de kennisinstelling ingediend.

  • 2 De aanvraag moet binnen een jaar na de dagtekening van de aan de bedrijfsadviseur verstrekte voucher zijn ontvangen. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 3 Indien de aanvraag niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, door de minister is ontvangen, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 2.4.23. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.4.19, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

§ 2.4.6. Kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen

Artikel 2.4.24. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten voor een samenwerkingsverband, bestaande uit landbouwondernemingen. De activiteiten hebben als onderwerp:

    • a. een onderwerp als bedoeld in artikel 2.4.3, onderdeel a;

    • b. methaanemissiereductie in de veehouderij;

    • c. duurzaam bodembeheer en (grond)waterbeheer in de veenweiden;

    • d. het verminderen van lachgasemissie bij bemesting;

    • e. het vastleggen van koolstof in de bodem;

    • f. het verbeteren van de diergezondheid en het dierenwelzijn; of

    • g. het op een duurzame manier verbeteren van het verdienvermogen van landbouwondernemingen.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstrekt aan:

    • a. een landbouwonderneming;

    • b. een onderneming die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt; of

    • c. een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die producten als bedoeld in onderdeel b verkoopt.

Artikel 2.4.25. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten minste € 15.000,– en ten hoogste € 200.000,– per project.

Artikel 2.4.26. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling van middelen ten behoeve van de kennisoverdracht.

Artikel 2.4.27. Verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.28. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

Artikel 2.4.29. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • b. na toepassing van artikel 2.4.30 op één van de onderdelen a tot en met d van het eerste lid van dat artikel minder dan drie punten zijn toegekend;

  • c. de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project.

Artikel 2.4.30. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de impact van het project groter is;

    • b. de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager hoger is;

    • c. de kwaliteit van het projectplan hoger is;

    • d. de kosteneffectiviteit van het project hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a en b, vermenigvuldigd met twee.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 2.4.31. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.24 bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project;

    • d. een verklaring van het samenwerkingsverband waarin het samenwerkingsverband aangeeft behoefte te hebben aan kennisoverdracht.

Artikel 2.4.32. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.4.24, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Titel 2.5. Borgstelling MKB-landbouwkredieten en tijdelijke borgstelling MKB-visserij- en aquacultuurkredieten

Artikel 2.5.1. Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • aanvullende investering: nieuwe investering binnen drie jaar na de start van een landbouwonderneming door een starter of de overname van een landbouwonderneming door een overnemer;

    • landbouwinnovatie: product, productieproces of concept bestemd voor toepassing in de primaire landbouw dat een vernieuwing en een verduurzaming inhoudt met als oogmerk het onderscheidend positioneren van een landbouwproduct in de markt;

    • MKB-landbouwondernemer: MKB-ondernemer die een landbouwonderneming in stand houdt;

    • MKB-visserij- of aquacultuurondernemer: MKB-ondernemer die een visserij- of aquacultuuronderneming in stand houdt;

    • overnemer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor het eerst voor eigen rekening en risico als MKB-ondernemer een landbouwonderneming of visserij- of aquacultuuronderneming in stand gaat houden door van een bestaande landbouwonderneming of visserij- of aquacultuuronderneming:

      • a. zijnde een eenmanszaak, een maatschap of vennootschap onder firma de meerderheidswaarde van de activa in eigendom, pacht of erfpacht te verwerven;

      • b. zijnde een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal:

        • 1°. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van die vennootschap direct of indirect te verwerven, en

        • 2°. de overwegende zeggenschap van die vennootschap te verkrijgen zonder op een eerder moment daarvan de enige of overwegende zeggenschap gehad te hebben;

    • starter: MKB-landbouwondernemer of MKB-visserij- of aquacultuurondernemer zijnde:

      • a. een natuurlijke persoon die niet langer dan drie jaar een landbouwonderneming of visserij- of aquacultuuronderneming in stand houdt;

      • b. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, waarvan de bestuurder een natuurlijke persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze meerderheid niet langer dan drie jaar houdt;

    • visserij- of aquacultuuronderneming: onderneming die actief is in de visserij- of aquacultuursector zijnde alle activiteiten voor de productie, verwerking en afzet van visserij- of aquacultuurproducten;

    • visserij- of aquacultuurproduct: product als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354).

  • 2 Voor de toepassing van deze titel kan de minister een instelling aanwijzen als financier.

Artikel 2.5.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een financier voor het sluiten van kredietovereenkomsten met MKB-landbouwondernemers die betrekking hebben op landbouwborgstellingskredieten of met MKB-visserij- of aquacultuurondernemers die betrekking hebben op visserij- en aquacultuurborgstellingskredieten.

  • 2 De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een borgstelling voor de terugbetaling van een krediet dat de financier op grond van een kredietovereenkomst aan een MKB-landbouwondernemer of MKB-visserij- of aquacultuurondernemer zal verstrekken voor de duur van de kredietovereenkomst.

Artikel 2.5.3. Afwijzingsgronden

  • 1 Voor subsidie komt niet in aanmerking een financier die een kredietovereenkomst sluit met een MKB-landbouwondernemer of MKB-visserij- of aquacultuurondernemer:

    • a. die over voldoende financiële middelen beschikt om zijn landbouwonderneming of visserij- of aquacultuuronderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven;

    • b. die een substantieel deel van de activiteiten van de landbouwonderneming niet in Nederland uitvoert of die meer dan de helft van de activiteiten van de visserij- of aquacultuuronderneming niet in Nederland uitvoert; of

    • c. die een landbouwonderneming of visserij- of aquacultuuronderneming in stand houdt waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer is verkregen, of, indien de landbouwonderneming of visserij- of aquacultuuronderneming nog geen heel jaar in stand is gehouden, waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:

      • 1°. de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren van een of meer andere ondernemingen, of

      • 2°. het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen van onroerende zaakprojecten.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die direct verband houden met:

    • a. de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;

    • b. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer;

    • c. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van uitvoer, of

    • d. investeringen die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving.

Artikel 2.5.4. Provisie

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de provisie eenmalig 1 procent indien de overeenkomst van borgtocht een landbouwborgstellingskrediet of visserij- of aquacultuurborgstellingskrediet betreft voor een starter of overnemer.

  • 3 In afwijking van het eerste lid bedraagt de provisie eenmalig 1,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een landbouwborgstellingskrediet of visserij- of aquacultuurborgstellingskrediet betreft als bedoeld in artikel 6 van het model borgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1, met een looptijd van ten hoogste twee jaar.

  • 4 In afwijking van het eerste lid bedraagt de provisie eenmalig 0,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een landbouwborgstellingskrediet of visserij- of aquacultuurborgstellingskrediet betreft als bedoeld in artikel 6 van het model borgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1, voor een starter of overnemer, met een looptijd van ten hoogste twee jaar.

  • 5 In afwijking van het eerste lid bedraagt de provisie eenmalig 2,25 procent indien de overeenkomst van borgtocht een landbouwborgstellingskrediet of visserij- of aquacultuurborgstellingskrediet betreft als bedoeld in artikel 6 van het model borgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1, met een looptijd van meer dan twee jaar, maar niet langer dan vier jaar.

  • 6 In afwijking van het eerste lid bedraagt de provisie eenmalig 0,75 procent indien de overeenkomst van borgtocht een landbouwborgstellingskrediet of visserij- of aquacultuurborgstellingskrediet betreft als bedoeld in artikel 6 van het model borgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1, voor een starter of overnemer, met een looptijd van meer dan twee jaar, maar niet langer dan vier jaar.

Artikel 2.5.5. Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond door vaststelling van een maximum subsidiebedrag per financier die zich bij de minister heeft aangemeld.

  • 2 De minister stelt uiterlijk op 1 februari van elk kalenderjaar ambtshalve het maximum subsidiebedrag per financier vast waarbij hij onderscheid maakt tussen:

    • a. landbouwborgstellingskredieten die al dan niet betrekking hebben op landbouwinnovatie of aanvullende investeringen;

    • b. landbouwborgstellingskredieten als bedoeld in artikel 6 van het model borgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1.

  • 3 De minister verdeelt het subsidieplafond voor de banken, bedoeld in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de verleningen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het model borgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1.

Artikel 2.5.6. Omvang borgstelling

  • 1 Er wordt borg gestaan voor:

    • a. 70 procent van het kredietbedrag voor zover het krediet niet strekt tot financiering van aanvullende investeringen;

    • b. 90 procent van het kredietbedrag voor zover het krediet strekt tot financiering van aanvullende investeringen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bedraagt het krediet waarvoor wordt borg gestaan:

    • a. ten hoogste € 1.200.000 of

    • b. ten hoogste € 2.500.000 indien het krediet strekt tot financiering van:

      • 1°. nieuwe investeringen die voor meer dan 50% worden gedaan voor de bouw of verbetering van een stal voor zover uit het investeringsplan behorend bij de kredietovereenkomst blijkt dat de stal voldoet aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie;

      • 2°. nieuwe investeringen die voor meer dan 50% worden gedaan voor een kas die bestemd is voor het bedrijfsmatig telen van gewassen voor zover uit het investeringsplan behorend bij de kredietovereenkomst blijkt dat die kas voldoet aan de eisen van het certificatieschema Groen Label Kas, hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie;

      • 3°. nieuwe investeringen die voor meer dan 50% worden gedaan voor landbouwinnovaties tenzij reeds vijfmaal een landbouwborgstellingskrediet voor een soortgelijke landbouwinnovatie is verleend;

      • 4°. aanvullende investeringen.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, wordt in de kredietovereenkomst opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij.

  • 4 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, onder 2°, wordt in de kredietovereenkomst opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens het dan vigerende certificeringsschema Groen Label Kas.

Artikel 2.5.7. Borgstellingsovereenkomst

Het model voor de borgstellingsovereenkomst is opgenomen in bijlage 2.5.1.

Artikel 2.5.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 ten minste:

    • a. gegevens over de financier, waaronder de statutaire naam, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de financier, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over de financier, waaronder de deskundigheid, het financieringsbeleid, het financieringsproces, het beheer en het uitwinningsbeleid van krediet.

Artikel 2.5.9. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.5.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.5.10. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.5.1 vervallen met ingang van 31 december 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.6. Garantstelling landbouwondernemingen werkkapitaal

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.1. Begripsbepalingen