-
a.
Archief: alle archiefbescheiden (records), digitaal of fysiek, ontvangen of opgemaakt door
het COA.
-
b.
Archiefbeheer: alle afspraken, procedures, werkwijzen en middelen rond het in goede, geordende en
toegankelijke staat brengen en houden van archiefbescheiden van het COA.
-
c.
Archiefbescheiden (archiefstukken, archiefwaardige documenten): alle documenten die een rol spelen in de werkprocessen van het COA en nodig zijn
ter verantwoording of bewijsvoering en daarom onder archiefbeheer moeten worden gebracht).
-
d.
Archiefsysteem: het geheel van beleid, procedures, methoden, kennis, personen, middelen (programmatuur,
apparatuur), en documenten, waarmee een organisatie haar archiefbescheiden (records)
vastlegt, bewaart, beheert en over een langere periode vindbaar maakt en beschikbaar
stelt.
-
e.
Archiefwaardig document: een document dat een rol speelt bij de uitvoering van een werkproces. Die rol kan
worden gespeeld in het kader van:
-
– Bedrijfsvoering: informatie is één van de productiefactoren in een organisatie en
onmisbaar voor management- en procesondersteuning en bron voor kennismanagement.
-
– Bewijsvoering: documenten worden gebruikt om de rechten van het COA aan te tonen.
-
– Verantwoording: documenten hebben bewijskracht waarmee het COA verantwoording kan
afleggen over haar handelen
-
– Openbaarheid van overheidshandelen: documenten kunnen worden gebruikt om burgers te
informeren.
-
– Cultureel erfgoed: documenten zijn een belangrijke bron voor historisch onderzoek.
-
f.
Archiefwetgeving: alle regelgeving gebaseerd op de Archiefwet 1995 (bevattende archiefwettelijke eisen):
-
–
Archiefwet: is een wet op hoofdlijnen. Een aantal onderdelen is verder uitgewerkt in het Archiefbesluit 1995.
-
–
Archiefbesluit: dit besluit bevat op zijn beurt weer bepalingen op hoofdlijnen. Die bepalingen zijn
verder uitgewerkt in de Archiefregeling.
-
–
Archiefregeling: de regeling bevat een verdere uitwerking van het Archiefbesluit 1995. In de Archiefregeling worden o.a. geregeld: de duurzaamheid van archiefbescheiden,
de geordende en toegankelijke staat van archiefbescheiden, algemene en bijzondere
voorschriften voor de bouw en inrichting van archiefruimten en archiefbewaarplaatsen.
-
g.
Authenticiteit: Het behoud van de inhoud, vorm en structuur van archiefbescheiden in hun oorspronkelijke
gedaante, dat wil zeggen de gedaante die ze bij hun ontstaan hadden.
-
h.
Autorisaties: het recht op wijzigen of inzien van dossiers en documenten. De autorisaties worden
geregeld in een organisatiespecifieke autorisatiematrix.
-
i.
Beheerder: (archief)functionaris onder wiens leiding de gecentraliseerde en voorwaardenscheppende
werkzaamheden op het gebied van het archiefbeheer vallen.
-
j.
Conversie: Het om- of overzetten van gegevens in een ander bestandsformaat.
-
k.
Documentaire informatievoorziening: het geheel aan afspraken, middelen en organisatie rond de omgang met documenten binnen
het COA.
-
l.
Dossier: bundeling (digitaal of anders) van documenten (records) die bij de behandeling van
een zaak een rol spelen.
-
m.
Document: geheel van samenhangende gegevens, vastgelegd op een gegevensdrager. Een papieren
document vormt met zijn drager (opslagmedium) een fysieke eenheid, bij een digitaal
document is dat niet het geval. Ook e-mailberichten, databases en webpagina's zijn
documenten.
-
n.
Documenteigenaar: de medewerker die een archiefwaardig document maakt of ontvangt en daarmee verantwoordelijk
is voor het toevoegen van dat document aan het dossier.
-
o.
Duurzaamheid (digitale duurzaamheid): kwaliteitseisen gesteld aan de gegevensdrager, schrijf- en verpakkingsmateriaal,
opslagformaat en wijze van bewaring van archiefstukken die ertoe leiden dat tenminste
honderd jaar na het ontstaan van de archiefstukken deze archiefstukken nog zijn te
raadplegen.
-
p.
Kwaliteitssysteem: geheel van maatregelen waarmee het COA op systematische wijze de kwaliteit van het
archiefsysteem bepaalt, bewaakt en kan verbeteren. Kwaliteit in het kader van kwaliteitszorg
is de mate waarin dit archiefsysteem voldoet aan expliciet vastgelegde eisen die aan
onderdelen van dit archiefsysteem worden gesteld.
-
q.
Metagegevens: gegevens die inhoud, context en structuur van archiefbescheiden en hun beheer beschrijven.
Metagegevens bieden gestructureerde informatie die de creatie, registratie, classificatie,
toegang, bewaring en tijdige vernietiging van records mogelijk maken. Met behulp van
metagegevens wordt de relatie tussen werkproces, afhandeling, archivering, dossier
en document vastgelegd en kunnen dossiers en documenten makkelijker teruggevonden
worden.
-
r.
Metagegevensschema: beschrijving van de verplichte minimale metagegevens voor werkprocessen, dossiers
en documenten. Tevens beschrijving van de eisen waaraan extra vast te leggen metagegevens
moeten voldoen.
-
s.
Migratie: Het overzetten van gegevens en toepassingsprogrammatuur naar een ander platform.
-
t.
Noodvernietiging: Mogelijkheid om in buitengewone omstandigheden, af te wijken van de voorgeschreven
vernietigingsprocedures en te vernietigen zonder rekening te houden met een selectielijst.
-
u.
Ordeningsstructuur (classificatieschema): structuur waarin de logische ordening van archiefbescheiden (records) wordt beschreven.
Archiefbescheiden dienen te allen tijde geordend te zijn, zowel om de toegankelijkheid
te bevorderen als om de samenhang tussen de archiefbescheiden (op verschillende aggregatieniveaus)
duidelijk te maken. Die samenhang heeft direct te maken met de werkprocessen waarbij
de archiefbescheiden gemaakt, ontvangen en gebruikt worden. De ordening sluit daarom
in de regel nauw aan bij de uitvoering van de taken.
-
v.
Overbrenging: het door het COA overdragen van de zorg en het beheer van archiefbescheiden die voor
permanente bewaring in aanmerking komen aan een rijksarchiefbewaarplaats (Nationaal
Archief).
-
w.
Overdracht: Het in beheer overdragen van archiefbescheiden, bijvoorbeeld van het dynamisch naar
het semi-statisch archief.
-
x.
Proceseigenaar: de eindverantwoordelijke manager van een werkproces.
-
y.
Records: archiefbescheiden, archiefstukken.
-
z.
Selectielijst (basisselectiedocument of BSD): een lijst zoals bedoeld in de artikel 5 van de Archiefwet 1995, waarin is opgenomen welke archiefbescheiden voor permanente bewaring en welke voor
vernietiging na een bepaalde termijn in aanmerking komen. In de praktijk naadloos
afgestemd op de ordeningsstructuur.
-
aa.
Substitutie (vervanging): het vervangen van archiefbescheiden door reproducties, die bij of krachtens de Archiefwet in de plaats kunnen worden gesteld van de originele archiefbescheiden. Meestal gaat
het hier om het maken van een digitale kopie van een papieren record, waarna het papieren
origineel wordt vernietigd.
-
ab.
Vernietiging: hierbij ondergaan archiefbescheiden een zodanige bewerking dat informatie niet meer
te lezen of te reconstrueren is. Overheidsorganen zijn verplicht archiefbescheiden
na de in de selectielijst gestelde termijnen te vernietigen. Deze verplichting staat
in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Van elke vernietiging moet krachtens artikel 8 van het Archiefbesluit een verklaring worden opgesteld.
-
ac.
Vervreemding: het (in eigendom) overdragen van archiefbescheiden aan een andere zorgdrager of civielrechtelijke
partij.
-
ad.
Werkproces: samenhangend geheel van stappen en procedures in het kader van de uitvoering van
een taak.
-
ae.
Werkinstructie: uitwerking van bepalingen uit de regeling archiefbeheer tot een praktische handleiding
voor het COA. In de regeling archiefbeheer wordt aangegeven wanneer een werkinstructie
noodzakelijk is.
-
af.
Zorg: algemeen bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het nakomen van de verplichtingen
die zijn opgenomen in de Archiefwet.
-
ag.
Zorgdrager: de organisatie die krachtens de Archiefwet 1995 is belast met de zorg voor de archieven. In dit geval is dat het bestuur van het
COA.