Regeling houders van dieren

Geraadpleegd op 14-12-2024.
Geldend van 01-07-2024 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 juni 2014, nr. WJZ/14101260, houdende regels met betrekking tot het houden van dieren

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU L 182), verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, voor houders van productiedieren die gehouden worden voor de voedselproductie (PbEG 2002 L 31), verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU 2005 L 3), verordening (EG) nr. 1099/2009: verordening (EG) Nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PbEU 2009 L 303), de artikelen 2.1, vierde lid, 2.5, eerste lid, 6.2, eerste lid, 6.3, tweede lid, 6.4, 7.1, 7.6, eerste en tweede lid, 10.1, derde lid, en 10.4 van de Wet dieren en de artikelen 1.22, tweede lid, 1.25, 2.52, derde lid, 2.54, vijfde lid, 2.55, derde lid, 2.63, eerste lid, 2.65, tweede lid, 2.69, tweede lid, 5.2, 6.2 en 6.3 van het Besluit houders van dieren;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • beer: geslachtsrijp varken van het mannelijk geslacht, bestemd voor de fokkerij;

    • besluit: Besluit houders van dieren;

    • dierennummer: nummer als bedoeld in artikel 2, onderdeel 35, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • eendagskuiken: kip die nog geen 72 uur oud is;

    • exploitant: exploitant als bedoeld in artikel 4, onderdeel 24, van verordening (EU) nr. 2016/429;

    • fret: dier als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • geautomatiseerd gegevensbestand: bestand als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429;

    • gelt: geslachtsrijp varken van het vrouwelijk geslacht dat nog niet heeft geworpen, bestemd voor de fokkerij;

    • hond: dier als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • identificatiecode: code als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • kat: dier als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • koppel: als bedoeld in artikel 2, onderdeel 37, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • landdieren: dieren als bedoeld in artikel 4, onderdeel 2, van verordening (EU) nr. 2016/429;

    • leghen: kip bestemd voor de productie van consumptie-eieren;

    • minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • NVWA: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

    • registratienummer van de houder: nummer dat de houder heeft verkregen bij de registratie, bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van het besluit of bij een andere registratie als bedoeld in artikel 3.29, tweede lid, van het besluit;

    • reizend circus: circus als bedoeld in artikel 2, onderdeel 34, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • relatienummer: uniek nummer dat door de minister is toegekend aan een exploitant van een inrichting waar dieren worden gehouden;

    • richtlijn 2007/43/EG: richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L 182);

    • slachtvarken: varken dat bestemd is om te worden geleid naar een slachthuis, dan wel naar een verzamelcentrum vanwaar het varken nog uitsluitend naar een slachthuis mag worden gebracht.

    • spenen: het blijvend onttrekken van biggen aan een zogende zeug.

    • vermeerderingsdier: pluimvee bestemd voor de productie van broedeieren;

    • verordening (EG) nr. 1/2005: verordening (EG) nr. 1/2005: verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU 2005, L 3);

    • verordening (EG) nr. 617/2008: verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee (PbEU 2008, L 168);

    • verordening (EG) nr. 1255/97: Verordening (EG) nr. 1255/97 van de Raad van 25 juni 1997 betreffende de communautaire criteria voor controlepost(en) en tot aanpassing van het in Richtlijn 91/628/EEG bedoelde reisschema (PbEG 1997, L 174);

    • verordening (EU) nr. 999/2001: verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEU 2001, L147);

    • verordening (EU) nr. 1308/2013: verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

    • verordening (EU) nr. 2016/429: verordening (EU) nr. 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (diergezondheidsverordening) (PbEU 2016, L 84);

    • verordening (EU) 2016/1012: verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (‘Fokkerijverordening’) (PbEU 2016, L 171);

    • verordening (EU) 2017/1940: gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940 van de Commissie van 13 juli 2017 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en vorm van zoötechnische certificaten die worden afgegeven voor raszuivere fokpaarden en –ezels, vervat in een uniek, levenslang geldig identificatiedocument voor paardachtigen (PbEU 2017, L 275);

    • verordening (EU) nr. 2019/2035: verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PbEU 2019, L 314);

    • verordening (EU) nr. 2020/688: verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsing binnen de Unie van landdieren en broedeieren;

    • verordening (EU) nr. 2021/520: verordening (EU) 2021/520 van de Commissie van 24 maart 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren (PbEU 2021, L 104);

    • verordening (EU) nr. 2021/963: uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 van de Commissie van 10 juni 2021 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van de Verordeningen (EU) 2016/429, (EU) 2016/1012 en (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de identificatie en registratie van paardachtigen en tot vaststelling van modelidentificatiedocumenten voor die dieren (PbEU 2021, L 213);

    • verordening (EU) nr. 2021/2037: uitvoeringsverordening (EU) 2021/2037 van de Commissie van 22 november 2021 betreffende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2016/429 van het Europees parlement en de Raad wat vrijstellingen van de verplichtingen inzake de registratie van aquacultuurinrichtingen en de documentatie van exploitanten betreft (PbEU 2021 L 416);

    • vervoerseenheid: voertuig dat of aanhangwagen, oplegger of container die deel uitmaakt of kan uitmaken van een vervoermiddel;

    • vleeseend: eend van 72 uur en ouder die wordt opgefokt of wordt gehouden voor de productie van vlees;

    • vleeskalkoen: kalkoen van 72 uur en ouder die wordt opgefokt of wordt gehouden voor de productie van vlees;

    • vleeskuiken: kip van 72 uur en ouder die wordt opgefokt of wordt gehouden voor de productie van vlees.

Artikel 1.2. Minister bevoegde instantie EU-verordeningen

  • 1 Onverminderd artikel 6.3, tweede lid, van de wet is de minister bevoegd uitvoering te geven aan een voorschrift van verordening (EG) nr. 1/2005, verordening (EG) nr. 1099/2009, verordening (EU) 2016/1012 en verordening (EG) nr. 617/2008, voor zover die verordening betrekking heeft op handelsnormen voor pluimveekuikens, waarin een tot de overheid behorend orgaan of een door de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft, de keuze laat of als ontvanger van informatie aanwijst, indien die uitvoering niet bestaat uit het nemen van een besluit.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien in deze regeling anders is bepaald.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing van soorten en categorieën van dieren die mogen worden gehouden

Artikel 2.2. De aanvraag

  • 2 Op de aanvraag wordt binnen een termijn van zes maanden beslist. De Minister kan de beslissing op de aanvraag voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn mededeling gedaan aan de aanvrager, waarbij een termijn wordt genoemd waarbinnen beslist wordt.

  • 4 Voor een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is de aanvrager een retributie verschuldigd van € 500.

Artikel 2.2a. Wetenschappelijke beoordeling

  • 1 De Minister houdt bij het nemen van een besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2 rekening met een wetenschappelijke beoordeling van de gevraagde aanwijzing of intrekking ervan.

Artikel 2.4. Ontheffing

  • 1 De aanvraag van een ontheffing van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet wordt met gebruikmaking van het daarvoor bestemde aanvraagformulier ingediend en bevat ten minste het volgende:

    • a. naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer van de aanvrager dan wel het inschrijvingsnummer in het handelsregister als de aanvrager een onderneming is, en het adres van de plaats waar de dieren gehouden worden als dat niet het woonadres van de aanvrager is;

    • b. de redenen waarom de ontheffing wordt gevraagd;

    • c. de omschrijving van het belang dat de aanvrager heeft bij de ontheffing;

    • d. de soort en het aantal dieren waarvoor ontheffing wordt gevraagd;

    • e. een omschrijving van de beschikbare huisvesting en houderijomstandigheden, waarbij wordt aangeduid op welke wijze, gelet op de bekende eigenschappen van de soort, schade aan gezondheid en welzijn van het dier wordt voorkomen;

    • f. de voorgenomen wijze van verzorging.

  • 2 De Minister beoordeelt de aanvraag aan de hand van de gegevens, bedoeld in het eerste lid onder b, c, d, e en f.

  • 3 Indien de onderdelen van de aanvraag, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, b, c of d onjuist zijn of onvoldoende aanleiding geven tot het verlenen van een ontheffing, worden de onderdelen e en f van het eerste lid niet beoordeeld.

  • 4 Voor een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is de aanvrager een retributie verschuldigd van € 100.

  • 5 In afwijking van het vierde lid is geen retributie verschuldigd indien ten behoeve van het houden van de dieren van de desbetreffende soort of categorie tevens een aanvraag als bedoeld in artikel 14.43, tweede lid, van de Omgevingsregeling, is gedaan.

Hoofdstuk 3. Diergeneesmiddelen

§ 1. Melding en gebruik aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 3.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • epidemiologische eenheid: epidemiologische eenheid als bedoeld in artikel 4, punt 44, van verordening (EU) nr. 2019/6;

  • kalf: rund dat bestemd is voor de productie van vlees en dat ouder is dan veertien dagen en niet ouder is dan twaalf maanden;

  • konijn: konijn dat bestemd is voor de fokkerij of de productie van vlees;

  • koppel: groep dieren met dezelfde gezondheidsstatus die in dezelfde stal of binnen dezelfde ruimte worden geplaatst of gehouden en die een epidemiologische eenheid vormen;

  • rund: rund dat bestemd is voor de productie van melk of vlees, niet zijnde een kalf.

§ 1.1. Registratie aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 3.2. Gevallen waarin melding wordt gedaan

De melding, bedoeld in artikel 1.27, eerste lid van het besluit wordt gedaan van de ontvangst van antimicrobiële diergeneesmiddelen ten behoeve van toepassing bij:

  • a. kippen of kalkoenen indien de houder van deze dieren 250 of meer kippen of kalkoenen houdt ten behoeve van de productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

  • b. runderen, indien de houder van deze dieren 5 of meer runderen houdt ten behoeve van de productie van melk of vlees;

  • c. kalveren, indien de houder van deze dieren 5 of meer kalveren houdt ten behoeve van de productie van vlees;

  • d. varkens, indien de houder van deze dieren 5 of meer varkens houdt ten behoeve van de productie van vlees;

  • e. konijnen, indien de houder van deze dieren 250 of meer konijnen houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van vlees;

  • f. geiten, indien de houder van deze dieren 25 of meer geiten houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van melk of vlees.

Artikel 3.3. Bij de melding te verstrekken gegevens

  • 1 Bij de melding, bedoeld in artikel 1.27, eerste lid, van het besluit, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam, het adres en de woonplaats van de houder;

    • b. het unieke registratienummer of het unieke erkenningsnummer;

    • c. de diersoort, diercategorie, subcategorie en leeftijdscategorie van de gehouden dieren;

    • d. het gemiddeld aantal dieren per diersoort, diercategorie, subcategorie en leeftijdscategorie dat per dag werd gehouden.

  • 2 Het gemiddeld aantal dieren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt:

    • a. indien het een houder van kippen, kalkoenen of kalveren, en de houder van kalveren een systeem toepast waarbij de kalveren tegelijk worden aangevoerd, opgefokt en afgevoerd, betreft, berekend over de periode vanaf het moment van aanvoer van een koppel dieren tot het moment van afvoer daarvan;

    • b. indien het een houder van runderen, varkens, konijnen, geiten of kalveren, en de houder van kalveren een systeem toepast waarbij kalveren van verschillende leeftijden worden gehouden die niet op hetzelfde moment worden afgevoerd, betreft, berekend over de periode van twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de melding wordt gedaan.

  • 3 Indien de melding wordt gedaan ten aanzien van een diergeneesmiddel dat bij kippen of kalkoenen wordt toegepast, worden tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a. het unieke subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid, van de Regeling houders van dieren;

    • b. de geboortedatum van het koppel waarbij het diergeneesmiddel is toegepast;

    • c. het nummer van de stal waarin het koppel wordt gehouden;

    • d. het aantal kuikens dat is opgezet in de stal waarin het koppel wordt gehouden.

Artikel 3.4. Moment van de melding

§ 1.2. Bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

Artikel 3.5. Gevallen waarin een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan vereist zijn

  • 1 Een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan als bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het besluit, worden opgesteld wanneer een houder van dieren:

    • a. 250 of meer kippen of kalkoenen houdt ten behoeve van de productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

    • b. 5 of meer runderen houdt ten behoeve van de productie van melk of vlees;

    • c. 5 of meer kalveren houdt ten behoeve van de productie van vlees;

    • d. 5 of meer varkens houdt ten behoeve van de productie van vlees;

    • e. 250 of meer konijnen houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van vlees;

    • f. 25 of meer geiten houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van melk of vlees.

  • 2 Een houder van dieren als bedoeld in het eerste lid, laat per diersoort één bedrijfsgezondheidsplan en één bedrijfsbehandelplan opstellen.

Artikel 3.6. Administratie bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

De houder, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het besluit, bewaart het bedrijfsgezondheidsplan en het bedrijfsbehandelplan, samen met het verslag, bedoeld in artikel 5.22, tweede lid, van de Regeling diergeneeskundigen, vijf jaar op zijn bedrijf.

§ 2. Kwaliteitscontrole

Artikel 3.7. Kwaliteitscontrole

  • 2 Bij kwaliteitscontrole als bedoeld in het eerste lid:

    • a. worden de zelfcontrolemaatregelen opgenomen in daarvoor in aanmerking komende algemene voorwaarden voor merken en labels;

    • b. vervallen de voordelen, verbonden aan de deelname aan een kwaliteitscontrolesysteem, voor een bedrijf ten aanzien waarvan vanwege niet-naleving van regels als bedoeld in het eerste lid, maatregelen als bedoeld in artikel 138, eerste lid, van verordening (EU) 2017/625 of artikel 5.10, 5.11 of 5.12 van de wet maatregelen zijn getroffen, gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vanaf de datum vanaf de datum dat deze maatregelen zijn opgeheven.

Hoofdstuk 3a. Melding zoönosen en ziekteverschijnselen

Artikel 3a.1. Melding zoönosen

Als zoönosen als bedoeld in artikel 2.12, eerste en derde lid, van de wet, worden aangewezen de in de onderstaande tabel genoemde zoönosen bij de daarbij genoemde soorten:

infecties met Campylobacter spp

zoogdieren (Mammalia)

infecties met leptospira spp ten gevolge van Leptospira hardjo

zoogdieren (Mammalia)

infecties met listeria

zoogdieren (Mammalia)

infecties met Yersinia

zoogdieren (Mammalia)

toxoplasmose

zoogdieren (Mammalia)

Salmonellose

zoogdieren (Mammalia)

Artikel 3a.2. Melding ziekteverschijnselen vogels

  • 1 De exploitant van een inrichting waar pluimvee wordt gehouden, meldt elke sterfte van:

    • a. een koppel leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens, die ouder zijn dan 10 dagen, indien op twee opeenvolgende dagen er een sterfte is van 0,5% of meer per dag;

    • b. een koppel vleeskalkoenen indien op twee opeenvolgende dagen er een sterfte is van 1% of meer per dag; en

    • c. alle andere soorten pluimvee dan de soorten, bedoeld in de onderdelen a en b, indien er een sterfte is van meer dan 3% per week.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, consulteert een dierenarts indien bij pluimvee:

    • a. een klinisch probleem zichtbaar is;

    • b. er op twee opeenvolgende dagen een reductie van voer- of drinkwateropname is van meer dan 5% per dag; en

    • c. voor zover het leghennen of vermeerderingsdieren betreft, er op twee opeenvolgende dagen een reductie van de eiproductie is van 5% of meer per dag.

Artikel 3a.3. Melding ziekteverschijnselen runderen

Een houder van runderen meldt in elk geval bij runderen ouder dan twintig maanden, ziekteverschijnselen van Bovine Spongiforme encefalopathie, indien die runderen gedragsstoornissen of neurologische symptomen vertonen en waarbij de ziekte op grond van een reactie op een behandeling of op grond van een laboratoriumonderzoek niet kan worden uitgesloten.

Artikel 3a.4. Melding ziekteverschijnselen schapen en geiten

Een houder van schapen of geiten meldt in elk geval bij schapen en geiten ouder dan twaalf maanden, ziekteverschijnselen van scrapie, indien die schapen gedragsstoornissen of neurologische symptomen vertonen en waarbij de ziekte op grond van een reactie op een behandeling of op grond van een laboratoriumonderzoek niet kan worden uitgesloten.

Hoofdstuk 3b. Toepassen sera en entstoffen

Artikel 3b.1. Aangewezen ziekten verbod toepassen levende entstof

Als ziekten als bedoeld in artikel 1.61, eerste lid, van het besluit worden aangewezen:

  • a. de ziekten, bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Regeling diergezondheid; en

  • b. de ziekten, bedoeld in artikel 3.1, onderdeel a, onder 9° van de Regeling diergezondheid.

Artikel 3b.2. Toegestane toepassing levende entstof

Als levende entstof tegen een ziekte als bedoeld in artikel 1.61, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen:

  • a. een recombinant vaccin als bedoeld in bijlage III, onderdeel 1, onder a, onder ii, van verordening (EU) nr. 576/2013 ter preventie of bestrijding van rabiës;

  • b. een levende entstof ter preventie en bestrijding van een infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

  • c. een levende entstof die voldoet aan artikel 3, eerste en, ingeval zij is bestemd om te worden toegepast bij legkippen, het tweede lid, van verordening (EG) nr. 1177/2006 van de Commissie van 1 augustus 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee (PbEU 2006, L 212), ter preventie en bestrijding van een infectie met salmonella enteritidis, salmonella hadar, salmonella infantis, salmonella java, salmonella typhimurium, of salmonella virchow.

Artikel 3b.3. Aangewezen ziekten verbod toepassen niet-levende entstof of serum

  • 1 Als ziekten als bedoeld in artikel 1.61, derde lid, van het besluit worden aangewezen:

    • a. de ziekte van Aujeszky;

    • b. brucella melitensis, b. abortus en b. suis;

    • c. mycobacterium tuberculosis complex;

    • d. enzoötische boviene leukose;

    • e. mond-en-klauwzeer;

    • f. infectie met het runderpestvirus;

    • g. infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus);

    • h. infectie met het nodulaire-dermatosevirus;

    • i. infectie met Mycoplasma mycoides subsp. mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie);

    • j. schapenpokken en geitenpokken;

    • k. infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers („peste des petits ruminants”);

    • l. besmettelijke pleuropneumonie bij geiten;

    • m. Afrikaanse paardenpest;

    • n. infectie met Burkholderia mallei (kwade droes);

    • o. klassieke varkenspest;

    • p. Afrikaanse varkenspest;

    • q. hoogpathogene aviaire influenza;

    • r. epizoötische hematopoëtische necrose;

    • s. virale hemorragische septikemie;

    • t. infectieuze hematopoëtische necrose;

    • u. een infectie met zalmanemievirus met HPR-deletie;

    • v. koiherpesvirusziekte;

    • w. een infectie met mikrocytis mackini;

    • x. een infectie met perkinsus marinus;

    • y. een infectie met bonamia exitiosa;

    • z. een infectie met bonamia ostreae;

    • aa. een infectie met marteilia refringens;

    • bb. een infectie met het taurasyndroomvirus;

    • cc. een infectie met het yellowheadvirus;

    • dd. een infectie met het wittevlekkensyndroomvirus.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 1.61, derde lid, van het besluit, is niet van toepassing op de toepassing van niet-levende entstoffen of sera tegen één van de ziekten, genoemd in het eerste lid, onderdelen r tot en met dd, bij aquacultuurdieren in het kader van wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling en het testen van vaccins tegen de ziekten, bedoeld in die onderdelen, indien:

    • a. de ontwikkeling en het testen plaatsvinden onder gecontroleerde omstandigheden; en

    • b. adequate maatregelen zijn en worden genomen ter bescherming van andere aquacultuurdieren tegen de schadelijke gevolgen van de in het kader van het onderzoek gebruikte niet-levende entstoffen of sera.

Hoofdstuk 4. Dierenvervoer

§ 1. Uitvoering verordening (EU) nr. 1/2005

Artikel 4.3. Vergunning artikel 23 verordening (EG) nr. 1/2005

Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de minister een besluit op een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 23, derde lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt de minister alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en de bekendmaking.

Artikel 4.4. Certificaat van goedkeuring van een vervoermiddel

Bij de aanvrager van een certificaat van goedkeuring voor een vervoermiddel als bedoeld in artikel 18, eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 wordt een bedrag in rekening gebracht ter vergoeding van de kosten van de behandeling van die aanvraag, overeenkomstig de door de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, vastgestelde tarieven met betrekking tot dierenvervoer.

Artikel 4.6. Aanwijzing officiële dierenartsen verordening (EG) nr. 1/2005

Als bevoegde dierenartsen als bedoeld in bijlage I, hoofdstuk III, onderdeel 1.2, onder b, van verordening nr. 1/2005 worden aangewezen de dierenartsen die zijn verbonden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 4.7. Erkenning examen verordening (EG) nr. 1/2005

  • 2 De Divisie CCV van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen is belast met het afgeven van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1/2005.

  • 3 Bij de aanvrager van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van verordening (EG) 1/2005 wordt een bedrag in rekening gebracht ter vergoeding van de kosten van de behandeling van die aanvraag, overeenkomstig de door de Divisie CCV van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, bedoeld in artikel 4z van de Wegenverkeerswet 1994, vastgestelde tarieven met betrekking tot dierenvervoer.

Artikel 4.8. Verbodsbepalingen

Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:

§ 2. Uitvoering verordening (EU) nr. 2016/429

Artikel 4.9. Middel registratie inrichtingen vervoerders

De inkennisstelling en de verstrekking van gegevens, bedoeld in artikelen 87, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, geschieden met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 4.10. Termijn inkennisstelling wijziging gegevens registratie vervoerders

Een exploitant doet de inkennisstelling van de gegevens, bedoeld in de artikelen 87, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de dag nadat de desbetreffende wijziging of stopzetting heeft plaatsgevonden.

Artikel 4.12. Documentatieplicht vervoerders

  • 1 Een vervoerder als bedoeld in artikel 104, eerste lid, aanhef, van verordening (EU) nr. 2016/429 legt de gegevens, bedoeld in dat artikellid, en, indien van toepassing, artikel 34, van verordening (EU) nr. 2019/2035, vast binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

  • 2 De minimumduur, bedoeld in artikel 104, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2016/429, bedraagt drie jaar.

Hoofdstuk 5. Doden van dieren

§ 2. Opleidingen en getuigschriften

Artikel 5.2. Opleidingen

  • 1 De minister keurt een opleidingsprogramma als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EG) nr. 1099/2009 goed indien:

    • a. het programma is opgesteld en wordt uitgevoerd door een instelling die schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat het onderricht onafhankelijk, toereikend en doelmatig wordt gegeven door voldoende deskundig personeel op het gebied van dieren en dierenwelzijn;

    • b. het opleidingsprogramma voorziet in voldoende theoretisch en praktisch onderricht voor het kunnen verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 en betreffende de onderwerpen in bijlage IV van die verordening voor alle betrokken diersoorten dan wel diercategorieën;

    • c. het opleidingsprogramma, onverminderd het bepaalde in onderdeel b, voorziet in opleidingsmodules voor onderscheiden activiteiten als bedoeld in onderdeel b, of voor specifieke diersoorten of diercategorieën.

  • 2 Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op basis van NEN-EN-ISO 9001:2015 voldoet in ieder geval aan het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 5.3. Examens

  • 1 Een examen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt afgenomen door een door de minister aangewezen instelling.

  • 2 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geschiedt uitsluitend indien de betreffende instelling:

    • a. schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat examens op onafhankelijke wijze worden afgenomen;

    • b. beschikt over een reglement waarin onder meer is vastgelegd aan welke eisen dient te worden voldaan om een examen te mogen afleggen, wanneer examens worden afgenomen, de wijze waarop het resultaat wordt beoordeeld, wie gerechtigd is het examen bij te wonen en een regeling voor geschillen.

  • 3 Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op basis van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 voldoet in elk geval aan het vereiste, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 4 Het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, behoeft de goedkeuring van de minister.

  • 5 De minister keurt het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, goed indien zeker is gesteld dat kennis en kunde voor het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 en de onderwerpen in bijlage IV van die verordening, voldoende en door personen met de daartoe benodigde expertise wordt getoetst en indien het voldoet aan de overige eisen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

Artikel 5.4. Getuigschrift van vakbekwaamheid

  • 1 Een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt verstrekt door de instelling, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, die het afsluitend examen heeft afgenomen indien het examen met voldoende resultaat is afgelegd.

  • 2 Een getuigschrift van vakbekwaamheid wordt niet verstrekt indien niet is voldaan aan het vereiste, bedoeld in artikel 21, zesde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.

Artikel 5.5. Voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid

  • 2 Artikel 5.4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het verstrekken van voorlopige getuigschriften als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.6. Indiening collectieve aanvragen

Aanvragen tot verstrekking van een getuigschrift als bedoeld in artikel 5.4 en 5.5 kunnen collectief namens betrokken personen door de werkgever van die personen worden gedaan en bevatten de namen, adressen en geboortegegevens van de betrokken personen, alsmede de overige gegevens, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.

Artikel 5.7. Gelijkstelling van voor 1 juni 2013 verstrekte getuigschriften

  • 1 Getuigschriften van vakbekwaamheid voor het doden van dieren die zijn verstrekt in de periode te rekenen vanaf 1 januari 2012 tot 1 juni 2013 door SVO Lobex BV te Houten, en certificaten van de cursus ‘Euthanasie van nertsen’ zijn gelijkgesteld aan getuigschriften van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 5.4.

  • 2 Ten behoeve van personen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt door instellingen als bedoeld in artikel 5.3 in hun opleidingsprogramma voorzien in een verkorte cursus op basis waarvan door een instelling aangewezen op grond van artikel 5.5 aan hen een getuigschrift van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 5.4 kan worden verstrekt.

§ 3. Verbodsbepaling

Artikel 5.8. Verbodsbepaling

Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.

§ 4. Bedwelming van aal voorafgaand aan het doden

Artikel 5.9

  • 1 Aal wordt voorafgaand aan het doden elektrisch bedwelmd volgens een van de methoden beschreven in de artikelen 5.10 of 5.11.

  • 2 De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid ten gevolge van de bedwelming wordt aangehouden totdat het dodingsproces voltooid is.

Artikel 5.10. Elektrisch bedwelmen van ontwaterde aal

  • 1 Na ontwatering wordt een aal gedurende ten minste één seconde blootgesteld aan een elektrische stroomsterkte van ten minste 1,3 Arms gemiddeld, bij een golfvorm die bestaat uit een combinatie van een wisselstroom van 100 Hz ac sinusvormig en een gelijkstroom.

  • 2 Om te voorkomen dat de aal bijkomt gedurende het dodingsproces, wordt de aal na de blootstelling, bedoeld in het eerste lid, gedurende ten minste negentien seconden blootgesteld aan een elektrische stroomsterkte van ten minste 0,66 Arms gemiddeld.

  • 3 De aal wordt pas blootgesteld aan de elektrische stroom op het moment dat deze zich tussen de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt.

  • 4 De huid van de aal is vochtig gedurende de gehele periode van blootstelling aan de elektrische stroom.

  • 5 Aal die zich buiten de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt, maakt geen contact met aal die zich tussen de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt.

  • 6 Aal die zich buiten de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt, wordt niet blootgesteld aan statische elektriciteit.

  • 7 Om te voorkomen dat bedwelmde aal bijkomt voordat het dodingsproces is voltooid, bedraagt het tijdsinterval tussen de blootstelling aan de elektrische stroom en de aanvang van het dodingsproces niet meer dan zestig seconden, welk tijdsinterval ingaat op het moment dat de aal niet meer is blootgesteld aan de elektrische stroom.

Artikel 5.11. Elektrisch bedwelmen van aal in een waterbad

  • 1 De elektrische veldsterkte van het water in een waterbad waarin aal elektrisch bedwelmd wordt is zodanig homogeen dat de variatie in de elektrische veldsterkte van het water in het waterbad ten hoogste twee procent bedraagt.

  • 2 De geleidbaarheid van het water in het waterbad bedraagt ten minste 500 µS/cm.

  • 3 De combinatie van de elektrische veldsterkte en de geleidbaarheid van het water is dusdanig dat bij elke aal de bewusteloosheid onmiddellijk wordt opgewekt.

  • 4 Elke aal wordt na het ingaan van het waterbad gedurende één seconde blootgesteld aan:

    • a) een elektrische stroomdichtheid van ten minste 0,64 Arms /dm2, waarbij de golfvorm sinusvormig is en de frequentie 50 Hz, of

    • b) een elektrische stroomdichtheid van ten minste 0,5 Arms/dm2, waarbij de golfvorm een bipolaire blokgolf van 133 Hz is met een arbeidscyclus van 43%.

  • 5 Om te voorkomen dat de aal bijkomt gedurende het dodingsproces, wordt de aal na de blootstelling, bedoeld in het vierde lid, gedurende negentien seconden blootgesteld aan:

    • a. een elektrische stroomdichtheid van 0,15 Arms/ dm2, waarbij de golfvorm sinusvormig is en de frequentie 50 Hz, of

    • b. een elektrische stroomdichtheid van ten minste 0,12 Arms/dm2 waarbij de golfvorm een bipolaire blokgolf van 133 Hz is met een arbeidscyclus van 43%.

  • 7 De aal wordt pas blootgesteld aan de elektrische stroom op het moment dat deze zich tussen de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt.

  • 8 Aal die zich buiten de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt, maakt geen contact met aal die zich tussen de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt.

  • 9 Aal die zich buiten de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt, wordt niet blootgesteld aan statische elektriciteit.

  • 10 Om te voorkomen dat bedwelmde aal bijkomt voordat het dodingsproces voltooid is, bedraagt het tijdsinterval tussen de blootstelling aan de elektrische stroom en de aanvang van het dodingsproces niet meer dan zestig seconden. Dit tijdsinterval gaat in op het moment dat de aal niet meer is blootgesteld aan de elektrische stroom.

Hoofdstuk 5a. Registratie en erkenning van inrichtingen

Artikel 5a.0. Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: ‘stal’: ruimte met een omsloten luchtvolume die is bestemd om er uitsluitend één koppel in te houden.

Artikel 5a.1. Verstrekking aanvullende gegevens bij registratie inrichting landdieren

  • 1 In aanvulling op artikel 84, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2016/429 verstrekken exploitanten van een inrichting met het oog op de registratie daarvan, de volgende gegevens:

    • a. wanneer er op de inrichting landdieren, met uitzondering van runderen, schapen, geiten en paardachtigen, worden gehouden: in voorkomend geval de datum van het begin van de periode waarin er in de inrichting geen dieren worden gehouden;

    • b. wanneer er op de inrichting kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen of loopvogels worden gehouden: het unieke nummer van elk tot de inrichting behorende stal, waar deze vogels worden gehouden;

    • c. hun relatienummer.

  • 2 Artikel 84, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2016/429, is van overeenkomstige toepassing op wijzigingen ten aanzien van gegevens als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Wanneer op een inrichting kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen of loopvogels worden gehouden, kent de minister aan de inrichting voor elk afzonderlijk doel waarvoor deze vogels worden gehouden, een uniek subregistratienummer toe.

Artikel 5a.2. Middel registratie inrichtingen landdieren, aquacultuurdieren en handelaren

De inkennisstelling en de verstrekking van gegevens, bedoeld in de artikelen 84, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, ingeval het gaat om een inrichting waar landdieren worden gehouden, 90, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, en 172, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, en artikel 5a.1, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 84, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2016/429, geschieden met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 5a.3. Termijn inkennisstelling wijziging gegevens registratie

Een exploitant doet de inkennisstelling van de gegevens, bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, ingeval het gaat om een inrichting waar landdieren worden gehouden, artikel 90, tweede lid, of 172, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, of in artikel 5a.1, tweede lid, in samenhang met artikel 84, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2016/429, ingeval het gaat om een inrichting waar landdieren worden gehouden, binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende wijziging of stopzetting heeft plaatsgevonden.

Artikel 5a.4. Uitzondering registratieplicht bepaalde inrichtingen landdieren

(gereserveerd)

Artikel 5a.5. Uitzondering registratieplicht bepaalde exploitanten van verzamelingen

(gereserveerd)

Artikel 5a.6. Uitzonderingen registratie- en erkenningplicht bepaalde inrichtingen aquacultuurinrichtingen

  • 2 Artikel 176, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 is niet van toepassing op de typen van inrichting, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, onderdeel a, b of c.

Artikel 5a.7. Middel aanvraag erkenning

Een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 94, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, in geval het gaat om een broederij van waaruit pluimvee wordt verplaatst, d of e, in artikel 95 of in artikel 176, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 5a.8. Termijn inkennisstelling wijziging gegevens erkenning

Een exploitant doet de inkennisstelling van de gegevens, bedoeld in de artikelen

96, tweede lid, ingeval het gaat om een inrichting waar landdieren worden gehouden, of 180, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende wijziging of stopzetting heeft plaatsgevonden.

Artikel 5a.9. Documentatieplicht bepaalde exploitanten van verzamelingen

  • 1 Een exploitant van verzamelingen als bedoeld in artikel 105, eerste lid, aanhef, van verordening (EU) nr. 2016/429 legt de gegevens, bedoeld in dat artikellid, en voor zover van toepassing, artikel 36, van verordening (EU) nr. 2019/2035, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij de exploitant.

  • 2 De minimumduur, bedoeld in artikel 105, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2016/429, bedraagt drie jaar.

Artikel 5a.10. Uitzondering documentatieplicht bepaalde exploitanten van verzamelingen

(gereserveerd)

Artikel 5a.11. Uitzonderingen documentatieplicht bepaalde inrichtingen aquacultuurinrichtingen en vervoerders van bepaalde categorieën waterdieren

Hoofdstuk 5b. Identificatie en registratie van dieren

Afdeling 5b.1. Documentatieverplichtingen

Artikel 5b.1. Runderen

  • 1 In aanvulling op artikel 102, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, zorgt de exploitant van een inrichting waar runderen worden gehouden, voor het bewaren en bijhouden van documentatie over de volgende gegevens over de in de inrichting gehouden runderen:

    • a. de identificatiecode van de moeder;

    • b. het geslacht; en

    • c. de haarkleur.

  • 2 Artikel 102, eerste lid, slotzin, en derde lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 zijn van overeenkomstige toepassing op de documentatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5b.2. Varkens

  • 1 In aanvulling op artikel 102, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, zorgt de exploitant van een inrichting waar varkens worden gehouden die afkomstig zijn uit een derde land en ten aanzien waarvan de inrichting de bestemming is, voor het bewaren en bijhouden van documentatie over de volgende gegevens over die varkens:

    • a. het door de bevoegde autoriteit van het derde land toegekende identificatienummer; en

    • b. het nummer van het op de inrichting aangebrachte identificatiemiddel.

  • 2 Artikel 102, eerste lid, slotzin, en derde lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 zijn van overeenkomstige toepassing op de documentatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5b.3. Schapen of geiten

  • 1 In aanvulling op artikel 102, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, zorgt de exploitant van een inrichting waar schapen of geiten worden gehouden die ingevolge artikel 1.46 van het Besluit houders van dieren worden gevaccineerd, voor het bewaren en bijhouden van documentatie over de volgende gegevens over die schapen en geiten:

    • a. de datum waarop deze zijn gedekt of geïnsemineerd; of

    • b. wanneer het precieze moment van dekking niet bekend is, het moment waarop de geiten of schapen kunnen worden gedekt.

  • 2 Artikel 102, eerste lid, slotzin, en derde lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 zijn van overeenkomstige toepassing op de documentatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5b.4. Termijnen bijhouden en bewaren gegevens

  • 1 De exploitant van een inrichting als bedoeld in artikel 102, eerste lid, aanhef, van verordening (EU) nr. 2016/429, legt de gegevens, bedoeld in dat artikellid, en voor zover van toepassing, de artikelen 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, en 37, van verordening (EU) nr. 2019/2035 en voor zover van toepassing artikel 5b.1, eerste lid, 5b.2, eerste lid, en 5b.3, eerste lid, vast binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Artikel 5b.5. Uitzondering plicht tot vastleggen en bewaren van gegevens

Artikel 102, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 en de artikelen 5b.1, 5b.2 en 5b.3 zijn niet van toepassing op een exploitant, indien is voldaan aan artikel 102, vierde lid, onderdelen a en b, van verordening (EU) nr. 2016/429, met dien verstande dat de informatie, bedoeld in die onderdelen, voor zover van toepassing ook de gegevens bevat, bedoeld in de artikelen 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, en 37 van verordening (EU) nr. 2019/2035 en voor zover van toepassing de artikelen 5b.1, eerste lid, 5b.2, eerste lid, en 5b.3, eerste lid.

Afdeling 5b.2. Algemene regels identificatiemiddelen en merken

§ 5b.2.1. Goedkeuring modellen

Artikel 5b.6. Goedkeuring modellen identificatiemiddelen

  • 1 Het is verboden runderen, varkens, schapen, geiten, paardachtigen, kameelachtigen en hertachtigen te identificeren met middelen waarvan het model voor de desbetreffende diersoort niet door de minister is goedgekeurd.

  • 2 Het is verboden papegaaiachtigen als bedoeld in artikel 76, eerste lid, onderdeel b, en honden, katten of fretten als bedoeld in artikel 70, van verordening (EU) nr. 2019/2035, te identificeren met een injecteerbare transponder waarvan het model voor de desbetreffende diersoort niet door de minister is goedgekeurd.

  • 3 Een aanvraag tot goedkeuring als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt gedaan bij de minister.

  • 4 De minister keurt een model als bedoeld in het eerste lid of een model voor papegaaiachtigen als bedoeld in het tweede lid goed indien het:

  • 5 De minister keurt een model voor honden, katten of fretten als bedoeld in het tweede lid goed indien het model voldoet aan bijlage II bij verordening (EU) nr. 576/2013.

  • 6 De minister trekt een goedkeuring in, indien het model niet meer voldoet aan de in respectievelijk het vierde en vijfde lid gestelde eisen aan het desbetreffende identificatiemiddel.

  • 7 Het derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op wijzigingen van een goedgekeurd model.

Artikel 5b.7. Goedkeuring modellen slachtmerken en gebruiksmerken voor varkens

  • 1 Het is verboden een slachtmerk of een gebruiksmerk bij een varken aan te brengen indien een model van dat merk niet door de minister is goedgekeurd.

  • 2 Een aanvraag tot goedkeuring als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan bij de minister.

  • 4 De minister trekt een goedkeuring in, indien het model niet meer voldoet aan artikel 5b.34 en 5b.35.

  • 5 Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op wijzigingen van een goedgekeurd model.

§ 5b.2.2. Verstrekking identificatiemiddelen en merken

Artikel 5b.8. Erkenning van leveranciers

  • 1 Het is verboden zonder erkenning van de minister een identificatiemiddel, een slachtmerk of een gebruiksmerk te verstrekken aan een exploitant die dieren houdt die op grond van verordening (EU) nr. 2019/2035 geïdentificeerd moeten worden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de verstrekking van:

    • a. injecteerbare transponders;

    • b. identificatiemiddelen voor papegaaiachtigen; en

    • c. tatoeages.

  • 3 De minister verleent een erkenning als bedoeld in het eerste lid aan degene die de aanvraag tot goedkeuring van het model van het desbetreffende identificatiemiddel of merk heeft gedaan, wanneer hij het model goedkeurt, tenzij deze eerder onder toepassing van dit lid is erkend vanwege de goedkeuring van een ander model van respectievelijk een identificatiemiddel of merk voor dezelfde diersoort.

  • 4 De minister schorst een erkenning als bedoeld in het derde lid indien:

    • a. de leverancier aan een exploitant als bedoeld in het eerste lid een identificatiemiddel of merk heeft geleverd waarvan het model niet is goedgekeurd voor de desbetreffende diersoort;

    • b. de leverancier van identificatiemiddelen voor runderen, schapen, geiten, of kameelachtigen of hertachtigen niet voldoet aan artikel 5b.10;

    • c. de leverancier van identificatiemiddelen of merken voor varkens niet voldoet aan artikel 5b.10 en 5b.11.

  • 5 De minister heft een schorsing als bedoeld in het vierde lid op indien desbetreffende leverancier ten genoegen van de minister heeft aangetoond dat hij overeenkomstig de bepalingen van deze regeling zal handelen.

Artikel 5b.8a. Erkenning leverancier van injecteerbare transponders

  • 2 Op een aanvraag wordt binnen een termijn van zes weken beslist. De minister kan de beslissing op de aanvraag eenmaal met zes weken verdagen.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van:

  • 4 Indien de aanvrager geen onderneming heeft als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 wordt bij de aanvraag het bewijs van inschrijving in het handelsregister vervangen door een bewijs waarmee de aanvrager aantoont een rechtspersoon te zijn in de zin van artikel 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte is gevestigd.

Artikel 5b.9. Bestelling identificatiemiddelen en merken

Een bestelling van identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken voor dieren die op grond van verordening (EU) nr. 2019/2035 geïdentificeerd moeten worden wordt rechtstreeks gedaan bij de leverancier van respectievelijk het middel en merk.

Artikel 5b.10. Administratie leverancier identificatiemiddelen of merken

  • 1 Een leverancier van identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken voor dieren die op grond van verordening (EU) nr. 2019/2035 geïdentificeerd moeten worden houdt een inzichtelijke administratie bij, waaruit per uniek registratienummer van inrichtingen waar landdieren worden gehouden en per besteldatum, is opgenomen hoeveel identificatiemiddelen, slachtmerken en gebruiksmerken voor dieren die op grond van verordening (EU) nr. 2019/2035 geïdentificeerd moeten worden door hem aan de inrichting zijn besteld en geleverd.

  • 2 Wanneer een leverancier identificatiemiddelen heeft geleverd waarop een identificatiecode voor een individueel dier staat, is in de administratie, bedoeld in het eerste lid, deze code vermeld bij het geleverde middel.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op leveranciers van injecteerbare transponders.

Artikel 5b.10a. Registratie overdracht van injecteerbare transponders

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de registratie rechtstreeks bij de minister gedaan indien de injecteerbare transponder wordt overgedragen door een leverancier van injecteerbare transponders.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt de registratie gedaan via een instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/963, indien de injecteerbare transponder is bestemd voor aanbrenging bij een paardachtige.

Artikel 5b.11. Voorschriften voor leveranciers van middelen en merken voor varkens

  • 1 Een leverancier verstrekt aan een exploitant die varkens houdt uitsluitend identificatiemiddelen, slachtmerken en gebruiksmerken die zijn voorzien van het unieke registratienummer van de desbetreffende inrichting.

  • 2 Een leverancier van identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken voor varkens verstrekt maandelijks aan de minister een overzicht van het aantal bestelde en het aantal geleverde identificatiemiddelen of merken per uniek registratienummer van inrichtingen, onder vermelding van de op de geleverde identificatiemiddelen of merken vermelde gegevens.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ingeval het identificatiemiddel een tatoeage is.

Artikel 5b.12. Voorschriften voor leveranciers van injecteerbare transponders voor paardachtigen

[Vervallen per 30-04-2022]

Artikel 5b.13. Voorschriften voor gebruik identificatiemiddelen

  • 1 Het is een exploitant die runderen, paardachtigen, schapen, geiten of varkens houdt, verboden om zonder toestemming van de minister identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken:

    • a. aan derden te verstrekken;

    • b. van derden aan te nemen;

    • c. voorhanden te hebben.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op exploitanten die runderen, schapen of geiten houden, indien degene die de middelen of merken verstrekt, daaraan voorafgaand melding heeft gemaakt van de voorgenomen verstrekking aan de minister.

  • 3 De melding, bedoeld in het tweede lid, geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

§ 5b.2.3. Aanbrengen van identificatiemiddelen en merken

Artikel 5b.14. Voorschriften aanbrengen identificatiemiddelen

  • 1 Het aanbrengen en vervangen van een identificatiemiddel dat geen verrichting van een lichamelijke ingreep is, geschiedt uitsluitend door:

    • a. de exploitant van het te identificeren dier, niet zijnde een exploitant van een slachthuis of van een verzamelcentrum of een vervoerder;

    • b. een derde die daartoe door de exploitant, bedoeld in onderdeel a, is aangewezen; of

    • c. een ambtenaar van de NVWA, dan wel een dierenarts of een ander persoon die voor deze werkzaamheden door de minister worden ingezet.

  • 4 Ingeval artikel 81 van verordening (EU) 2019/2035 van toepassing is, verricht de exploitant, bedoeld in het eerste lid, de derde, bedoeld in het eerste of tweede lid, dan wel de houder, bedoeld in het tweede lid, de handeling onder toezicht van een ambtenaar, dierenarts of ander persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

  • 5 De minister kan een exploitant of houder de bevoegdheid tot het aanbrengen en vervangen van identificatiemiddelen en het aanwijzen van een derde om die handelingen te verrichten ontzeggen indien deze naar het oordeel van de minister niet langer handelt in overeenstemming met de regels over de identificatie van dieren. In dat geval levert de exploitant dan wel de houder alle bij hem in voorraad zijnde nog niet aangebrachte identificatiemiddelen in bij de minister, binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de bevoegdheid is ontzegd.

Artikel 5b.14a. Voorschriften aanbrengen identificatiemiddel paardachtigen

Een injecteerbare transponder voor paardachtigen wordt uitsluitend aangebracht door een dierenarts of een persoon die de opleiding tot paardenpaspoortconsulent, aangeboden door de ‘Koepel Fokkerij’ voor Paardachtigen, met succes heeft afgerond.

Artikel 5b.15. Nadere voorschriften aanbrengen identificatiemiddelen

  • 1 Het is een exploitant die runderen, paardachtigen, schapen, geiten of varkens houdt verboden om bij zijn dieren identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken aan te brengen die blijkens de op het identificatiemiddel vermelde gegevens door de minister aan derden ter beschikking zijn gesteld.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op exploitanten die runderen, schapen of geiten houden, indien de derde, bedoeld in het eerste lid, de middelen of merken aan de exploitant heeft verstrekt nadat hij hiervan melding heeft gemaakt als bedoeld in artikel 5b.13, tweede lid.

  • 3 Het is de exploitant die dieren houdt verboden om bij zijn dieren identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken aan te brengen die niet afkomstig zijn van een erkende leverancier.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien een leverancier op grond van deze regeling niet hoeft te zijn erkend voor de verstrekking van het desbetreffende middel of merk.

§ 5b.2.4. Nadere voorschriften voor injecteerbare transponders

Artikel 5b.15a. Bijplaatsen, verwijderen en hergebruiken van injecteerbare transponders

  • 1 Indien bijplaatsing van een injecteerbare transponder vereist is, wordt dit gedaan binnen een week nadat geconstateerd is dat de injecteerbare transponder niet langer functioneert.

  • 2 Het bijplaatsen van een injecteerbare transponder bij een hond wordt uitgevoerd door een dierenarts.

  • 3 Een injecteerbare transponder wordt niet verwijderd.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan een injecteerbare transponder door een dierenarts worden verwijderd indien voor de verwijdering een diergeneeskundige noodzaak bestaat.

  • 5 De dierenarts registreert de verwijdering of het bijplaatsen van een injecteerbare transponder en de noodzaak daartoe bij de minister via een op grond van artikel 3.32 van het besluit aangewezen elektronisch portaal. Indien geen elektronisch portaal is aangewezen, wordt de registratie rechtstreeks bij de minister gedaan.

  • 6 Een injecteerbare transponder wordt niet hergebruikt.

Artikel 5b.15b. Melden verlies, diefstal of onbruikbare injecteerbare transponder

  • 1 Uiterlijk een week na verlies, diefstal of het onbruikbaar worden van een injecteerbare transponder, doet degene die de injecteerbare transponder direct voorafgaande aan het verlies of de diefstal bezat onderscheidenlijk in het bezit is van de onbruikbaar geraakte injecteerbare transponder hiervan melding bij de minister via een op grond van artikel 3.32 van het besluit aangewezen elektronisch portaal.

  • 2 De melding wordt rechtstreeks bij de minister gedaan:

    • a. indien geen elektronisch portaal is aangewezen;

    • b. de injecteerbare transponder in het bezit is onderscheidenlijk was van een leverancier van injecteerbare transponders.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de melding gedaan via een instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/963, indien de melding betrekking heeft op een injecteerbare transponder die is bestemd voor een paardachtige.

Afdeling 5b.3. Regels identificatiemiddelen en merken voor diersoorten

§ 5b.3.1. Runderen

Artikel 5b.16. Beperking aantal elektronische identificatiemiddelen

Als elektronische identificatiemiddelen voor runderen zijn uitsluitend toegestaan de middelen, genoemd in bijlage III, onder c, d, of e, bij verordening (EU) nr. 2019/2035.

Artikel 5b.17. Verwijdering en vervanging identificatiemiddel

  • 1 Het is de exploitant die runderen houdt, in afwijking van artikel 38, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om bij zijn runderen de conventionele oormerken, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035, te verwijderen en te vervangen door één van de in bijlage III, onder c, d of e, bij die verordening genoemde identificatiemiddelen met een bijpassend conventioneel oormerk dat voldoet aan artikel 5b.18.

  • 2 Wanneer toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt het vervangende elektronische oormerk, voor zover dat mogelijk is, aangebracht in het bestaande gat in het oor van het rund.

Artikel 5b.18. Beperking aan kleuren oormerken

  • 1 In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een conventioneel oormerk voor runderen, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het oormerk de volgende kleur heeft:

    • a. een gele kleur in geval van identificatie door middel van twee conventionele oormerken;

    • b. een groene kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een elektronisch oormerk;

    • c. een grijze kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een bolustransponder;

    • d. een witte kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een injecteerbare transponder.

  • 2 In aanvulling op artikel 9, derde lid, en artikel 11, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een elektronisch oormerk voor runderen dat wordt gebruikt bij identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een elektronisch oormerk, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het oormerk een groene kleur heeft.

  • 3 Het is toegestaan om in aanvulling op het eerste en tweede lid, op een conventioneel oormerk of een elektronisch oormerk voor runderen een streepjescode aan te brengen.

Artikel 5b.19. Termijnen voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor runderen

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 13, eerste lid van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

  • 2 In afwijking van artikel 13, eerste lid van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn voor het inbrengen van een bolustransponder als bedoeld in bijlage III, onder d, bij verordening (EU) nr. 2019/2035 maximaal 60 dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

  • 3 In afwijking van artikel 17, eerste lid van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn voor identificatie van de daar genoemde runderen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van aanvoer op de inrichting.

  • 4 In afwijking van het eerste en tweede lid en artikel 17, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn voor het inbrengen van een bolustransponder als bedoeld in bijlage III, onder d, bij verordening (EU) nr. 2019/2035 maximaal 60 dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

Artikel 5b.20. Verlengde termijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor runderen in een natuurterrein

  • 1 In afwijking van artikel 13, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn, bedoeld in dat artikellid, negen maanden, indien:

    • a. voldaan is aan de eisen van artikel 13, derde lid, onderdelen a tot en met c, van verordening (EU) nr. 2021/520;

    • b. de dieren zijn geboren in een door de minister aangewezen natuurterrein;

    • c. de minister van de geboorte van elk kalf in kennis wordt gesteld binnen de termijn, bedoeld in artikel 5b.49, eerste lid.

  • 2 Wanneer bij kalveren onder toepassing van het eerste lid zes maanden of later na hun geboorte identificatiemiddelen worden aangebracht, wordt bij het aanbrengen van de identificatiemiddelen de identiteit van het moederdier op grond van een DNA-test geverifieerd.

Artikel 5b.21. Verlies identificatiemiddelen

  • 1 Het is de exploitant die runderen houdt, in afwijking van artikel 38, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om:

    • a. bij een rund dat één identificatiemiddel heeft verloren, een identificatiemiddel aan te brengen met dezelfde identificatiecode, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2021/520;

    • b. bij een rund dat twee identificatiemiddelen heeft verloren, onder toezicht van

    een ambtenaar van de NVWA, dan wel een dierenarts of een ander persoon die voor deze werkzaamheden door de minister worden ingezet, identificatiemiddelen aan te brengen met dezelfde identificatiecode, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2021/520.

  • 2 Artikel 5b.14 is van toepassing op de handelingen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 5b.22. Termijn bestellen identificatiemiddelen

  • 1 Ingeval artikel 5b.21 van toepassing is, bestelt de exploitant binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van het rund is geconstateerd, een identificatiemiddel ter vervanging.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, brengt het vervangende identificatiemiddel aan zodra het identificatiemiddel in zijn bezit is en in ieder geval binnen tien werkdagen nadat het verlies van het identificatiemiddel van een rund is geconstateerd en voordat het rund de inrichting verlaat.

§ 5b.3.2. Schapen en geiten

Artikel 5b.23. Aantal identificatiemiddelen

  • 1 In afwijking van artikel 45, eerste lid, en artikel 46, vierde en vijfde lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035, is identificatie van schapen of geiten door middel van één identificatiemiddel of door middel van een identificatiemiddel waarop het unieke registratienummer van de inrichting van geboorte staat vermeld, niet toegestaan.

  • 2 De schapen en geiten, bedoeld in het eerste lid, worden geïdentificeerd overeenkomstig artikel 45, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035.

Artikel 5b.24. Beperking aan kleuren en wijze aanbrengen tatoeages

In aanvulling op artikel 46, tweede en derde lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035, en artikel 9, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, voldoet een tatoeage voor schapen of geiten, aan de volgende vereisten:

  • a. de tatoeage wordt aangebracht in de kleur zwart of groen;

  • b. de tatoeage wordt aangebracht met een daarvoor geschikte tang op een zodanige wijze dat de tekens goed leesbaar blijven.

Artikel 5b.25. Beperking aan kleuren identificatiemiddelen

In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een conventioneel identificatiemiddel voor schapen en geiten, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het de volgende kleur heeft:

  • a. een groene kleur in geval van identificatie door middel van:

    • 1°. een conventioneel oormerk en een elektronisch oormerk; of

    • 2°. een conventionele pootband en een elektronisch oormerk;

  • b. een grijze kleur in geval van identificatie door middel van:

    • 1°. een conventioneel oormerk en een bolustransponder; of

    • 2°. een conventionele pootband en een bolustransponder;

  • c. een oranje kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een elektronische pootband;

  • d. een witte kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een injecteerbare transponder.

Artikel 5b.26. Beperking aan kleuren identificatiemiddelen

In aanvulling op artikel 9, derde lid, en artikel 11, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een elektronisch identificatiemiddel voor schapen en geiten uitsluitend goedgekeurd indien het de volgende kleur heeft:

  • a. een groene kleur in geval van identificatie door middel van:

    • 1°. een elektronisch oormerk en een conventioneel oormerk;

    • 2°. een elektronisch oormerk en een conventionele pootband; of

    • 3°. een elektronisch oormerk en een tatoeage;

  • b. een oranje kleur in geval van identificatie door middel van een elektronische pootband en een conventioneel oormerk.

Artikel 5b.27. Termijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor schapen en geiten

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 14, eerste lid van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt zes maanden te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de termijn voor een geit geboren op een inrichting waarop op enig moment in het kalenderjaar vijftig geiten of meer worden gehouden ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk, zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

  • 3 In afwijking van artikel 17, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn voor identificatie van de daar genoemde schapen en geiten drie werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aanvoer op de inrichting.

Artikel 5b.28. Verlies identificatiemiddelen

  • 1 Het is de exploitant die schapen of geiten houdt, in afwijking van artikel 45, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om:

    • a. bij een schaap dat, of een geit die één identificatiemiddel heeft verloren, een nieuw identificatiemiddel aan te brengen, met dezelfde identificatiecode, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2021/520;

    • b. bij een schaap dat of een geit die een identificatiemiddel heeft verloren, het andere identificatiemiddel te verwijderen en bij het schaap of de geit twee nieuwe identificatiemiddelen aan te brengen overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel d, van verordening (EU) nr. 2021/520.

  • 2 Artikel 5b.14 is van toepassing op de handelingen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 5b.29. Termijn voor het bestellen van een vervangend identificatiemiddel

  • 1 Ingeval artikel 5b.28, onderdeel a, van toepassing is, bestelt de exploitant binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van het schaap of de geit is geconstateerd, een identificatiemiddel ter vervanging.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, brengt het vervangende identificatiemiddel aan zodra het identificatiemiddel in zijn bezit is en in ieder geval binnen tien werkdagen nadat het verlies van het identificatiemiddel van het schaap of de geit is geconstateerd en voordat het schaap of de geit de inrichting verlaat.

  • 3 Ingeval artikel 5b.28, onderdeel b, van toepassing is, brengt de exploitant binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van het schaap of de geit is geconstateerd, de nieuwe identificatiemiddelen aan en in ieder geval voordat het schaap of de geit de inrichting verlaat.

§ 5b.3.3. Varkens

Artikel 5b.30. Slacht- en gebruiksmerken voor varkens

  • 1 Bij een slachtvarken wordt in aanvulling op de in artikel 52, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035 voorgeschreven identificatiemiddelen een slachtmerk aangebracht.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan bij een zeug, gelt of beer die voor de slacht wordt aangeboden, in aanvulling op de in artikel 52, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035 voorgeschreven identificatiemiddelen, een gebruiksmerk worden aangebracht.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op slachtvarkens die van een inrichting rechtstreeks naar een inrichting buiten Nederland worden verplaatst.

Artikel 5b.31. Eisen aan conventioneel oormerk

  • 1 In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een conventioneel oormerk voor varkens, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. het is vervaardigd van thermoplastisch kunststof;

    • b. op het merkdeel van het oormerk dat na aanbrengen van het merk direct zichtbaar is, staan uitsluitend vermeld:

      • 1°. de letters ‘NL’, gevolgd door het unieke registratienummer van de inrichting waar het varken geboren is, dat een minimumhoogte van 7 millimeter en maximumhoogte van 10 millimeter heeft; en

      • 2°. de aanduiding ‘I&R’ of het logo, bedoeld in bijlage 6;

    • c. het merkdeel waarop de gegevens, bedoeld in onderdeel b, staan, heeft een gele kleur;

    • d. de informatie op het merk is in zwart schrift aangebracht;

    • e. wanneer het een ronde vorm heeft, heeft het een diameter van maximaal 30 millimeter, en wanneer het een andere dan ronde vorm heeft, bedraagt de afstand vanaf het hart van de bevestiging tot de buitenrand maximaal 25 millimeter.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, onderdeel b, kan op het merkdeel van het oormerk een individueel volgnummer van het betreffende dier worden opgenomen.

  • 3 In afwijking van artikel 52, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2019/2035 is het niet toegestaan om op het oormerk het unieke registratienummer van de laatste inrichting van de toeleveringsketen te vermelden.

Artikel 5b.32. Eisen aan elektronisch oormerk

  • 1 In aanvulling op artikel 9, derde lid en artikel 11, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een elektronisch oormerk voor varkens, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het voldoet aan artikel 5b.31, eerste lid, onderdelen a tot en met e.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, kan op het merkdeel van het oormerk, bedoeld in artikel 5b.31, eerste lid onderdeel b, een individueel volgnummer van het betreffende dier worden opgenomen.

  • 3 In afwijking van artikel 52, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2019/2035 is het niet toegestaan om op het oormerk het unieke registratienummer van de laatste inrichting van de toeleveringsketen te vermelden.

Artikel 5b.33. Eisen tatoeage

In aanvulling op artikel 52, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, en artikel 9, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, voldoet een tatoeage ingeval van een raszuiver fokvarken of een hybride fokvarken als bedoeld in artikel 2, onderdelen 9 of 10, van verordening (EU) 2016/1012 aan de volgende vereisten:

  • a. de tatoeage wordt aangebracht in de kleur zwart of groen;

  • b. de tatoeage wordt aangebracht met een daarvoor geschikte tang op een zodanige wijze dat de tekens goed leesbaar blijven.

Artikel 5b.34. Eisen slachtmerk

  • 1 Een model van een slachtmerk voor varkens, en wijzigingen daarvan, wordt uitsluitend goedgekeurd indien het voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. het slachtmerk is vervaardigd van metaal;

    • b. het slachtmerk is een beugelmerk;

    • c. op één zijde van het slachtmerk, in de afmeting van 6,5 bij 3,5 millimeter, zijn de volgende gegevens aangebracht:

      • 1°. het unieke registratienummer van de inrichting waarvan het varken voor de slacht wordt afgevoerd; en

      • 2°. het logo zoals afgebeeld in bijlage 6;

    • d. een slachtmerk een lengte heeft van maximaal 55 millimeter.

  • 2 Het is toegestaan om, in aanvulling op het eerste lid, onderdeel c, een individueel volgnummer van het betreffende dier aan te brengen.

Artikel 5b.35. Eisen gebruiksmerk

  • 1 Een model van een gebruiksmerk voor varkens, en wijzigingen daarvan, wordt uitsluitend goedgekeurd indien het voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. het gebruiksmerk is vervaardigd van thermoplastisch kunststof;

    • b. het merkdeel waarop de gegevens, bedoeld in onderdeel c, staan, heeft een witte kleur;

    • c. op het merkdeel van het oormerk dat na aanbrengen van het merk direct zichtbaar is, staat uitsluitend vermeld:

      • 1°. de letters ‘NL’, gevolgd door het unieke registratienummer van de laatste inrichting waar het varken verblijft voordat het, al dan niet via een verzamelcentrum, wordt afgevoerd naar een slachthuis, dat een minimumhoogte heeft van 7 millimeter en maximumhoogte van 10 millimeter; en

      • 2°. de letters ‘LNV’; en

    • d. de informatie op het merk is in zwart schrift aangebracht.

  • 2 Het is toegestaan om, in aanvulling op het eerste lid, onderdeel c, een individueel volgnummer van het betreffende dier te vermelden.

Artikel 5b.36. Termijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor varkens

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520 bedraagt uiterlijk binnen drie maanden, en indien de dieren eerder worden gespeend, binnen een week na het spenen.

  • 2 In afwijking van artikel 17, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520 bedraagt de termijn voor identificatie van de daar genoemde varkens drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van aanvoer op de inrichting van bestemming.

  • 3 Het slachtmerk, bedoeld in artikel 5b.34, of het gebruiksmerk, bedoeld in artikel 5b.35, wordt bij slachtvarkens aangebracht voordat deze van een inrichting, al dan niet via een verzamelcentrum, worden afgevoerd naar een slachthuis.

Artikel 5b.37. Verlies identificatiemiddel

  • 1 Het is de exploitant die varkens houdt, in afwijking van artikel 52, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om bij een varken dat één identificatiemiddel heeft verloren, een identificatiemiddel aan te brengen met hetzelfde unieke registratienummer als het verloren identificatiemiddel, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2021/520.

  • 2 Artikel 5b.14 is van toepassing op de handelingen, genoemd in het eerste lid.

Artikel 5b.38. Termijn voor het bestellen van een vervangend identificatiemiddel

  • 1 Ingeval artikel 5b.37 van toepassing is, bestelt de exploitant, ingeval hij geen vervangend identificatiemiddel voorhanden heeft, binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van het varken is geconstateerd, een identificatiemiddel ter vervanging.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, brengt het vervangende identificatiemiddel aan zodra het identificatiemiddel in zijn bezit is en in ieder geval binnen tien werkdagen nadat het verlies van het identificatiemiddel van een varken is geconstateerd en voordat het varken de inrichting verlaat.

§ 5b.3.4. Paardachtigen

Artikel 5b.39. Termijn en voorschriften identificatie

  • 2 De termijn voor indiening van een aanvraag door de exploitant voor de afgifte van een uniek, levenslang geldig identificatiedocument als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, bedraagt zes maanden na de geboorte van de paardachtige.

  • 3 De termijn, bedoeld in artikel 14, derde lid, van verordening (EU) nr. 2021/963, bedraagt zeven dagen vanaf de dag na de dag waarop het verlies of storing van het identificatiemiddel is geconstateerd.

§ 5b.3.5. Kameel- of hertachtigen

Artikel 5b.41. Termijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor kameel- of hertachtigen

De termijn, bedoeld in artikel 16, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt negen maanden vanaf de geboorte van een kameel- of hertachtige.

Artikel 5b.42. Verlies identificatiemiddel

  • 1 Het is de exploitant die kameel- of hertachtigen houdt, in afwijking van artikel 73, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om ervoor te zorgen dat bij een kameel- of hertachtige die één identificatiemiddel heeft verloren, een identificatiemiddel aan te brengen met dezelfde identificatiecode, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2021/520.

  • 2 Artikel 5b.14 is van toepassing op de handelingen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 5b.43. Termijn voor het bestellen van een vervangend identificatiemiddel

  • 1 Ingeval artikel 5b.42 van toepassing is, bestelt de exploitant binnen veertien dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van de kameel- of hertachtige is geconstateerd, een identificatiemiddel ter vervanging.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, brengt het vervangende identificatiemiddel aan zodra het identificatiemiddel in zijn bezit is en in ieder geval binnen 21 dagen nadat het verlies van het identificatiemiddel van de kameel- of hertachtige is geconstateerd en voordat het dier de inrichting verlaat.

§ 5b.3.6. Honden

Artikel 5b.43a. Termijn voor het aanbrengen van injecteerbare transponders

  • 1 Een injecteerbare transponder wordt bij een hond aangebracht uiterlijk:

    • a. zeven weken na de geboorte van de hond; of

    • b. twee weken nadat de hond is verkregen door een inrichting als bedoeld in artikel 3.7 van het besluit, waarin gezelschapsdieren worden gehouden ten behoeve van opvang.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt de injecteerbare transponder aangebracht voordat de hond aan een andere houder wordt overgedragen.

Artikel 5b.43b. Locatie aanbrengen injecteerbare transponders

Bij een hond wordt een injecteerbare transponder onderhuids aan de linkerzijde van de hals of aan de dorsale zijde tussen de schouderbladen aangebracht.

Afdeling 5b.4. Regels over het doorgeven van gegevens aan het geautomatiseerde gegevensbestand

§ 5b.4.1. Runderen

Artikel 5b.44. Doorgeven gegevens bij geboorte rund

  • 1 In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die runderen houden bij de geboorte van een rund de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. het geslacht van het rund;

    • b. de haarkleur van het rund;

    • c. de identificatiecode van de moeder;

    • d. het relatienummer van de exploitant;

    • e. de gegevens, bedoeld in artikel 42, onderdelen a, b en c, van verordening (EU) nr. 2019/2035.

  • 2 Wanneer de gegevens over de geboorte van een rund meer dan 80 werkdagen na de dag van geboorte worden doorgegeven, gaan de gegevens vergezeld van een schriftelijk verslag van het DNA-onderzoek op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de identificatiecode van de moeder van dat rund overeenstemt met de identificatiecode, bedoeld in het eerste lid, onder c.

Artikel 5b.45. Doorgeven gegevens bij doodgeboorte kalf

In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die runderen houden bij een geboorte van een kalf na een draagtijd door de moeder van minimaal zeven maanden, waarbij het kalf op het moment van geboorte niet levend is, of niet levensvatbaar is en sterft voordat bij het kalf een identificatiemiddel is aangebracht, de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

  • a. de datum waarop de doodgeboorte heeft plaatsgevonden;

  • b. de identificatiecode van de moeder;

  • c. het relatienummer van de exploitant;

  • d. het unieke registratienummer van de betrokken inrichting.

Artikel 5b.46. Doorgeven gegevens bij sterfte rund

In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die runderen houden bij sterfte, slacht of verlies van een rund de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 42, aanhef, onderdeel e, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

  • b. de identificatiecode van het rund;

  • c. het unieke registratienummer van de betrokken inrichting;

  • d. het relatienummer van de exploitant.

Artikel 5b.47. Doorgeven gegevens verplaatsingen

  • 1 In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die runderen houden de volgende gegevens over verplaatsing van runderen naar en van de inrichting, door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 42, onderdelen a en d, van verordening (EU) nr. 2019/2035);

    • b. het relatienummer van de exploitant.

  • 2 Wanneer een rund afkomstig is uit een andere lidstaat en wordt verplaatst naar de inrichting van bestemming, niet zijnde een slachthuis, geeft de exploitant van die inrichting, in aanvulling op het eerste lid, tevens de volgende gegevens, door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de datum van geboorte van het rund;

    • b. het geslacht van het rund;

    • c. de haarkleur van het rund;

    • d. de identificatiecode van de moeder van het rund, indien beschikbaar;

    • e. het land van geboorte van het rund, indien beschikbaar;

    • f. het land van herkomst van het rund;

    • g. het nummer van het gezondheidscertificaat;

  • 3 Wanneer een rund afkomstig is uit een derde land en wordt verplaatst naar de inrichting van bestemming, geeft de exploitant van die inrichting, in aanvulling op het eerste lid, tevens de volgende gegevens, door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. het geslacht van het rund;

    • b. de haarkleur van het rund;

    • c. de identificatiecode van de moeder van het rund, indien beschikbaar;

    • d. het nummer van het gezondheidscertificaat;

    • e. de oorspronkelijke identificatie door het derde land;

    • f. het land van herkomst van het rund.

  • 4 Wanneer een rund afkomstig is uit een andere lidstaat en wordt verplaatst naar een inrichting voor het verzamelen, van waaruit het rund vervolgens binnen drie dagen na aanvoer wordt verplaatst naar een andere lidstaat, geeft de exploitant van die inrichting, in aanvulling op het eerste lid, tevens de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. het nummer van het diergezondheidscertificaat;

    • b. het land van herkomst en bestemming.

Artikel 5b.48. Doorgeven gegevens bij vervanging identificatiemiddel

Exploitanten die runderen houden, geven, wanneer zij toepassing geven aan artikel 19, vierde lid, van verordening (EU) nr. 2021/520 de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

  • a. de oorspronkelijke en nieuwe identificatiecode van het rund;

  • b. de datum van vervanging;

  • c. het unieke registratienummer van de inrichting;

  • d. hun relatienummer.

Artikel 5b.49. Termijnen voor het doorgeven van gegevens

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt voor een exploitant die runderen houdt, drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende gebeurtenis, heeft plaatsgevonden.

  • 2 Een exploitant die runderen houdt, geeft de in de artikelen 5b.44, 5b.45, 5b.46, en 5b.47 bedoelde gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

  • 3 De geboorte van een rund wordt doorgegeven nadat het rund is geïdentificeerd, binnen de termijn, bedoeld in artikel 5b.19 of ingeval artikel 5b.19, tweede lid, van toepassing is, na het aanbrengen van het eerste identificatiemiddel binnen de in artikel 5b.19, eerste lid, genoemde termijn.

  • 4 Het derde lid geldt niet voor runderen, bedoeld in artikel 5b.20.

  • 5 Een exploitant die runderen houdt, geeft de in artikel 5b.48 bedoelde gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende gebeurtenis heeft plaatsgevonden of zoveel eerder als het rund wordt afgevoerd van de inrichting.

Artikel 5b.50. Middel voor het doorgeven van informatie

De gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, en in deze paragraaf, worden doorgegeven met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 5b.51. Herstel en intrekking

  • 1 Een exploitant die runderen houdt kan de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, en de gegevens die op grond van deze paragraaf zijn doorgegeven, herstellen of intrekken.

  • 2 Het verzoek tot herstel of intrekking van gegevens, geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

§ 5b.4.2. Schapen en geiten

Artikel 5b.52. Doorgeven gegevens bij aanbrengen van identificatiemiddel

  • 1 Exploitanten die schapen en geiten houden, geven bij het aanbrengen van de identificatiemiddelen na de geboorte van een schaap of geit, de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de identificatiecode van het schaap of de geit;

    • b. het unieke registratienummer van de inrichting van geboorte;

    • c. de geboortedatum;

    • d. de diersoort; en

    • e. hun relatienummer.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, geeft de exploitant die geiten houdt op een inrichting waarop op enig moment in het kalenderjaar vijftig geiten of meer worden gehouden ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk, het geslacht van het dier door.

Artikel 5b.53. Doorgeven gegevens bij sterfte schaap of geit

  • 1 Exploitanten die schapen en geiten houden, geven bij de sterfte, slacht of verlies van een schaap of geit, de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de identificatiecode van het schaap of de geit;

    • b. de datum waarop het dier op de inrichting is gestorven;

    • c. de diersoort; en

    • d. hun relatienummer.

  • 2 De exploitant van een inrichting waarop op enig moment in het kalenderjaar vijftig geiten of meer worden gehouden ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk, stelt de minister in kennis van elke geboorte van een geit vanaf de laatste week van dracht waarbij de geit op het moment van geboorte niet levend is, of waarbij de geit sterft voordat bij de geit een identificatiemiddel is aangebracht, onder vermelding van het unieke registratienummer van de betrokken inrichting hun relatienummer, de datum waarop de doodgeboorte heeft plaatsgevonden en het geslacht van de geit.

Artikel 5b.54. Doorgeven gegevens over verplaatsingen

  • 1 In aanvulling op artikel 113, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2016/429 geeft een exploitant die schapen of geiten houdt, de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 49, aanhef, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • b. de identificatiecode van de dieren die worden verplaatst naar en van de inrichting; en

    • c. hun relatienummer.

  • 2 De exploitant die schapen of geiten houdt, stelt de minister bij de afvoer van een schaap of geit, in aanvulling op het eerste lid, in kennis van gegevens over: de diersoort.

  • 3 Als het doorgeven van gegevens, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de aanvoer van een schaap of geit, afkomstig uit een lidstaat, geeft de exploitant die schapen en geiten houdt ook het land van herkomst, het nummer van het gezondheidscertificaat en de diersoort door.

  • 4 Als het doorgeven van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de aanvoer van een schaap of geit, afkomstig uit een lidstaat, op een verzamelcentrum van waaruit het schaap of de geit binnen drie dagen na aanvoer, wordt verplaatst naar een andere lidstaat, geeft de exploitant die schapen en geiten houdt in aanvulling op het eerste lid, het land van herkomst en bestemming en het nummer van het gezondheidscertificaat door.

  • 5 Als het doorgeven van gegevens, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de aanvoer van een schaap of geit, afkomstig uit een derde land, geeft de exploitant die schapen en geiten houdt tevens het land van herkomst, het nummer van het gezondheidscertificaat, de diersoort en de oorspronkelijke identificatiecode van het dier door.

Artikel 5b.55. Doorgeven gegevens bij vervanging identificatiemiddel

De exploitant die schapen of geiten houdt, stelt de minister bij het vervangen van een verloren identificatiemiddel door twee nieuwe identificatiemiddelen, als bedoeld in artikel 5b.28 onderdeel b, in kennis van de identificatiecode van het oorspronkelijke merk, de identificatiecode van de nieuwe identificatiemiddelen, de datum van het aanbrengen van de nieuwe identificatiemiddelen, het unieke registratienummer van de inrichting, en hun relatienummer.

Artikel 5b.56. Termijnen voor het doorgeven van gegevens

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt voor een exploitant die schapen en geiten houdt, zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis die wordt doorgegeven, heeft plaatsgevonden.

  • 2 De termijn waarbinnen de gegevens, bedoeld in artikel 5b.52, tweede lid, 5b.53, 5b.54, en 5b.55, worden doorgegeven, bedraagt zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis die wordt doorgegeven heeft plaatsgevonden, of zoveel eerder als het schaap of de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst.

  • 3 De termijn waarbinnen de gegevens, bedoeld in artikel 5b.52, eerste lid, worden doorgegeven, bedraagt zes maanden na de geboorte te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte, of zoveel eerder als het schaap of de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst.

  • 4 In afwijking van het derde lid, bedraagt de termijn waarbinnen de gegevens, bedoeld in artikel 5b.52, eerste lid, worden doorgegeven, ingeval van de geboorte van een geit op een inrichting waarop op enig moment in het kalenderjaar vijftig geiten of meer worden gehouden ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk, zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van de geboorte, of zoveel eerder als de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst.

Artikel 5b.57. Middel voor het doorgeven van informatie

De gegevens, in deze paragraaf, worden doorgegeven met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 5b.58. Herstel of intrekking van gegevens

  • 1 De exploitant kan de gegevens die op grond van deze paragraaf zijn doorgegeven, herstellen of intrekken.

  • 2 Het verzoek tot herstel of intrekking van gegevens, geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

§ 5b.4.3. Varkens

Artikel 5b.59. Doorgeven gegevens over verplaatsingen

In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die varkens houden de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 56, onderdeel a van verordening (EU) nr. 2019/2035;

  • b. het kenteken van elke vervoerseenheid;

  • c. het aantal varkens per soort;

  • d. indien de varkens van buiten Nederland worden aangevoerd, of buiten Nederland worden afgevoerd, het land van herkomst of het land van bestemming en het nummer van het gezondheidscertificaat; en

  • e. hun relatienummer.

Artikel 5b.60. Doorgeven gegevens bij afvoer dode varkens

In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die varkens houden, ingeval van afvoer van dode varkens, de volgende gegevens door