Subsidieregeling ESF 2014–2020

Geraadpleegd op 08-10-2024.
Geldend van 22-06-2024 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 maart 2014, 2014-0000040627, tot de besteding van gelden uit het Europees Sociaal Fonds 2014–2020

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste en vierde lid, artikel 5 en artikel 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 50-plusser: een persoon van 50 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

  • Adviseur investeringsprioriteit B: een natuurlijk persoon, niet zijnde een werknemer van de subsidieaanvrager, die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf als adviseur werkzaam is op het gebied van duurzame inzetbaarheid;

  • arbeidsbelemmerde: een persoon die jegens het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats aanspraak heeft op een uitkering op grond van de Participatiewet, en naar het oordeel van dat college of een arts, een lichamelijke, verstandelijke, psychische of psychosociale beperking heeft, dan wel een persoon die tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet behoort;

  • arbeidsorganisatie: een onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6 van de Handelsregisterwet 2007, waarin door werknemers arbeid wordt verricht;

  • bijstandsuitkering: uitkering op grond van de Participatiewet;

  • brutoloon: bruto salaris, inclusief eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten. Het brutoloon kan worden verhoogd met de ploegentoeslag of inconveniëntentoeslag indien dit in de CAO is geregeld;

  • CAO: een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;

  • centrumgemeente: Alkmaar, Almere, Amersfoort, Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Den Bosch, Den Haag, Doetinchem, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Goes, Gorinchem, Gouda, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hilversum, Leeuwarden, Leiden, Nijmegen, Roermond, Rotterdam, Tiel, Tilburg, Utrecht, Venlo, Zaanstad, Zoetermeer en Zwolle;

  • directe loonkosten: loonkosten van personeel, waarbij sprake is van direct aan deelnemers van het project bestede uren, dan wel loonkosten welke direct te relateren zijn aan de uitvoering van subsidiabele activiteiten als bedoeld in bijlage 1;

  • directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie: loonkosten van personeel welke direct zijn te relateren aan coördinatie en administratie van een project en waarbij het desbetreffende personeelslid voor 50% of meer van diens contractuele werktijd werkzaam is voor een of meer projecten in het kader van bijlage 1, hoofdstukken I, II, en III;

  • duurzame inzetbaarheid: het gemotiveerd, gezond en productief houden van werkenden om hen in staat te stellen tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, binnen of buiten de arbeidsorganisatie betaald werk te verrichten;

  • externe kosten: kosten die in rekening gebracht worden door derden voor het uitvoeren van direct aan deelnemers gerelateerde activiteiten, dan wel voor het uitvoeren van subsidiabele activiteiten als bedoeld in bijlage 1;

  • externe kosten projectcoördinatie en -administratie: kosten die in rekening gebracht worden door derden en direct te relateren zijn aan het beheer van het project;

  • gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een justitiële inrichting plaatsvindt of ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven als bedoeld in artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht;

  • IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • jongere: een persoon jonger dan 28 jaar;

  • loonverletkosten: de loonkosten van deelnemers voor niet-productieve uren als gevolg van deelname aan subsidiabele activiteiten, voor zover die hebben geleid tot een vermindering van de werkbare uren voor de werkgever;

  • minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • niet-uitkeringsontvanger: de persoon jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid van de Algemene Ouderdomswet, die geen uitkering ontvangt of arbeidsondersteuning op grond van enige sociale zekerheidswet;

  • O&O-fonds: een organisatie als bedoeld in artikel 1a;

  • Operationeel Programma: het Operationeel Programma ESF 2014–2020;

  • plaatsingssubsidie: subsidie, met uitzondering van een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet, verstrekt aan een werkgever, niet zijnde de verstrekker van de subsidie zelf, die met een persoon, als bedoeld in artikel A4, A13 of A21, een arbeidsovereenkomst, een leerwerkovereenkomst of een stageovereenkomst sluit met een duur van ten minste drie maanden. In het geval de subsidie wordt verstrekt in de vorm van een loonkostensubsidie is ten hoogste subsidiabel het daadwerkelijk betaalde brutoloon vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon;

  • praktijkonderwijs: het onderwijs, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

  • project: een samenhangend geheel van activiteiten met betrekking tot een onderwerp als bedoeld in artikel 4;

  • projectperiode: periode tussen het tijdstip waarop activiteiten starten en worden beëindigd;

  • sociale innovatie: de ontwikkeling en implementatie van nieuwe ideeën voor producten, diensten en processen die een antwoord kunnen vormen op maatschappelijke uitdagingen op het terrein van actieve inclusie;

  • sociale zekerheidswet: Werkloosheidswet, Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, Ziektewet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten of Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

  • subsidieaanvrager: de aanvrager van een subsidie op grond van deze regeling;

  • subsidieontvanger: de subsidieaanvrager aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend;

  • subproject: een op zichzelf staand onderdeel van een project;

  • transnationale partnerschapsovereenkomst: overeenkomst tussen partners gevestigd in verschillende lidstaten van de Europese Unie ten aanzien van de uitvoering van gezamenlijke activiteiten in het kader van een project en de financiering daarvan;

  • transnationale samenwerking: een samenwerkingsverband waarbij de subsidieontvanger een project uitvoert met een partner uit ten minste één andere lidstaat van de Europese Unie;

  • uitvoeringsplan: beleidsplan van de gemeente Amsterdam, Den Haag, Rotterdam of Utrecht op basis van het Operationeel Programma Kansen voor West II (EFRO) en het Operationeel Programma met betrekking tot geïntegreerde territoriale investeringen in het kader van het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

  • UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • Verordening (EU) nr. 1303/2013: Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • Verordening (EU) nr. 1304/2013: Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • VNG: Vereniging Nederlandse Gemeenten;

  • voortgezet speciaal onderwijs: het onderwijs dat wordt gegeven op een school of instelling waaraan voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra wordt verzorgd;

  • Wajong-uitkering: uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

  • WAO-uitkering: uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • werkgeversorganisatie: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers die partij is bij een op het moment van de subsidieaanvraag geldende CAO, of een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam in openbare dienst, dan wel bij afwezigheid daarvan bij de laatst geldende CAO of collectieve arbeidsvoorwaardenregeling, dan wel een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers die is aangesloten bij een aangewezen algemeen erkende centrale of andere representatieve organisatie van ondernemers als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet op de Sociaal-Economische Raad;

  • werkloze werkzoekende: persoon zonder werk, of met werk voor minder dan twaalf uur per week, die actief op zoek is naar betaald werk voor twaalf uur of meer per week en die daarvoor direct beschikbaar is;

  • werknemersorganisatie: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers, die partij is bij een op het moment van de subsidieaanvraag geldende CAO of een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam in openbare dienst, dan wel bij afwezigheid daarvan bij de laatst geldende CAO of collectieve arbeidsvoorwaardenregeling;

  • WIA-uitkering: uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • ZW-uitkering: uitkering op grond van de Ziektewet;

Artikel 1a. O&O-fonds

  • 1 Een O&O-fonds is een stichting of vereniging die als doel heeft het optimaliseren van de werking van de arbeidsmarkt.

  • 2 De stichting of vereniging, bedoeld in het eerste lid, is een organisatie die:

    • a. is opgericht bij een bij de minister aangemelde CAO;

    • b. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer arbeidsorganisaties, waarbij in ieder geval bij een arbeidsorganisatie ten minste 500 werknemers werkzaam zijn, alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties;

    • c. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer werkgeversorganisaties alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties;

    • d. de belangen behartigt van ten minste 1.000 aangesloten zelfstandigen zonder personeel en wordt bestuurd door vertegenwoordigers van zelfstandigen zonder personeel; of

    • e. de belangen behartigt van zelfstandigen zonder personeel en wordt bestuurd door vertegenwoordigers van organisaties van zelfstandigen zonder personeel, waarbij:

      • 1°. bij een of meerdere vertegenwoordigde organisaties ten minste 1.000 zelfstandigen zonder personeel zijn aangesloten, dan wel

      • 2°. ten minste een vertegenwoordiger afkomstig is van een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die is aangesloten bij een aangewezen algemeen erkende centrale en andere representatieve organisaties van ondernemers dan wel een aangewezen algemeen erkende centrale organisatie van werknemers, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet op de Sociaal-Economische Raad.

  • 3 Het bestuur van de stichting of vereniging, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting of vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt.

Artikel 2. Inleidende bepaling

  • 1 De minister verstrekt, overeenkomstig deze regeling, subsidie aan de nader krachtens deze regeling aangewezen rechtspersonen die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het programma Europees Sociaal Fonds, zoals uitgewerkt in het Operationeel Programma. De minister neemt daarbij de Verordening (EU) nr. 1303/2013 in acht.

  • 3 Indien de Europese Commissie op het tijdstip van subsidieverlening nog niet heeft ingestemd met het Operationeel Programma, wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat Operationeel Programma.

  • 4 In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, kan de minister de subsidieverlening aanpassen aan het gewijzigde Operationeel Programma, dat de instemming van de Europese Commissie heeft verkregen.

  • 5 De bepalingen in de bijlagen gelden in aanvulling op hetgeen in het algemeen deel van de regeling is vastgelegd. Voor zover de bepalingen uit de bijlagen in tegenspraak zijn met bepalingen uit het algemeen deel van de regeling, prevaleren de bepalingen in de bijlagen boven de bepalingen in het algemeen deel in de regeling.

Artikel 3. Aanwijzing autoriteiten

  • 1 Als managementautoriteit als bedoeld in artikel 123, eerste lid van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt aangewezen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 Als certificeringsautoriteit als bedoeld in artikel 123, tweede lid van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt aangewezen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

  • 3 Als auditautoriteit als bedoeld in artikel 123, vierde lid van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt aangewezen de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.

Artikel 4. Aard van de projecten

  • 1 De minister verleent met inachtneming van deze regeling en onder het voorbehoud, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van:

    • a. bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie, nader uitgewerkt in de hoofdstukken I tot en met III in het kader van investeringsprioriteit A in bijlage 1, behorende bij deze regeling;

    • b. bevordering van sociale innovatie en transnationale samenwerking, nader uitgewerkt in hoofdstuk IV in het kader van investeringsprioriteit A in bijlage 1, behorende bij deze regeling;

    • c. bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in de hoofdstukken V en Va in het kader van investeringsprioriteit B in bijlage 1, behorende bij deze regeling;

    • d. bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in hoofdstuk VI in het kader van investeringsprioriteit C in bijlage 1, behorende bij deze regeling;

    • e. bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie, nader uitgewerkt in bijlage 1a in het kader van investeringsprioriteit D, behorende bij deze regeling.

  • 2 De hoofdstukken, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, en bijlage 1a, bevatten nadere regels in het verlengde van en met inachtneming van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1304/2013.

Artikel 5. Aanvraagtijdvakken en subsidieplafond

De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen om subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken, gelegen in de jaren 2014 tot en met 2023. De minister maakt de aanvraagtijdvakken vooraf bekend in de Nederlandse Staatscourant, waarbij tevens het maximaal beschikbare bedrag per investeringsprioriteit per aanvraagtijdvak wordt vastgesteld.

Artikel 6. Subsidieaanvrager

  • 1 De subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in deze regeling wordt aangevraagd door de als zodanig geregistreerde subsidieaanvrager, die per investeringsprioriteit is aangewezen in bijlage 1 of bijlage 1a bij deze regeling.

  • 2 De registratie als subsidieaanvrager, als bedoeld in het eerste lid, vindt plaats onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 7. De subsidieaanvraag

  • 1 De subsidieaanvraag heeft steeds betrekking op één project bestaande uit één of meerdere subprojecten.

  • 2 De subsidieaanvraag bevat in ieder geval een projectbeschrijving met bijbehorende begroting en financieringsplan en wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 3 De projectbeschrijving bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten,

    • b. een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft,

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd, verantwoord en geadministreerd,

    • d. de duur van de projectperiode,

    • e. een beschrijving van de benodigde en beschikbare operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

  • 4 De begroting geeft inzicht in de kosten en opbrengsten van het project en is voorzien van een toelichting per post.

  • 5 Op de aanvraag wordt uiterlijk achttien weken na afloop van het aanvraagtijdvak beschikt. Bij afwezigheid van een einddatum in een aanvraagtijdvak wordt achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag beschikt.

  • 6 Een aanvraag is volledig wanneer het elektronische formulier en de bijbehorende bijlagen volledig en juist zijn ingevuld en zijn ontvangen door de minister, zodat op basis van de verstrekte informatie de aanvraag kan worden beoordeeld.

  • 7 Desgevraagd verstrekt de subsidieaanvrager een nadere toelichting op de projectbeschrijving en de begroting.

  • 8 De minister maakt op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl een alternatieve wijze voor de registratie, het indienen van de aanvraag en de elektronische handtekening bekend, indien dit vanwege een calamiteit niet mogelijk is op de wijze bedoeld in artikel 6, tweede lid, en het tweede lid.

Artikel 8. Rangschikking

  • 1 In geval het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies met betrekking tot enige investeringsprioriteit het voor die investeringsprioriteit vastgestelde subsidieplafond te boven gaat, worden de subsidieaanvragen met betrekking tot die investeringsprioriteit door de minister afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst.

  • 2 Als tijdstip van ontvangst als bedoeld in het eerste lid geldt het tijdstip waarop de volledige aanvraag is ontvangen.

  • 3 Indien bij overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende dag niet is vast te stellen, zal van de op die dag ontvangen aanvragen, de volgorde van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.

Artikel 9. Subsidieverlening

  • 1 De minister verleent de subsidie aan de subsidieaanvrager.

  • 2 De minister verleent de subsidie voor het verrichten van het project, zoals vastgelegd in de bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving.

  • 3 De beschikking vermeldt de periode, de totale subsidiabele kosten alsmede het maximumbedrag van de subsidie. Bij de bepaling van het maximumbedrag van de subsidie wordt uitgegaan van het totaal van de in artikel 12 genoemde kosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden bepaald.

  • 5 In de beschikking kunnen voorwaarden worden opgenomen waaronder de subsidie wordt verleend.

Artikel 10. Weigering van de subsidie

Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt door de minister geheel of gedeeltelijk afgewezen, indien:

  • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan bij en krachtens deze regeling gestelde eisen;

  • b. de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

  • c. onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het project te maken kosten;

  • d. onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de subsidieaanvrager zal voldoen aan de daaraan gestelde eisen;

  • e. onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager de subsidiabele activiteiten in voldoende mate in kwalitatieve of kwantitatieve zin kan beïnvloeden of realiseren;

  • f. onaannemelijk is dat met de door de subsidieaanvrager toegepaste werkwijze de met de subsidie beoogde doelstelling wordt bereikt;

  • g. onaannemelijk is dat de voorgenomen subsidiabele activiteiten en subsidiabele kosten eenvoudig te verantwoorden en te controleren zijn;

  • h. de kosten reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s;

  • i. dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt;

  • j. onaannemelijk is dat subsidieaanvrager beschikt over operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

  • k. anderszins niet aannemelijk is op grond van diens eerdere subsidieverleningen voor vergelijkbare activiteiten dat de subsidieaanvrager de activiteiten goed zal uitvoeren en aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal voldoen.

Artikel 11. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit A, B en C bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

  • 2 De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit D in bijlage 1A bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

  • 3 Indien de subsidieaanvrager bij zijn subsidieaanvraag een schriftelijke toezegging heeft gedaan dan wel uit de einddeclaratie blijkt dat hij in afwijking van de maximumpercentages, genoemd in het eerste of tweede lid, een hoger percentage van de subsidiabele kosten voor eigen rekening neemt, dan wel uit een andere financieringsbron bekostigt, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd met dit meerdere.

Artikel 12. Subsidiabele kosten

  • 1 Ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten van het project, vermeld in bijlage 1 of bijlage 1a, komen voor subsidiëring de volgende kostensoorten in aanmerking:

    • a. externe kosten;

    • b. directe loonkosten voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband;

    • c. plaatsingssubsidies.

  • 2 Ten behoeve van het beheer van het project komen voor subsidiëring uitsluitend de volgende kostensoorten in aanmerking:

    • a. externe kosten voor projectcoördinatie en -administratie;

    • b. directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband.

  • 3 De directe loonkosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel b, worden verhoogd met een opslag van 40% ter dekking van de overige subsidiabele kosten van het subproject.

  • 4 Indien een medewerker op basis van een percentage van zijn arbeidstijd wordt ingezet voor uitsluitend projectactiviteiten, wordt ten hoogste 83% van dat percentage opgenomen in de financiële administratie.

  • 5 Per subproject kan maximaal één kostensoort als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b en c worden verantwoord.

  • 6 Per project kan maximaal één kostensoort als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a en b worden verantwoord.

  • 7 De in het tweede lid genoemde externe kosten van projectcoördinatie en -administratie of de directe loonkosten van projectcoördinatie en -administratie inclusief de in het derde lid genoemde opslag hierop, bedragen maximaal 10% van het totaal van de subsidiabele kosten, genoemd in het eerste lid, onderdeel a en b, inclusief de in het derde lid genoemde opslag, en onderdeel c.

  • 8 In afwijking van het eerste en tweede lid zijn kosten gemaakt door verbonden organisaties slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

  • 9 Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:

    • a. waarop de subsidieontvanger, dan wel een bij het project betrokken partij, direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;

    • b. die direct of indirect een overheersende invloed op de subsidieontvanger, dan wel op een bij het project betrokken partij, kan uitoefenen; of

    • c. die, tezamen met de subsidieontvanger, dan wel met een bij het project betrokken partij, direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

  • 10 Overheersende invloed als bedoeld in het negende lid wordt vermoed, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:

    • a. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;

    • b. over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of

    • c. meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.

  • 11 De kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van het project zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering of het beheer van het project zijn toe te rekenen.

  • 12 Onverminderd de subsidievormen, genoemd in het eerste lid, komen de volgende kostensoorten tevens voor subsidiëring in aanmerking:

    • a. standaardschalen van eenheidskosten;

    • b. lump sums;

    • c. forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

  • 13 De minister stelt ambtshalve vast welke subsidievorm, bedoeld in het eerste of twaalfde lid, wordt toegepast, alsmede in hoeverre een eventuele combinatie van deze subsidievormen mogelijk is.

Artikel 13. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiering komen in aanmerking:

  • a. onredelijk of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten van het project die qua prijsniveau niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;

  • c. loonkosten van een persoon die werkzaam is in een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening;

  • d. loonverletkosten;

  • e. kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot verlening, met uitzondering van kosten voor de directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie en de externe kosten projectcoördinatie en -administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling.

  • f. kosten die reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s;

  • g. dezelfde kosten die reeds uit hoofde van nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt.

Artikel 14. Bevoorschotting

De minister kan uitsluitend na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie een voorschot verlenen tot maximaal de op de datum van ontvangst van dit verzoek bekende, verschuldigde subsidie.

Artikel 15. Administratievoorschriften

  • 1 De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder voor zover van toepassing een deelnemersadministratie, en een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken.

  • 2 De volledige administratie is per project voor controle beschikbaar op één voor de subsidieontvanger vrij toegankelijke locatie.

  • 3 De projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers dan wel in termen van geleverde producten of diensten.

  • 4 De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de gerealiseerde opbrengsten en de wijze waarop deze kosten en opbrengsten aan het project worden toegerekend.

  • 5 De deelnemersadministratie bevat het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project, geeft inzicht in de subsidiabiliteit van de individuele deelnemer zelf en de verrichte activiteiten en behaalde resultaten per individuele deelnemer.

  • 6 Subsidieontvanger verstrekt desgevraagd aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt hij de voornoemde instanties desgevraagd informatie over de projecten die voor monitoring en evaluatiedoeleinden gebruikt kunnen worden.

Artikel 16. Beschikbaarheid van bescheiden

  • 1 Onverminderd de voorschriften voor staatssteun bewaart de subsidieontvanger alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot tenminste 31 december 2027 dan wel tot een nader door de minister aan de subsidieontvanger schriftelijk bekend te maken termijn. Indien de Europese Commissie, vanwege een gerechtelijke vervolging of een met redenen omkleed verzoek de bewaartermijn schorst, maakt de minister de gevolgen voor de bewaartermijn, bedoeld in dit lid, in de Staatscourant bekend.

  • 2 Van alle administratieve bescheiden wordt het origineel bewaard. Hiervan kan worden afgeweken, indien het origineel conform de procedure in bijlage 2 behorende bij deze regeling, wordt overgezet en bewaard op een andere gegevensdrager. Het overbrengen op een andere gegevensdrager geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze is de volledige bewaartermijn beschikbaar en kan binnen een redelijke tijd leesbaar worden gemaakt.

  • 3 De administratie is zodanig ingericht en wordt zodanig gevoerd en bewaard, dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de subsidieontvanger de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

  • 4 De computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat, voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor controledoeleinden op kan worden vertrouwd.

  • 5 Alle administratieve bescheiden zijn beschikbaar voor de subsidieontvanger. De subsidieontvanger is en blijft verantwoordelijk voor een correcte opslag van alle administratieve bescheiden, ook als hij een derde met de opslag belast.

Artikel 17. Rapportageverplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger verstrekt, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door hem erkende elektronische handtekening, uiterlijk 31 december van elk kalenderjaar aan de Minister het burgerservicenummer van de deelnemers aan zijn project.

  • 2 Indien er omstandigheden optreden, die de voortgang, inhoud of de administratieve organisatie van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan de minister.

  • 3 De subsidieontvanger verleent aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent.

  • 4 De subsidieontvanger meldt, wanneer binnen drie jaar na afloop van het project sprake is van faillissement of overgang van eigendom van een door het project gefinancierde onderneming, dit aan de minister.

Artikel 18. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de minister. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt een verantwoording en een einddeclaratie gevoegd. De subsidieontvanger verstrekt bij de einddeclaratie het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project.

  • 2 Het verzoek tot vaststelling wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 3 De minister betaalt binnen negentig dagen nadat het verzoek tot vaststelling van de subsidie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.

  • 4 De betaling van het bedrag, genoemd in het derde lid, kan worden opgeschort indien:

    • a. de minister een verzoek tot aanvulling van ontbrekende gegevens heeft gedaan;

    • b. een onregelmatigheid in het verzoek tot vaststelling van de subsidie is geconstateerd;

    • c. de door de Europese Commissie tussentijds uitgekeerde bedragen niet toereikend zijn.

  • 5 De minister beslist binnen 24 maanden na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 19. Publiciteit

  • 1 De subsidieontvanger informeert de door hem ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project.

  • 2 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat, op relevante op het project en de uitvoering daarvan betrekking hebbende documenten, duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat voor het project steun is verleend vanuit het Europees Sociaal Fonds.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een embleem van de Europese Unie, alsmede de vermelding van “Europese Unie”, aanwezig is op alle vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen met betrekking tot het project, en dat dit embleem voldoet aan de instructies die zijn omschreven in bijlage XII van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat op alle vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen de term Europees Sociaal Fonds aanwezig is, indien de vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen daarvoor ruimte bieden.

  • 5 De subsidieontvanger licht, conform bijlage XII van Verordening (EU) nr. 1303/2013, tijdens de uitvoering van het project het publiek voor op zijn website, indien aanwezig, over de uit het Europees Sociaal Fonds ontvangen steun en door middel van ten minste één affiche met informatie over het project op een voor het publiek goed zichtbare plek.

  • 6 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de bij het project betrokken partijen voldoen aan het eerste tot en met het vijfde lid.

  • 7 De projectresultaten worden om niet beschikbaar gesteld aan de minister of door hem aangewezen derden, en de subsidieontvanger verleent medewerking aan door de minister georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op de media, potentiële deelnemers van projecten en het grote publiek.

Artikel 20. Openbaar maken subsidiedossier

Door het indienen van een aanvraag stemt de subsidieontvanger er mee in dat het subsidiedossier met uitzondering van persoonsgegevens openbaar kan worden gemaakt.

Artikel 21. Intrekking en terugvordering

  • 1 Onverminderd het bepaalde in afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht kan een beschikking tot subsidieverlening door de minister geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, en kunnen op basis daarvan uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd:

    • a. indien het project wordt uitgevoerd in afwijking van de projectbeschrijving, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd;

    • b. indien de doelstellingen van het project niet of slechts ten dele worden gerealiseerd;

    • c. indien de subsidieontvanger niet of niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

    • d. op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger;

    • e. indien anderszins in strijd wordt gehandeld met de Verordening (EU) nr. 1303/2013.

  • 2 Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening op grond van het eerste lid, onderdeel a, vindt niet plaats, indien de afwijking van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving vooraf aan de minister is voorgelegd en de minister daarmee schriftelijk heeft ingestemd. Voor zover de minister niet met afwijking heeft ingestemd, verricht de subsidieontvanger die activiteiten voor eigen rekening en risico.

  • 3 De minister kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger in het kader van de Subsidieregeling ESF 2007-2013 (herzien) en deze regeling verleende en nog te betalen subsidie.

Artikel 21a. Wijzigen einddatum beschikking tot subsidieverlening

In afwijking van de in de artikelen A6, A15, eerste lid, onderdeel b, A23, eerste lid, onderdeel b, A30, eerste lid, onderdeel b, B6, onderdeel c, B17, eerste lid, onderdelen c en d, en C6, eerste lid, onderdeel c, van bijlage 1 genoemde perioden, verlengt de minister de einddatum van reeds verleende projecten met een in de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 9 vermelde einddatum van 1 maart 2020 of later door middel van een wijziging van deze beschikking met zes maanden.

Artikel 21b. Tweede wijziging einddatum beschikking tot subsidieverlening

  • 1 De projecten als bedoeld in de hoofdstukken I, IV, V en VA van bijlage 1 met een in de beschikking tot subsidieverlening vermelde einddatum die, al dan niet als gevolg van de verlenging voor zes maanden op grond van artikel 21a, gelegen is in de periode 31 augustus 2020 tot en met 31 mei 2021, worden door de Minister door middel van een wijziging van deze beschikking met zes maanden verlengd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. de beschikking tot subsidieverlening is ingetrokken op grond van artikel 21; of

    • b. het project is beëindigd en een verzoek tot vaststelling van de subsidie met een bijbehorende einddeclaratie als bedoeld in artikel 18, eerste lid, is ingediend.

  • 3 Het tweede lid, onderdeel b, wordt buiten toepassing gelaten indien de subsidieontvanger uiterlijk op 15 februari 2021 het verzoek tot vaststelling van de subsidie heeft ingetrokken en de Minister niet voor dat tijdstip heeft beslist op het verzoek tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ESF 2014–2020.

Artikel 23. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 31 maart 2014

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma.

Bijlage 1. Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen in het kader van investeringsprioriteiten A tot en met C

Investeringsprioriteit A. : Actieve inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid

Artikel A1

[Red: Vervallen.]

Hoofdstuk I. Centrumgemeenten

Artikel A1a. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente als bedoeld in artikel 1.

Artikel A2. Aanvraagtijdvak

  • 1. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in:

    • a. het aanvraagtijdvak van 1 mei 2014, 09.00 uur, tot en met 31 oktober 2014, 17.00 uur;

    • b. het aanvraagtijdvak van 16 mei 2016, 09.00 uur, tot en met 31 januari 2017, 17.00 uur.

  • 2. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in:

    • a. het aanvraagtijdvak van 1 mei 2014, 09.00 uur, tot en met 31 oktober 2014, 17.00 uur;

    • b. het aanvraagtijdvak van 16 mei 2016, 09.00 uur, tot en met 16 september 2016, 17.00 uur;

    • c. het aanvraagtijdvak van 15 mei 2017, 09.00 uur, tot en met 15 september 2017, 17.00 uur;

    • d. het aanvraagtijdvak van 1 juni 2020, 09.00 uur, tot en met 31 juli 2020, 17.00 uur.

Artikel A3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt:

  • a. voor de aanvraagtijdvakken, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, € 113.999.500,–.

  • b. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b, € 116.000.000,–.

  • c. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel b, € 25.000.000,–.

  • d. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel c, € 25.000.000,–;

  • e. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel d, € 8.500.000,–.

Artikel A4. Doel en doelgroepen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van actieve inclusie, door middel van het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project behoren tot één of meer van de volgende doelgroepen:

  • 2. Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.

  • 3. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel A5. De aanvraag

  • 1. Een centrumgemeente kan twee soorten aanvragen indienen, te weten een regio-aanvraag gemeenten en een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs waarbij in elk geval sprake is van een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.

  • 2. De projectbeschrijving en de begroting van de regio-aanvraag gemeenten bevatten een beschrijving van de wijze waarop de subprojecten in maximaal vijf clusters worden onderverdeeld ten behoeve van de verantwoording en de controle hierop. Projectcoördinatie en- administratie is hierbij één cluster.

  • 3. De projectbeschrijving en de begroting van de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs bevatten een beschrijving van de wijze waarop de subprojecten in maximaal drie clusters worden onderverdeeld ten behoeve van de verantwoording en de controle hierop. Projectcoördinatie en- administratie is hierbij één cluster.

  • 4. De volledige administratie is per cluster beschikbaar op één locatie.

  • 5. Het derde lid is niet van toepassing op projecten als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel d.

Artikel A6. Specifieke eisen

  • 1. Een project, in het kader van dit hoofdstuk, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het doel, omschreven in artikel A4;

    • b. het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten of een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, een duur van ten hoogste 24 maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b:

      • 1°. een duur van ten hoogste 36 maanden heeft gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;

      • 2°. start na de einddatum van het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, doch uiterlijk binnen twee maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

    • d. het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdelen b en c:

      • 1°. een duur van ten hoogste twaalf maanden heeft als het gaat om een project als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel b;

      • 2°. een duur van ten hoogste 24 maanden heeft als het gaat om een project als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel c;

      • 3°. start na de einddatum van het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel a, doch uiterlijk binnen negen maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

    • e. het gevraagde subsidiebedrag in de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel a, betrekking heeft op ten minste 30% van het maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel A10, eerste lid, onderdeel a;

    • f. het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel d, een duur van ten hoogste twaalf maanden heeft en betrekking heeft op het schooljaar 2020–2021.

  • 2. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, heeft het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, op verzoek van de subsidieontvanger een duur van ten hoogste 27 maanden, gerekend vanaf de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, indien dit verzoek uiterlijk twee maanden voor de einddatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, door de minister is ontvangen.

  • 4. Indien een subsidieontvanger de projectduur wil verlengen, met inachtneming van de in het eerste lid, onderdelen c en d gestelde maximale projectduur, wordt een verzoek daartoe bij de minister ingediend.

Artikel A7. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen enkel de volgende activiteiten in aanmerking, voor zover zij de doelstelling uit artikel A4 ondersteunen:

    • a. activiteiten direct gericht op de bestrijding van jeugdwerkloosheid;

    • b. activiteiten direct gericht op de bevordering van de aansluiting praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs op de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs;

    • c. activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing.

  • 2. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn enkel de volgende externe kosten subsidiabel: de kosten van extern ingekochte trajecten voor zover de relatie met de activiteiten, genoemd in het eerste lid, voldoende aannemelijk is.

  • 3. Voor subsidiëring komen uitsluitend in aanmerking de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage VI bij de gedelegeerde verordening (EU) 2019/2170 van de Commissie van 27 september 2019 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2019, L 329). De minister specificeert de voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoorten in de beschikking tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 9.

Artikel A8. Voortgangsrapportage en tussentijdse declaratie

  • 1. Bij een project met een duur van meer dan 24 maanden, dient de subsidieontvanger, binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de eerste twaalf maanden.

  • 2. Bij een project met een duur van meer dan 24 maanden, kan de Minister de subsidieontvanger na afloop van 24 maanden van het project verzoeken:

    • a. een tweede voortgangsrapportage in te dienen over de eerste 24 maanden van het project; dan wel

    • b. een tussentijdse declaratie in te dienen over de eerste 24 maanden van het project, met daarbij een verantwoording van de kosten onder gelijktijdige verstrekking van de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project.

  • 3. De tweede voortgangsrapportage en de tussentijdse declaratie worden uiterlijk binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek ingediend.

  • 4. De voortgangsrapportage en de tussentijdse declaratie worden ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 5. Artikel 18, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de tussentijdse declaratie.

  • 6. De Minister betaalt binnen negentig dagen nadat een tussentijdse declaratie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.

  • 7. De einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, bevat de som van de tussentijdse declaratie en het resterend eindbedrag. De verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers, bedoeld in artikel 18, eerste lid, hebben betrekking op het resterend eindbedrag opgenomen in de einddeclaratie.

Artikel A9. Bevoorschotting

  • 1. In afwijking van artikel 14 verleent de minister voor projecten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b, op verzoek van de subsidieontvanger, na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel A8, eerste lid, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, mits uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.

  • 2. In afwijking van artikel 14 kan de minister voor projecten als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdelen b en c, op verzoek van de subsidieontvanger, een voorschot verlenen tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag. In het verzoek wordt het voorschot gemotiveerd en gespecificeerd op basis van reeds gemaakte kosten.

  • 3. In afwijking van artikel 14 kan de Minister besluiten tot het verstrekken van een voorschot tot maximaal de op basis van de tussentijdse declaratie, bedoeld in artikel A8, tweede lid, onderdeel b, verschuldigde subsidie.

Artikel A10. Maximum subsidie per subsidieaanvrager

  • 1. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie in het kader van investeringsprioriteit A is per centrumgemeente vastgelegd:

    • a. voor aanvragen, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, in bijlage 3, behorende bij deze regeling;

    • b. voor aanvragen als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b, in bijlage 3a, behorende bij deze regeling;

    • c. voor aanvragen als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdelen b en c, in bijlage 3b, behorende bij deze regeling;

    • d. voor aanvragen als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel d, in bijlage 3c, behorende bij deze regeling.

  • 2. De minister kan eventuele onderbenutting van het bedrag, bedoeld in artikel A3, na controle en vaststelling, herverdelen over subsidieaanvragers die meer hebben gerealiseerd dan het aan hen toegekende bedrag in de bijlagen 3, 3a en 3b, voor zover het totale bedrag in de bijlagen 3, 3a en 3b niet wordt overschreden.

  • 3. Indien meer subsidieontvangers aanspraak maken op het onbenutte bedrag, bedoeld in het tweede lid, en het totale beschikbare bedrag, genoemd in de bijlagen 3, 3a en 3b, niet toereikend is, wordt het onbenutte bedrag naar rato van het percentage van de overrealisatie door een subsidieontvanger op het aan hem toegekende bedrag ten opzichte van de totale overrealisatie van alle subsidieontvangers verdeeld.

  • 4. De verdeling in het derde lid kan er niet toe leiden dat meer subsidie wordt betaald dan het totale bedrag van de overrealisatie door een subsidieontvanger overeenkomstig de vaststelling van de subsidie. Indien de herverdeling leidt tot een dergelijke situatie, zal de extra subsidie worden vastgesteld op dat bedrag van de overrealisatie, waarna de resterende omvang van het onbenutte bedrag opnieuw wordt verdeeld conform het bepaalde in het derde lid.

  • 5. De Minister kan het eventueel onbenutte deel van het subsidieplafond per centrumgemeente voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A3, onderdeel c, en bijlage 3b, na controle en vaststelling, toevoegen aan het subsidieplafond voor de betreffende centrumgemeente in het daaropopvolgende aanvraagtijdvak bedoeld in artikel A3, onderdeel d, en bijlage 3b.

Artikel A10aa. Onderwijsnummer

In afwijking van de artikelen 17, eerste lid, en 18, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger voor een persoon die behoort tot de doelgroep, genoemd in artikel A4, eerste lid, onderdeel f, in plaats van een burgerservicenummer een onderwijsnummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Les- en cursusgeldwet, indien deze persoon niet beschikt over een burgerservicenummer.

Hoofdstuk II. UWV

Artikel A10a. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het UWV.

Artikel A11. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 5 december 2016, 09.00 uur, tot en met 27 januari 2017, 17.00 uur.

Artikel A12. Subsidieplafond

  • 1. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak van 2 februari 2015, 09.00 uur, tot en met 27 februari 2015, 17.00 uur, € 4.730.918,–.

  • 2. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak van 5 december 2016, 09.00 uur, tot en met 27 januari 2017, 17.00 uur, € 26.000.000,–.

Artikel A13. Doel en doelgroepen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van actieve inclusie, gericht op het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project een UWV-uitkering ontvangen dan wel recht hebben op arbeidsondersteuning in het kader van de WIA, WAO, ZW en Wajong.

  • 2. Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.

  • 3. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel A14

[Red: Vervallen.]

Artikel A15. Specifieke eisen

  • 1. Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen de in artikel A13 omschreven doelen;

    • b. het project een duur heeft tot en met uiterlijk 31 december 2020.

  • 2. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel A16. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing, voor zover zij de doelstelling uit artikel A13 ondersteunen.

  • 2. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn enkel de volgende externe kosten subsidiabel: de kosten van extern ingekochte trajecten voor zover de relatie met de activiteiten genoemd in het eerste lid voldoende aannemelijk is.

  • 3. Voor de doelgroep job coaching kunnen de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage IX van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 van de Commissie van 9 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2015, L 313) voor subsidiëring in aanmerking komen. De Minister specificeert nadere voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoorten in de in artikel 9 bedoelde beschikking tot subsidieverlening.

Artikel A17. Tussentijdse declaratie

  • 1. De subsidieontvanger dient een tussentijdse declaratie in bij de minister, direct voorafgaand aan de in het tweede lid genoemde data, met daarbij een verantwoording van de kosten onder gelijktijdige verstrekking van de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project, als bedoeld in artikel A17a.

  • 2. De tussentijdse declaraties, bedoeld in het eerste lid, worden ingediend voorafgaand aan de volgende data:

    • a. 31 december 2017 en

    • b. 31 december 2019.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de minister besluiten tot het opvragen van een extra tussentijdse declaratie dan wel het laten vervallen van een tussentijdse declaratie.

  • 4. Artikel 18, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de tussentijdse declaratie, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De minister betaalt binnen negentig dagen nadat een tussentijdse declaratie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.

  • 6. De einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, bevat de som van alle tussentijdse declaraties en het resterend eindbedrag. De verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers, bedoeld in artikel 18, eerste lid, hebben betrekking op het resterend eindbedrag opgenomen in de einddeclaratie.

A17a. Uitzonderingen op algemeen deel

In afwijking van artikel 17, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door hem erkende elektronische handtekening, uiterlijk 31 december van elk kalenderjaar aan de Minister het burgerservicenummer van de deelnemers waarvan het individuele traject is beëindigd.

A17b. Bevoorschotting

In afwijking van artikel 14, kan de minister besluiten tot het verstrekken van een voorschot tot maximaal de op basis van de tussentijdse declaratie verschuldigde subsidie.

Artikel A18

[Red: Vervallen.]

Hoofdstuk III. De Minister van Justitie en Veiligheid

Artikel A18a. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door de Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel A19. Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in:

  • a. het aanvraagtijdvak van 2 oktober 2017, 9.00 uur, tot en met 31 oktober 2017, 17.00 uur;

  • b. het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2018, 9.00 uur, tot en met 31 oktober 2018, 17.00 uur;

  • c. het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2019, 9.00 uur, tot en met 31 oktober 2019, 17.00 uur;

  • d. het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2020, 9.00 uur, tot en met 30 oktober 2020, 17.00 uur.

Artikel A20. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor:

  • a. het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A19 aanhef en onderdeel a, € 9.200.000;

  • b. het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A19 aanhef en onderdeel b, € 9.200.000;

  • c. het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A19 aanhef en onderdeel c, € 9.200.000;

  • d. het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A19 aanhef en onderdeel d, € 9.000.000.

Artikel A21. Doel en doelgroep

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de arbeidsmarktpositie van gedetineerden en jongeren verblijvend in een Justitiële jeugdinrichting dan wel een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet dan wel personen die in de periode twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan de start van hun deelname aan het project in een gevangenis, tbs-kliniek of jeugdinrichting of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben verbleven, zodanig te verbeteren, dat zij naar werk bemiddelbaar zijn of na detentie direct inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt gerelateerd programma of regulier opleidingstraject.

  • 2. Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.

  • 3. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel A22

[Red: Vervallen.]

Artikel A23. Specifieke eisen

  • 1. Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen de in artikel A21 omschreven doelen;

    • b. het project een duur heeft van ten hoogste vijftien maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. in afwijking van onderdeel b, een project als bedoeld in artikel A19, onderdeel d, een duur heeft van ten hoogste vierentwintig maanden, gerekend vanaf 1 januari 2021.

  • 2. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel A24. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing, respectievelijk gericht op het volgen van scholing of een opleiding, voor zover zij de doelstelling uit artikel A21 ondersteunen.

  • 2. In afwijking van artikel 12, eerste tot en met elfde lid, komen voor subsidiering uitsluitend in aanmerking de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage IX van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 van de Commissie van 9 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2015, L 313). De Minister specificeert nadere voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoort in de in artikel 9 bedoelde beschikking tot subsidieverlening.

Artikel A24a. Tussentijdse declaratie

  • 1. Bij een project met een duur van meer dan 12 maanden, kan de Minister besluiten tot het opvragen van een tussentijdse declaratie over de eerste 12 maanden van het project, met daarbij een verantwoording van de kosten onder gelijktijdige verstrekking van de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project.

  • 2. De tussentijdse declaratie wordt uiterlijk binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 3. Artikel 18, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de tussentijdse declaratie.

  • 4. De Minister betaalt binnen negentig dagen nadat een tussentijdse declaratie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.

  • 5. De einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, bevat de som van de tussentijdse declaratie en het resterend eindbedrag. De verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers, bedoeld in artikel 18, eerste lid, hebben betrekking op het resterend eindbedrag opgenomen in de einddeclaratie.

  • 6. In afwijking van artikel 14 kan de Minister besluiten tot het verstrekken van een voorschot tot maximaal de op basis van de tussentijdse declaratie verschuldigde subsidie.

Hoofdstuk IV. Sociale innovatie en transnationale samenwerking

Artikel A25. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door:

  • a. het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente als bedoeld in artikel 1;

  • b. het UWV;

  • c. de Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel A26. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 juni 2015, 9.00 uur, tot en met 31 december 2019, 17.00 uur.

Artikel A27. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A26, € 7.000.000.

Artikel A28. Aard van de projecten

1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van sociale innovatie of het bevorderen van transnationale samenwerking op het terrein van actieve inclusie.

2. Een project als bedoeld in het eerste lid komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking, indien het project is gericht op:

  • a. methodiek- of instrumentontwikkeling: het testen, verbeteren, onderzoeken, evalueren, innoveren en implementeren van bestaande of nieuwe instrumenten en werkwijzen uit de praktijk van arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt; of

  • b. kennisdeling: bevorderen dat partijen van elkaar leren op basis van praktijkervaringen bij arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel A29. De subsidieaanvraag

1. In afwijking van artikel 7, vijfde lid, wordt op de aanvraag uiterlijk achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag beschikt.

2. Een subsidieaanvraag wordt niet in behandeling genomen, indien op het moment van deze aanvraag aan de subsidieaanvrager reeds voor twee projecten in het kader van dit hoofdstuk subsidie is verleend. Indien met betrekking tot een subsidieverlening als bedoeld in de vorige zin een verzoek tot vaststelling is ingediend, kan een subsidieaanvraag voor een nieuw project in behandeling worden genomen.

3. De subsidie bedraagt per project ten minste € 60.000,– en ten hoogste € 190.000,–.

Artikel A30. Specifieke eisen

  • 1. Een project, in het kader van dit hoofdstuk, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het doel, genoemd in artikel A28;

    • b. het project een duur heeft van ten hoogste 24 maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. de subsidieaanvraag een concrete omschrijving bevat van de wijze waarop de resultaten tijdens of na afronding van het project worden verspreid;

    • d. de subsidieaanvraag in het kader van transnationale samenwerking een transnationale partnerschapsovereenkomst bevat;

    • e. de subsidieontvanger bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie voegt:

      • 1°. een verslag van de activiteiten gericht op de totstandkoming van ten minste één product als bedoeld in artikel A31, eerste lid;

      • 2°. het product zelf, indien de activiteiten geresulteerd hebben in de totstandkoming hiervan;

      • 3°. ten behoeve van verspreiding een samenvatting van het verslag, en, indien van toepassing, een samenvatting van het product.

  • 2. Onverminderd het eerste lid komt een project ter bevordering van sociale innovatie slechts voor subsidie in aanmerking, indien in de subsidieaanvraag het sociaal innovatieve karakter van het project wordt onderbouwd aan de hand van een beschrijving van:

    • a. de mate waarin het project een maatschappelijke uitdaging betreft die door middel van sociale innovatie tot actieve inclusie van de doelgroep kan leiden;

    • b. de behoefte, waarin de gewenste uitkomst van de methodiek- of instrumentontwikkeling of kennisdeling, bedoeld in artikel A28, tweede lid, voorziet;

    • c. de wijze waarop de doelgroep bij de aanpak van de maatschappelijke uitdaging betrokken is;

    • d. de wijze waarop belanghebbende partijen bij de aanpak van de maatschappelijke uitdaging betrokken zijn;

    • e. de redenen waarom en de mate waarin het project en de voorgestelde methodiek- of instrumentontwikkeling of kennisdeling, bedoeld in artikel A28, tweede lid, innovatief, creatief of onconventioneel is en bijdraagt aan de vermogens tot actieve inclusie van de doelgroep, respectievelijk aan de vermindering van barrières in de samenleving ten behoeve van actieve inclusie van de doelgroep;

    • f. de mate waarin verschillende aspecten die tot sociale exclusie kunnen leiden, aan bod komen in de aanpak;

    • g. de criteria, die worden gebruikt om aan te tonen dat sprake is van succes of falen.

  • 3. De transnationale partnerschapsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bevat:

    • a. een beschrijving van het onderliggende probleem of gemeenschappelijk belang;

    • b. een omschrijving van de gemeenschappelijke transnationale doelstelling;

    • c. een beschrijving van de activiteiten, bedoeld in artikel A31, eerste lid;

    • d. een beschrijving van de toegevoegde waarde die verwacht wordt van de transnationale samenwerking;

    • e. afspraken op het gebied van organisatie met betrekking tot:

      • 1°. de bijdrage en verantwoordelijkheden van elke transnationale partner;

      • 2°. de coördinatie en besluitvorming;

      • 3°. de werktaal of werktalen;

      • 4°. monitoring van de voortgang;

      • 5°. budgetspecificatie en kostendeling, financieel beheer en het voorkomen van dubbele financiering;

      • 6°. het om niet ter beschikking stellen aan derden van de producten, bedoeld in artikel A31.

  • 4. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel A31. Subsidiabele activiteiten

1. Overeenkomstig de doelstellingen, bedoeld in artikel A28, eerste lid, zijn subsidiabel de activiteiten ter ontwikkeling, opzet, uitvoering of verspreiding van de volgende producten:

  • a. een methode;

  • b. een instrument;

  • c. een kennisnetwerk;

  • d. een onderzoek;

  • e. een evaluatie.

2. De producten, bedoeld in het eerste lid, worden door de subsidieontvanger om niet beschikbaar gesteld aan derden.

Artikel A32. Subsidiabele kosten ter uitvoering van subsidiabele activiteiten

1. Ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten van een project in het kader van dit hoofdstuk komen in afwijking van artikel 12, eerste tot en met derde lid, vijfde tot en met zevende lid, en elfde lid, voor subsidiëring uitsluitend redelijke en noodzakelijke kosten in aanmerking.

2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden voor zover het directe loonkosten van medewerkers in dienst van een in Nederland gevestigde organisatie betreft berekend op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32%. Bij het aantal werkbare uren per jaar wordt uitgegaan van 1.720 uren bij een voltijds dienstverband.

3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, bedragen, voor zover het kosten betreft voor:

  • a. een voor het project aangetrokken externe partij uit Nederland ten behoeve van de uitvoering van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel A31 ten hoogste € 125–, exclusief btw, per uur;

  • b. de inzet van een buitenlandse partij of transnationale partner tijdens een internationale reis € 250,– per werkdag;

  • c. een internationale vliegreis binnen Europa: het economy class tarief;

  • d. een internationale treinreis binnen Europa: het tweede klas tarief;

  • e. verblijf in het geval van een internationale reis binnen Europa: de bedragen per overnachting ter dekking van hotelverblijf, maaltijden, drankjes, lokaal vervoer en overige kleine uitgaven, genoemd in bijlage 4.

4. Indien de kosten, bedoeld in het derde lid, onderdelen b, c, d of e, zijn gemaakt ten behoeve van een buitenlandse partij of transnationale partij, wordt door middel van een schriftelijke verklaring voorzien van de handtekening van de desbetreffende afgevaardigde van de buitenlandse partij of transnationale partner aangetoond dat de kosten niet elders worden gedeclareerd.

5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een bij het project betrokken partij of partijen in Nederland, indien de genoemde kosten betaald door deze partijen ten behoeve van hetzelfde project worden verantwoord.

6. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk gemaakt en betaald, ten laste van het project gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen.

Artikel A33. Subsidiabele kosten ten behoeve van het beheer van het project

1. Ten behoeve van het beheer van een project in het kader van dit hoofdstuk komen in afwijking van artikel 12, eerste tot en met derde lid, vijfde tot en met zevende lid, en elfde lid, voor subsidiëring uitsluitend in aanmerking:

  • a. loonkosten van medewerkers in dienst van een in Nederland gevestigde organisatie die direct te relateren zijn aan coördinatie en administratie van het project;

  • b. externe kosten projectcoördinatie en -administratie;

  • c. een internationale vliegreis binnen Europa: het economy class tarief;

  • d. een internationale treinreis binnen Europa: het tweede klas tarief;

  • e. verblijf in het geval van een internationale reis binnen Europa: de bedragen per overnachting ter dekking van hotelverblijf, maaltijden, drankjes, lokaal vervoer en overige kleine uitgaven, genoemd in bijlage 4.

2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden berekend op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32%. Bij het aantal werkbare uren per jaar wordt uitgegaan van 1.720 uren bij een voltijds dienstverband.

3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk gemaakt en betaald, ten laste van het project gebleven en rechtstreeks aan het beheer van het project toe te rekenen. Deze kosten bedragen ten hoogste 20% van de kosten, bedoeld in artikel A32.

Artikel A34. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiering komen in aanmerking:

  • a. overhead- en exploitatiekosten, waaronder in ieder geval huisvestingskosten, kosten voor een werkplek, afschrijvingskosten en relatiegeschenken;

  • b. kosten gemaakt door transnationale partners, met uitzondering van reis- en verblijfskosten en het dagtarief, bedoeld in artikel A32, derde lid, onderdelen b, c, d en e;

  • c. reiskosten, met uitzondering van de reiskosten, genoemd in de artikelen A32, derde lid, onderdelen c en d, A33, eerste lid, onderdelen c, d en e, en bijlage 4.

Artikel A35. Administratievoorschriften

In afwijking van artikel 15, tweede lid, is de projectadministratie van de subsidieontvanger in het kader van transnationale samenwerking voor controle beschikbaar op één locatie in Nederland.

Artikel A36. Bevoorschotting

In afwijking van artikel 14 verleent de minister, in het kader van dit hoofdstuk, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, indien:

  • a. de subsidieontvanger dit heeft verzocht;

  • b. een voortgangsrapportage is ontvangen en beoordeeld; en

  • c. uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.

Artikel A37. Uitzonderingen op algemeen deel

De artikelen 7, eerste en vijfde lid, en 17, eerste lid, zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

Investeringsprioriteit B. Actief en gezond ouder worden

Hoofdstuk V. Duurzame inzetbaarheid bedrijven/instellingen

Artikel B1. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door een arbeidsorganisatie.

Artikel B2. Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in:

  • a. het aanvraagtijdvak van 25 juni 2018, 09.00 uur, tot en met 29 juni 2018, 17.00 uur;

  • b. het aanvraagtijdvak van 12 november 2018, 09.00 uur, tot en met 16 november 2018, 17.00 uur;

  • c. het aanvraagtijdvak van 8 april 2019, 09.00 uur, tot en met 12 april 2019, 17.00 uur.

Artikel B3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt:

  • a. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B2, aanhef en onderdeel a, € 15.000.000;

  • b. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B2, aanhef en onderdeel b, € 15.000.000;

  • c. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B2, aanhef en onderdeel c, € 15.000.000.

Artikel B3a. Rangschikking

  • 1 In afwijking van artikel 8 wordt bij overschrijding van het subsidieplafond, bedoeld in artikel B3, na afloop van het aanvraagtijdvak door middel van loting de volgorde vastgesteld waarin de ontvangen subsidieaanvragen worden afgehandeld.

  • 2 Alleen volledige subsidieaanvragen worden inhoudelijk in behandeling genomen.

  • 3 Onvolledige subsidieaanvragen worden, na aanvulling door de subsidieaanvrager, geplaatst aan het einde van de lijst die volgt uit de loting, waarbij het tijdstip van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag bepalend is voor de volgorde van plaatsing op die lijst.

Artikel B4. Doel

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de bevordering van duurzame inzetbaarheid van werkenden door:

    • a. het verkrijgen van advies met een implementatieplan; of

    • b. het verkrijgen van begeleiding bij de implementatie van een advies, waaronder het in dialoog met de werkenden aanpassen van de organisatie van het werk.

  • 2. Een project als bedoeld in het eerste lid is gericht op:

    • a. het bevorderen van gezond en veilig werken, waaronder een gezondere leefstijl, het terugdringen van werkstress en ongewenst gedrag in de werksfeer;

    • b. het bevorderen van een leercultuur voor werkenden, waaronder het erkennen van niet-bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden;

    • c. het stimuleren van interne mobiliteit van werkenden, het anticiperen op individuele ambities en ontwikkelmogelijkheden en het begeleiden van werknemers naar ondernemerschap; of

    • d. het bevorderen van een flexibele werkcultuur, waaronder het invoeren van flexibel arbeidstijdenmanagement.

Artikel B5. De aanvraag

Per aanvrager wordt slechts één subsidieaanvraag in behandeling genomen.

Artikel B6. Specifieke eisen

Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

  • a. Het project past binnen het in artikel B4 omschreven doel, een toelichting bevat op de relevantie voor de aanvrager en een advies met implementatieplan oplevert of een verslag van de implementatie van een advies gericht op een van de thema’s of activiteiten uit artikel B4;

  • b. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie tevens wordt aangetoond dat de aanvrager op het moment dat de projectactiviteiten werden uitgevoerd tenminste twee werknemers in dienst had;

  • c. De subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode. Deze periode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie en eindigt ten hoogste twaalf maanden daarna;

  • d. De aanvraag wordt voorzien van een projectbeschrijving, die bestaat uit een probleemanalyse, de concretisering van activiteiten die worden opgevoerd, het beoogde resultaat en de wijze waarop medewerkers worden betrokken bij het project;

  • e. De werkenden actief worden geïnformeerd over en betrokken bij de planvorming, implementatie en evaluatie van het project, en de wijze waarop dit is gebeurd wordt weergegeven in het advies met implementatieplan dan wel in het verslag van de begeleiding bij de implementatie van een advies;

  • f. Per adviseur investeringsprioriteit B twee referenties worden ingediend, afkomstig van twee verschillende opdrachtgevers. Deze hebben betrekking op de relevante kennis en ervaring van de beoogde adviseur investeringsprioriteit B op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Ter vervanging van bovengenoemde twee referenties per adviseur investeringsprioriteit B, kan er ook één referentie van een O&O-fonds worden ingediend. Geen referentie hoeft te worden ingediend wanneer wordt aangetoond dat de beoogde adviseur investeringsprioriteit B in dienst is bij een O&O-fonds, dan wel een deskundige is als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit of als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

  • g. voor het project ten minste € 12.000,– aan subsidiabele kosten zijn begroot.

Artikel B7. Weigering van de subsidie

Er wordt geen subsidie verleend aan subsidieaanvragers aan wie:

  • 1. op grond van een subsidieaanvraag ontvangen in een van de aanvraagtijdvakken, bedoeld in artikel B2, reeds subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk is verleend;

  • 2. op grond van enige andere subsidieregeling voor het project of vergelijkbare doeleinden subsidie is verstrekt.

Artikel B8. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 12 komen slechts voor subsidie in aanmerking de kosten van de door de adviseur investeringsprioriteit B werkelijk gerealiseerde uren voor ten minste een van onderstaande activiteiten, aantoonbaar gericht op een of meer thema’s of activiteiten uit artikel B4:

  • a. het opstellen van een advies met implementatieplan;

  • b. het begeleiden bij het implementeren van een advies.

Artikel B8a. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

  • a. procesverbetering, met uitzondering van de activiteiten, bedoeld in artikel B4, tweede lid;

  • b. scholing;

  • c. technische innovatie;

  • d. activiteiten die plaatsvinden in het kader van een wettelijke verplichting;

  • e. een advies of begeleiding bij de implementatie van een advies, niet zijnde door de adviseur duidelijk toegesneden op de aanvrager en de werkenden middels maatwerk.

Artikel B9. Hoogte subsidie

  • 1 Wanneer de aanvraag aan de eisen van dit hoofdstuk voldoet, verleent de minister een subsidie van maximaal € 12.500. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de ingehuurde adviseur investeringsprioriteit B bepaald op maximaal € 100,– exclusief btw.

  • 2 Voor aan de subsidieaanvrager in rekening gebrachte btw wordt geen subsidie verleend, ook niet wanneer de aanvrager niet btw-plichtig is.

Artikel B10. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1 In afwijking van artikel 18, eerste lid, dient de subsidieontvanger binnen zes weken na beëindiging van het project, een verzoek tot vaststelling in bij de minister.

  • 2 Het maximale subsidiepercentage bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt vastgesteld op 0% indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan € 12.000,– aan subsidiabele kosten is gerealiseerd.

  • 3 Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt opgenomen:

    • a. een vermelding van het aantal actief betrokken werknemers en zelfstandigen zonder personeel;

    • b. het door de adviseur investeringsprioriteit B opgestelde advies met implementatieplan of een verslag van de begeleiding van de implementatie van een advies;

    • c. de bijlage met berekening van de subsidiabele kosten, de factuur of facturen van de adviseur investeringsprioriteit B met urenspecificatie op dagniveau en de bijbehorende algemeen aanvaarde betalingsbewijzen.

  • 4 In het advies of het verslag, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt vermeld:

    • a. het projectnummer, de naam van het bedrijf en het bedrijfslogo;

    • b. de naam van de adviseur investeringsprioriteit B;

    • c. de aanleiding voor de subsidieaanvraag;

    • d. op welk thema of activiteit het project gericht is geweest;

    • e. welke activiteiten in het kader van het project zijn uitgevoerd en voor welke doelgroep;

    • f. op welke wijze de activiteiten hebben plaatsgevonden voor welke doelgroep en welke instrumenten zijn ingezet;

    • g. de inhoudelijke opbrengsten en conclusies van het project en in hoeverre de beoogde doelstellingen zijn bereikt op het gebied van duurzame inzetbaarheid van de betrokken werkenden;

    • h. op welke wijze werkenden geïnformeerd en betrokken zijn geweest bij de planvorming, implementatie en evaluatie van het project;

    • i. op welke wijze de organisatie het advies ter bevordering van de duurzame inzetbaarheid van werkenden kan implementeren, dan wel vorm is gegeven aan de begeleiding bij de implementatie, en een toelichting op de relevantie voor de aanvrager;

    • j. met welke partijen binnen of buiten de organisatie is samengewerkt.

  • 5 De minister kan de subsidieontvanger in het kader van de vaststelling van de subsidie verplichten de contactgegevens te verstrekken van twee werknemers die actief betrokken zijn bij het project en bereid zijn informatie te verstrekken aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties voor controle en evaluatiedoeleinden.

  • 7 De minister beslist, in afwijking van artikel 18, vijfde lid, binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling.

Artikel B11. Uitzonderingen op algemeen deel

De artikelen 7, eerste lid, en 17, eerste lid, zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk Va. Duurzame inzetbaarheid regio’s en sectoren

Artikel B12. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door:

  • a. een O&O-fonds;

  • b. een werkgeversorganisatie, een werknemersorganisatie, een college van burgemeester en wethouders van een gemeente of een O&O-fonds, welke deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, bestaande uit ten minste een werknemersorganisatie en een werkgeversorganisatie dan wel uit ten minste een werknemersorganisatie en twee arbeidsorganisaties, die zijn aangesloten bij een werkgeversorganisatie.

Artikel B13. Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in:

  • a. het aanvraagtijdvak van 25 september 2017, 09.00 uur tot en met 13 oktober 2017, 17.00 uur;

  • b. het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2018, 09.00 uur, tot en met 26 oktober 2018, 17.00 uur.

Artikel B14. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor:

  • a. het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel a, € 12.500.000;

  • b. het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel b, € 32.000.000.

Artikel B15. Doel

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het stimuleren van de bewustwording, ontwikkeling, uitvoering en verspreiding van maatregelen op het terrein van duurzame inzetbaarheid van werkenden.

  • 2. Het project, bedoeld in het eerste lid, is gericht op:

    • a. het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken, waaronder veilig werken met stoffen, gelijke kansen en non-discriminatie, het voorkomen van werkstress en burn-out;

    • b. het bevorderen van een leven lang ontwikkelen, goed werkgeverschap en goed opdrachtgeverschap, betrokkenheid van werkenden en employability, waaronder een leercultuur en skills strategy; of

    • c. het stimuleren van arbeidsmobiliteit van werkenden, waaronder regionale en intersectorale arbeidsmobiliteit.

Artikel B16. De subsidieaanvraag

  • 1. Per subsidieaanvrager worden maximaal drie subsidieaanvragen in behandeling genomen.

  • 2. Bij de subsidieaanvraag wordt een document overgelegd met daarin:

    • a. de probleemanalyse;

    • b. de doelstellingen en concretisering van beoogde resultaten;

    • c. het plan van aanpak;

    • d. een uitwerking van de kwalitatieve criteria zoals beschreven in artikel B22.

  • 3. Een O&O-fonds verstrekt bij zijn subsidieaanvraag een afschrift van de notariële akte van oprichting, bedoeld in artikel 286, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en, indien na de datum van de akte van oprichting de statuten zijn gewijzigd, een afschrift van de gewijzigde statuten, neergelegd ten kantore van het in artikel 293 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register.

  • 4. Een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel B12, onderdeel b, verstrekt bij zijn subsidieaanvraag een samenwerkingsovereenkomst waarin de partijen in het samenwerkingsverband zich ten doel stellen een project in het kader van dit hoofdstuk uit te voeren. De samenwerkingsovereenkomst is in ieder geval ondertekend door alle partijen die onderdeel uitmaken van het samenwerkingsverband en bevat een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager gemachtigd is de andere partijen in het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

  • 5. De subsidieaanvrager stelt op verzoek de meest recente jaarrekening beschikbaar, met dien verstande dat deze niet ouder is dan de jaarrekening die betrekking heeft op het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt gedaan, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, of een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken, afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel B17. Specifieke eisen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het in artikel B15 omschreven doel;

    • b. aan het project op grond van artikel B22 ten minste een score van 15 punten wordt toegekend;

    • c. het project, bedoeld in artikel B13, onderdeel a, een duur van ten hoogste vierentwintig maanden heeft gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;

    • d. het project, bedoeld in artikel B13, onderdeel b, een duur van ten hoogste tweeëndertig maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

    • e. de subsidieaanvrager werkenden en arbeidsorganisaties binnen de sector of de arbeidsmarktregio actief en aantoonbaar bij het project betrekt, hetgeen moet blijken uit de producten, bedoeld in artikel B18;

    • f. het project open staat voor alle arbeidsorganisaties binnen de sector of de arbeidsmarktregio;

    • g. over de voortgang en resultaten van projectactiviteiten actief gecommuniceerd wordt richting werkenden en arbeidsorganisaties in de betreffende sector of sectoren en regio of regio’s;

    • h. de producten, zoals die voortkomen uit de activiteiten beschreven in artikel B18, actief beschikbaar worden gesteld voor vrij gebruik door anderen, waaronder arbeidsorganisaties, regio’s en sectoren die niet direct betrokken waren bij het project.

  • 2. Door de minister kan op verzoek van de aanvrager van een subsidie voor een project voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, onderdeel a, in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld. Deze startdatum ligt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking tot verlening van de subsidie.

Artikel B18. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor zover zij de doelstelling uit artikel B15 ondersteunen, komen voor subsidie in aanmerking:

    • a. activiteiten ter ontwikkeling van de volgende producten:

      • 1°. een rapport van een onderzoek naar, of analyse van de stand van zaken binnen de sector of arbeidsmarktregio;

      • 2°. een regionaal of sectoraal scholings- of beleidsplan met concrete en haalbare doelstellingen;

      • 3°. een communicatie- of voorlichtingsplan, gericht op bewustwording of op implementatie;

      • 4°. een plan voor effectieve monitoring van de activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid;

      • 5°. activiteiten op maat voor individuele arbeidsorganisaties;

    • b. activiteiten ter uitvoering van de volgende producten:

      • 1°. een pilot of meerdere pilots, waarin sociaal innovatieve instrumenten, methoden en werkwijzen worden getest;

      • 2°. voorlichtingsactiviteiten of communicatieactiviteiten;

      • 3°. een regionaal of sectoraal scholings- of beleidsplan met concrete en haalbare doelstellingen;

      • 4°. een plan voor effectieve monitoring van de activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid;

      • 5°. activiteiten op maat voor individuele arbeidsorganisaties.

  • 2. Bij projecten voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, onderdeel b, komen eveneens activiteiten ter voorbereiding van de producten, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, en activiteiten ter borging van de producten, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Subsidieaanvragers nemen in het project ten minste activiteiten ter uitvoering van een product als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, op.

Artikel B19. Hoogte subsidie

  • 1. De subsidiabele kosten bedragen per project:

    • a. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel a, minimaal € 120.000 en maximaal € 500.000;

    • b. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel b, minimaal € 120.000 en maximaal € 1.000.000.

  • 2. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel B12, onderdeel b, kunnen, in afwijking van het eerste lid, op verzoek van de subsidieaanvrager de subsidiabele kosten worden vermenigvuldigd met het aantal deelnemende O&O-fondsen in het samenwerkingsverband tot:

    • a. maximaal € 1.500.000 voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel a;

    • b. maximaal € 3.000.000 voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel b.

Artikel B20. Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 12 komen voor subsidiëring uitsluitend in aanmerking:

    • a. directe loonkosten gerelateerd aan de uitvoering van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel B18, en directe loonkosten met betrekking tot de voorbereiding, coördinatie en administratie van het project voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband;

    • b. een toeslag van 15% op de kosten, bedoeld in onderdeel a;

    • c. externe kosten en externe kosten voor voorbereiding, projectcoördinatie en -administratie;

    • d. kosten van de door de externe adviseur investeringsprioriteit B werkelijk gerealiseerde uren aantoonbaar verricht voor ten minste een van de activiteiten als bedoeld in artikel B18.

  • 2. Bij een project voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, onderdeel a, komen de directe loonkosten met betrekking tot de voorbereiding niet voor subsidiëring in aanmerking en wordt de verleende subsidie niet verhoogd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid zijn kosten gemaakt door verbonden organisaties, samenwerkingspartners in het samenwerkingsverband of organisaties die worden vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieaanvrager of in het bestuur van een samenwerkingspartner, slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de toeslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 4. Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het derde lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:

    • a. waarop de subsidieontvanger, dan wel een bij het project betrokken partij, direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;

    • b. die direct of indirect een overheersende invloed op de subsidieontvanger, dan wel op een bij het project betrokken partij, kan uitoefenen; of

    • c. die, tezamen met de subsidieontvanger, dan wel met een bij het project betrokken partij, direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

  • 5. Overheersende invloed als bedoeld in het vierde lid wordt vermoed, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:

    • a. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;

    • b. over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of

    • c. meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.

  • 6. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, zijn door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk gemaakt en betaald, ten laste van het project gebleven en rechtstreeks aan de voorbereiding, bij projecten voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, onderdeel b, of de uitvoering dan wel het beheer van het project toe te rekenen.

  • 7. Onverminderd de subsidievormen, genoemd in het eerste lid, komen de volgende kostensoorten tevens voor subsidiëring in aanmerking:

    • a. standaardschalen van eenheidskosten;

    • b. lump sums;

    • c. forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

  • 8. De minister stelt ambtshalve vast welke subsidievorm, bedoeld in het eerste of zevende lid, wordt toegepast, alsmede in hoeverre een eventuele combinatie van deze subsidievormen mogelijk is.

Artikel B21. Niet-subsidiabele kosten

  • 1. Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

    • a. activiteiten op het gebied van procesverbetering met uitzondering van activiteiten die passen binnen het doel van de regeling, bedoeld in artikel B15;

    • b. activiteiten die zijn gericht op kwalificerende of bedrijfsspecifieke scholing en niet uitdrukkelijk en herkenbaar aansluiten op het plan van aanpak ter bevordering van duurzame inzetbaarheid, bedoeld in artikel B22, eerste lid, onderdeel b;

    • c. technische innovatie;

    • d. activiteiten die plaatsvinden in het kader van een wettelijke verplichting;

    • e. externe kosten, indien:

      • 1°. geen transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden;

      • 2°. niet ten minste drie offertes zijn aangevraagd, indien deze kosten meer bedragen dan € 50.000,–.

    • f. in rekening gebrachte BTW.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing op kosten voor de externe adviseur investeringsprioriteit B, bedoeld in artikel B20, eerste lid, onderdeel d, indien het uurtarief maximaal € 100 exclusief btw bedraagt, of het uurtarief op dat bedrag is afgetopt, tenzij de Aanbestedingswet 2012 op de subsidieontvanger van toepassing is.

Artikel B22. Kwalitatieve beoordeling en prioritering

  • 1. De minister beoordeelt de subsidieaanvraag aan de hand van:

    • a. de probleemanalyse met de aanduiding en oorzaak van het probleem (3 punten);

    • b. de doelmatigheid en doeltreffendheid van het projectplan (3 punten);

    • c. de toegevoegde van het project ten opzichte van bestaande activiteiten (3 punten);

    • d. de overweging van de bestaande kennis en interventies (1 punten);

    • e. de wijze waarop de doelgroep wordt betrokken (3 punten);

    • f. de inrichting van een stappenplan (1 punt);

    • g. meetbaarheid van het beoogde resultaat (1 punt);

    • h. de betrokkenheid van een brede groep stakeholders en arbeidsorganisaties (3 punten);

    • i. de inbedding van het product bij betrokken partijen (1 punt);

    • j. het evaluatieplan (3 punten).

  • 2. In geval het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies het subsidieplafond, bedoeld in artikel B14, te boven gaat, hebben in, afwijking van artikel 8, eerste lid, projecten die in hogere mate voldoen aan de criteria, bedoeld in het eerste lid, voorrang op de projecten die in mindere mate aan deze criteria voldoen.

  • 3. Bij gelijke waardering van de criteria, genoemd in het eerste lid, worden de subsidieaanvragen door de minister afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel B23. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie worden de producten, bedoeld in artikel B18, gevoegd, waarbij wordt vermeld:

    • a. het projectnummer en de naam van de subsidieaanvrager en, indien van toepassing, de naam van het samenwerkingsverband;

    • b. de projectnaam;

    • c. de aanleiding voor de projectactiviteit;

    • d. op welk thema het project gericht is geweest;

    • e. welke activiteiten in het kader van het project zijn uitgevoerd en voor welke doelgroepen;

    • f. op welke wijze werkenden en stakeholders betrokken zijn geweest bij het project;

    • g. op welke wijze de activiteit plaats heeft gevonden, dan wel planvorming heeft plaatsgevonden;

    • h. de uitkomsten of opbrengsten van het project op korte en middellange termijn en in hoeverre de beoogde doelstellingen zijn bereikt;

    • i. wat het bereik van het project is geweest;

    • j. op welke manier verankering plaats heeft gevonden;

    • k. met welke partijen is samengewerkt;

    • l. op welke manier de uitkomsten van het project zijn verspreid.

  • 2. Bij een product als bedoeld in artikel B18, eerste lid, onderdeel b, wordt tevens een verslag van de activiteiten ter uitvoering hiervan gevoegd.

  • 3. De financiële administratie bevat een bijlage met een overzicht van de KvK-nummers van alle entiteiten die deelnemen aan het project, onder vermelding van de projectactiviteiten waaraan is deelgenomen.

  • 4. Het maximale subsidiepercentage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt vastgesteld op 0%, indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan 60% van het maximumbedrag van de subsidie, genoemd in de laatst afgegeven beschikking tot subsidieverlening, daadwerkelijk is gerealiseerd.

  • 5. In afwijking van artikel 18, eerste lid, is er geen sprake van deelnemers aan het project als bedoeld in Bijlage I van Verordening 1304/2013.

Artikel B24. Uitzonderingen op algemeen deel

De artikelen 7, eerste lid, en 17, eerste lid, zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

Investeringprioriteiten C. Toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de arbeidsmarkt af staan, mede door middel van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit

Hoofdstuk VI. Geïntegreerde territoriale investeringen

Artikel C1. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Den Haag, Rotterdam of Utrecht.

Artikel C2. Aanvraagtijdvak

  • 1. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 16 november 2015, 09.00 uur, tot en met 12 februari 2016, 17.00 uur.

  • 2. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de Minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 februari 2018, 09.00 uur, tot en met 28 februari 2018, 17.00 uur.

Artikel C3. Subsidieplafond

  • 1. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, eerste lid, voor de gemeente:

    • a. Amsterdam: € 4.307.868,-;

    • b. Den Haag: € 2.476.927,-;

    • c. Rotterdam: € 4.419.455,-;

    • d. Utrecht: € 795.750,-.

  • 2. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, tweede lid, voor de gemeente:

    • a. Amsterdam: € 5.979.414,–;

    • b. Den Haag: € 2.713.491,–;

    • c. Rotterdam: € 6.055.060,–;

    • d. Utrecht: € 1.146.720,–.

Artikel C4. Doel

Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van de toegang tot werkgelegenheid en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit, als onderdeel van een uitvoeringsplan van de subsidieaanvrager.

Artikel C5. De aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, kan een aanvraag betrekking hebben op een project dat niet bestaat uit één of meer subprojecten. In de situatie, bedoeld in de eerste zin, is artikel 12, derde, vijfde en zesde lid, niet van toepassing.

  • 2. In afwijking van artikel 12, vijfde en zesde lid, kan een aanvraag een subproject bevatten met meerdere kostensoorten als bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, onder de voorwaarde dat in dit subproject geen opslag mag worden toegepast als bedoeld in artikel 12, derde lid.

Artikel C6. Specifieke eisen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het in artikel C4 omschreven doel;

    • b. bij de aanvraag een verklaring van de subsidieaanvrager is gevoegd waaruit blijkt dat de aanvraag verenigbaar is met het toepasselijke uitvoeringsplan;

    • c. het project een duur heeft van ten hoogste 24 maanden als het een subsidieaanvraag betreft gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, eerste lid, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening of het project een duur heeft tot en met uiterlijk 31 maart 2021 als het als een subsidieaanvraag betreft gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, tweede lid;

    • d. de aanvraag ingediend in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, tweede lid, bevat een omschrijving van de bijdrage die het project levert aan de geïntegreerde aanpak van de mismatch op de arbeidsmarkt met behulp van financiering uit het ESF en het EFRO.

  • 2. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel C7. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten gericht op het vergroten van de toegang tot werkgelegenheid en de ondersteuning van de arbeidsmobiliteit, voor zover zij het in artikel C4 omschreven doel ondersteunen.

Artikel C8. Voortgangsrapportage

De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de eerste twaalf maanden. De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

Artikel C8a. Tussentijdse declaratie

  • 1. Dit artikel is van toepassing op een subsidieaanvraag gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, tweede lid.

  • 2. De subsidieontvanger dient een tussentijdse declaratie in bij de Minister, met daarbij een verantwoording van de kosten onder gelijktijdige verstrekking van de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project.

  • 3. De tussentijdse declaratie, bedoeld in het tweede lid, heeft betrekking op de periode tussen de startdatum van het project en 31 december 2019 en wordt uiterlijk 31 maart 2020 ingediend.

  • 4. In afwijking van het tweede lid kan de Minister besluiten tot het laten vervallen van de verplichting tot het indienen van de tussentijdse declaratie.

  • 5. Artikel 18, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de tussentijdse declaratie, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. De Minister betaalt binnen negentig dagen nadat een tussentijdse declaratie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.

  • 7. De einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, bevat de som van tussentijdse declaraties en het resterend eindbedrag. De verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers, bedoeld in artikel 18, eerste lid, hebben betrekking op het resterend eindbedrag opgenomen in de einddeclaratie.

  • 8. Indien de Minister toepassing geeft aan het vierde lid dient de subsidieontvanger een voortgangsrapportage in over de eerste twee uitvoeringsjaren van het project binnen vier weken na afloop van die periode.

Artikel C9. Voorschot

  • 1. In afwijking van artikel 14 verleent de minister op verzoek van de subsidieontvanger, na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel C8, eerste lid, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, mits uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.

  • 2. In afwijking van artikel 14 kan de Minister besluiten tot het verstrekken van een voorschot tot maximaal de op basis van de tussentijdse declaratie, bedoeld in artikel C8a, verschuldigde subsidie.

Bijlage 1a. behorende bij artikel 4, eerste lid, onderdeel e

Specifieke bepalingen voor subsidieaanvragen in het kader van investeringsprioriteit D: Bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie

Hoofdstuk I. Centrumgemeenten

Artikel D1. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente.

Artikel D2. Aanvraagtijdvak

  • 1. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel D5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 26 april 2021, 09.00 uur tot en met 25 juni 2021, 17.00 uur.

  • 2. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel D5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van:

    • a. 26 april 2021, 09.00 uur, tot en met 25 juni 2021, 17.00 uur;

    • b. 1 mei 2021, 09.00 uur tot en met 30 juni 2021, 17.00 uur.

Artikel D3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt:

  • a. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, eerste lid, € 183.598.414;

  • b. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, tweede lid, onderdeel a, € 16.500.000;

  • c. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, tweede lid, onderdeel b, € 25.000.000.

Artikel D4. Doel en doelgroepen

Artikel D5. De aanvraag

  • 1. Een centrumgemeente kan een regio-aanvraag gemeenten indienen voor een doelgroep als bedoeld in artikel D4, en een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs voor de doelgroep, bedoeld in artikel D4, eerste lid, onderdeel e.

  • 2. Een aanvraag bevat in ieder geval een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.

  • 3. Voor zover een regio-aanvraag gemeenten betrekking heeft op de doelgroep, bedoeld in artikel D4, eerste lid, onderdeel g, bevat deze in ieder geval een beschrijving van de visie van ten minste een werkgeversorganisatie en een werknemersorganisatie over de aansluiting van de in de aanvraag genoemde activiteiten op de werkzaamheden van de regionale mobiliteitsteams, bedoeld in artikel 6 van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening.

Artikel D6. Subsidietijdvakken

Een project, in het kader van dit hoofdstuk, vindt plaats binnen de volgende subsidietijdvakken:

  • a. van 1 februari 2020 tot en met 30 september 2022 voor de regio-aanvraag gemeenten, bedoeld in artikel D2, eerste lid;

  • b. het schooljaar 2020–2021 voor de regio-aanvraag voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, bedoeld in artikel D2, tweede lid, onderdeel a;

  • c. het schooljaar 2021–2022 voor de regio-aanvraag voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, bedoeld in artikel D2, tweede lid, onderdeel b.

Artikel D7. Specifieke eisen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk:

    • a. past binnen het doel, genoemd in artikel D4, eerste lid;

    • b. sluit, voor zover het betrekking heeft op de doelgroep, bedoeld in artikel D4, eerste lid, onderdeel g, naar het oordeel van de minister goed aan op de werkzaamheden van de regionale mobiliteitsteams, bedoeld in artikel 6 van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening;

    • c. vindt plaats binnen de subsidietijdvakken, bedoeld in artikel D6;

  • 2. Een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel D5, eerste lid, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. deze is ingediend voor de afloop van het project waarvoor de subsidie wordt gevraagd; en

    • b. de in de subsidieaanvraag vermelde startdatum van het project ten minste één dag ligt na de einddatum, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, van een eerder project regio-aanvraag gemeenten, waarvoor subsidie op grond van deze regeling is verleend.

  • 3. Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieaanvrager kan de minister besluiten om, in plaats van de einddatum, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, de einddatum, genoemd in het verzoek tot vaststelling van de subsidie van een eerder project regio-aanvraag gemeenten, als uitgangpunt te nemen voor de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

  • 4. Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger kan de minister besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum.

Artikel D8. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen enkel de volgende activiteiten in aanmerking, voor zover zij de doelstelling, genoemd in artikel D4, eerste lid, ondersteunen:

    • a. activiteiten direct gericht op de bestrijding van jeugdwerkloosheid;

    • b. activiteiten direct gericht op de bevordering van de aansluiting praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs op de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs;

    • c. activiteiten gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing.

  • 2. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn de kosten van extern ingekochte trajecten uitsluitend subsidiabel voor zover de relatie met de activiteiten, genoemd in het eerste lid, voldoende aannemelijk is.

  • 3. In afwijking van artikel 12, tweede lid, komen de kosten voor het beheer van het project niet voor subsidiëring in aanmerking.

  • 4. In het kader van de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, bedoeld in artikel D5, eerste lid, komen voor subsidiëring uitsluitend in aanmerking de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage IX van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 van de Commissie van 9 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2015, L 313). De minister specificeert de voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoorten in de beschikking tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 9.

Artikel D9. Voortgangsrapportage en bevoorschotting

  • 1. De minister kan de subsidieontvanger verzoeken een voortgangsrapportage in te dienen over de maanden voorafgaand aan dat verzoek.

  • 2. De voortgangsrapportage wordt uiterlijk drie maanden na het verzoek van de minister ingediend.

  • 3. De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 4. In afwijking van artikel 14 kan de minister, op verzoek van de subsidieontvanger, besluiten om een voorschot te verlenen tot een maximum van 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximale subsidiebedrag, indien de in de voortgangsrapportage opgevoerde kosten voldoende zijn gespecificeerd en onderbouwd.

Artikel D10. Maximale subsidiebedrag per subsidieaanvrager

  • 1. Het maximaal beschikbare subsidiebedrag is per centrumgemeente vastgelegd en uitgesplitst over de aanvraagtijdvakken, bedoeld in artikel D2 van bijlage 3d.

  • 2. De Minister kan een eventueel onbenut deel van het bedrag, dat als subsidieplafond voor een centrumgemeente is opgenomen in bijlage 3d, voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D3, onderdeel b, na controle van de einddeclaratie als bedoeld in artikel 18, toevoegen aan het bedrag, dat als subsidieplafond voor de betreffende centrumgemeente is opgenomen in bijlage 3d, voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D3, onderdeel c.

Artikel D11. Onderwijsnummer

In afwijking van de artikelen 17, eerste lid, en 18, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger voor een persoon die behoort tot de doelgroep, genoemd in artikel D4, eerste lid, onderdeel e, in plaats van een burgerservicenummer een onderwijsnummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Les- en cursusgeldwet, indien deze persoon niet beschikt over een burgerservicenummer.

Artikel D12. Publiciteit

Onverminderd artikel 19 informeert de subsidieontvanger de door hem ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project in het kader van de respons van de Unie op de COVID-19-pandemie (REACT-EU).

Hoofdstuk II. Minister van Justitie en Veiligheid

Artikel D13. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door de Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel D14. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 11 oktober 2021, 9.00 uur, tot en met 12 november 2021, 17.00 uur.

Artikel D15. Subsidieplafond

Voor subsidies op grond van dit hoofdstuk is € 13 miljoen beschikbaar.

Artikel D16. Doel en doelgroep

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel, in de context van de vertragingen die zijn ontstaan door de covid-19 pandemie bij de voorbereiding en begeleiding van personen bij de terugkeer in de maatschappij, de arbeidsmarktpositie van personen die op het moment van deelname aan een project verblijven in een gevangenis, een forensisch psychiatrische kliniek of een justitiële jeugdinrichting, zodanig te verbeteren, dat zij naar werk bemiddelbaar zijn of na dat verblijf inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt gerelateerd programma of een regulier opleidingstraject.

  • 2. Indien een persoon bij zijn eerste project tot de doelgroep, bedoeld in het eerste lid, behoort en deelneemt aan opvolgende projecten, dan behoort deze persoon ook in de opvolgende projecten tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt, tenzij deze persoon in een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verblijft.

Artikel D17. Specifieke eisen

  • 1. Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien het project:

    • a. past binnen het doel, genoemd in artikel D16, eerste lid; en

    • b. een einddatum heeft die niet later ligt dan 31 december 2022.

  • 2. Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger kan de minister besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum.

Artikel D18. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen alleen activiteiten in aanmerking die de doelstelling, genoemd in artikel D16, eerste lid, ondersteunen en gericht zijn op of bestaan uit het volgen van scholing of een opleiding, dan wel anderszins gericht zijn op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing.

  • 2. Voor subsidiëring komen uitsluitend in aanmerking de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage VI bij de gedelegeerde verordening (EU) 2019/2170 van de Commissie van 27 september 2019 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2019, L 329). De minister specificeert de voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoorten in de beschikking tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 9.

Artikel D19. Publiciteit

Onverminderd artikel 19 informeert de subsidieontvanger de door hem ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project in het kader van de respons van de Europese Unie op de COVID-19-pandemie (REACT-EU).

Hoofdstuk III. Ondersteuning kwetsbare werkenden

Artikel D20. Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • basisvaardigheden: vaardigheden die de noodzakelijke basis vormen voor het verdere leerproces van de deelnemer als bedoeld in de ‘Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018, inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren’ (2018/C 189/01) en waaronder in elk geval taalvaardigheden, rekenvaardigheden, digitale vaardigheden en financiële vaardigheden vallen;

  • begeleider: natuurlijk persoon, niet zijnde een persoon die in dienst is van de werkgever van de deelnemer, die met de deelnemer in een intakegesprek bespreekt wat nodig is om de arbeidsmarktpositie van de deelnemer te versterken of die als begeleider fungeert gedurende het doorlopen van een EVC-procedure of scholing;

  • beroepsvaardigheden: vaardigheden noodzakelijk voor het uitvoeren van taken die behoren bij een beroep;

  • brancheorganisatie: organisatie opgericht voor 1 januari 2020, die belangen behartigt van leden die tot eenzelfde bedrijfstak behoren;

  • deelnemer: kwetsbare werkende die een activiteit volgt;

  • EVC-aanbieder: aanbieder die volgens de principes en uitgangspunten van de Kwaliteitscode EVC een EVC-procedure uitvoert aan de hand van een voor EVC erkende onderwijs-, beroeps- of branchestandaard, en die voor de desbetreffende standaard is opgenomen in het register erkende EVC-aanbieders van het Nationaal Kenniscentrum EVC;

  • EVC-procedure: geheel van processtappen en instrumenten waarmee een EVC-aanbieder eerder of elders verworven competenties van een kandidaat beoordeelt ten opzichte van een voor EVC erkende onderwijs-, beroeps- of branchestandaard, en waarbij de uitkomsten worden vastgelegd in een ervaringscertificaat;

  • indirecte kosten: kosten voor projectcoördinatie, projectadministratie en projectcommunicatie;

  • intakegesprek: vastgelegd gesprek bij de start van de deelname van een persoon aan een project tussen de begeleider en die persoon, welk gesprek onder andere betrekking heeft op de door de persoon ervaren situatie waarin hij zich binnen de arbeidsmarkt bevindt en in welke mate zijn arbeidsmarktpositie kan worden verbeterd door deelname aan scholing of een EVC-procedure;

  • KvK-nummer: uniek nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007;

  • minimumloon per uur: bedrag dat op grond van artikel 8, eerste en derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor de werknemer als minimumloon geldt, verminderd tot een bedrag per uur. Bij de vermindering wordt bij de berekening uitgegaan van een normale arbeidsduur;

  • normale arbeidsduur: arbeidsduur die in de regel, dan wel bij voor de sector waarin de deelnemer werkzaam is geldende CAO, wordt geacht een volledige dienstbetrekking te vormen;

  • opleider: natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde een persoon die in dienst is van de werkgever van een deelnemer, die zich beroepshalve bezig houdt met het geven van scholing;

  • samenwerkingsverband: overeengekomen samenwerking binnen een of meer sectoren waarin in elk geval een of meer werkgevers- en werknemersorganisaties of O&O fondsen deelnemen;

  • SBI-code: code in de Standaard Bedrijfsindeling zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek waarmee de economische hoofd- of nevenactiviteit van een bedrijf wordt weergegeven in het handelsregister;

  • sector: arbeidsorganisaties die actief zijn in een overeenkomstige categorie producten, werkzaamheden of diensten die past binnen een of meer hoofdcategorieën van de sectorindeling, opgenomen in bijlage 3e bij deze regeling;

  • werkende: natuurlijke persoon die werkzaam is en een band heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt.

Artikel D21. Subsidieaanvrager

De subsidie voor een project in het kader van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door:

  • a. een hoofdaanvrager als bedoeld in artikel D22; of

  • b. een O&O fonds.

Artikel D22. Hoofdaanvrager

  • 1. De hoofdaanvrager is een werknemers- of werkgeversorganisatie, een O&O-fonds of een brancheorganisatie die partij is in een samenwerkingsverband, die namens de andere partijen in het samenwerkingsverband de subsidieaanvraag indient en die gemachtigd is om die andere partijen gedurende het subsidieproces in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

  • 2. De hoofdaanvrager bestaat ten tijde van de indiening van de subsidieaanvraag ten minste twee jaar.

Artikel D23. Eisen subsidieaanvrager

  • 1. De subsidieaanvrager spant zich in om binnen de betrokken sectoren bekendheid te geven aan de mogelijkheid tot aansluiting bij het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Samenwerking in een samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een door de partijen in het samenwerkingsverband ondertekende samenwerkingsovereenkomst, waarin een hoofdaanvrager wordt aangewezen en waarbij gebruik wordt gemaakt van het door de minister elektronisch beschikbaar gestelde model voor een vast te leggen samenwerkingsovereenkomst.

Artikel D24. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 11 oktober 2021, 9.00 uur, tot en met 12 november 2021, 17.00 uur of in het aanvraagtijdvak van 3 februari 2022, 9.00 uur, tot en met 18 maart 2022, 17:00 uur.

Artikel D25. Subsidieplafond

Voor subsidies op grond van dit hoofdstuk is € 28 miljoen beschikbaar.

Artikel D26

[Red: Vervallen.]

Artikel D27. Doel en doelgroep

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel, in de context van de COVID-19-pandemie, kwetsbare werkenden te begeleiden bij het verwerven of versterken van de nodige basis- en beroepsvaardigheden en hun hiertoe scholing of een EVC-procedure aan te bieden om hun arbeidsmarktpositie te versterken.

  • 2. Kwetsbare werkenden zijn personen die behoren tot een van de volgende groepen:

    • a. werkenden die in een periode van drie jaar voorafgaand aan de start van hun traject een bijstandsuitkering, een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, dan wel een uitkering op grond van een sociale zekerheidswet ten laste van het UWV hebben ontvangen;

    • b. werkenden die aan de start van hun traject minder dan 130% van het minimumloon per uur verdienen;

    • c. werkenden op wie de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is, die gemiddeld een bedrag van € 35,– exclusief BTW per gewerkt uur verdienen over een periode van zes maanden voorafgaand aan de start van hun traject en die een traject volgen dat door hun opdrachtgever wordt aangeboden;

    • d. werkenden met een opleidingsniveau dat niet hoger is dan MBO-2 of een diploma in het voortgezet onderwijs, als bedoeld in artikel 2 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • e. werkenden die zijn geregistreerd in het doelgroepenregister in het kader van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten;

    • f. werkende hier te lande woonachtige vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijf houden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;

    • g. werkende personen op wie het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 van de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 van toepassing is, ingevolge artikel 2 van dat besluit.

Artikel D28. Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvrager dient een subsidieaanvraag in door middel van een door de minister beschikbaar gesteld elektronisch formulier.

  • 2. Onverminderd de artikelen 6 en 7, bevat de subsidieaanvraag de volgende gegevens:

    • a. het KvK-nummer van alle organisaties die deelnemen aan het samenwerkingsverband;

    • b. een afschrift van de notariële akte van oprichting, bedoeld in artikel 286, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en, indien na de datum van de akte van oprichting de statuten zijn gewijzigd, een afschrift van de gewijzigde statuten, neergelegd ten kantore van het in artikel 293 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register;

    • c. de sectorbenaming zoals opgenomen in bijlage 3e bij deze regeling en de SBI-codes van de sector of sectoren, waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

    • d. het aantal deelnemers en, verdeeld naar sectoren, het totaalbedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • e. een bewijsstuk dat aantoont dat de subsidieaanvrager de houder is van het bankrekeningnummer, vermeld in de subsidieaanvraag;

    • f. indien hierom wordt verzocht, de meest recente jaarrekening, met dien verstande dat deze niet ouder is dan de jaarrekening die betrekking heeft op het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt gedaan, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, of een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken, afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Onverminderd artikel 7 wordt in het geval van een aanvraag door een hoofdaanvrager, bij de subsidieaanvraag een door alle partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband ondertekende samenwerkingsovereenkomst gevoegd, inclusief een schriftelijke machtiging, ingevuld op het daartoe bestemde elektronisch formulier, waaruit blijkt dat de hoofdaanvrager gemachtigd is de andere partijen in het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen en waarbij de samenwerkingsovereenkomst het KvK-nummer en de contactgegevens van alle partijen binnen het samenwerkingsverband bevat.

Artikel D29. Specifieke eisen aan de subsidieaanvraag

  • 1. Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het past binnen het doel, genoemd in artikel D27; en

    • b. het een startdatum heeft die niet eerder ligt dan de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag en een einddatum heeft die niet later ligt dan 31 maart 2023.

  • 2. Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger kan de minister besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum.

  • 3. Het subsidiebedrag bedraagt per aanvraag ten minste € 250.000 of, als dat lager is, het bedrag dat voor de desbetreffende sector in bijlage 3e bij deze regeling is opgenomen.

  • 4. Deelname aan het project staat open voor alle bedrijven en kwetsbare werkenden in de in de subsidieaanvraag gespecificeerde sectoren.

  • 5. Niet subsidiabel is een subsidieaanvraag van:

    • a. een hoofdaanvrager als bedoeld in artikel D21, onderdeel a, of een O&O fonds als bedoeld in artikel D21, onderdeel b, dat al een subsidieaanvraag heeft ingediend;

    • b. een andere hoofdaanvrager, maar namens een samenwerkingsverband dat hetzelfde of grotendeels hetzelfde is als een samenwerkingsverband namens wie al een subsidieaanvraag is ingediend.

Artikel D30. Subsidiabele activiteiten:

Voor subsidie komen de volgende activiteiten en posten in aanmerking:

  • a. intakegesprek;

  • b. begeleiding;

  • c. scholing basisvaardigheden;

  • d. scholing beroepsvaardigheden;

  • e. EVC-procedure;

  • f. loonverletkosten;

  • g. indirecte kosten.

Artikel D31. Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 12 komen voor subsidiëring van de activiteiten en posten, genoemd in artikel D30, uitsluitend in aanmerking:

    • a. met betrekking tot intakegesprek en begeleiding, de externe kosten van de door de begeleider werkelijk gerealiseerde uren, aantoonbaar besteed aan het intakegesprek en de begeleiding van de kwetsbare werkende gedurende het traject. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van deze begeleider bepaald op maximaal € 92,39, tenzij de subsidieaanvrager een hoger uurtarief hanteert en de marktconformiteit van het door hem gehanteerde uurtarief aantoont op de wijze als omschreven in het tweede lid;

    • b. met betrekking tot scholing basisvaardigheden en scholing beroepsvaardigheden, de externe kosten voor de opleiding van kwetsbare werkenden. Voor de berekening van de subsidie worden de kosten voor de opleiding bepaald op maximaal € 32,01 per deelnemer per gegeven lesuur, tenzij de subsidieaanvrager een hoger tarief hanteert en de marktconformiteit van het door hem gehanteerde hogere tarief aantoont op de wijze als omschreven het tweede lid;

    • c. met betrekking tot een EVC-procedure, de externe kosten van de door een EVC-aanbieder gegeven EVC-procedure. Voor de berekening van de subsidie wordt het tarief van de EVC-aanbieder bepaald op maximaal € 1.250,– per EVC-procedure, tenzij de subsidieaanvrager een hoger tarief hanteert en de marktconformiteit van het door hem gehanteerde hogere tarief aantoont op de wijze als omschreven in het tweede lid;

    • d. mede in afwijking van artikel 13, aanhef en onderdeel d, met betrekking tot loonverletkosten, het aantal door de werkgever betaalde uren dat een kwetsbare werkende deelneemt aan gegeven scholing basisvaardigheden, scholing beroepsvaardigheden, exclusief uren van voorbereiding, reizen en zelfstudie, en niet productief kan zijn in zijn reguliere werkzaamheden, tegen een vast bedrag per uur van € 12,95;

    • e. met betrekking tot indirecte kosten, een toeslag van maximaal 7% op de subsidiabele kosten van de activiteiten, genoemd in artikel D30, onderdelen a tot en met f.

  • 2. De marktconformiteit van tarieven is aangetoond wanneer:

    • a. een offerteprocedure is uitgevoerd waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld; of

    • b. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid zijn slechts subsidiabel de directe loonkosten van werkelijk gerealiseerde uren tegen een uurtarief dat is berekend op basis van het individuele brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon, van een persoon bij wie het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 op basis van een normale arbeidsduur, en die activiteiten verricht, genoemd in artikel D30, onderdelen a tot en met e, vanuit een dienstbetrekking bij een van de volgende organisaties:

    • a. de subsidieaanvrager;

    • b. een partij uit het samenwerkingsverband;

    • c. een organisatie die is vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieaanvrager of in het bestuur van een partij uit het samenwerkingsverband;

    • d. een aan één van de organisaties als bedoeld in de onderdelen a tot en met c, of aan de werkgever van een deelnemer, verbonden organisatie; of

    • e. een organisatie waarin dezelfde persoon een aanmerkelijk financieel belang heeft of in het bestuur zit van die organisatie, die ook werkzaam is voor de subsidieaanvrager of een partij uit het samenwerkingsverband.

  • 4. Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het derde lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:

    • a. waarop de subsidieaanvrager, dan wel een bij het project betrokken partij, direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;

    • b. die direct of indirect een overheersende invloed op de subsidieaanvrager, dan wel op een bij het project betrokken partij, kan uitoefenen; of

    • c. die, tezamen met de subsidieaanvrager, dan wel met een bij het project betrokken partij, direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

  • 5. Overheersende invloed als bedoeld in het vierde lid wordt aangenomen, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:

    • a. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;

    • b. over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of

    • c. meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.

  • 6. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en derde lid, zijn subsidiabel voor zover zij daadwerkelijk gemaakt en betaald zijn, ten laste van de begunstigde zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen.

Artikel D32. Activiteiten intakegesprek en begeleiding

  • 1. Een activiteit als bedoeld in artikel D30, eerste lid, onderdelen a en b, wordt uitgevoerd door een begeleider, die is geregistreerd bij beroepsvereniging van loopbaanprofessionals en jobcoaches Noloc als loopbaanprofessional of jobcoach of die op een andere manier kan aantonen dat hij werkervaring heeft met het geven van begeleiding.

  • 2. De begeleider voert met de deelnemer een intakegesprek over de stappen die moeten worden gezet om de kansen van de deelnemer op het behoud van werk of het vinden van ander werk te vergroten. Gedurende het traject kan de begeleider de nodige ondersteuning bieden aan de deelnemer bij het volgen van scholing of een EVC-procedure.

Artikel D33. Activiteiten scholing

  • 1. Een activiteit als bedoeld in artikel D30, eerste lid, onderdelen c en d, wordt uitgevoerd door een opleider.

  • 2. Het scholingsaanbod voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de scholing:

      • 1°. wordt aangeboden door een opleidingsinstituut dat door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkend onderwijs verzorgt en leidt tot een diploma of certificaat, dan wel houdt verband met onderdelen van een door deze minister vastgesteld kwalificatiedossier, vastgestelde kwalificatie of een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie geaccrediteerde opleiding; of

      • 2°. leidt tot een door het Nationaal Coördinatiepunt NQLF ingeschaalde kwalificatie, die is opgenomen in het NCP-register; of

      • 3°. wordt gegeven door een opleider die in het bezit is van het keurmerk van de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding; of

      • 4°. leidt tot verstrekking van een overheids-, branche- of sector-erkend certificaat; en

    • b. de scholing richt zich op het verwerven of versterken van de nodige basis- of beroepsvaardigheden.

  • 3. Scholing beroepsvaardigheden komt alleen voor subsidiëring op grond van deze regeling in aanmerking, indien uit een voorafgaand, tussen een begeleider en de deelnemer gehouden intakegesprek of een door de deelnemer gevolgde EVC-procedure, blijkt dat de betreffende scholing als nodig is beoordeeld ter versterking van zijn arbeidsmarktpositie.

Artikel D34. Activiteiten EVC-procedure

  • 1. Een activiteit als bedoeld in artikel D30, eerste lid, onderdeel e, wordt uitgevoerd door een erkende EVC-aanbieder.

  • 2. Een EVC-procedure omvat in elk geval een of meer van de volgende activiteiten:

  • a. een intake;

  • b. het opbouwen van een portfolio; en

  • c. een persoonlijk assessment.

Artikel D35. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 13 komt niet voor subsidiëring in aanmerking:

  • a. kosten van een intakegesprek en begeleiding die worden gemaakt door een persoon in dienst van de werkgever van de kwetsbare werknemer, bedoeld in artikel D27, tweede lid;

  • b. loonverletkosten die niet zijn toe te rekenen aan scholingsactiviteiten in het project, bedoeld in artikel D30, onderdelen c en d;

  • c. in rekening gebrachte BTW over gemaakte kosten van activiteiten binnen het project;

  • d. in afwijking van de artikelen 10, onderdeel i, en 13, onderdeel g, de kosten van een project die op grond van deze regeling subsidiabel zijn, indien voor dezelfde kosten subsidie wordt aangevraagd of subsidie is verleend.

Artikel D36. Publiciteit

Onverminderd artikel 19 informeert de subsidieontvanger de door hem ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project in het kader van de respons van de Europese Unie op de COVID-19-pandemie (REACT-EU).

Artikel D37. Bevoorschotting

  • 1. De subsidieaanvrager kan bij de aanvraag om subsidie op het door de minister beschikbaar gestelde elektronisch formulier aangeven een voorschot als bedoeld in het tweede lid te willen ontvangen.

  • 2. In afwijking van artikel 14 kan de minister na verlening van de subsidie, indien de subsidieontvanger dit in zijn subsidieaanvraag heeft aangegeven, een voorschot van 20% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag worden verstrekt.

  • 3. In afwijking van artikel 14 kan de minister gedurende de looptijd van het project, op verzoek van de subsidieontvanger, besluiten om een voorschot te verlenen van maximaal 40% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximale subsidiebedrag, indien de subsidieontvanger aan de hand van een financiële rapportage in de vorm van een door de minister beschikbaar gesteld formulier de kosten waarop het voorschot betrekking heeft, voldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd.

  • 4. Bij een verzoek tot voorschotverlening van een bedrag boven € 500.000, overlegt de subsidieaanvrager een bankgarantie.

Artikel D38. Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan de minister zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel D39. Rapportage bij einddeclaratie

In afwijking van artikel 17, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project slechts bij de einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, eerste lid.

Hoofdstuk IV. UWV en jobcoaching

Artikel D40. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het UWV.

Artikel D41. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de Minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 december 2022, 09.00 uur, tot en met 30 december 2022, 17.00 uur.

Artikel D42. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt € 30 miljoen.

Artikel D43. Doel en doelgroepen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van actieve inclusie, gericht op het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project een UWV-uitkering ontvangen dan wel recht hebben op arbeidsondersteuning in het kader van de WIA, WAO, ZW en Wajong.

  • 2. Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.

Artikel D44. Specifieke eisen

  • 1. Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien het project een duur heeft van 1 februari 2020 tot en met uiterlijk 1 april 2023.

  • 2. Door de Minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel D45. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing, voor zover zij de doelstelling uit artikel D43 ondersteunen.

  • 2. Voor de activiteit jobcoaching kunnen uitsluitend de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage IX van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 van de Commissie van 9 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2015, L 313) voor subsidiëring in aanmerking komen. De Minister specificeert nadere voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoorten in de in artikel 9 bedoelde beschikking tot subsidieverlening.

Bijlage 2. Procedure betreffende gebruik geconverteerde documenten of gegevensdragers en digitale bewijsstukken

In het kader van de verantwoording op de einddeclaratie onderbouwt de subsidieontvanger de kosten met originele bewijsstukken. De Verordening maakt het mogelijk kopieën of volledig digitale documenten te accepteren als bewijsstuk. Hiertoe moet door de lidstaat een procedure voor de vaststelling van de authenticiteit worden opgesteld. In deze bijlage worden de door Nederland vastgestelde procedures weergegeven.

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

Hieronder staan de procedures om deze stukken te kunnen gebruiken als geaccepteerde bewijsstukken in het kader van de ESF-administratie.

Procedure voor het gebruik van de documenten, genoemd in de onderdelen a, b en c

De hierboven genoemde bewijsstukken a, b en c zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • Alle gegevens worden overgezet;

  • Alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • Er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • De geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • Er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • De subsidieaanvrager borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de ESF-verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

De subsidieaanvrager verklaart door middel van het aanvraag-, tussendeclaratie- en einddeclaratieformulier dat de geconverteerde documenten of de nieuwe gegevensdragers die onderdeel zijn van de ESF-administratie, voldoen aan de vereisten uit artikel 16 van de ESF subsidieregeling 2014–2020 en daarmee aan deze bijlage.

Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in elektronische versie bestaan (onderdeel d)

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • a. De functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • b. De tijdigheid binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • c. Vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieaanvrager om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieaanvrager via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

De in deze bijlage omschreven procedures gelden voor alle bewijsstukken die getoond moeten worden in het kader van de ESF-verantwoording. Artikel 16 is onverminderd van toepassing.

Bijlage 3. Subsidieplafonds centrumgemeenten

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond 2014–2016

Groningen

Groningen

€ 7.335.000

Leeuwarden

Friesland

€ 4.982.500

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 2.281.000

Emmen

Drenthe

€ 2.063.000

Zwolle

IJsselvechtstreek

€ 2.031.500

Almere

Flevoland

€ 2.906.500

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 1.448.000

Haarlem

Zuid-Kennemerland

€ 1.880.500

Enschede

Twente

€ 4.309.500

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 13.666.000

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 2.746.500

Hilversum

Gooi- en Vechtstreek

€ 969.000

Leiden

Holland Rijnland

€ 1.696.500

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 3.601.000

Amersfoort

Amersfoort

€ 1.176.500

Ede

Food Valley

€ 1.105.000

Doetinchem

Achterhoek

€ 1.007.000

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 1.713.500

Gouda

Midden-Holland

€ 792.000

Den Haag

Haaglanden

€ 8.956.000

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 3.081.500

Rotterdam

Rijnmond

€ 17.226.000

Tiel

Rivierenland

€ 716.500

Gorinchem

Gorinchem

€ 406.500

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 2.569.500

Dordrecht

Drechtsteden

€ 1.821.000

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 2.077.500

Breda

West-Brabant

€ 3.007.000

Goes

Zeeland

€ 1.871.000

Tilburg

Midden-Brabant

€ 2.570.000

Venlo

Noord-Limburg

€ 1.293.000

Helmond

Helmond-De Peel

€ 1.262.000

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 2.534.500

Roermond

Midden-Limburg

€ 1.160.000

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 5.737.000

Totaal

 

€ 113.999.500

Bijlage 3a. Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van regio-aanvragen gemeenten

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond

Groningen

Groningen

€ 7.747.000

Leeuwarden

Friesland

€ 5.444.800

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 2.496.200

Emmen

Drenthe

€ 2.284.100

Zwolle

Regio Zwolle

€ 2.110.000

Almere

Flevoland

€ 2.816.000

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 1.508.500

Haarlem

Zuid-Kennemerland

€ 1.851.600

Enschede

Twente

€ 4.698.600

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 13.354.400

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 2.916.400

Hilversum

Gooi- en Vechtstreek

€ 889.000

Leiden

Holland Rijnland

€ 1.670.800

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 3.579.400

Amersfoort

Amersfoort

€ 1.042.100

Ede

Food Valley

€ 1.247.600

Doetinchem

Achterhoek

€ 1.111.500

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 1.603.200

Gouda

Midden-Holland

€ 684.600

Den Haag

Haaglanden

€ 8.961.500

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 3.257.800

Rotterdam

Rijnmond

€ 16.826.600

Tiel

Rivierenland

€ 784.800

Gorinchem

Gorinchem

€ 374.700

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 2.732.800

Dordrecht

Drechtsteden

€ 1.786.100

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 2.335.800

Breda

West-Brabant

€ 3.171.400

Goes

Zeeland

€ 1.878.100

Tilburg

Midden-Brabant

€ 2.623.600

Venlo

Noord-Limburg

€ 1.383.200

Helmond

Helmond-De Peel

€ 1.271.700

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 2.462.100

Roermond

Midden-Limburg

€ 1.175.600

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 5.918.300

Totaal

 

€ 115.999.900

Bijlage 3b. Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van regio-aanvragen leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond

Groningen

Groningen

€ 1.669.600

Leeuwarden

Friesland

€ 1.173.400

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 538.000

Emmen

Drenthe

€ 492.300

Zwolle

Regio Zwolle

€ 454.800

Almere

Flevoland

€ 606.900

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 325.100

Haarlem

Zuid-Kennemerland

€ 399.100

Enschede

Twente

€ 1.012.600

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 2.878.100

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 628.500

Hilversum

Gooi- en Vechtstreek

€ 191.600

Leiden

Holland Rijnland

€ 360.100

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 771.400

Amersfoort

Amersfoort

€ 224.600

Ede

Food Valley

€ 268.900

Doetinchem

Achterhoek

€ 239.600

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 345.500

Gouda

Midden-Holland

€ 147.500

Den Haag

Haaglanden

€ 1.931.400

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 702.100

Rotterdam

Rijnmond

€ 3.626.400

Tiel

Rivierenland

€ 169.100

Gorinchem

Gorinchem

€ 80.700

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 589.000

Dordrecht

Drechtsteden

€ 384.900

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 503.400

Breda

West-Brabant

€ 683.500

Goes

Zeeland

€ 404.800

Tilburg

Midden-Brabant

€ 565.400

Venlo

Noord-Limburg

€ 298.100

Helmond

Helmond-De Peel

€ 274.100

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 530.600

Roermond

Midden-Limburg

€ 253.400

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 1.275.500

Totaal

 

€ 25.000.000

Bijlage 3c. Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van regio-aanvragen leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond

Groningen

Groningen

€ 581.500

Leeuwarden

Friesland

€ 445.100

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 185.700

Emmen

Drenthe

€ 159.600

Zwolle

Regio Zwolle

€ 156.300

Almere

Flevoland

€ 195.800

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 121.100

Haarlem

Zuid-Kennemerland

€ 129.100

Enschede

Twente

€ 357.100

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 908.500

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 221.600

Hilversum

Gooi- en Vechtstreek

€ 64.700

Leiden

Holland Rijnland

€ 117.600

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 270.100

Amersfoort

Amersfoort

€ 73.700

Ede

Food Valley

€ 87.700

Doetinchem

Achterhoek

€ 76.800

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 113.000

Gouda

Midden-Holland

€ 49.200

Den Haag

Haaglanden

€ 722.400

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 264.400

Rotterdam

Rijnmond

€ 1.225.600

Tiel

Rivierenland

€ 52.300

Gorinchem

Gorinchem

€ 32.000

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 214.100

Dordrecht

Drechtsteden

€ 139.200

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 146.200

Breda

West-Brabant

€ 234.400

Goes

Zeeland

€ 136.400

Tilburg

Midden-Brabant

€ 186.800

Venlo

Noord-Limburg

€ 104.100

Helmond

Helmond-De Peel

€ 79.800

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 167.800

Roermond

Midden-Limburg

€ 79.500

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 400.800

Totaal

 

€ 8.500.000

Bijlage 3d. behorend bij bijlage 1a, artikel D10

Tabel I: Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van gemeentelijke projecten in de periode 1 februari 2020 tot en met 30 september 2022

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

2021 subsidieplafonds AMR-projecten in het kader van investeringsprioriteit D

2022 aanvullend subsidiebedrag AMR-projecten in het kader van investeringsprioriteit D

Totaal subsidieplafonds AMR-projecten in het kader van investeringsprioriteit D

Groningen

Groningen

€ 9.021.900

€ 3.376.500

€ 12.398.400

Leeuwarden

Friesland

€ 6.326.500

€ 2.367.700

€ 8.694.200

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 3.404.800

€ 1.274.300

€ 4.679.100

Emmen

Drenthe

€ 2.582.400

€ 966.500

€ 3.548.900

Zwolle

IJsselvechtstreekh

€ 2.821.500

€ 1.055.900

€ 3.877.400

Almere

Flevoland

€ 2.801.800

€ 1.048.600

€ 3.850.400

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 1.944.100

€ 727.600

€ 2.671.700

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

€ 2.267.800

€ 848.800

€ 3.116.600

Enschede

Twente

€ 5.446.400

€ 2.038.400

€ 7.484.800

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 13.833.100

€ 5.177.100

€ 19.010.200

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 3.935.100

€ 1.472.700

€ 5.407.800

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

€ 1.080.700

€ 404.500

€ 1.485.200

Leiden

Holland-Rijnland

€ 2.197.800

€ 822.600

€ 3.020.400

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 4.385.100

€ 1.641.100

€ 6.026.200

Amersfoort

Amersfoort

€ 1.305.500

€ 488.600

€ 1.794.100

Ede

Food Valley

€ 1.463.100

€ 547.600

€ 2.010.700

Doetinchem

Achterhoek

€ 1.371.700

€ 513.400

€ 1.885.100

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 1.821.400

€ 681.700

€ 2.503.100

Gouda

Midden-Holland

€ 914.300

€ 342.200

€ 1.256.500

Den Haag

Haaglanden

€ 10.227.800

€ 3.827.800

€ 14.055.600

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 4.380.700

€ 1.639.500

€ 6.020.200

Rotterdam

Rijnmond

€ 17.014.800

€ 6.367.900

€ 23.382.700

Tiel

Rivierenland

€ 888.800

€ 332.600

€ 1.221.400

Gorinchem

Gorinchem

€ 647.800

€ 242.400

€ 890.200

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 3.392.700

€ 1.269.700

€ 4.662.400

Dordrecht

Drechtsteden

€ 2.265.800

€ 848.000

€ 3.113.800

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 3.217.700

€ 1.204.300

€ 4.422.000

Breda

West-Brabant

€ 4.033.900

€ 1.509.700

€ 5.543.600

Goes

Zeeland

€ 2.209.200

€ 826.800

€ 3.036.000

Tilburg

Midden-Brabant

€ 2.970.200

€ 1.111.600

€ 4.081.800

Venlo

Noord-Limburg

€ 1.650.600

€ 617.700

€ 2.268.300

Helmond

Helmond-De Peel

€ 1.474.500

€ 551.900

€ 2.026.400

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 2.808.700

€ 1.051.200

€ 3.859.900

Roermond

Midden-Limburg

€ 1.358.200

€ 508.300

€ 1.866.500

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 6.132.100

€ 2.295.000

€ 8.427.100

Totaal

 

€ 133.598.414

€ 50.000.000

€ 183.598.414

Tabel II: Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van regio-aanvragen leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs in de periode schooljaar 2020–2021

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond 2020

Groningen

Groningen

€ 1.114.200

Leeuwarden

Friesland

€ 781.300

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 420.500

Emmen

Drenthe

€ 318.900

Zwolle

IJsselvechtstreek

€ 348.500

Almere

Flevoland

€ 346.000

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 240.100

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

€ 280.100

Enschede

Twente

€ 672.700

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 1.708.400

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 486.000

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

€ 133.500

Leiden

Holland-Rijnland

€ 271.400

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 541.600

Amersfoort

Amersfoort

€ 161.200

Ede

Food Valley

€ 180.700

Doetinchem

Achterhoek

€ 169.400

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 225.000

Gouda

Midden-Holland

€ 112.900

Den Haag

Haaglanden

€ 1.263.200

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 541.000

Rotterdam

Rijnmond

€ 2.101.400

Tiel

Rivierenland

€ 109.800

Gorinchem

Gorinchem

€ 80.000

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 419.000

Dordrecht

Drechtsteden

€ 279.800

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 397.400

Breda

West-Brabant

€ 498.200

Goes

Zeeland

€ 272.800

Tilburg

Midden-Brabant

€ 366.800

Venlo

Noord-Limburg

€ 203.900

Helmond

Helmond-De Peel

€ 182.100

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 346.900

Roermond

Midden-Limburg

€ 167.700

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 757.300

Totaal

 

€ 16.500.000

Tabel III: Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van regio-aanvragen leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs in de periode schooljaar 2021–2022

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond 2021

Groningen

Groningen

€ 1.688.200

Leeuwarden

Friesland

€ 1.183.900

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 637.100

Emmen

Drenthe

€ 483.200

Zwolle

IJsselvechtstreek

€ 528.000

Almere

Flevoland

€ 524.300

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 363.800

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

€ 424.400

Enschede

Twente

€ 1.019.200

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 2.588.600

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 736.400

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

€ 202.200

Leiden

Holland-Rijnland

€ 411.300

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 820.600

Amersfoort

Amersfoort

€ 244.300

Ede

Food Valley

€ 273.800

Doetinchem

Achterhoek

€ 256.700

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 340.800

Gouda

Midden-Holland

€ 171.100

Den Haag

Haaglanden

€ 1.913.900

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 819.700

Rotterdam

Rijnmond

€ 3.183.900

Tiel

Rivierenland

€ 166.300

Gorinchem

Gorinchem

€ 121.200

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 634.900

Dordrecht

Drechtsteden

€ 424.000

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 602.100

Breda

West-Brabant

€ 754.900

Goes

Zeeland

€ 413.400

Tilburg

Midden-Brabant

€ 555.800

Venlo

Noord-Limburg

€ 308.900

Helmond

Helmond-De Peel

€ 275.900

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 525.600

Roermond

Midden-Limburg

€ 254.200

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 1.147.500

Totaal

 

€ 25.000.000

Bijlage 3e. behorende bij bijlage 1a, artikelen D20, D28, tweede lid en D29, vierde lid

Sectoren volgens SBI-indeling

Minimum omvang project

A Landbouw, bosbouw en visserij

€ 250.000

B Delfstoffenwinning

€ 10.495

C Industrie

€ 250.000

D Energievoorziening

€ 34.240

E Waterbedrijven en afvalbeheer

€ 103.902

F Bouwnijverheid

€ 250.000

G Handel

€ 250.000

H Vervoer en opslag

€ 250.000

I Horeca

€ 250.000

J Informatie en communicatie

€ 250.000

K Financiële dienstverlening

€ 250.000

L Verhuur en handel van onroerend goed

€ 164.511

M Specialistische zakelijke diensten

€ 250.000

N Verhuur en overige zakelijke diensten

€ 250.000

O Openbaar bestuur en overheidsdiensten

€ 250.000

P Onderwijs

€ 250.000

Q Gezondheids- en welzijnszorg

€ 250.000

R Cultuur, sport en recreatie

€ 250.000

S Overige dienstverlening

€ 250.000

T Huishoudens

€ 169.497

U Extraterritoriale organisaties

€ 4.329

Bijlage 4. Overzicht vaste bedragen voor verblijfskosten

Europees land

Bedrag per overnachting in €

Albanië

233

België

232

Bosnië en Herzegovina

130

Bulgarije

227

Cyprus

238

Denemarken

270

Duitsland

208

Estland

181

Finland

244

Frankrijk

245

Griekenland

222

Hongarije

222

Ierland

254

IJsland

261

Italië

230

Kazachstan

292

Kroatië

180

Letland

211

Litouwen

183

Luxemburg

237

Macedonië

171

Malta

205

Moldavië

173

Monaco

268

Montenegro

143

Nederland

263

Noorwegen

260

Oekraïne

316

Oostenrijk

225

Polen

217

Portugal

204

Roemenië

222

Rusland

364

Servië

158

Slowakije

205

Slovenië

180

Spanje

212

Tsjechië

230

Verenigd Koninkrijk

276

Wit-Rusland

171

Zweden

257

Zwitserland

301