2. Vaststellen van asbestose
Asbestose is een vorm van longfibrose, ontstaan door blootstelling aan asbest. Voor de diagnose is essentieel dat een longfibrose wordt vastgesteld (zie 2.1 en 2.2) én dat er een significante asbestexpositie is geweest (zie 2.4).
2.1 Longfibrose kan worden vastgesteld door middel van high-resolution computertomografie. Hierbij kunnen in de vroege stadia reticulaire verdichtingen, intralobulaire lijnen, curvilineaire subpleurale lijnen en interlobulaire septale verdikkingen gezien worden, vaak posterobasaal in de long gelocaliseerd. In latere, ernstiger stadia van asbestose is ook sprake van honeycombing, tractie-bronchiectasiën en parenchymateuse fibrotische banden.
2.2 Longfibrose kan worden bevestigd door middel van patholoog anatomisch onderzoek van (open) longbiopten.
2.3 Het nemen van een longbiopt bij patiënten met longfibrose in een gevorderd stadium is een ingreep met hoge kans op complicaties. Omdat er geen behandeling bestaat die bij asbestose werkzaam is, wordt een biopsie bij leven niet verantwoord geacht als het gaat om het bevestigen van de diagnose uitsluitend ten behoeve van de aanvraag bij het IAS.
2.4 Vaststellen asbestblootstelling
Een vermeende asbestblootstelling wordt ten behoeve van een aanvraag bij het Instituut Asbestslachtoffers vastgesteld aan de hand van een arbeidsanamnese.
Arbeidsanamnese: vaststellen intensieve, langdurige asbestblootstelling als werknemer of anderszins beroepsmatig. De vermeende asbestblootstelling kan allereerst worden vastgesteld door middel van een historisch onderzoek naar de blootstelling aan asbest. Hierin dient te worden vastgesteld dat betrokkene als werknemer of anderszins beroepsmatig langdurig en intensief aan asbest is blootgesteld. De Gezondheidsraad adviseert in haar advies inzake asbestose (1999) een ondergrens van vijf vezeljaren aan te houden.
De beoordeling van deze voorwaarde vindt plaats conform bijlage E: Risicomatrix van het protocol asbestziekten: asbestose van de Gezondheidsraad (1999). De matrix bepaalt hoeveel jaar bepaalde werkzaamheden moeten zijn verricht of gewerkt moet zijn in een bepaald beroep om de blootstellingsdrempel voor asbestose te overschrijden.
Om de blootstellingsdrempel te bepalen worden allereerst de werkzaamheden of het beroep van de betrokkene ingedeeld in één van de genoemde werkzaamheden en beroepen in de matrix. Vervolgens moet worden bepaald in welke kalenderjaren de betrokkene is blootgesteld. Aan de hand van deze twee factoren kan in de tabel worden afgelezen welke blootstellingsdrempel van toepassing is. Indien de aanvrager niet gedurende het gehele kalenderjaar voltijds (minimaal 36 uur per week) werkzaam was, maar in deeltijd werkte of slechts een gedeelte van het jaar heeft gewerkt dan wordt dat kalenderjaar slechts gedeeltelijk meegeteld bij de beoordeling of is voldaan aan de blootstellingsdrempel. Het equivalent van 1 jaar blootstelling in voltijd kan dan worden bereikt door de blootstellingsduren in verschillende jaren bij elkaar op te tellen. Het equivalent van 1 jaar blootstelling in voltijd wordt bereikt als iemand in totaal 12 maanden is blootgesteld tijdens zijn arbeid. Hierbij geldt, indien nodig, dat 1 maand gelijk is aan 4 weken of 20 dagen.
Als de betrokkene minimaal is blootgesteld aan de volgens de matrix vastgestelde blootstellingsdrempel wordt voldaan aan de voorwaarde. Indien betrokkene niet aan deze voorwaarden voldoet, komt hij niet in aanmerking voor voorschot en bemiddeling. In de situatie waarin het beroep van betrokkene of diens werkzaamheden niet te koppelen zijn aan de risicomatrix kan niet worden vastgesteld dat betrokkene aan deze voorwaarde voldoet. De expertgroep van het NVALT (voor toelichting zie art. 4.2) is bevoegd om in het geval waarin op basis van de arbeidsanamnese wel duidelijk sprake is geweest van intensieve en langdurige asbestblootstelling te oordelen dat aan de blootstellingsdrempel is voldaan.
– Tussen het begin van de blootstelling en het moment waarop de diagnose longfibrose door de behandelend arts is gesteld, verstrijkt in de praktijk tenminste 15 jaar.
– Het Instituut Asbestslachtoffers voert dit onderzoek uit en concludeert of op basis van bovenstaande beoordelingsmethodiek sprake is van intensieve, langdurige asbestblootstelling als werknemer of anderszins beroepsmatig.
3. Vaststelling van de ernst van de stoornis van de longfunctie
De ernst van de beperkingen die een aanvrager ondervindt als gevolg van de asbestose dient te worden vastgesteld.
3.1 De beoordeling van de ernst van de stoornis van de longfunctie geschiedt aan de hand van longfunctieonderzoek. Het gaat hierbij om de vitale capaciteit (FVC), de maximale expiratoire 1-seconde waarde (FEV1), de diffusiecapaciteit en inspanningsonderzoek (fietsergometrie) ter bepaling van de maximale zuurstofopnamecapaciteit (VO2-max).
3.2 De ernst van het functieverlies door de aandoening wordt geclassificeerd volgens de normen van de American Medical Association (AMA) en beschreven in hun ‘Guides to the evaluation of permanent impairment’, 6de editie, 2008. Daarbij onderscheidt de AMA 5 klassen gebaseerd op de longfunctiebeperkingen. De voor de asbestose meest relevante longfunctieparameters dienen in de beoordeling van de ernst van de asbestose leidend te zijn bij de beoordeling van de klasse waarbinnen de longfunctiebeperking valt (conform de aanbevelingen van de AMA).Voor asbestose zijn dat de vitale capaciteit (FVC), de CO-diffusie (DLCO) en de VO2max. De parameter met het laagste percentage bepaalt de klasse waarin de patiënt valt.
Klasse
|
0
|
1
|
2
|
3
|
4
|
FVC1
|
≥ 80%
|
70–79%
|
60–69%
|
50–59%
|
<50%
|
DLCO1
|
≥ 75%
|
65–74%
|
55–64%
|
45–4%
|
<45%
|
VO2 max (ml/kg/min)
|
>25
|
22-25
|
18–21
|
13–17
|
<15
|
1 de gegeven percentages zijn percentage van de voor leeftijd, lengte en geslacht voorspelde normaalwaarden.
3.3 Relatie longfunctiebeperking met asbestose. De expertgroep van het NVALT dient bij iedere beoordeling aan te geven of de asbestose de meest waarschijnlijke oorzaak is van de longfunctiebeperking. De expertgroep van het NVALT bestudeert de klinische gegevens en geeft aan of, naar haar mening, de asbestose de meest waarschijnlijke oorzaak is van het longfunctieverlies.