Stap 3 kan worden uitgevoerd als er op basis van de generieke beoordeling in stap 2 is geconcludeerd dat er sprake is van onaanvaardbare risico’s terwijl men het idee heeft dat hier in werkelijkheid geen sprake van is. Als stap 3 is uitgevoerd dient het bevoegd gezag de conclusie omtrent spoed te baseren op de resultaten van stap 3. Er zijn nog geen gevalideerde meetmethoden of vastgestelde richtlijnen voor het vaststellen van verspreiding. Het is dus aan de initiatiefnemer en het bevoegd gezag om samen afspraken te maken over de toe te passen methode. Eventueel kan het bevoegd gezag de door de initiatiefnemer aangedragen methode gemotiveerd afwijzen. Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van dergelijke methoden zo mogelijk ondersteund worden door Bodem+. Afhankelijk van de gehanteerde methode kan Bodem+ het bevoegd gezag adviseren of doorverwijzen naar andere (kennis)organisaties.
6.3.2. Onbeheersbare situatie
Drijflaag
In de standaard risicobeoordeling wordt aangenomen dat indien een drijflaag aanwezig is, deze zich ook autonoom kan verplaatsen en daarmee een onbeheersbare situatie vormt. Die verspreiding wordt echter in grote mate bepaald door de doorlaatbaarheid (voorkeursbanen e.d.) van de bodem, obstructies in de bodem en door de viscositeit van de vloeistof die de drijflaag vormt. Er kunnen zich dus gevallen voordoen waarbij de drijflaag immobiel is. De onbeheersbare situatie wordt bepaald door de situering van de drijflaag. Is de drijflaag bijvoorbeeld geïsoleerd midden op een perceel aanwezig, op grote diepte ver verwijderd van een oppervlaktewaterlichaam of wordt de stroming van de drijflaag niet beïnvloed door verwijderbare obstakels in de ondergrond, dan is geen sprake van een onbeheersbare situatie. In stap 3 kan de initiatiefnemer nagaan in hoeverre de aanwezigheid van de drijflaag niet tot onbeheersbare situaties leidt.
Dit kan worden gedaan door middel van een meerjarige reeks (tenminste 5 jaren) van monitoringresultaten waarmee aangetoond wordt dat de drijflaag zich al gedurende lange tijd niet verder verspreid heeft. Aanvullend onderzoek naar de materiaaleigenschappen (bv. viscositeit) van het puur product of naar de doorlaatbaarheid van de bodem kan ook gebruikt worden, eventueel in combinatie met een meerfasenstromingsmodel of door een beschrijving van de situatie in de ondergrond die van invloed is op de verplaatsing van de drijflaag.
Zaklaag
Indien een zaklaag aanwezig is, wordt in de standaard risicobeoordeling aangenomen dat sprake is van een onbeheersbare situatie. Indien de initiatiefnemer aannemelijk kan maken dat zich binnen de gebruikszone van de bodem geen zaklaag bevindt of dat de diepte van de gebruikszone die gekozen is in stap 2 niet van toepassing is op het geval, is niet langer sprake van een onbeheersbare situatie. De initiatiefnemer kan ook aantonen dat er geen sprake is van een onbeheersbare situatie door bijvoorbeeld aannemelijk te maken dat het volume van de zaklaag zo gering is dat een verdere verspreiding naar een watervoerende laag verwaarloosbaar is en daarmee dat de kans op verspreiding van verontreiniging niet langer bestaat. Aanvullend onderzoek naar de materiaaleigenschappen (bv. viscositeit) van het puur product of de doorlaatbaarheid van de bodem kan ook gebruikt worden, eventueel in combinatie met een meerfasenstromingsmodel of door een beschrijving van de situatie in de ondergrond die van invloed is op de verplaatsing van de zaklaag.
Verspreiding
In stap 3 kan de initiatiefnemer aantonen dat ondanks het feit dat het bodemvolume met daarin verontreinigd grondwater met één of meer stoffen in gehalten boven de interventiewaarde groter is dan 6.000 m3 er jaarlijks niet meer dan 1.000 m3 bodemvolume extra verontreinigd raakt met grondwater dat één of meer stoffen bevat in gehalten boven de interventiewaarden. Dit kan worden aangetoond aan de hand van berekeningen of metingen. Het criterium van 1.000 m3 per jaar extra is gelijk aan het onderscheid tussen categorie II en categorie III op basis van de volumescore in de inmiddels vervallen circulaire Bepaling saneringstijdstip. In de situatie dat er sprake is van een kleinere volumetoename dan 1.000 m3 per jaar hoeft niet met spoed te worden gesaneerd. Er kunnen beheermaatregelen worden genomen (zie hoofdtekst paragraaf 3.5), in afwachting van het moment dat de sanering zal plaatsvinden. De beheermaatregelen met bijbehorende rapportageverplichtingen worden in de beschikking ‘ernst en spoed’ vastgelegd. De aard en de intensiteit van de beheermaatregelen zijn afhankelijk van een aantal factoren: het regionale of lokale beleid ten aanzien van grondwaterverontreiniging, de verontreinigingsituatie en de mate waarin verspreiding plaats vindt, de eigenschappen van de bodem, de aard van het gebied waarin de verontreiniging ligt en de dynamiek in het gebruik van de bodem die daarvan het gevolg is.
Omdat de pluimen met één of meer stoffen in een gehalte boven de interventiewaarde die een bodemvolume beslaan dat groter is dan 6.000 m3 wel de grootste bedreiging vormen voor het Nederlandse grondwaterreservoir is trendombuiging noodzakelijk, waarbij afname van verspreiding op termijn wordt bereikt. Europese ontwikkelingen spelen hierbij een rol.
Vanuit de Kaderrichtlijn Water en de onderliggende Grondwaterrichtlijn worden eisen gesteld aan de (grond-)waterkwaliteit. In het algemeen geldt dat uiterlijk 2015 een goede chemische toestand van grondwaterlichamen moet zijn bereikt. De Grondwaterrichtlijn gaat uit van een trendombuiging als niet aan de gewenste kwaliteit wordt voldaan. In de stroomgebiedbeheersplannen, die in 2009 zijn ingediend, worden de te treffen maatregelen beschreven. Vanuit deze plannen kunnen nadere eisen worden gesteld aan beheer van grondwaterverontreiniging. In het kader van dit beheer zijn zowel maatregelen denkbaar als het voorkomen van nieuwe verontreiniging, als ook het volgen en eventueel actief ingrijpen in bestaande verontreinigingsituaties. Gezien het regionale karakter van deze stroomgebiedbeheersplannen is het niet gewenst in deze circulaire precieze beheermaatregelen voor te schrijven in bepaalde situaties.
Tabel A Overzicht MTR-, TCL-waarden en geurdrempels
Overzicht MTR-waarden, TCL-waarden en geurdrempels voor de stoffen waarvoor een interventiewaarde is afgeleid, voor zover beschikbaar.
MTRhumaan = het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau in µg per kg lichaamsgewicht per dag. Voor niet-carcinogene stoffen komt het overeen met de "Tolerable Daily Intake (TDI)". Voor carcinogene stoffen is het gebaseerd op een extra kans op een tumorincidentie van 1 op 10.000 bij levenslange blootstelling (CRoral).
In table 4.1 van RIVM-rapport 711701023 (februari 2001) zijn de MTR-waarden weergegeven die in 1999/2000 zijn herzien. Voor dioxine is later nog een wijziging doorgevoerd (zie het NOBO-rapport).
Ook voor lood is een wijziging doorgevoerd. Het MTR-humaan (van 3,6 ug/kglg/dag) voor lood is op basis van recente onderzoekgegevens beleidsmatig voorlopig verlaagd naar een waarde van 2,8 µg/kglg/d
De redenen hiervoor zijn als volgt:
• De bioconcentratiefactoren voor lood in voedingsgewassen zijn verlaagd op basis van onderzoek uit 2011 (RIVM-rapport 607711004/2011: Bodemverontreiniging en de opname van lood in moestuingewassen. Risico’s van lood door bodemverontreiniging). Dit betekent dat er sprake is van een lagere opname van lood via voedingsgewassen dan voorheen berekend. Bij bodemfuncties waarbij sprake is van gewasconsumptie (zoals ‘wonen met tuin’) betekent dit, dat pas bij een hogere loodconcentratie in de bodem de blootstelling kritisch wordt en tot effecten bij de mens kan leiden;
• Het internationaal gehanteerde niveau van het MTR-humaan ter hoogte van 3,6 µg/kglg/d heeft door een advies van de EFSA/JECFA zijn grondslag verloren. In 2010 hebben deze organisaties namelijk in een advies aangegeven dat er geen veilige waarde is voor de blootstelling van kinderen aan lood. Bij lage blootstelling aan lood kan een negatief gezondheidseffect niet meer worden uitgesloten. Dit advies betekent waarschijnlijk dat het MTR-humaan op een lager niveau zal worden gesteld maar thans is onduidelijk hoeveel lager.
De in deze circulaire vastgelegde beleidsmatige keuze voor een waarde van 2,8 µg/kglg/d voor het MTR-humaan zorgt ervoor dat de concentratie aan lood in de bodem waarbij sprake is van onaanvaardbare humane risico's voor de bodemfunctie wonen met tuin ongewijzigd blijft. Voor de overige bodemfuncties is er sprake van een beperkte verandering.
TCL = toxicologisch maximaal Toelaatbare Concentratie in Lucht in µg per m3 lucht.
Voor niet-carcinogene stoffen betreft het de “Tolerable Concentration in Air (TCA)’. Voor carcinogene stoffen is het gebaseerd op een extra kans op een tumorincidentie van 1 op 10.000 bij levenslange blootstelling (CRinhal). De TCL-waarden van de eerste tranche stoffen staan vermeld in ‘Urgentie van bodemsanering: de handleiding (Koolenbrander, 1995)’. De TCL-waarden van de tweede en derde tranche stoffen staan vermeld in 'Proposal for intervention values for soil clean-up: 'Second series of chemicals', Van den Berg et al., 1994 en 'Calculation of human-toxicological serious soil contamination concentrations and proposals for intervention values for clean-up of soil and groundwater: Third series of compounds', Kreule et al., 1995. De TCL-waarden van de vierde tranche stoffen staan vermeld in 'Maximum Permissible Risk Levels for Human Intake of Soil Contaminants: Fourth Series of Compounds', Janssen, et al.,1998.
In table 4.1 van RIVM-rapport 711701023 (februari 2001) zijn de TCL-waarden weergegeven die in 1999/2000 zijn herzien (vrijwel alle ‘eerste tranche’ stoffen).
Geurdrempel = De geurdrempel van een gasvormige stof is de laagste concentratie van die
stof in lucht waarbij de geur ervan nog waarneembaar is door de mens.
Voor de bepaling van de geurdrempel van een stof maakt men gebruik van een geurpanel van verschillende mensen. Deze krijgen een aantal verschillende verdunningen van de stof te ruiken, en geven telkens aan of ze al dan niet een geur kunnen onderscheiden. De geurdrempel is dan de concentratie die door de helft van het panel nog onderscheiden wordt van geurvrije lucht.
Geurdrempels zijn geen exacte waarden; niet iedereen is even gevoelig voor een bepaalde geur. In de literatuur kan men dan ook voor één stof verschillende geurdrempels terugvinden.
De geurdrempel wordt uitgedrukt in µg/m3, ppm of ppb.
Het begrip geurdrempel is nauw verwant met het begrip geureenheid: per definitie is de geurdrempel gelijk aan één geureenheid (GE) per m3. Voor het criterium wordt de mediaan als maatgevend beschouwd.
Stofnaam
|
MTRhumaan
|
TCL
|
Geurdrempel1
|
|
(µg/kg/d)
|
(µg/m3)
|
(µg/m3)
|
|
mediaan
|
laagste
|
|
I Metalen
|
|
|
|
Antimoon
|
0,9
|
–
|
–
|
–
|
Arseen
|
1,0
|
1,0
|
–
|
–
|
Barium (oplosbaar)
|
20
|
–
|
–
|
–
|
Barium (niet oplosbaar)
|
–
|
1,0
|
–
|
–
|
Cadmium
|
0,5
|
–
|
–
|
–
|
ChroomIII (oplosbaar)
|
5
|
–
|
–
|
–
|
Chroom III (onoplosb. + metallisch)
|
5.000
|
60
|
–
|
–
|
Chroom VI
|
5
|
0,0025
|
–
|
–
|
Cobalt
|
1,4
|
0,5
|
–
|
–
|
Koper
|
140
|
1,0
|
–
|
–
|
Kwik (organisch)
|
0,1
|
–
|
–
|
–
|
Kwik (anorganisch)
|
2,0
|
–
|
–
|
–
|
Kwik (metallisch)
|
–
|
0,2
|
–
|
–
|
Lood
|
2,8
|
–
|
–
|
–
|
Molybdeen
|
10
|
12
|
–
|
–
|
Nikkel
|
50
|
0,05
|
–
|
–
|
Zink
|
500
|
–
|
–
|
–
|
II Anorganische verbindingen
|
|
|
|
|
Cyaniden vrij (blauwzuur)
|
50
|
25
|
2.000
|
900
|
Cyaniden complex
|
800
|
–
|
–
|
–
|
Thiocyanaat
|
11
|
–
|
–
|
–
|
III Aromatische verbindingen
|
|
|
|
|
Benzeen
|
3,3
|
20
|
80.000
|
5.000
|
Ethylbenzeen
|
100
|
770
|
90.000
|
9.000
|
Fenol
|
40
|
20
|
700
|
20
|
Cresolen (som)2
|
50
|
170
|
–
|
–
|
Tolueen
|
223
|
400
|
20.000
|
600
|
Xylenen (som)2
|
150
|
870
|
8.000
|
400
|
Catechol (o-dihydroxybenzeen)
|
40
|
–
|
–
|
–
|
Resorcinol (m-dihydroxybenzeen)
|
20
|
–
|
–
|
–
|
Hydrochinon (p-dihydroxybenzeen)
|
25
|
–
|
–
|
–
|
Styreen (vinylbenzeen)
|
120
|
900
|
3.000
|
70
|
IV Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s)
|
|
|
|
PAK (som 10)2
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Naftaleen
|
40
|
–
|
800
|
50
|
Antraceen
|
40
|
–
|
–
|
–
|
Fenanthreen
|
40
|
–
|
–
|
–
|
Fluorantheen
|
50
|
–
|
–
|
–
|
Benzo(a)anthraceen
|
5,0
|
–
|
–
|
–
|
Chryseen
|
50
|
–
|
–
|
–
|
Benzo(a)pyreen
|
0,5
|
–
|
–
|
–
|
Benzo(ghi)peryleen
|
30
|
–
|
–
|
–
|
Benzo(k)fluorantheen
|
5,0
|
–
|
–
|
–
|
Indeno(1,2,3cd)pyreen
|
5,0
|
–
|
–
|
–
|
V Gechloreerde koolwaterstoffen: vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen
|
|
|
|
|
Vinylchloride
|
0,6
|
3,6
|
40.000
|
30.000
|
Dichloormethaan
|
60
|
3.000
|
300.000
|
5.000
|
1,1-dichloorethaan
|
80
|
370
|
600.000
|
200.000
|
1,2-dichloorethaan
|
14
|
48
|
100.000
|
20.000
|
1,1-dichlooretheen
|
3
|
14
|
–
|
–
|
1,2-dichlooretheen(cis)
|
6,0
|
30
|
–
|
–
|
1,2-dichlooretheen(trans)
|
17
|
60
|
–
|
–
|
Dichloorpropaan (1,2)
|
70
|
12
|
10.000
|
1.000
|
Dichloorpropaan (1,3)
|
50
|
12
|
10.000
|
1.000
|
Trichloormethaan (chloroform)
|
30
|
100
|
700.000
|
300.000
|
1,1,1-trichloorethaan
|
80
|
380
|
900.000
|
90.000
|
1,1,2-trichloorethaan
|
4
|
17
|
–
|
–
|
Trichlooretheen (tri)
|
50
|
200
|
50.000
|
1.000
|
Tetrachloormethaan (tetra)
|
4,0
|
60
|
1.000.000
|
300.000
|
Tetrachlooretheen (per)
|
16
|
250
|
100.000
|
10.000
|
VI Gechloreerde koolwaterstoffen: chloorbenzenen
|
|
|
|
|
Chloorbenzenen (som)2
|
–
|
–
|
7.000
|
400
|
Monochloorbenzeen
|
200
|
500
|
–
|
–
|
1,2 dichloorbenzeen
|
430
|
600
|
–
|
–
|
1,4 dichloorbenzeen
|
100
|
670
|
–
|
–
|
Trichloorbenzenen(indiv)
|
8,0
|
50
|
–
|
–
|
Tetrachloorbenzenen (som)2
|
0,5
|
600
|
–
|
–
|
Pentachloorbenzeen
|
0,5
|
600
|
–
|
–
|
Hexachloorbenzeen
|
0,16
|
0,75
|
–
|
–
|
VII Gechloreerde koolwaterstoffen: chloorfenolen
|
|
|
|
|
Chloorfenolen (som)2
|
–
|
–
|
400
|
20
|
Monochloorfenolen (som)2
|
3
|
–
|
–
|
–
|
Dichloorfenolen (som)2
|
3
|
–
|
–
|
–
|
Trichloorfenolen (som)2
|
3
|
–
|
–
|
–
|
Tetrachloorfenolen (som)2
|
3
|
–
|
–
|
–
|
Pentachloorfenol
|
3
|
–
|
–
|
–
|
VIII Overige gechloreerde koolwaterstoffen
|
|
|
|
Chloornaftaleen (som)2
|
80
|
1
|
–
|
–
|
Monochlooranilinen (som)2
|
0,9
|
4
|
–
|
–
|
PCB's (som) 2
|
0,01
|
0,5
|
–
|
–
|
Trichloorbifenyl (2,5,2')
|
0,09
|
–
|
–
|
–
|
Hexachloorbifenyl (2,2',4,4',5,5')
|
0,09
|
–
|
–
|
–
|
EOX
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Dioxinen (som TEQ)2
|
0,000002
|
–
|
–
|
–
|
IX Bestrijdingsmiddelen
|
|
|
|
|
DDT/DDE/DDD (som) 2
|
0,5
|
–
|
–
|
–
|
DDT (som)2
|
20
|
–
|
–
|
–
|
DDE (som)2
|
20
|
–
|
–
|
–
|
Aldrin,dieldrin,endrin (som)2
|
0,1
|
–
|
–
|
–
|
Aldrin
|
0,1
|
0,35
|
–
|
–
|
Dieldrin
|
0,1
|
0,35
|
–
|
–
|
Endrin
|
0,2
|
0,7
|
–
|
–
|
HCH(som) 2
|
1
|
0,25
|
–
|
–
|
a-HCH
|
1,0
|
0,25
|
–
|
–
|
b-HCH
|
0,02
|
0,25
|
–
|
–
|
c-HCH
|
0,04
|
0,14
|
–
|
–
|
d-HCH
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Atrazine
|
5,0
|
–
|
–
|
–
|
Carbaryl
|
3,0
|
10
|
–
|
–
|
Carbofuran
|
2,0
|
–
|
–
|
–
|
Chloordaan (som)2
|
0,5
|
0,02
|
–
|
–
|
Endosulfan
|
6
|
–
|
–
|
–
|
Heptachloor
|
0,3
|
0,5
|
–
|
–
|
Heptachloorepoxide (som)2
|
0,4
|
0,5
|
–
|
–
|
Maneb
|
50
|
18
|
–
|
–
|
MCPA
|
1,5
|
7
|
–
|
–
|
Organotinverbindingen (som)2
|
0,4
|
–
|
–
|
–
|
Tributyltin
|
0,4
|
0,02
|
–
|
–
|
Trifenyltin
|
0,4
|
–
|
–
|
–
|
X Overige organische verbindingen
|
|
|
|
|
Cyclohexanon
|
4.600
|
136
|
10.000
|
500
|
Butylbenzylftalaat
|
500
|
–
|
–
|
–
|
Di(2-ethylhexyl)ftalaat
|
25
|
–
|
–
|
–
|
Ftalaten(som) 2
|
4,0
|
–
|
–
|
–
|
Minerale olie 3
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Pyridine
|
1
|
120
|
900
|
9
|
Tetrahydrofuran
|
10
|
35
|
20.000
|
300
|
Tetrahydrothiofeen
|
180
|
650
|
3
|
3
|
Tribroommethaan
|
20
|
100
|
–
|
–
|
1 In deze tabel wordt een overzicht gegeven van geurdrempels voor (groepen) vluchtige stoffen die veel voorkomen bij bodemverontreinigingen. De geurdrempels zijn afgeleid uit de volgende bronnen:
Ruth, J.H. Odor thresholds and irritation levels of several chemical substances; a review. Am. Ind. Hyg. Assoc. J., 47, A 142–151, 1986. HSDB (Hazardous Substance Data Base), National Library of medicine, Bethesda, Maryland, USA, 2001.
AIHA (American Industrial Hygiene Association). Odor thresholds for chemicals with established occupational health standards. Akron, OH: AIHA, 1989.
Devos, M., F. Patte, J. Rouault, P. Laffort and L.J. van Gemert. Standardized human olfactory thresholds. New York: Oxford University Press, 1990.
Omdat literatuurwaarden van geurdrempels van een stof soms sterk uiteen liggen, is er voor gekozen zowel de laagste gerapporteerde waarde als de mediaan van de gerapporteerde waarden in het overzicht op te nemen. Voor de toetsing van de binnenluchtconcentratie aan de geurdrempel dient de mediane waarde gebruikt te worden.
2 Voor de samenstelling van de somparameters wordt verwezen naar bijlage N van de Regeling bodemkwaliteit. Voor de berekening van de som TEQ voor dioxine wordt verwezen naar bijlage B van de Regeling Bodemkwaliteit.
3 Definitie van minerale olie wordt beschreven bij de analysenorm. Indien er sprake is van verontreiniging met mengsels (bijvoorbeeld benzine of huisbrandolie) dan dient naast het alkaangehalte ook het gehalte aan aromatische en/of polycyclische aromatische koolwaterstoffen bepaald te worden. Met deze somparameter is om praktische redenen volstaan. Nadere toxicologische en chemische differentiatie wordt bestudeerd.
– Geen MTR, TCL, of geurdrempel beschikbaar