Dagloonbesluit werknemersverzekeringen

Geraadpleegd op 10-11-2024.
Geldend van 02-08-2022 t/m 31-12-2023

Besluit van 22 mei 2013, houdende regels in verband met het vaststellen van het dagloon op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Dagloonbesluit werknemersverzekeringen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 februari 2013, nr. IVV/2013/10006,

Gelet op de artikelen 15, tweede lid, van de Ziektewet, 17a, derde lid, en 45, tweede lid, van de Werkloosheidswet, 13, derde lid, en 58, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 14, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 april 2013, nr W12.12.0048/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 mei 2013, nr. 2013-000055455;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

  • 2 Voor de toepassing van dit besluit is maandag de eerste dag van de kalenderweek en zijn de eerste vijf dagen van de kalenderweek dagloondagen.

Hoofdstuk 2. Bepalingen voor vaststelling WW-dagloon

Artikel 2. Referteperiode voor WW

  • 1 Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is de referteperiode voor een reguliere WW-uitkering korter dan een jaar, indien er in de referteperiode, bedoeld in het eerste lid, een eerder recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode begint dan op de eerste werkloosheidsdag van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, eindigt de referteperiode op de dag voorafgaand aan het arbeidsurenverlies, indien de eerste werkloosheidsdag van het eerdere recht is gelegen na afloop van de referteperiode als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is de referteperiode voor een reguliere WW-uitkering korter dan een jaar, indien er in de referteperiode, bedoeld in het eerste lid, geen recht op loon bestond of geen loon is genoten. In dat geval is de referteperiode de periode vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag waarop het arbeidsurenverlies is ingetreden.

  • 5 In afwijking van het eerste lid begint de referteperiode voor het dagloon van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW op de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden, is aangevangen na het begin van de referteperiode als bedoeld in het eerste lid. De referteperiode eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid, eindigt de referteperiode op de dag voorafgaand aan het arbeidsurenverlies, indien de desbetreffende dienstbetrekking is aangevangen na afloop van de referteperiode, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Bij het vaststellen van het WW-dagloon van de werknemer, op wie in verband met opeenvolgende verliezen van arbeidsuren artikel 2 van het Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren van toepassing is, eindigt de referteperiode, in afwijking van het eerste en tweede lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin het eerste verlies van arbeidsuren is ingetreden.

  • 8 In afwijking van het eerste tot en met derde lid wordt onder referteperiode verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, indien:

  • 9 In afwijking van het achtste lid eindigt de referteperiode, indien de aanspraak op uitkering berust op artikel 46 van de ZW, op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.

Artikel 3. Loonbegrip voor WW

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt, indien artikel 18 van de WW van toepassing is, onder loon verstaan het in het eerste lid bedoelde loon dat is genoten in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden.

Artikel 4. Algemene bepalingen over het loon voor WW

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.

  • 2 Onder loon als bedoeld in artikel 3 wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.

Artikel 5. WW-dagloon

  • 1 Het dagloon van een uitkering op grond van de WW is de uitkomst van de volgende berekening:

    (A – B + C) / D

    waarbij:

    A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;

    B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;

    C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en

    D staat voor 261 indien de referteperiode een duur van één jaar heeft. Indien er sprake is van een afwijkende referteperiode staat D voor het aantal dagloondagen in de referteperiode.

  • 2 In een gebroken aangiftetijdvak worden de factoren A, B, en C berekend door het loon, de bedragen voor opbouw of opname van vakantiebijslag of de bedragen voor opbouw of opname van een arbeidsvoorwaardenbedrag in dat tijdvak te vermenigvuldigen met de breuk Y/Z. Waarbij:

    Z staat voor het aantal dagloondagen in het gebroken aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking of de uitkeringsverhouding; en

    Y staat voor het aantal dagloondagen van Z dat binnen de referteperiode valt. Indien Z nul is, wordt de uitkomst van deze berekening op nihil gesteld.

  • 3 Indien artikel 3, derde lid, van toepassing is, staat C tevens voor het ziekengeld uitgekeerd tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen bedoeld in dat derde lid.

  • 4 Indien artikel 18 van de WW van toepassing is en de dienstbetrekking of de inkomensverhouding met de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen waaruit de werknemer werkloos is geworden, een of meer aangiftetijdvakken kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof of werkstaking, staat D, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de aangiftetijdvakken waarin loon is genoten of waarin geen loon is genoten vanwege verlof of werkstaking.

  • 5 Indien de referteperiode voor de dagloonvaststelling van een reguliere WW-uitkering een of meer kalendermaanden kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof of werkstaking, dan staat D, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de kalendermaanden waarin loon is genoten of waarin geen loon is genoten vanwege verlof of werkstaking. Het in een aangiftetijdvak genoten loon wordt, voor zover het binnen de referteperiode is genoten, toegerekend aan de kalendermaand waarin de laatste dag van het aangiftetijdvak ligt. Een kalendermaand ligt binnen de referteperiode, indien één of meer dagloondagen van de kalendermaand binnen de referteperiode vallen.

  • 6 Indien het aantal dagloondagen op grond van het eerste lid nul is, dan is het dagloon, in afwijking van het eerste lid, de uitkomst van de volgende berekening:

    E/F

    waarbij:

    E staat voor het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden; en

    F staat voor het aantal dagloondagen in het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden dan wel, indien het een aangiftetijdvak van een maand betreft, voor 21,75.

  • 7 Indien het loon in de referteperiode geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit ziekengeld, is voor de toepassing van het eerste lid het ziekengeld de som van de uitkomst van de volgende berekening per aangiftetijdvak:

    (100 x G) / H

    waarbij:

    G staat voor het ziekengeld; en

    H staat voor:

    • a. 70; of

    • b. indien het uitkeringspercentage hoger is dan 70%, het uitkeringspercentage waarnaar het ziekengeld is berekend.

Artikel 6. Loon in geval van verlof, ziekte of werkstaking tijdens een dienstbetrekking

  • 1 Indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof, ziekte of werkstaking tijdens de dienstbetrekking, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 5, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

  • 2 Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 5, eerste lid, het loon in aanmerking genomen uit dezelfde dienstbetrekking of uit de opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 3, derde lid, over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:

    • a. dat aangiftetijdvak geheel is gelegen in de referteperiode, en

    • b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

  • 3 Indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.

  • 4 Dit artikel blijft buiten toepassing indien:

    • a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon; of

    • b. gedurende het aangiftetijdvak, bedoeld in het eerste lid, het te vervangen loon mede bestaat uit een uitkering op grond van de ZW, vanwege de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7. ZW-dagloon van een uitkeringsgerechtigde en bij nawerking

[Vervallen per 01-07-2015]

Artikel 8. WW-dagloon van gewezen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer

  • 1 Het WW-dagloon van de werknemer die op de dag voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO heeft ontvangen, is, indien die uitkering met ingang van de eerste werkloosheidsdag wordt ingetrokken op grond van artikel 43, eerste lid, van de WAO, gelijk aan het laatstelijk geldende WAO-dagloon. Het WAO-dagloon van de werknemer die op de dag voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een uitkering op grond van de WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% heeft ontvangen, wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen voor de uitkering op grond van de WAO.

  • 2 Het WW-dagloon van de werknemer die op de eerste werkloosheidsdag, of op de eerste dag van herleving van het recht op werkloosheidsuitkering, een uitkering op grond van de WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt, wordt vastgesteld door evenredige verlaging van het laatstelijk geldende WAO-dagloon. Dit WAO-dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen voor de uitkering op grond van de WAO.

  • 3 Indien op een tijdstip na de in het tweede lid bedoelde dagloonvaststelling de werknemer wordt ingedeeld in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse, wordt het WW-dagloon opnieuw vastgesteld. Het WAO-dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen voor de uitkering op grond van de WAO.

  • 4 De vaststelling, bedoeld in het tweede lid, en de hernieuwde vaststelling, bedoeld in het derde lid, geschieden volgens de volgende berekening:

    A x (100 – B) / 100

    waarbij:

    A staat voor het WAO-dagloon, bedoeld in het tweede lid; en

    B staat voor het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse die bij de vaststelling of hernieuwde vaststelling in acht wordt genomen.

  • 5 Voor de werknemer, bedoeld in het tweede lid, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op een tijdstip na de in dat lid bedoelde dagloonberekening wordt ingetrokken op grond van artikel 43, eerste lid, van de WAO, is het WW-dagloon het in de eerste zin van het in het tweede lid bedoelde WAO-dagloon respectievelijk het in het zesde lid bedoelde, WAO-vervolgdagloon.

  • 6 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering laatstelijk was gebaseerd op een WAO-vervolgdagloon wordt bij de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid voor «WAO-dagloon» gelezen: WAO-vervolgdagloon.

  • 7 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met het ontvangen van een uitkering op grond van de WAO gelijkgesteld: het zouden hebben ontvangen van een dergelijke uitkering indien de artikelen 25, 28, 30 of 33 van de WAO niet van toepassing zouden zijn geweest.

  • 8 Dit artikel is niet van toepassing zolang bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid of bij de toepassing van artikel 44 WAO rekening wordt gehouden met de arbeid die de werknemer na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid heeft verricht in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden.

  • 9 De dagloonvaststelling op grond van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de werknemer die voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet WIA ontvangt.

Artikel 9. WW-dagloon bij niet toekennen of intrekken van invaliditeitsuitkering eu-lidstaat

  • 1 In afwijking van artikel 8, tweede tot en met vierde lid, vindt de evenredige verlaging bij vaststelling respectievelijk hernieuwde vaststelling plaats overeenkomstig het tweede lid indien:

    • a. de werknemer zijn recht op uitkering op grond van de WW ontleent aan artikel 65, eerste lid of vijfde lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166);

    • b. aan de werknemer op grond van die verordening overeenkomstig de bepalingen van de WAO een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, waarvan het bedrag is bepaald naar de verhouding tussen enerzijds de duur van de Nederlandse verzekering en anderzijds de totale duur van:

      • 1°. de tijdvakken van Nederlandse verzekering; en

      • 2°. de tijdvakken van verzekering of arbeid, vervuld op grond van de sociale wetgeving van een andere lidstaat of van andere lidstaten; en

    • c. de werknemer geen recht heeft op toekenning van een invaliditeitsuitkering van een of meer lidstaten, dan wel dergelijke invaliditeitsuitkeringen alle zijn ingetrokken, omdat niet of niet meer wordt voldaan aan de openingsvoorwaarden voor het recht op invaliditeitsuitkering.

  • 2 De evenredige verlaging bij vaststelling of hernieuwde vaststelling als bedoeld in het eerste lid, vindt plaats door het WAO-dagloon of WAO-vervolgdagloon te vermenigvuldigen met de breuk

    (100 – (A x B)) / 100

    waarbij:

    A staat voor het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse die bij de vaststelling of hernieuwde vaststelling in acht wordt genomen; en

    B staat voor de breuk die de verhouding weergeeft, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 10. WW-dagloon bij opeenvolgend arbeidsurenverlies binnen het refertejaar uit dezelfde dienstbetrekking

[Vervallen per 01-07-2015]

Artikel 11. WW-dagloon na overeengekomen vermindering van loon bij dezelfde werkgever

[Vervallen per 01-07-2015]

Artikel 12. Algemene dagloongarantie WW

  • 1 Het WW-dagloon van de werknemer die aansluitend op de beëindiging van een eerdere dienstbetrekking van ten minste één jaar, één of meerdere dienstbetrekkingen is aangegaan, waardoor geen recht op een WW-uitkering is ontstaan, wordt, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekkingen binnen 54 weken na die eerdere beëindiging, niet lager vastgesteld dan op het WW-dagloon dat zou hebben gegolden vanwege beëindiging van die eerdere dienstbetrekking.

  • 2 Het WW-dagloon wordt, indien een werknemer, na beëindiging van een dienstbetrekking die ten minste één jaar heeft geduurd, een recht heeft gehad op een reguliere WW-uitkering dat is geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel c, van de Werkloosheidswet en niet herleeft vanwege artikel 21, tweede lid, onderdeel a, niet lager vastgesteld dan op het WW-dagloon van het geëindigde recht, mits het recht is ontstaan binnen twaalf maanden na de eerste werkloosheidsdag van het geëindigde recht.

Hoofdstuk 2a. Bepalingen voor vaststelling ZW- en Wazo-dagloon

Artikel 12a. Werknemer

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder werknemer:

Artikel 12b. Referteperiode voor ZW en Wazo

  • 2 In afwijking van het eerste lid eindigt de referteperiode op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de dienstbetrekking is geëindigd, indien de datum van eindiging van die dienstbetrekking is gelegen voor het einde van de referteperiode, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij het vaststellen van het ZW-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op ziekengeld berust op artikel 46 van de ZW eindigt de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.

  • 4 Bij het vaststellen van het Wazo-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op uitkering berust op artikel 3:10 van de Wazo eindigt de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.

Artikel 12c. Loonbegrip voor ZW en Wazo

  • 2 In dit hoofdstuk wordt onder loon tevens verstaan de som van het loon, bedoeld in het eerste lid, genoten in de referteperiode uit elkaar opvolgende dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever indien:

    • a. ten aanzien van al deze dienstbetrekkingen een schriftelijk beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek was opgenomen;

    • b. al deze dienstbetrekkingen van rechtswege zijn geëindigd door inroeping van dat beding; en

    • c. de werknemer gedurende de tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen liggende dagen recht op ziekengeld had.

  • 3 Indien het tweede lid van toepassing is, geldt tevens als loon het ziekengeld dat is uitgekeerd gedurende de tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen liggende dagen. Het ziekengeld wordt gesteld op de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, achtste lid.

Artikel 12d. Algemene bepalingen over het loon voor ZW en Wazo

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.

  • 2 Onder loon als bedoeld in artikel 12c wordt mede begrepen loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan, en uit de daaraan voorafgaande dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid, waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.

Artikel 12e. ZW- en Wazo-dagloon

  • 1 Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening:

    (A – B + C) / D

    waarbij:

    A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever;

    B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;

    C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en

    D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.

  • 2 In een gebroken aangiftetijdvak worden de factoren A, B en C berekend door het loon, de bedragen voor opbouw of opname van vakantiebijslag of de bedragen voor opbouw of opname van een arbeidsvoorwaardenbedrag in dat tijdvak te vermenigvuldigen met de breuk Y/Z. Waarbij:

    Z staat voor het aantal dagloondagen in het gebroken aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking of de uitkeringsverhouding; en

    Y staat voor het aantal dagloondagen van Z dat binnen de referteperiode valt. Indien Z nul is, wordt de uitkomst van deze berekening op nihil gesteld.

  • 3 D staat, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b van de Wazo of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan, één of meer aangiftetijdvakken kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof, werkstaking, arbeidsongeschiktheid of ziekte, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de aangiftetijdvakken waarin wel loon is genoten.

  • 4 D staat, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b van de Wazo of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na afloop van de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW of de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan en A, B en C staan in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12c, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid.

  • 5 Indien artikel 12c, tweede, derde of vierde lid, van toepassing is, staat C tevens voor het ziekengeld uitgekeerd tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen, bedoeld in dat tweede, derde of vierde lid, en staat D voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de eerste van de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen, bedoeld in dat tweede, derde of vierde lid, is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.

Artikel 12f. Loon in geval van ziekte, verlof of werkstaking tijdens een dienstbetrekking

  • 1 Indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht in verband met ziekte, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in 12e, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking of in de opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid, in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan.

  • 2 Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 12e, eerste lid, het loon in aanmerking genomen uit dezelfde dienstbetrekking of uit de opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid, over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:

    • a. dat aangiftetijdvak geheel is gelegen in de referteperiode; en

    • b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

  • 3 Indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.

  • 4 Dit artikel blijft buiten toepassing indien:

    • a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon; of

    • b. gedurende het aangiftetijdvak, bedoeld in het eerste lid, het te vervangen loon mede bestaat uit een uitkering op grond van de ZW, vanwege de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 12g. ZW-dagloon na eerder recht op uitkering

Artikel 12h. Wazo-dagloon in geval van een voorafgaande reguliere WW, ZW of WIA uitkering

  • 1 In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, wordt het dagloon van de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wazo, die op de dag voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een uitkering op grond van de Wazo als werknemer wordt aangemerkt op grond van artikel 7, onderdeel a, van de ZW, vastgesteld op:

    • a. het vastgestelde en herziene WW-dagloon, indien met de uitkering op grond van die wet in de kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan, geen inkomen als bedoeld in artikel 1b van de WW is verrekend; of

    • b. 100/70 keer de gemiddelde uitkering op grond van de WW per werkdag, waarop recht bestond, in de laatste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan, indien met de uitkering op grond van de WW in die laatste kalendermaand inkomen als bedoeld in artikel 1b van die wet is verrekend.

  • 2 In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, wordt het dagloon van de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wazo, die op grond van artikel 8, onderdeel a, van de ZW voorafgaand aan een uitkering op grond van de Wazo ziekengeld ontving, vastgesteld op:

    • a. het vastgestelde en herziene ZW-dagloon, tenzij er met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaand aan de Wazo-uitkering ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan is verrekend op grond van artikel 31 van de ZW; of

    • b. 100/A van het ziekengeld per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de Wazo-uitkering, indien er met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaand aan de Wazo-uitkering ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan is verrekend op grond van artikel 31 van de ZW. Daarbij staat A voor het uitkeringpercentage van de uitkering op grond van de ZW.

  • 3 Indien de gelijkgestelde, bedoeld in het tweede lid, recht had op ziekengeld, omdat hij op de eerste dag dat hij zijn arbeid niet kon verrichten vanwege ziekte op grond van artikel 7, onderdeel a, van de ZW als werknemer werd aangemerkt, wordt, in afwijking van het tweede lid, het dagloon vastgesteld op:

    • a. het vastgestelde en herziene WW-dagloon, indien met de uitkering op grond van de ZW in de kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan, geen inkomen als bedoeld in artikel 1b van de WW is verrekend; of

    • b. 100/A keer de gemiddelde uitkering op grond van de ZW per dag, waarop recht bestond, in de laatste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan, indien met de uitkering op grond van de ZW in die laatste kalendermaand inkomen als bedoeld in artikel 1b van de WW is verrekend. A staat daarbij voor het uitkeringspercentage van de uitkering op grond van de ZW.

  • 4 Voor de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wazo, is het dagloon, in afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, gelijk aan het reeds vastgestelde en herziene WIA-dagloon. Indien voor de gelijkgestelde, bedoeld in de eerste zin, bij het vaststellen van de hoogte van de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van artikel 61 van de Wet WIA rekening werd gehouden met inkomen, wordt het Wazo-dagloon, vastgesteld op 100/70 keer de gemiddelde uitkering per dag in de laatste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan.

  • 6 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing voor de persoon die recht heeft op een Wazo-uitkering op grond van artikel 3:10 van de Wazo.

Hoofdstuk 3. Bepalingen voor vaststelling WIA- en WAO-dagloon

Artikel 13. Referteperiode voor Wet WIA en WAO

  • 1 Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.

  • 3 De referteperiode eindigt, indien de aanspraak op uitkering berust op artikel 10 van de Wet WIA of op artikel 17 van de WAO, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.

Artikel 14. Loonbegrip voor Wet WIA en WAO

Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen:

Artikel 15. Algemene bepalingen over het loon voor Wet WIA en WAO

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.

  • 2 Onder loon als bedoeld in artikel 14 wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.

Artikel 16. WIA- en WAO-dagloon

  • 1 Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:

    (A – B + C) / D

    waarbij:

    A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;

    B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;

    C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en

    D staat voor 261.

  • 2 In een gebroken aangiftetijdvak worden de factoren A, B en C berekend door het loon, de vakantiebijslag of de bedragen voor opbouw of opname van een arbeidsvoorwaardenbedrag in dat tijdvak te vermenigvuldigen met de breuk Y/Z waarbij:

    Z staat voor het aantal dagloondagen in het gebroken aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking of de uitkeringsverhouding; en

    Y staat voor het aantal dagloondagen van Z dat binnen de referteperiode valt. Indien Z nul is, wordt de uitkomst van deze berekening op nihil gesteld.

  • 3 Indien het loon in de referteperiode geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit een uitkering wordt voor de toepassing van het eerste lid het bedrag van de uitkering gesteld op de uitkomst van de volgende berekening:

    ((100 x E) / F)

    waarbij:

    E staat voor de uitkering; en

    F staat voor:

  • 4 Voor zover het derde lid van toepassing is, wordt voor de toepassing van het eerste lid, het bedrag van de vakantiebijslag behorende bij de uitkeringen bedoeld in het derde lid, gesteld op de uitkomst van de volgende berekening:

    (100 x G) / H

    waarbij:

    G staat voor de vakantiebijslag die in het in aanmerking te nemen tijdvak is genoten; en

    H gelijk is aan de factor F, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Indien een dienstbetrekking is geëindigd door wederzijds goedvinden van partijen, of opzegging, zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn, wordt voor de toepassing van het eerste lid factor D verminderd met het aantal dagloondagen gedurende de periode tussen de laatste dag van die dienstbetrekking en de dag waarop de rechtens geldende opzegtermijn eindigt, voor zover die periode in de referteperiode ligt en worden de factoren A, B en C verminderd met al het loon genoten in de aangiftetijdvakken die volledig liggen binnen die periode.

Artikel 17. Loon in geval van ziekte, verlof of werkstaking tijdens een dienstbetrekking

  • 1 Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

  • 2 Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, het loon in aanmerking genomen bij dezelfde werkgever over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:

    • a. dat aangiftetijdvak geheel gelegen is in de referteperiode, en

    • b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

  • 3 Indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.

  • 4 Dit artikel blijft buiten toepassing indien:

    • a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon, of

    • b. gedurende het aangiftetijdvak, bedoeld in het eerste lid, het te vervangen loon mede bestaat uit een uitkering in verband met de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 18. Dagloon starter en herintreder

  • 1 Het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van de referteperiode tot en met de laatste dag van het eerste volledige aangiftetijdvak van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 heeft genoten, wordt vastgesteld door bij de toepassing van artikel 16, eerste lid, «261» te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.

  • 2 Het dagloon van de werknemer die in de referteperiode geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 heeft genoten is de uitkomst van de volgende berekening:

    (A – B + C) / D

    waarbij:

    A staat voor het loon dat de werknemer voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft genoten in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, bij alle werkgevers;

    B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden;

    C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden; en

    D staat voor het in dat aangiftetijdvak gelegen aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag van intreden van de arbeidsongeschiktheid.

  • 3 Indien D nul is, is het dagloon, in afwijking van het tweede lid, de uitkomst van de volgende berekening:

    E/F

    waarbij:

    E staat voor het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden; en

    F staat voor het aantal dagloondagen in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden dan wel, indien het een aangiftetijdvak van een maand betreft, 21,75.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing indien de werknemer in verband met verlof geen loon heeft ontvangen.

Artikel 19. WIA-dagloongarantie voor oudere arbeidsongeschikten

Indien een werknemer, die recht heeft op een uitkering op grond van de WAO of de Wet WIA, op of na de dag waarop hij de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt, met arbeid inkomen is gaan verwerven in verband waarmee zijn uitkering op grond van de WAO of de Wet WIA is beëindigd, binnen vijf jaar na de datum waarop die uitkering is beëindigd recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, wordt het WIA-dagloon niet lager vastgesteld dan het WAO- of WIA-dagloon van de laatstelijk ontvangen uitkering op grond van de WAO of de Wet WIA. Het dagloon van de laatstelijk ontvangen uitkering als bedoeld in de eerste zin, wordt in aanmerking genomen, zoals dat zou zijn herzien vanaf de datum van beëindiging tot aan de datum van het nieuwe recht op uitkering op grond van artikel 15, eerste lid, van de WAO, dan wel artikel 14, eerste lid, van de Wet WIA indien de uitkering op grond van de WAO of de Wet WIA niet zou zijn beëindigd.

Artikel 20. WIA-dagloon bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid bij aanvang verzekering

Het WIA-dagloon van de werknemer, die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Wet WIA, zoals dat artikellid luidde op 31 december 2010, bedraagt ten hoogste het maatmaninkomen, dat op grond van dat artikellid, zoals dat luidde op 31 december 2010, wordt vastgesteld, vermenigvuldigd met het aantal uren van de urenomvang, bedoeld in artikel 9, onderdeel b, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, gedeeld door vijf.

Artikel 21. WIA-dagloon bij later ontstaan van recht dan einde wachttijd

In de gevallen waarin de artikelen 48, eerste lid, onderdelen b en c, en 55, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet WIA van toepassing zijn, wordt het WIA-dagloon niet lager vastgesteld dan het dagloon dat op grond van de Wet WIA in aanmerking zou zijn genomen als het recht op uitkering zou zijn ontstaan op de in artikel 47, tweede lid, en artikel 54, tweede lid van de Wet WIA bedoelde dag, zoals dat dagloon vanaf die dag tot aan de datum van het recht op uitkering op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet WIA zou zijn herzien, indien het recht op uitkering op grond van de Wet WIA op die dag zou zijn ontstaan.

Hoofdstuk 3a. Overgangsbepalingen voor de vaststelling van het dagloon

Artikel 22. Toepassingsbereik

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de werknemer:

    • a. die recht heeft of heeft gehad op een reguliere WW-uitkering dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016 en die in de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden;

    • b. die recht heeft of heeft gehad op een reguliere WW-uitkering dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016, die de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA, heeft doorlopen, die geen recht heeft gekregen op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en het ongemaximeerde dagloon op grond van dit hoofdstuk ten minste 2,5% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon op grond van hoofdstuk 2;

    • c. die recht heeft of heeft gehad op een reguliere WW-uitkering:

      • 1°. dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016;

      • 2°. waarbij op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat; en

      • 3°. die in de referteperiode, bedoeld in artikel 22b, derde lid, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden;

    • d. die recht heeft of heeft gehad op een reguliere WW-uitkering:

      • 1°. dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016;

      • 2°. die de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA, heeft doorlopen, en die geen recht heeft gekregen op een Wet WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was;

      • 3°. het ongemaximeerde dagloon op grond van dit hoofdstuk ten minste 2,5% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon op grond van hoofdstuk 2; en

      • 4°. waarbij op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is dit hoofdstuk niet van toepassing op de werknemer:

    • a. bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, indien op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat; of

    • b. van wie de WW-uitkering blijvend geheel is geweigerd op grond van artikel 27 van de WW.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, is dit hoofdstuk niet van toepassing op de werknemer van wie het ongemaximeerde dagloon op grond van dit hoofdstuk niet meer dan 7% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon op grond van hoofdstuk 2.

Artikel 22a. Algemene bepalingen

  • 1 In dit hoofdstuk wordt, in zoverre in afwijking van de hoofdstukken 1, 2 en 3, verstaan onder:

    • a. loon: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat indien in een aangiftetijdvak geen of minder loon is genoten vanwege verlof als loon in dat aangiftetijdvak wordt aangemerkt het loon dat in dezelfde dienstbetrekking is genoten in het laatste aan dat verlof voorafgaande aangiftetijdvak waarin geen sprake was van verlof;

    • b. ongemaximeerde dagloon: het dagloon op grond van hoofdstuk 2 of dit hoofdstuk indien dat niet zou zijn gemaximeerd op het bedrag, genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.

  • 2 Het in een aangiftetijdvak genoten loon wordt toegerekend aan de kalendermaand waarin de laatste dag van het aangiftetijdvak ligt.

Artikel 22b. Dagloon artikel 22, eerste lid, onderdelen a tot en met d

  • 1 Het dagloon van de uitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, is de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, vermenigvuldigd met 1,004, met dien verstande dat onder de referteperiode wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen.

  • 2 Het dagloon van de uitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, is de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, vermenigvuldigd met 1,0291, met dien verstande dat onder de referteperiode wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de vijfentwintigste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen.

  • 3 Het dagloon van de uitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, is de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, vermenigvuldigd met 1,0097, met dien verstande dat onder de referteperiode wordt verstaan de periode, bedoeld in het eerste lid, tenzij in die periode een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat. De referteperiode begint dan op de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het latere recht is ingetreden. Indien de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht is gelegen na de eerste dag van een kalendermaand, begint de referteperiode, in afwijking van de vorige volzin, op de eerste dag van de kalendermaand na de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht ligt.

  • 4 Het dagloon van de uitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel d, is de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, vermenigvuldigd met 1,035, met dien verstande dat onder de referteperiode wordt verstaan de periode, bedoeld in het tweede lid, tenzij in die periode een eerder recht op een reguliere WW-uitkering bestaat. De referteperiode begint dan op de eerste dag van werkloosheid van dat eerdere recht en eindigt het op de laatste dag van de vijfentwintigste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen van het latere recht. Indien de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht is gelegen na de eerste dag van een kalendermaand, begint de referteperiode, in afwijking van de vorige volzin, op de eerste dag van de kalendermaand na de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid van het eerdere recht ligt.

  • 5 Bij de vaststelling van het dagloon op grond van dit hoofdstuk wordt artikel 25 toegepast.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 23. Aanpassing dagloon in verband met herziening minimumloon

Indien het minimumloon is herzien tussen het einde van de referteperiode en de eerste dag waarop recht bestaat op een uitkering op grond van de ZW, de WW, de Wet WIA, de WAO of de WAZO wordt de hoogte van het dagloon zoals berekend op grond van dit besluit aangepast in de mate waarin het minimumloon is herzien.

Artikel 24. Verhoging dagloon en herziening dagloon voor een werknemer jonger dan 21 jaar bij aanvang van de referteperiode en bij aanvang uitkering

  • 1 Indien de werknemer:

    • a. bij aanvang van de referteperiode, bedoeld in artikel 2, artikel 12b of artikel 13, jonger is dan 21 jaar en het op grond van dit besluit berekende dagloon minder bedraagt dan het minimumloon vermeerderd met de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van de WML, dat behoort bij de leeftijd van de werknemer op de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering; of

    • b. op de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering jonger is dan 21 jaar en het op grond van de overige artikelen van dit besluit berekende dagloon minder bedraagt dan het minimumloon vermeerderd met de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van de WML, dat behoort bij de leeftijd van de werknemer bij zijn verjaring,

    wordt zijn dagloon op de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering respectievelijk telkens bij zijn verjaring verhoogd door het dagloon te vermenigvuldigen met:

    A /B

    waarbij:

    A staat voor het minimumjeugdloonpercentage dat verbonden is aan de leeftijd van de werknemer op de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering dan wel voor het minimumjeugdloonpercentage dat geldt bij zijn verjaring of indien de werknemer de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, voor 100; en

    B staat voor het minimumjeugdloonpercentage dat verbonden is aan de leeftijd van de werknemer bij aanvang van de referteperiode dan wel voor het minimumjeugdloonpercentage dat geldt op de laatste dag voor zijn verjaring.

  • 2 Het op grond van dit artikel verhoogde dagloon bedraagt niet meer dan het minimumloon vermeerderd met de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van de WML dat behoort bij de leeftijd van de werknemer op de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering, dan wel bij de leeftijd van de werknemer bij zijn verjaring.

  • 3 Indien bij het vaststellen van het dagloon artikel 18 van toepassing is of indien de dienstbetrekking is aangevangen na aanvang van de referteperiode, wordt bij toepassing van het eerste lid voor «bij aanvang van de referteperiode» gelezen: bij aanvang van de dienstbetrekking.

  • 4 Indien de referteperiode, bedoeld in het eerste lid, is aangevangen voor 1 juli 2019, wordt bij toepassing van het eerste lid voor «21 jaar» gelezen: 22 jaar.

Artikel 25. Maximering van het dagloon bij samenloop van uitkeringen

  • 1 Vanaf het moment waarop een werknemer gelijktijdig aanspraak gaat hebben op meer dan een uitkering en de som van de uitkeringen per dag meer bedraagt dan 70% van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, tweede zin, van de Wfsv, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, worden de aan die uitkeringen ten grondslag liggende daglonen zodanig vastgesteld of herzien dat de som van de evenredig verlaagde uitkeringen per dag niet meer bedraagt dan 70% van dat bedrag.

  • 2 Indien van een van de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, het uitkeringspercentage hoger is dan 70, wordt de uitkomst van 70% van het bedrag bedoeld in artikel 17, eerste lid, tweede zin, van de Wfsv, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, verhoogd met de uitkomst van de volgende berekening:

    ((A – 70) / 100) x B

    waarbij:

    A staat voor het hogere uitkeringspercentage; en

    B staat voor het dagloon van de uitkering, waarvoor het uitkeringspercentage A geldt voordat dit dagloon is herzien op grond van het eerste lid.

  • 3 Indien een van de uitkeringen, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt beëindigd wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur, wordt het dagloon van de resterende uitkering of uitkeringen met ingang van de dag van de beëindiging herzien, voor zover van toepassing met inachtneming van het eerste en tweede lid.

Artikel 26. Intrekken Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen

  • 2 Het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, zoals dat luidde voor de in het eerste lid bedoelde intrekking blijft van toepassing op uitkeringen als bedoeld in dat besluit waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen voor de datum van intrekking.

Artikel 27. Overgangsbepaling

Artikelen 3, 5 en 6 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de dag van de inwerkingtreding van artikel II, onderdelen A, C en D, maar met inachtneming van de wijzigingen in artikel II, onderdeel B, van het Besluit tot wijziging van het Besluit SUWI en enige andere besluiten in verband met gegevensverstrekking aan werkgevers en verzekeraars en enige andere technische wijzigingen, blijven van toepassing op een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Ziektewet, waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen voor de dag van die inwerkingtreding.

Artikel 27a. Overgangsbepaling in verband met het Besluit van 24 oktober 2016 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met starters, stakingsdagen en 104 weken wachttijd Wet WIA (Stb. 2016, 390) en het Besluit van 4 december 2017 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met de conversie van het dagloon voor zogenoemde herlevers (Stb. 2017, 475)

  • 1 Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidde op 30 november 2016, blijft van toepassing op uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen voor 1 december 2016.

  • 2 Onder de eerste rechtdag, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de WW de eerste dag van werkloosheid verstaan, voor de Wet WIA en WAO de dag dat recht op uitkering is ontstaan en voor de ZW de eerste dag waarover het ziekengeld wordt uitgekeerd.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op de werknemer, bedoeld in artikel 22. Op die werknemer zijn de artikelen 2, achtste en negende lid, en 5, zesde lid, zoals deze luidden op of na 1 december 2016, niet van toepassing, voor zover het een recht op uitkering betreft dat op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016 is ontstaan.

Artikel 27b. Overgangsbepaling in verband met het beperken van het toepassingsbereik van het met het Besluit van 20 juni 2018 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met een andere berekeningswijze van het WW-dagloon in het geval van een lager dagloon door ziekte in de referteperiode en enkele andere wijzigingen (Stb. 193) gewijzigde artikel 5, eerste lid

Artikel 5, eerste lid, zoals dat luidt na de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, onder 1, van het Besluit van 20 juni 2018 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met een andere berekeningswijze van het WW-dagloon in het geval van een lager dagloon door ziekte in de referteperiode en enkele andere wijzigingen (Stb. 2018, 193) is niet van toepassing op de werknemer wiens WW-recht is ontstaan voor die dag van inwerkingtreding.

Artikel 27c. Overgangsbepaling in verband met het beperken van het toepassingsbereik van wijzigingen in verband met ziekte in de referteperiode van het WW-dagloon

  • 1 De artikelen 3, eerste lid, onderdeel b, 5, achtste lid, en 6, eerste en tweede lid, zoals deze luiden na de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B, C, onder 2, en D, van het Besluit van 20 juni 2018 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met een andere berekeningswijze van het WW-dagloon in het geval van een lager dagloon door ziekte in de referteperiode en enkele andere wijzigingen (Stb. 2018, 193), zijn niet van toepassing op de werknemer:

    • a. die recht heeft of heeft gehad op een reguliere WW-uitkering, dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2017; en

    • b. die in de referteperiode minder loon heeft genoten in verband met ziekte in één of meer kalendermaanden.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op de werknemer wiens recht op een WW-uitkering is ontstaan voor 15 november 2017, maar waarvan de datum van de beschikking omtrent het ontstaan van dat recht op of na 15 november 2017 ligt.

Artikel 27d. Overgangsbepaling in verband met het beperken van het toepassingsbereik van wijzigingen in verband met ziekte in de referteperiode van het ZW-dagloon

De artikelen 12c tot en met 12f, zoals deze luiden na de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen E tot en met H, van het Besluit van 20 juni 2018 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met een andere berekeningswijze van het WW-dagloon in het geval van een lager dagloon door ziekte in de referteperiode en enkele andere wijzigingen (Stb. 2018, 193), zijn niet van toepassing op de werknemer wiens recht op ziekengeld is ontstaan voor die dag van inwerkingtreding.

Artikel 27e. Overgangsbepaling in verband met het beperken van het toepassingsbereik van de wijzigingen vanwege het arbeidsvoorwaardenbedrag

  • 1 De artikelen 5, 12e, 16 en 18, zoals deze luidden op 31 december 2021, blijven van toepassing op uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen voor 1 januari 2022.

  • 2 Onder eerste rechtdag, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de WW de eerste dag van werkloosheid verstaan, voor de Wet WIA en WAO de dag dat recht op uitkering is ontstaan en voor de ZW de eerste dag waarover het ziekengeld wordt uitgekeerd.

Artikel 27f. Overgangsrecht invoering inkomstenverhouding

[Treedt in werking op 01-01-2025]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 30. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 31. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 22 mei 2013

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher

Uitgegeven de dertigste mei 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten