Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 15 maart 2013, nr. 363215;
Gelet op artikel 126, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 2, eerste lid, en 9, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 april 2013, nr. W03.13.0070/11);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 2 mei 2013, nr. 379352;
Hebben goedgevonden en verstaan: