Eindterm 1c
De persoon baseert de informatieverstrekking in de eerste lijn van de financiële dienstverlening
op kennis met betrekking tot financieringsmogelijkheden van de klant
|
1c.1
|
De kandidaat kan aangeven welke factoren de kredietwaardigheid bepalen en deze factoren
(moraliteit, financiële positie, zekerheden) omschrijven.
|
K
|
1c.2
|
De kandidaat kan omschrijven wat een consumptief krediet is.
|
K
|
1c.3
|
De kandidaat kan de begrippen kredietsom en kredietvergoeding omschrijven.
|
K
|
1c.4
|
De kandidaat kan de kenmerken van een geldkrediet en een goederenkrediet noemen.
|
K
|
1c.5
|
De kandidaat kan de vormen van consumptief krediet (aflopend krediet, doorlopend krediet,
rekening-courant krediet, huurkoop) benoemen en op hoofdlijnen beschrijven.
|
K
|
1c.6
|
De kandidaat kan het doel van de BKR-toetsing aangeven.
|
K
|
1c.7
|
De kandidaat kan uitleggen dat de handelingsbekwaamheid, samenlevingsvorm en leeftijd
van de kredietaanvrager een rol spelen bij het sluiten van een overeenkomst, zoals
het verlenen van het consumptief krediet.
|
B
|
1c.8
|
De kandidaat kan de juridische gevolgen van niet-nakoming van een kredietovereenkomst
uitleggen.
|
B
|
1c.9
|
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven: recht van hypotheek, hypotheekgever,
hypotheeknemer.
|
K
|
1c.10
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen het wettelijk kader omschrijven met betrekking tot
de informatieverstrekking over krediet aan de klant.
|
K
|
1c.11
|
De kandidaat kan de rol van de aanbieder van krediet binnen de verschillende distributiekanalen
omschrijven.
|
K
|
1c.12
|
De kandidaat kan omschrijven wat een hypothecair krediet is.
|
K
|
1c.13
|
De kandidaat kan de begrippen renterisico, liquiditeitsrisico en valutarisico bij
het aantrekken en uitzetten van gelden beschrijven.
|
K
|
1c.14
|
De kandidaat kan uitleggen wat registergoederen zijn.
|
K
|
1c.15
|
De kandidaat kan uitleggen wat de invloed van de taxatiewaarde is op de hoogte van
het hypotheekbedrag.
|
B
|
1c.16
|
De kandidaat kan de verschillende taxatiewaarden in een taxatierapport van een woning
beschrijven.
|
K
|
1c.17
|
De kandidaat kan aangeven welke inkomsten en lasten de kredietwaardigheid bepalen.
|
K
|
1c.18
|
De kandidaat kan uitleggen wat de invloed van het inkomen is op de hoogte van het
hypotheekbedrag.
|
B
|
1c.19
|
De kandidaat kan het begrip ‘woonquote’ omschrijven.
|
K
|
1c.20
|
De kandidaat kan doel en strekking van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG) aangeven.
|
K
|
1c.21
|
De kandidaat kan uitleggen wat de rol van de notaris is bij de verkrijging van de
onroerende zaak en het hypothecair krediet.
|
B
|
1c.22
|
[Red: Vervallen.]
|
|
1c.23
|
De kandidaat kan de verschillende aflossingsvormen van een hypothecair krediet beschrijven.
|
K
|
1c.24
|
De kandidaat kan de begrippen vaste hypotheek, krediethypotheek, bankhypotheek beschrijven.
|
K
|
1c.25
|
De kandidaat kan de begrippen variabele rente en vaste rente beschrijven.
|
K
|
1c.26
|
De kandidaat kan uitleggen wat de invloed is van de rentevaste periode op de hoogte
van de hypotheekrente.
|
B
|
1c.27
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen beschrijven in welke gevallen en tegen welke voorwaarden
een natuurlijk persoon tijdelijk uitstel van zijn betalingsverplichtingen kan krijgen.
|
K
|
Eindterm 1d
De persoon baseert de informatieverstrekking in de eerste lijn van de financiële dienstverlening
op kennis van de persoonlijke risico’s van de klant en mogelijke (verzekerings-)oplossingen.
|
1d.1
|
De kandidaat kan de functie en inhoud van een klantprofiel omschrijven.
|
K
|
1d.2
|
De kandidaat kan de categorieën van de risico’s opnoemen, waarvan de gevolgen te verzekeren
zijn.
|
K
|
1d.3
|
De kandidaat kan de risico’s noemen die verbonden zijn aan materieel bezit en kan
opsommen welke verzekeringen daarbij gesloten kunnen of moeten worden.
|
K
|
1d.4
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s die verbonden zijn aan de gezondheid
en kan opsommen welke verzekeringen daarbij gesloten kunnen of moeten worden.
|
K
|
1d.5
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van de aansprakelijkheidsrisico’s en risico’s
die verbonden zijn aan vermogen van de klant, en welke verzekeringen daarbij gesloten
kunnen of moeten worden.
|
K
|
1d.6
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s die verbonden zijn aan (lang) leven
en dood en kan opsommen welke verzekeringen daarbij gesloten kunnen of moeten worden.
|
K
|
1d.7
|
De kandidaat kan de werknemersverzekeringen noemen en kan opsommen voor wie deze werknemersverzekeringen
gelden.
|
K
|
1d.8
|
De kandidaat kan de volksverzekeringen opnoemen en voor wie deze volksverzekeringen
gelden.
|
K
|
1d.9
|
De kandidaat kan de risico’s opnoemen die afgedekt zijn door sociale verzekeringen.
|
K
|
1d.10
|
De kandidaat kan de mogelijkheden voor gemoedsbezwaarden opsommen.
|
K
|
1d.11
|
De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten en eventuele assurantiebelasting)
de door de klant te betalen premie voor een schadeverzekering bestaat.
|
B
|
1d.12
|
De kandidaat kan de rol en taken van de verzekeraars en pensioenfondsen noemen bij
het afdekken van de financiële gevolgen van risico’s die de klant kan lopen.
|
K
|
1d.13
|
De kandidaat kan de meest gangbare inkomensverzekeringen ingeval van arbeidsongeschiktheid
benoemen.
|
K
|
1d.14
|
De kandidaat kan het doel van en de dekking op een ongevallenverzekering omschrijven.
|
K
|
1d.15
|
De kandidaat kan de diverse wettelijke regelingen inzake de vergoeding van medische
kosten omschrijven.
|
K
|
1d.16
|
De kandidaat kan de meest voorkomende mogelijkheden voor het verzekeren van de medische
kosten omschrijven.
|
K
|
1d.17
|
De kandidaat kan de diverse mogelijkheden noemen die er zijn om het ouderdoms- en
nabestaandenpensioen aanvullend te verzekeren.
|
K
|
1d.18
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen een omschrijving geven van de verschillende pensioenregelingen.
|
K
|
1d.19
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen de kenmerken van een algemeen pensioenfonds (apf),
bedrijfstakpensioenfonds (bpf) en een ondernemingspensioenfonds (opf) opsommen.
|
K
|
Eindterm 1e
De persoon baseert de informatieverstrekking in de eerste lijn van de financiële dienstverlening
op kennis van elementaire relevante verzekeringsbegrippen.
|
1e.1
|
De kandidaat kan de wet van de grote aantallen uitleggen.
|
B
|
1e.2
|
De kandidaat kan uitleggen waarom verzekeraars reserveren.
|
B
|
1e.3
|
De kandidaat kan uitleggen waarom verzekeraars rekening houden met het gemiddelde
schadebedrag per verzekerde.
|
B
|
1e.4
|
De kandidaat kan uitleggen waarom en op welke wijze verzekeraars risico’s spreiden.
|
B
|
1e.5
|
De kandidaat kan de componenten opnoemen waaruit de premie van een verzekering bestaat.
|
K
|
1e.6
|
De kandidaat kan de kenmerken en voorbeelden noemen van voorzieningen en particuliere-
en sociale verzekeringen.
|
K
|
1e.7
|
De kandidaat kan de meest gangbare bezitsverzekeringen voor de klant benoemen en kort
beschrijven.
|
K
|
1e.8
|
De kandidaat kan de meest gangbare begrippen bij bezitsverzekering van de klant benoemen.
|
K
|
1e.9
|
De kandidaat kan de meest gangbare aansprakelijkheidsverzekeringen voor de klant benoemen
en kort beschrijven.
|
K
|
1e.10
|
De kandidaat kan het doel en de functie van de WAM uitleggen.
|
B
|
1e.11
|
De kandidaat kan het doel omschrijven van gezinsrechtsbijstands-verzekering, motorrijtuigenrechtsbijstandsverzekering
en bedrijfsrechtsbijstandsverzekering.
|
K
|
Eindterm 1f
De persoon baseert de informatieverstrekking in de eerste lijn van de financiële dienstverlening
op kennis van de ordening van en het toezicht op de financiële markt.
|
1f.1
|
De kandidaat kan de volgende informatiebronnen noemen die gericht zijn op de belangen
van de klant: overheid (AFM), markt (Nibud, Consumentenbond) en de diverse brancheorganisaties.
|
K
|
1f.2
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen beschrijven wat het Essentiële-informatiedocument
(Eid), de verzekeringskaart en het dienstverleningsdocument is.
|
K
|
1f.3
|
De kandidaat kan noemen bij welk soort product het Essentiële-informatiedocument (Eid)
beschikbaar moet zijn.
|
K
|
1f.4
|
De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven wanneer een verzekeringskaart en een dienstverleningsdocument
beschikbaar moet zijn en welke (financiële) informatie in de verzekeringskaart en
een dienstverleningsdocument vermeld moet worden.
|
K
|
1f.5
|
De kandidaat kan de klachten- en geschilleninstellingen, Klachten instituut financiële
dienstverlening (Kifid), Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ)
en stichting Tuchtrecht Banken noemen en kort beschrijven op welke gebieden zij werkzaam
zijn.
|
K
|
1f.6
|
De kandidaat kan het begrip ‘rechtstreekse verkoop’ omschrijven en daarbij aangeven
welke advies- en distributiekosten worden gemaakt.
|
B
|
1f.7
|
De kandidaat kan de werkwijze van verkoop via bemiddeling uitleggen, daarbij aangeven
welke kosten daarvoor gemaakt worden, en welke beloning daarvoor ontvangen wordt.
|
B
|
1f.8
|
de kandidaat kan uitleggen wat het provisieverbod voor complexe producten inhoudt
en waarom het is ingevoerd vanuit het klantbelang.
|
B
|
1f.9
|
[Red: Vervallen.]
|
|
1f.10
|
De kandidaat kan uitleggen in welk geval gekozen wordt voor rechtstreekse verkoop
of verkoop via bemiddeling.
|
B
|
1f.11
|
De kandidaat kan de kenmerken van een abonnementensysteem en andere beloningsvormen
(fee/vast tarief) noemen.
|
K
|
1f.12
|
De kandidaat kan voorbeelden opsommen van wanneer en waarvoor passende provisieregels
(inducementnorm) van toepassing zijn.
|
K
|
1f.13
|
De kandidaat kan de wettelijke vormen van toezicht op de financiële markten noemen
en op hoofdlijnen omschrijven (prudentieel, systeem en gedrag).
|
K
|
1f.14
|
De kandidaat kan het doel van prudentieel en gedragstoezicht uitleggen.
|
B
|
1f.15
|
De kandidaat kan omschrijven wat onder zorgplicht wordt verstaan.
|
K
|
1f.16
|
De kandidaat kan uitleggen waarom de overheid de zorgplicht wettelijk regelt.
|
B
|
1f.17
|
De kandidaat kan de rol van de AFM in het kader van de zorgplicht uitleggen.
|
B
|
1f.18
|
De kandidaat kan noemen op welke financiële dienstverleners de zorgplicht van toepassing
is.
|
K
|
1f.19
|
De kandidaat kan het begrip ‘adviesregel’ omschrijven.
|
K
|
1f.20
|
De kandidaat kan noemen wie het toezicht in het kader van de Wft uitoefent.
|
K
|
1f.21
|
De kandidaat kan beschrijven welke beroepsmogelijkheden bestaan bij sancties van De
Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), uitspraken klachteninstituten
en rechterlijke uitspraken.
|
K
|
1f.22
|
De kandidaat kan omschrijven wat de eigen verantwoordelijkheid van de klant volgens
de Wft inhoudt.
|
K
|
1f.23
|
De kandidaat kan de drie plichten van de aanbieder ten opzichte van een bemiddelaar
opnoemen: het controleren van de Wft-vergunning van de bemiddelaar, de bemiddelaar
van adequate informatie voorzien, en de meldplicht aan de AFM inzake belangrijke of
stelselmatige misstanden bij een bemiddelaar.
|
K
|
1f.24
|
De kandidaat kan noemen welke plicht de bemiddelaar heeft naar de aanbieder van de
financiële dienst (het controleren van de Wft-vergunning van de aanbieder).
|
K
|
1f.25
|
De kandidaat kan het belang van een vergunning voor de financiële dienstverlener beschrijven.
|
K
|
1f.26
|
De kandidaat kan de verschillende samenwerkingsvormen en samenwerkingsorganisaties
binnen de verzekeringsbranche noemen.
|
K
|
1f.27
|
De kandidaat kan het doel van FISH aangeven.
|
K
|
1f.28
|
De kandidaat kan de verschillende distributievormen in de verzekeringsbranche noemen
met daarbij de voor de klant belangrijkste voor- en nadelen van elke distributievorm.
|
K
|
1f.29
|
De kandidaat kan de werkzaamheden beschrijven die de bemiddelaar verricht voor de
klant bij het tot stand brengen van de overeenkomst van een financieel product. Hij
kan daarbij aangeven welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning daarvoor
ontvangen wordt.
|
K
|
1f.30
|
De kandidaat kan de werkzaamheden beschrijven die de bemiddelaar verricht voor de
klant bij het beheer en de uitvoering tijdens de looptijd van een financieel product.
Hij kan daarbij aangeven welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning daarvoor
ontvangen wordt.
|
K
|
1f.31
|
De kandidaat kan de werkzaamheden beschrijven die de bemiddelaar verricht voor de
klant bij het beëindigen van een financieel product.
|
K
|
1f.32
|
De kandidaat kan de drie verschillende vormen van effectendienstverlening benoemen:
execution only, beleggingsadvisering en vermogensbeheer.
|
K
|
1f.33
|
De kandidaat kan een korte omschrijving geven van de zes kwaliteitseisen die gesteld
worden aan de financiële dienstverlener: betrouwbaarheid, geschiktheid, financiële
zekerheid, adequate en integere bedrijfsvoering, zorgplicht en transparantie.
|
K
|
1f.34
|
De kandidaat kan de fasen van het adviestraject (inventarisatie, risicoanalyse, advies,
beheer en mutatie en nazorg en schadebehandeling) benoemen.
|
K
|
1f.35
|
De kandidaat kan omschrijven voor welke financiële dienstverlener de beroepsaansprakelijkheidsverzekering
verplicht is.
|
K
|
1f.36
|
De kandidaat kan de verschillende soorten bemiddelaars (verbonden bemiddelaar, gebonden
bemiddelaar, ongebonden bemiddelaar) beschrijven.
|
K
|
1f.37
|
De kandidaat kan beschrijven hoe een ongebonden bemiddelaar werkt op basis van een
objectieve en selectieve analyse.
|
K
|
1f.38
|
De kandidaat kan noemen welke financiële dienstverleners ‘van rechtswege een vergunning
krijgen’, en welke financiële dienstverleners een vergunning moeten aanvragen.
|
K
|
Eindterm 1g
De persoon baseert de informatieverstrekking in de eerste lijn van de financiële dienstverlening
op kennis van relevante en actuele wet- en regelgeving in de verzekeringssector.
|
1g.1
|
De kandidaat kan omschrijven op welke manier een geldige verzekeringsovereenkomst
tot stand komt.
|
K
|
1g.2
|
De kandidaat kan omschrijven hoe via de diverse distributiekanalen een verzekeringsovereenkomst
tot stand komt.
|
K
|
1g.3
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen de acceptatieprocedure bij een verzekeraar omschrijven.
|
K
|
1g.4
|
De kandidaat kan de drie functies van het aanvraagformulier noemen.
|
K
|
1g.5
|
De kandidaat kan omschrijven wat een verzekeringnemer, de verzekerde, premiebetaler
en de begunstigde is.
|
K
|
1g.6
|
De kandidaat kan uitleggen wat een voorlopige dekking is.
|
B
|
1g.7
|
De kandidaat kan uitleggen wat een dekkingsbevestiging is.
|
B
|
1g.8
|
De kandidaat kan de juridische omschrijving van het begrip ‘verzekeren’ geven.
|
K
|
1g.9
|
De kandidaat kan de kenmerken van een schadeverzekering noemen.
|
K
|
1g.10
|
De kandidaat kan de kenmerken van een sommenverzekering noemen.
|
K
|
1g.11
|
De kandidaat kan de kenmerken van een persoonsverzekering noemen.
|
K
|
1g.12
|
De kandidaat kan de werking van het mededelingsplicht-artikel en de mogelijke gevolgen
daarvan uitleggen.
|
B
|
1g.13
|
De kandidaat kan de wettelijke bepalingen ten aanzien van eigen gebrek beschrijven.
|
K
|
1g.14
|
De kandidaat kan de wettelijke bepalingen ten aanzien van opzet en roekeloosheid beschrijven.
|
K
|
1g.15
|
De kandidaat kan het indemniteitsbeginsel beschrijven.
|
K
|
1g.16
|
De kandidaat kan de begrippen ‘onderverzekering’, ‘oververzekering’ en ‘dubbele verzekering’
beschrijven.
|
K
|
1g.17
|
De kandidaat kan het begrip ‘onopzegbare polis’ beschrijven.
|
K
|
1g.18
|
De kandidaat kan de situaties noemen, waarin een onopzegbare polis toch door de verzekeraar
opgezegd kan worden.
|
K
|
1g.19
|
De kandidaat kan een aflopende verzekering beschrijven.
|
K
|
1g.20
|
De kandidaat kan opnoemen in welk geval een verzekering opzegbaar is door de verzekeraar.
|
K
|
1g.21
|
De kandidaat kan opnoemen in welk geval een verzekering opzegbaar is door de verzekeringnemer.
|
K
|
1g.22
|
De kandidaat kan opnoemen in welk geval een verzekeringnemer recht heeft op terugbetaling
van de premie.
|
K
|
1g.23
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn als de klant de premie niet betaalt.
|
B
|
1g.24
|
De kandidaat kan het doel van de respijttermijn beschrijven.
|
K
|