4. Gebruik van de verlenging van de inverzekeringstelling
[Regeling vervallen per 31-05-2013]
De bevoegdheid tot het verlengen van het bevel tot inverzekeringstelling komt bij
uitsluiting toe aan de officier van justitie. Zij kan niet worden gemandateerd aan
een politieambtenaar of parketsecretaris. Tijdens de parlementaire behandeling van
de Wet van 21 april 1994, Stb. 1994, 307 is de wens uitgesproken dat spaarzaam gebruik zal worden gemaakt van de
mogelijkheid tot verlenging van de inverzekeringstelling. Uit een oogpunt van doelmatigheid
is het wenselijk, dat het opsporingsonderzoek zoveel mogelijk tijdens de eerste drie
dagen van inverzekeringstelling wordt voltooid, zover dat de officier van justitie
reeds dan kan beoordelen of de verdachte in vrijheid kan worden gesteld dan wel voorlopige
hechtenis noodzakelijk is. In het laatste geval kan de officier van justitie direct
de bewaring vorderen, zodat deze vordering direct na de rechtmatigheidstoetsing ex
artikel 59a Sv door de rechter-commissaris kan worden behandeld. Hiermee wordt ook voorkomen dat
de verdachte binnen een periode van enkele dagen tweemaal voor de rechter-commissaris
moet worden geleid: eerst in verband met de rechtmatigheidstoetsing ex artikel 59a
Sv, en vervolgens – na verlenging van de inverzekeringstelling – opnieuw in verband
met de behandeling van de vordering inbewaringstelling.
Er moet daarom naar worden gestreefd het onderzoek tijdens de eerste drie dagen van
inverzekeringstelling zo ver te voltooien, dat dan al over de wenselijkheid en noodzaak
van voorlopige hechtenis kan worden geoordeeld. Vooral in gevallen waarin direct duidelijk
is dat de vrijheidsbeneming moet voortduren in verband met de zwaarte van de zaak
of de wenselijkheid van een snelrechtafdoening, kan in de regel al tijdens de eerste
termijn van inverzekeringstelling de bewaring worden gevorderd, of – als de verdachte
nog tijdens die eerste termijn van de inverzekeringstelling terecht staat – de gevangenneming.
Met het oog op vrijheidsbeneming zonder onderbreking is daarbij een belangrijk punt
van aandacht, dat de rechter-commissaris, respectievelijk de vonnisrechter, zijn oordeel
over de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming en zijn beslissing op de vordering
tot voorlopige hechtenis nog kan geven, binnen de eerste termijn van de inverzekeringstelling.
Bij ‘krapte’ in de termijn van 87 uren, kan het soms dringend noodzakelijk zijn, dat
de inverzekeringstelling door de officier van justitie wordt verlengd.
Verlenging van de inverzekeringstelling met drie dagen ligt – als uitzondering op
de hoofdregel – vooral in de rede in gevallen waarin het opsporingsonderzoek niet
binnen drie dagen kan worden voltooid, terwijl (nog) geen voldoende grond bestaat
voor het vorderen en geven van een bevel tot bewaring.
Verlenging is, wegens het ontbreken van dringende noodzakelijkheid, in ieder geval
niet toelaatbaar in de gevallen waarin de rechter-commissaris reeds een bevel tot
bewaring heeft verleend, tenzij het zeer complexe zaken betreft waarin alle tijd nodig
is om de waarheid aan de dag te leggen.