-
a. de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
-
b. de ambtenaren van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;
-
c. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake de douane;
-
d. de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en sport, voor zover het betreft het toezicht op de naleving van:
-
1°. de artikelen 2.19, 2.20, met uitzondering van het tweede lid, aanhef en onderdeel i, 2.21, 2.22 en 2.25 van de wet in samenhang met het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 4 van het Besluit diergeneesmiddelen;
-
2°. de artikelen 2.19, 2.20, 2.21, 2.22 en 2.25 van de wet in samenhang met het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van het Besluit diergeneesmiddelen ten aanzien van goede laboratoriumpraktijken als bedoeld in bijlage I, inleiding
en algemene beginselen, onderdeel 6, van richtlijn 2001/82/EG;
-
e. de controleurs, inspecteurs en keurmeesters van de Stichting COKZ;
-
f. de ambtenaren van de politie, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012 voor zover het betreft het toezicht op de naleving van de artikelen 2.1, 2.2, achtste lid, 2.11, 2.12, en 8.4, en het bepaalde krachtens hoofdstuk 5 of artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en het bij of krachtens het Besluit houders van dieren bepaalde, het krachtens artikel 3.6 van het Besluit dierlijke producten bepaalde, het krachtens artikel 4.9 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren bepaalde, of artikel 2.3, tweede en derde lid, van het Besluit diergezondheid;
-
g. de inspecteurs van de stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, voor
zover het betreft het toezicht op de naleving van:
-
1.°
Artikel 2.1 en 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren;
-
2.° de artikelen 2.2, tiende lid, onderdeel b, c, d, e, f, g, k, l, m, n, en p, 2.6, tweede lid, onderdeel a, b, d, e, en f, 2.7, tweede lid, onderdeel a, c, d, g, k, l en m, 2.8, vierde lid, onderdeel a, 2.16, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 7.1, 7.2, tweede lid, onderdeel c, d, e, g en i, en 7.6, tweede lid, onderdeel c, van de Wet dieren, in samenhang met het bepaalde bij of krachtens artikel 3.4 en paragraaf 3.2 van het Besluit houders van dieren;
-
3.°
artikel 2.2, zevende lid, van de Wet dieren in samenhang met het bepaalde in artikel 1.20 van het Besluit houders van dieren;
-
4.°
artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in samenhang met het bepaalde in de artikelen 1.6 tot en met 1.8 van het Besluit houders van dieren;
-
5.°
artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in samenhang met het bepaalde in de artikelen 3.1 tot en met 3.3 van het Besluit houders van dieren;
-
6°.
artikel 2.5 van de Wet dieren in samenhang met hoofdstuk 4 van de Regeling houders van dieren en verordening (EG)
nr. 1/2005;
-
7.°
artikel 2.7, derde lid, 2.9 en 2.16, derde en vierde lid, van de Wet dieren in samenhang met de artikelen 2.1, 2.5, 2.7 en 2.8 van het Besluit diergeneeskundigen voor zover het ingrepen betreft ten aanzien van:
-
8.°
artikel 2.8 van de Wet dieren in samenhang met het bepaalde in het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit houders van dieren;
-
9.°
artikel 2.10 van de Wet dieren ten aanzien van:
-
10.°
artikel 2.13 en 2.14 van de Wet dieren;
-
11.° de regels over identificatie en registratie:
-
h. de ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die te werk
zijn gesteld bij het aCBG, Bureau Diergeneesmiddelen, voor zover het betreft het toezicht
op de naleving van artikel 2.20, tweede lid, aanhef en onderdeel i, van de wet in samenhang met het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 6 van het Besluit diergeneesmiddelen;
-
i. dierenartsen en andere personen die voor specifieke toezichtswerkzaamheden door de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden ingezet;
-
j. voor zover het betreft het toezicht op de naleving van de artikelen 2.11, 2.12, of 8.4, of het bepaalde krachtens hoofdstuk 5 of artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, het bij of krachtens het Besluit houders van dieren bepaalde, het krachtens artikel 3.6 van het Besluit dierlijke producten bepaalde, het krachtens artikel 4.9 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren bepaalde, of artikel 2.3, tweede en derde lid, van het Besluit diergezondheid:
-
1°. militairen van de Koninklijke marechaussee;
-
2°. de door de Minister van Defensie aangewezen overige militairen van de krijgsmacht;
-
3°. de personen werkzaam als radarwaarnemer of verkeersassistent binnen het team verkeershandhaving
van een regionale eenheid van de politie;
-
4°. ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport.