Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 07-10-2023 t/m heden

Besluit van 2 november 2012, houdende regels met betrekking tot de handhaving van de Wet dieren en enige andere aangelegenheden met betrekking tot die wet (Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012 , nr. 283318, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 7.8, eerste lid, 8.8 en 10.8 van de Wet dieren en artikel 1:1, zesde lid, van de Algemene douanewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, nr. W15.12.0296/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 31 oktober 2012, nr. WJZ / 12339223, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepaling

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. De bestuurlijke boete

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2.2. Boetecategorieën

  • 1 De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:

    • a. categorie 1: € 500;

    • b. categorie 2: € 1500;

    • c. categorie 3: € 2500;

    • d. categorie 4: € 5000;

    • e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.

  • 2 Indien de hoogte van de krachtens het derde lid aangewezen boetecategorie door het met de overtreding te behalen economische voordeel aanmerkelijk wordt overschreden, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste categorie 5, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.

  • 4 In de regeling, bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding wordt vastgesteld op het bedrag behorende bij de naasthogere boetecategorie ten opzichte van de categorie, bedoeld in het derde lid, indien bij de betreffende gedraging een in die regeling vastgesteld percentage dieren van het totaal aantal betrokken dieren was betrokken op een in die regeling aangewezen wijze.

Artikel 2.3. Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn

Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:

Artikel 2.4. Overtreding door particulier

Indien een overtreding is begaan anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt het voor die overtreding op grond van de artikelen 2.2 en 2.3 op te leggen boetebedrag gehalveerd.

Artikel 2.5. Recidive

  • 1 Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen overtredingen worden aangewezen die soortgelijk zijn aan daarbij aangewezen andere overtredingen.

  • 3 Op krachtens het tweede lid aangewezen overtredingen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3. Raad voor dierenaangelegenheden

Artikel 3.1. Leden RDA

  • 1 De Raad bestaat uit een voorzitter en ten hoogste 49 andere leden.

  • 2 De leden brengen hun kennis en ervaring op persoonlijke titel in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.

  • 3 De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar.

  • 4 Na afloop van de benoemingsperiode, bedoeld in het tweede lid, kunnen de leden eenmaal worden herbenoemd voor de in dat lid bedoelde termijn.

  • 5 De leden kunnen door Onze Minister:

    • a. op hun verzoek worden ontslagen;

    • b. in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om zwaarwegende reden worden geschorst en ontslagen.

Artikel 3.2. Secretaris en adjunct-secretaris

  • 1 Onze Minister benoemt de secretaris en de adjunct-secretaris van de Raad.

  • 2 De secretaris en de adjunct-secretaris zijn niet tevens lid van de Raad.

  • 3 Voor de uitoefening van hun taak zijn de secretaris en de adjunct-secretaris uitsluitend verantwoording schuldig aan de Raad.

Artikel 3.3. Raadsvergaderingen

  • 1 De voorzitter roept de Raad bijeen:

    • a. zo dikwijls als hij dit nodig acht, maar in ieder geval twee keer per jaar;

    • b. indien ten minste vijf leden een daartoe strekkend, schriftelijk en met redenen omkleed verzoek bij de voorzitter hebben ingediend.

  • 2 Na een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, roept de voorzitter de Raad bijeen binnen één maand nadat het verzoek door de voorzitter is ontvangen.

Artikel 3.4. Werkwijze

  • 1 De Raad voert op verzoek van Onze Minister of uit eigen beweging overleg over de in artikel 10.8 van de wet bedoelde vraagstukken.

  • 2 De voorzitter kan met het oog op een overleg over een bepaald onderwerp uit de leden van de Raad een forum samenstellen en anderen dan leden van de Raad uitnodigen voor deelname aan dat overleg.

  • 3 De Raad stelt een verslag op van een gevoerd overleg.

  • 4 Het verslag wordt ter kennis gebracht van Onze Minister. Indien het verslag mede het belang van de volksgezondheid raakt, wordt dit ook ter kennis gebracht aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 3.5. Reglement van werkwijze

  • 1 De Raad stelt zijn werkwijze nader vast in een reglement.

  • 2 Het reglement, bedoeld in het eerste lid, wordt na vaststelling toegezonden aan Onze Minister.

Artikel 3.6. Begroting

De Raad stelt jaarlijks voor zijn werkzaamheden in het komende begrotingsjaar een ontwerpbegroting op en legt deze voor 1 april voor aan Onze Minister.

Artikel 3.7. Verslag

De Raad doet jaarlijks voor 1 april schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden aan Onze Minister.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

Artikel 4.1. Evaluatie bestuurlijke boete

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 2 in de praktijk.

Artikel 4.2. Evaluatie Raad voor dierenaangelegenheden

De Raad brengt iedere zes jaren een rapport uit aan Onze Minister waarin de taakvervulling van de Raad aan een onderzoek wordt onderworpen.

Artikel 4.3. Overgangsrecht bestuurlijke boete

Indien een overtreding is begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit en als gevolg van die inwerkingtreding, in samenhang met de op dit besluit gebaseerde regels, een andere bestuurlijke boete kan worden opgelegd dan de bestuurlijke boete die voor die overtreding kon worden opgelegd op grond van de voor dat tijdstip geldende regels, worden de voor de overtreder gunstigste bepalingen toegepast.

Artikel 4.4. Intrekken beoordeling gids voor goede praktijken

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de intrekking van een beoordeling van een nationale gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44, tweede lid, van de wet.

Artikel 4.5. (tweede analyse)

Onze Minister is bevoegd besluiten te nemen als bedoeld in artikel 35, derde lid, van verordening (EU) 2017/625.

Artikel 4.6. (coördinerende instantie artikel 4, tweede lid, onder b, verordening (EU) nr. 2017/625)

Onze Minister is de coördinerende instantie, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, verordening (EU) 2017/625.

Artikel 4.7. (overgangsrecht bestuurlijke maatregel verordening (EU) nr. 882/2004)

Op een besluit dat vanwege een geconstateerde niet-naleving is genomen en dat is gebaseerd of mede gebaseerd op artikel 19, eerste lid, of artikel 54, eerste en tweede lid, van verordening (EU) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 165), dat is genomen voor 14 december 2019 en waartegen bezwaar is gemaakt, of beroep is ingesteld, wordt besloten met toepassing van die verordening zoals die luidde voor 14 december 2019.

Artikel 4.8. Besluiten ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2016/429 en verordening (EU) nr. 2017/625

Onze Minister is bevoegd besluiten te nemen ter uitvoering van aan een lidstaat gerichte bindende en niet-bindende onderdelen van verordening (EU) nr. 2016/429 of verordening (EU) nr. 2017/625 of op één van die verordening gebaseerde gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling, voor zover die bindende en niet-bindende onderdelen onderwerpen betreffen, bedoeld in de artikelen 2.2, tiende lid, 2.3, vierde lid, 2.4, tweede of derde lid, 2.5, tweede lid, 2.6, tweede of derde lid, 2.7, tweede lid, 2.8, vierde lid, 2.10, derde lid, 2.15, tweede of vierde lid, 2.16, tweede lid, 2.20, tweede lid, 2.22, tweede lid, 3.1, tweede lid, 3.2, tweede lid, 4.8, vierde lid, 7.2, eerste tot en met derde lid, 7.3, derde lid, 7.4, eerste lid, 7.6, eerste lid, 7.8, of 10.2 van de Wet dieren.

Artikel 4.9. Algemene regels ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2016/429 en verordening (EU) nr. 2017/625

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de uitvoering van niet-bindende onderdelen van een op verordening (EU) nr. 2016/429 of op verordening (EU) nr. 2017/625 gebaseerde gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling, voor zover die niet-bindende onderdelen onderwerpen betreffen, bedoeld in de artikelen 2.2, tiende lid, 2.3, vierde lid, 2.4, tweede of derde lid, 2.5, tweede lid, 2.6, tweede of derde lid, 2.7, tweede lid, 2.8, vierde lid, 2.10, derde lid, 2.15, tweede of vierde lid, 2.16, tweede lid, 2.20, tweede lid, 2.22, tweede lid, 3.1, tweede lid, 3.2, tweede lid, 4.8, vierde lid, 7.2, eerste tot en met derde lid, 7.3, derde lid, 7.4, eerste lid, 7.6, eerste lid, 7.8, of 10.2 van de Wet dieren.

Artikel 4.10. Inrichtingen en wijze van onderzoek

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over laboratoria waar en de wijze waarop laboratoriumanalyses, -tests, en -diagnoses plaatsvinden ten behoeve van:

    • a. officiële controles of andere officiële activiteiten als bedoeld in artikel 2 van verordening (EU) nr. 2017/625;

    • b. de afgifte van certificaten voor het buiten Nederland brengen van dieren of dierlijke producten;

    • c. verrichten van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers, dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen; of

    • d. het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.

  • 2 Een laboratorium voert laboratoriumanalyses, -tests en -diagnoses uit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, en onder b, c of d, indien het is erkend door Onze Minister.

  • 3 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a. de meldingen van uitkomsten van uitgevoerde laboratoriumanalyses, -tests, en -diagnoses aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instantie;

    • b. de monitoring van de werkzaamheden waarvoor het laboratorium is erkend; of

    • c. het rapporteren over uitgevoerde laboratoriumanalyses, -tests, en -diagnoses aan Onze Minister.

  • 4 Onze Minister wijst instanties aan die de monitoring, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, uitvoeren. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van de monitoring.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de gevallen waarin een erkenning wordt geschorst of ingetrokken.

Artikel 4.11. Besluiten ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2019/4 en verordening (EU) nr. 2019/6

Onze Minister is bevoegd besluiten te nemen ter uitvoering van aan een lidstaat gerichte bindende onderdelen van verordening (EU) nr. 2019/4 of verordening (EU) nr. 2019/6 of een op die verordeningen gebaseerde gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling, voor zover die bindende onderdelen onderwerpen betreffen, bedoeld in de artikelen 2.2, tiende lid, 2.20, tweede lid, 7.2, eerste tot en met derde lid, 7.3, derde lid, 7.4, eerste lid, 7.6, eerste lid, 7.8, of 10.2 van de Wet dieren.

Artikel 4.12. Schorsing en intrekking besluiten

Indien bij ministeriële regeling onder toepassing van artikel 7.1 van de wet is bepaald dat een besluit tot verlening van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating, registratie, bewijs van vakbekwaamheid, goedkeuring, vrijstelling, ontheffing, algemeen verbindend verklaring of certificering is vereist, kunnen bij die ministeriële regeling regels worden gesteld over de gevallen waarin een besluit als bedoeld in die regeling wordt geschorst of ingetrokken.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1. Inwerkingtreding

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 6.2. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 november 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. C. Verdaas

Uitgegeven de vierde december 2012

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven