Besluit bewapening en uitrusting politie

Geraadpleegd op 11-11-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Besluit van 13 oktober 2012, houdende regels over de bewapening, de uitrusting en de kleding van de politie en de bijzondere bijstandseenheden alsmede regels over de taakuitvoering door de politie en de eisen aan de bekwaamheid van de ambtenaren van politie en van de bijzondere bijstandseenheden (Besluit bewapening en uitrusting politie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en Onze Minister van Defensie van 17 oktober 2011;

Gelet op de artikelen 21, 22 en 59, vijfde lid, van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 13 januari 2012, nr. W03.11.0470/II);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie van 5 oktober 2012, nr. 286450;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Bewapening en uitrusting

Artikel 1

Artikel 2

  • 1 De bewapening van de ambtenaar bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit:

    • a. een korte wapenstok;

    • b. pepperspray;

    • c. het pistool.

  • 2 De korpschef kan bepalen dat de bewapening van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede bestaat uit een lange wapenstok.

  • 3 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • a. handboeien;

    • b. een koppel;

    • c. een veiligheidsvest;

    • d. nazorgmiddelen bij het gebruik van pepperspray;

    • e. mondafscherming.

  • 4 Indien de korpschef dit noodzakelijk acht, kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede worden uitgerust met andere vrijheidsbeperkende middelen waarmee de polsen van een persoon bij elkaar kunnen worden gehouden.

  • 5 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, kan mede bestaan uit:

    • a. een tactisch vest;

    • b. een kogelwerende helm;

    • c. een gasmasker;

    • d. een schild;

    • e. hulpmiddelen jegens ingeslotenen, bestaande uit:

      • 1°. een gecapitonneerde helm, al dan niet met geïntegreerde bijt- of spuugvoorziening;

      • 2°. gecapitonneerde handschoenen;

      • 3°. mondafscherming;

      • 4°. polsbanden;

      • 5°. enkelbanden met tussenstuk.

Artikel 3

  • 1 De bewapening van de ambtenaar van de rijksrecherche die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit:

    • a. een korte wapenstok;

    • b. pepperspray;

    • c. het pistool.

  • 2 Het College van procureurs-generaal kan bepalen dat de bewapening van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede bestaat uit een lange wapenstok.

  • 3 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • a. handboeien;

    • b. een koppel;

    • c. een veiligheidsvest;

    • d. nazorgmiddelen bij het gebruik van pepperspray.

  • 4 Indien het College van procureurs-generaal dit noodzakelijk acht, kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede worden uitgerust met andere vrijheidsbeperkende middelen waarmee de polsen van een persoon bij elkaar kunnen worden gehouden.

  • 5 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, kan mede bestaan uit:

    • a. een tactisch vest;

    • b. een kogelwerende helm;

    • c. een gasmasker;

    • d. een schild.

Artikel 4

  • 1 De bewapening van de surveillant van politie bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit:

    • a. een korte wapenstok;

    • b. pepperspray.

  • 3 In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid, is het bewapenen van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid met het pistool alleen toegestaan indien Onze Minister daarvoor, op verzoek van de korpschef, toestemming heeft verleend. Aan deze toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 4 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • a. handboeien;

    • b. een koppel;

    • c. een veiligheidsvest;

    • d. nazorgmiddelen bij het gebruik van pepperspray.

  • 5 Indien de korpschef dit noodzakelijk acht, kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede worden uitgerust met andere vrijheidsbeperkende middelen waarmee de polsen van een persoon bij elkaar kunnen worden gehouden.

  • 6 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, kan mede bestaan uit:

    • a. een tactisch vest;

    • b. een kogelwerende helm;

    • c. een gasmasker;

    • d. een schild.

Artikel 5

  • 3 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • a. handboeien;

    • b. een koppel;

    • c. een veiligheidsvest;

    • d. nazorgmiddelen bij het gebruik van pepperspray.

  • 4 Indien de korpschef dit noodzakelijk acht, kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede worden uitgerust met andere vrijheidsbeperkende middelen waarmee de polsen van een persoon bij elkaar kunnen worden gehouden.

  • 5 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, kan mede bestaan uit:

    • a. een tactisch vest;

    • b. een kogelwerende helm;

    • c. een gasmasker;

    • d. een schild.

Artikel 6

  • 2 De bewapening van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die belast is met persoonsbeveiliging, bestaat tevens uit de in artikel 12 genoemde wapens.

  • 3 De bewapening van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die behoort tot een aanhoudings- en ondersteuningsteam, bestaat tevens uit de in artikel 13, eerste lid, genoemde wapens.

  • 4 Het verzoek voor het bewapenen wordt gedaan door de korpschef.

  • 5 Aan de toestemming, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 6 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • a. handboeien;

    • b. een koppel;

    • c. een veiligheidsvest;

    • d. nazorgmiddelen bij het gebruik van pepperspray.

  • 7 Indien de korpschef dit noodzakelijk acht, kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede worden uitgerust met andere vrijheidsbeperkende middelen waarmee de polsen van een persoon bij elkaar kunnen worden gehouden.

  • 8 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, kan mede bestaan uit:

    • a. een tactisch vest;

    • b. een kogelwerende helm;

    • c. een gasmasker;

    • d. een schild.

Artikel 8

De bewapening van de ambtenaar en de surveillant van politie, die dienst doen met een surveillancehond, bestaat mede uit:

  • a. een elektrische wapenstok;

  • b. een lange wapenstok.

Artikel 9

De bewapening van de ambtenaar die behoort tot een bereden onderdeel, kan mede bestaan uit:

  • a. een lange wapenstok;

  • b. een ceremonieel ruitersabel.

Artikel 10

De bewapening van de ambtenaar die is belast met de bewakings- en beveiligingstaak, kan mede bestaan uit het semi-automatisch schoudervuurwapen.

Artikel 11

De bewapening van de ambtenaar die behoort tot de mobiele eenheid, bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie, kan tijdens de uitoefening van de dienst mede bestaan uit:

  • a. een lange wapenstok;

  • b. de granaatwerper en traangasgranaten;

  • c. een waterwerper.

Artikel 12

De bewapening van de ambtenaar die is belast met persoonsbeveiliging kan tijdens de uitoefening van de dienst mede bestaan uit:

  • a. de granaatwerper en traangasgranaten;

  • b. rook- en lawaaigranaten;

  • c. het semi-automatisch schoudervuurwapen;

  • d. het automatisch schoudervuurwapen.

Artikel 13

  • 1 De bewapening van de ambtenaar die behoort tot een aanhoudings- en ondersteuningsteam, kan tijdens de uitoefening van de dienst mede bestaan uit:

    • a. rook- en lawaaigranaten;

    • b. een elektrische wapenstok;

    • c. de granaatwerper en traangasgranaten;

    • d. het semi-automatisch schoudervuurwapen;

    • e. het automatisch schoudervuurwapen;

    • f. het repeteervuurwapen;

    • g. het stroomstootwapen;

    • h. explosieven.

  • 2 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat mede uit middelen om een persoon te blinddoeken.

Artikel 14

Onverminderd de artikelen 2 tot en met 13 kan Onze Minister aan door hem aangewezen ambtenaren andere dan de in dit besluit genoemde wapens en munitie toekennen.

Artikel 15

  • 1 Onze Minister bepaalt voor de wapens, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 14, en de daarbij behorende munitie, het merk en type.

Artikel 16

  • 2 Onze Minister kan regels stellen omtrent de uitrusting, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onverminderd het eerste lid kunnen de korpschef en het College van procureurs-generaal aan de onder hen ressorterende ambtenaren andere dan de in het eerste lid bedoelde uitrusting toekennen.

Artikel 17

  • 1 De bewapening van de ambtenaar en van ambtenaren van de Koninklijke marechaussee en andere delen van de krijgsmacht, die behoren tot een bijzondere bijstandseenheid, bestaat uit:

  • 2 Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, bepaalt het merk en type van de wapens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en de daarbij behorende munitie.

  • 3 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • a. handboeien;

    • b. een koppel;

    • c. een veiligheidsvest;

    • d. nazorgmiddelen bij het gebruik van pepperspray;

    • e. middelen om een persoon te blinddoeken.

  • 4 Indien de korpschef dit noodzakelijk acht, kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede worden uitgerust met andere vrijheidsbeperkende middelen waarmee de polsen van een persoon bij elkaar kunnen worden gehouden.

  • 5 De uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, kan mede bestaan uit:

    • a. een tactisch vest;

    • b. een kogelwerende helm;

    • c. een gasmasker;

    • d. een schild.

Artikel 18

Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, kan toestemming geven tot beproeving van wapens en munitie door het personeel van een bijzondere bijstandseenheid. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 19

  • 1 Onze Minister kan de korpschef toestemming geven tot beproeving van andere wapens en munitie, dan bedoeld in de artikelen 2 tot en met 14. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 2 Ten behoeve van de opleiding en beroepsvaardigheidstrainingen mag de ambtenaar, naast de in dit besluit bedoelde bewapening en munitie, gebruik maken van trainingswapens en trainingsmunitie van een door Onze Minister aangewezen merk en type.

Artikel 20

  • 1 De wapens en de munitie, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 19, worden door het Politiedienstencentrum aangeschaft en afgevoerd, met uitzondering van de afvoer van de pepperspray, de verdekte pepperspray en de munitie, voor zover deze na gebruik geen werkzame bestanddelen meer bevatten.

  • 2 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het eerste lid. Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaren van de krijgsmacht die behoren tot de unit interventie mariniers van de bijzondere bijstandeenheid Dienst speciale interventies.

  • 3 Onze Minister kan aanwijzingen geven over de wijze waarop de wapens en de munitie worden afgevoerd.

Artikel 20a

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat in afwijking van de artikelen 2, 3, 4, 5, zesde lid, 8 tot en met 14, 17 en 24 niet bewapend zijn:

  • a. een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak of een vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding heeft voltooid, in een van de door Onze Minister aangewezen functies, en

  • b. een ambtenaar in opleiding of een vrijwillige ambtenaar in opleiding die na het voltooien van een politieopleiding als bedoeld onder a wordt geplaatst in een functie als bedoeld onder a.

Artikel 21

  • 2 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, worden regels gesteld omtrent het dragen, het onderhoud en het in inbraakvrije ruimte bewaren van de wapens en munitie, bedoeld in de artikelen 17 en 18, door het personeel van een bijzondere bijstandseenheid.

Artikel 22

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent meetmiddelen waarvoor voor het gebruik ervan een verklaring van een in deze regeling aangewezen instantie vereist is, alsmede omtrent meetmiddelen die daarmee gelijkgesteld worden.

Hoofdstuk 2. Politiehonden

Artikel 23

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. surveillancehond: hond die uitsluitend wordt ingezet bij de surveillancedienst of het optreden van de mobiele eenheid, bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie;

  • b. AOT-hond: hond die uitsluitend wordt ingezet bij het optreden van een aanhoudings- en ondersteuningsteam of van een bijzondere bijstandseenheid;

  • c. politiespeurhond: hond die uitsluitend wordt ingezet voor bij regeling, bedoeld in artikel 24, derde lid, vastgestelde taken.

Artikel 24

  • 1 De surveillancehond en de AOT-hond maken onderdeel uit van de bewapening.

  • 3 De ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, beschikt over de hond uitsluitend na toestemming van de korpschef.

  • 4 De ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, beschikt over een certificaat als bedoeld in het vijfde lid, onder a.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent:

    • a. een certificaat waaruit blijkt dat de combinatie van hond en de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;

    • b. de keuring en de herkeuring binnen twee jaar;

    • c. de instelling van commissies die zijn belast met de keuring, certificering en herkeuring;

    • d. het toezicht op de kwaliteit en de objectiviteit van de keuring en herkeuring.

Hoofdstuk 3. Kleding

Artikel 25

  • 2 De korpschef draagt er zorg voor dat de aan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, verstrekte kleding niet in handen van onbevoegden terecht komt.

Artikel 25a

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de kleding van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.

  • 2 De directeur van de Politieacademie draagt er zorg voor dat de aan de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, verstrekte kleding niet in handen van onbevoegden terecht komt.

Hoofdstuk 4. Goede taakuitvoering door de politie en eisen van bekwaamheid van ambtenaren van politie

Artikel 26

  • 2 Het College van procureurs-generaal draagt er zorg voor dat de ambtenaar van de rijksrecherche die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak slechts over bewapening beschikt indien hij voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen van bekwaamheid.

  • 3 De regeling, bedoeld in het eerste en tweede lid, bevat in ieder geval regels over de jaarlijkse toetsing terzake van geweldsbeheersing, aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en schietvaardigheid.

Artikel 27

Artikel 28

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de goede taakuitvoering door de politie en de eisen die worden gesteld aan de bekwaamheid van de ambtenaren van politie en van het personeel van de bijzondere bijstandseenheden.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 31

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bewapening en uitrusting politie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 oktober 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

De Minister van Defensie,

J. S. J. Hillen

Uitgegeven de zesentwintigste oktober 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten