Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter versterking van de eigen verantwoordelijkheid
van de inburgeringsplichtige wenselijk is te regelen dat de inburgeringsplichtige
de kosten voor zijn inburgering zelf draagt;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
[Red: Wijzigt de Wet inburgering.]
[Red: Wijzigt de Beroepswet.]
[Red: Wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs.]
[Red: Wijzigt de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.]
[Red: Wijzigt de Wet participatiebudget.]
[Red: Wijzigt de Vreemdelingenwet 2000.]
[Red: Wijzigt de Wet werk en bijstand.]
Artikel VIII
[Vervallen per 01-07-2013]
-
2 Op de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 1, onderdeel, b, van de Wet inburgering, voor wie de termijn voor het behalen van het examen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van die wet op grond van artikel 7, eerste lid, of 26 van die wet is aangevangen, blijven hoofdstuk 2 en de artikelen 16, 17, eerste lid, 18, 23, eerste tot en met derde lid, 29 tot en met 37, 47 en 49 van de Wet inburgering van toepassing.
-
3 Onverminderd het tweede lid, blijven de artikelen 19, 20 en 22, eerste lid, van de Wet inburgering van toepassing op de inburgeringsplichtige die houder is van een verblijfsvergunning
als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, en op de geestelijke bedienaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet inburgering, die geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet inburgering,
voor zover zij voor de inwerkingtreding van artikel I van deze wet inburgeringsplichtig zijn geworden.
-
6 Bij regeling van Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel wordt een termijn
of worden termijnen vastgesteld, waarbinnen van de in het tweede tot en met het vierde
lid bedoelde personen in redelijkheid niet kan worden gevergd het examen, bedoeld
in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering als gewijzigd door deze wet, af te leggen, en waarbinnen deze personen het examen,
bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet inburgering als laatstelijk luidend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van deze wet, kunnen afleggen.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan
worden vastgesteld.