Besluit werkwijze onderzoek gelijke behandeling

Geraadpleegd op 12-11-2024.
Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Besluit van 31 augustus 2012, houdende nadere regels over de werkwijze van de afdeling, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet College voor de rechten van de mens (Besluit werkwijze onderzoek gelijke behandeling)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 mei 2011, nummer 5683452/11/6;

Gelet op:

  • resolutie A/RES/48/134 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 20 december 1993 inzake nationale instituten voor de bevordering en bescherming van de rechten van de mens,

  • aanbeveling R (97) 14 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 30 september 1997 inzake de oprichting van onafhankelijke nationale mensenrechteninstituten,

  • Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PbEG 2000, L 180),

  • Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PbEU 2004, L 373),

  • Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (PbEU 2006, L 204),

  • artikel 19 van de Wet College voor de rechten van de mens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 juni 2011, nr. W03.11.0178/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 24 augustus 2012, nummer 296052;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Onderzoek en oordeel gelijke behandeling

§ 1. Algemeen

Artikel 2

  • 2 Dit besluit is van toepassing op de behandeling van een zaak zowel door een enkelvoudige als door een meervoudige kamer.

  • 3 Een zaak kan tijdens het onderzoek worden verwezen van een enkelvoudige naar een meervoudige kamer of andersom.

Artikel 3

  • 1 Op verzoek van een partij dan wel van een betrokkene kan elk van de leden die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid als lid schade zou kunnen lijden.

  • 2 Op dezelfde grond als bedoeld in het eerste lid kan elk van de leden die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen.

Artikel 4

Het College is bevoegd afwijkingen van de in dit hoofdstuk bedoelde termijnen toe te staan, mits een redelijke termijn van afhandeling van het verzoek verzekerd blijft.

Artikel 5

Zodra het College het onderzoek beëindigt met toepassing van artikel 12 van de wet, vervalt de verplichting tot het verder toepassen van dit besluit.

§ 2. Het aanhangig maken van zaken

Artikel 6

  • 1 Een verzoekschrift bevat:

    • a. de naam en het adres van de verzoeker;

    • b. de naam en het adres van de eventuele verweerder;

    • c. een omschrijving van het onderscheid dat zou zijn of zou worden gemaakt.

  • 2 Uit een verzoekschrift, ingediend door een verzoeker als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, van de wet dient voorts te blijken dat verzoeker aangemerkt kan worden als een vereniging of stichting die in overeenstemming met haar statuten de belangen behartigt van degenen in wier bescherming een in artikel 1, onder c, genoemd wettelijk voorschrift beoogt te voorzien.

  • 3 Het College doet op het verzoekschrift de datum van ontvangst aantekenen en de verzoeker een ontvangstbevestiging toekomen. Deze datum geldt, behoudens tegenbewijs, als datum waarop het verzoek is ingediend.

Artikel 7

  • 1 Indien niet is voldaan aan artikel 6, eerste of tweede lid, kan het College besluiten geen onderzoek in te stellen, mits de indiener van het verzoekschrift de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

  • 2 Tenzij het eerste lid of artikel 12 van de wet toepassing vindt, neemt het College het verzoek in behandeling.

Artikel 8

  • 1 Indien het verzoekschrift is ingediend door een verzoeker als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d of e, van de wet en het verzoekschrift personen noemt ten nadele van wie zou zijn gehandeld, doet het College aan die personen een afschrift van het verzoekschrift toekomen met de mededeling dat het College het voornemen heeft naar aanleiding van het verzoekschrift een onderzoek in te stellen, dat mede op hen betrekking zal hebben, en met de vraag of zij daartegen bedenkingen hebben.

  • 2 Het College stelt een termijn voor het antwoord, gedurende welke termijn de in het eerste lid bedoelde personen niet in het onderzoek worden betrokken.

  • 3 Indien een persoon binnen de door het College gestelde termijn schriftelijk bedenkingen kenbaar maakt tegen zijn betrokkenheid in het onderzoek, wordt hij niet in het onderzoek betrokken. Het College stelt de verzoeker en de verweerder daarvan op de hoogte.

  • 4 Indien een persoon tijdens het onderzoek alsnog schriftelijk bedenkingen kenbaar maakt tegen zijn betrokkenheid, wordt hij verder buiten het onderzoek en het oordeel gelaten.

§ 3. Het vooronderzoek

Artikel 9

  • 1 Het College stelt de verzoeker zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoekschrift op de hoogte van het feit dat het verzoek in behandeling wordt genomen.

  • 2 De verweerder ontvangt een afschrift van het verzoekschrift. Daarbij kunnen vragen worden gesteld en kunnen bescheiden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet worden gevorderd.

  • 3 Verzoeker, verweerder en betrokkenen worden ingelicht over het verdere verloop van de procedure alsmede over de samenstelling van de kamer die de zaak behandelt.

Artikel 10

  • 1 Binnen vier weken na de datum waarop het verzoekschrift aan hem is verzonden, geeft de verweerder aan het College in een verweerschrift kennis van zijn zienswijze en de gronden waarop deze berust en verstrekt hij de antwoorden op de hem gestelde vragen en de gevraagde bescheiden.

  • 2 De verzoeker ontvangt zo spoedig mogelijk een afschrift van het verweerschrift.

Artikel 11

Het College kan partijen en anderen verzoeken binnen een daarbij te bepalen termijn nadere schriftelijke inlichtingen te geven en onder hen berustende bescheiden in te zenden.

Artikel 12

  • 1 Het College kan partijen en anderen oproepen om in persoon dan wel in persoon of bij gemachtigde te verschijnen om te worden gehoord, al dan niet voor het geven van inlichtingen. Indien niet alle partijen worden opgeroepen, worden de niet opgeroepen partijen in de gelegenheid gesteld het horen bij te wonen en een uiteenzetting over de zaak te geven.

  • 2 Indien een partij niet voldoet aan een oproep, kan het College daaruit de gevolgtrekkingen maken die het geraden acht. Partijen worden hierop gewezen.

Artikel 13

Het College kan een of meer deskundigen benoemen voor het instellen van een onderzoek en deze verzoeken binnen een daarbij te bepalen termijn rapport uit te brengen.

Artikel 14

Van het horen van personen, bedoeld in artikel 12, en van de bevindingen van het onderzoek ter plaatse, bedoeld in artikel 7 van de wet, wordt een rapport opgemaakt.

Artikel 15

Het College zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken zo spoedig mogelijk aan partijen.

§ 4. Het onderzoek ter zitting

Artikel 16

  • 1 Na afloop van het vooronderzoek worden partijen ten minste drie weken tevoren opgeroepen of uitgenodigd om op een daarbij te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van het College te verschijnen.

  • 2 Indien een partij niet voldoet aan een oproep, kan het College daaruit de gevolgtrekkingen maken die het geraden acht. Partijen worden hierop gewezen.

Artikel 17

  • 1 Voor de zitting worden de op de zaak betrekking hebbende stukken gedurende ten minste een week op het secretariaat van het College ter inzage gelegd voor partijen en betrokkenen.

  • 2 Van de terinzagelegging wordt mededeling gedaan bij de kennisgeving van de zitting.

Artikel 18

  • 1 De zittingen van het College zijn openbaar.

  • 2 Het College is bevoegd uit eigen beweging dan wel op verzoek van een der partijen te besluiten tot een besloten zitting, indien dit om gewichtige redenen geboden is.

  • 3 Deze redenen worden opgenomen in het verslag van de zitting.

Artikel 19

  • 1 Het College is bevoegd zich ter zitting te laten voorlichten door getuigen en deskundigen. Partijen worden van het voornemen hiertoe voor de zitting in kennis gesteld.

  • 2 Het College kan tolken benoemen.

  • 3 De bij de zaak betrokken partijen en betrokkenen zijn bevoegd ter zitting getuigen en deskundigen mee te brengen ten einde hen door het College te doen horen.

  • 4 Indien partijen en betrokkenen van de in het derde lid genoemde bevoegdheid gebruik wensen te maken, is dit slechts toegelaten, indien zij ten minste een week voor de zitting de namen en hoedanigheid van de getuigen of deskundigen opgeven aan het College en de wederpartij.

  • 5 Het College kan afzien van het horen van een getuige of deskundige als bedoeld in het vierde lid, indien het van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

Artikel 20

  • 1 De zitting wordt door de voorzitter van de kamer geopend, geleid en gesloten.

  • 2 De partijen kunnen elkaar door tussenkomst van de voorzitter vragen stellen. Zij kunnen zowel door de voorzitter als door de overige leden van de kamer worden ondervraagd.

  • 3 Getuigen en deskundigen kunnen door de voorzitter en de overige leden van de kamer en door tussenkomst van de voorzitter, door partijen worden ondervraagd.

  • 4 De kamer kan getuigen horen buiten tegenwoordigheid van andere getuigen die nog niet zijn gehoord.

Artikel 21

  • 1 Het College kan uit eigen beweging dan wel op verzoek van een der partijen om gewichtige redenen besluiten de partijen buiten elkaars tegenwoordigheid of getuigen buiten aanwezigheid van partijen te horen.

  • 2 Deze redenen worden in het verslag van de zitting opgenomen.

  • 3 De niet aanwezige partij wordt door het College op de hoogte gebracht van hetgeen buiten haar tegenwoordigheid is gesteld en wordt de gelegenheid gegeven hierop te reageren.

Artikel 22

Het College kan het onderzoek ter zitting schorsen. Het College kan daarbij bepalen dat het vooronderzoek, bedoeld in § 3 van dit hoofdstuk, of het onderzoek ter plaatse, bedoeld in artikel 7 van de wet, wordt hervat.

Artikel 23

  • 1 Van al hetgeen tijdens de zitting met betrekking tot de zaak voorvalt, wordt een verslag gemaakt.

  • 2 Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de kamer.

Artikel 24

Het College sluit het onderzoek ter zitting wanneer het van oordeel is dat het is voltooid.

§ 5. De behandeling in de raadkamer

Artikel 26

Het College kan tot heropening van het onderzoek besluiten. Het stelt partijen zo spoedig mogelijk na de beraadslaging op de hoogte van dat besluit.

§ 6. Het oordeel

Artikel 27

  • 1 Het College stelt binnen acht weken na de sluiting van het onderzoek een oordeel vast.

  • 2 Het College oordeelt op de grondslag van het verzoekschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.

  • 3 Het oordeel vermeldt door welke Collegeleden het is vastgesteld.

  • 4 Het oordeel wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de kamer.

Artikel 28

Het oordeel van het College, eventueel vergezeld van aanbevelingen, is openbaar. Wanneer naar het oordeel van het College de bescherming van zwaarwegende belangen van partijen, betrokkenen of derden daartoe aanleiding geeft, kan worden volstaan met verstrekking van een geanonimiseerd afschrift van het oordeel.

§ 7. Spoedprocedure

Artikel 29

  • 1 Het College kan, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze met spoed wordt behandeld.

  • 2 Indien het College bepaalt dat een zaak met spoed wordt behandeld, bepaalt het zo spoedig mogelijk het tijdstip waarop de zitting zal plaatsvinden en doet het hiervan onverwijld mededeling aan partijen. Het College kan hierbij afwijken van de in artikel 16 genoemde termijn van drie weken.

  • 3 Het College zendt verweerder een afschrift van het verzoekschrift, met het verzoek binnen een daarbij te noemen termijn een verweerschrift in te dienen. Het College doet aan verzoeker een afschrift van het ontvangen verweerschrift toekomen. Artikel 8 en § 3 van dit hoofdstuk zijn zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat inzage mogelijk is gedurende een door het College te bepalen termijn.

  • 5 Blijkt aan het College bij de behandeling dat de zaak niet voldoende spoedeisend is of dat de zaak een gewone behandeling vordert, dan bepaalt het dat de zaak op de gewone wijze wordt behandeld.

§ 8. Afdoening zonder zitting

Artikel 30

  • 1 Indien op grond van het verzoekschrift of het vooronderzoek het vermoeden bestaat dat kennelijk onderscheid is gemaakt, kan het College besluiten om de zaak af te doen zonder zitting.

  • 2 Het College oordeelt nadat de verweerder met toepassing van artikel 10 in de gelegenheid is gesteld om op het verzoekschrift te reageren.

  • 3 Blijkt aan het College op grond van het verweerschrift dat er reden is om te twijfelen aan de kennelijke aard van het onderscheid, dan bepaalt het dat de zaak op de gewone wijze wordt behandeld.

Artikel 31

  • 1 Indien op grond van het verzoekschrift of het vooronderzoek het vermoeden bestaat dat kennelijk geen onderscheid is gemaakt, kan het College de verzoeker mededelen dat het College het voornemen heeft om de zaak af te doen zonder zitting. Het College stelt de verzoeker in de gelegenheid om binnen een daarbij gestelde termijn op dat voornemen te reageren.

  • 2 Na ontvangst van de reactie dan wel na afloop van de termijn besluit het College of het de zaak afdoet zonder zitting.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 31 augustus 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de zevende september 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten