Sanctieregeling Iran 2012

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-11-2023 t/m heden

Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 april 2012, nr. Minbuza-2012.7941, houdende beperkende maatregelen jegens Iran (Sanctieregeling Iran 2012)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op Resolutie 1737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 23 december 2006;

Gelet op Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad van de Europese Unie van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran (Pb L 100);

Gelet op Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van de Europese Unie van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 961/2010 (Pb L 88);

Gelet op Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (Pb L 195);

Gelet op artikel 2, tweede lid, en artikel 3 van de Sanctiewet 1977;

Besluit:

Artikel 1

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 2 bis, eerste lid, artikel 2 quater, derde lid, artikel 3 bis, eerste en derde lid, artikel 4 bis, eerste lid, artikel 4 ter, artikel 4 quater, artikel 5, artikel 10 quinquies, eerste lid, artikel 15 bis, eerste lid, artikel 23, eerste tot en met vierde lid, artikel 23 bis, eerste tot en met vierde lid, artikel 29, eerste lid, tweede volzin, artikel 36, artikel 37, eerste en tweede lid, artikel 40, eerste lid, en artikel 41 van Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van de Europese Unie van 23 maart 2012 (Pb L 88).

  • 2 Een verbod als bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing in gevallen waarin artikel 3 quater, artikel 15 bis, zesde lid, artikel 23, zevende lid, artikel 23 bis, zevende lid, of artikel 24 tot en met artikel 29 van Verordening (EU) nr. 267/2012 van toepassing is.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 1 bis, artikel 1 ter, eerste lid, artikel 1 quater, eerste lid, artikel 2 en artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad van de Europese Unie van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen, in verband met de situatie in Iran (Pb L 100).

  • 2 Een verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, artikel 6 of artikel 7 van Verordening (EU) nr. 359/2011 van toepassing is.

Artikel 2a

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met artikel 2, eerste en tweede lid, artikel 3, artikel 5, eerste lid, en artikel 12, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529 van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 2023 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de militaire steun van Iran aan de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne (PbEU 2023, L 186).

  • 2 Een verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien artikel 2, derde lid, vierde of zevende lid, artikel 3 bis, artikel 3 ter, artikel 3 quater, artikel 3 quinquies of artikel 3 sexies, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529 van toepassing is.

Artikel 3

  • 1 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2 quater, artikel 3 bis, zesde lid en lid 6 bis, artikel 3 quater, tweede lid, en artikel 10 quinquies, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

  • 2 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2 quinquies, eerste en tweede lid, artikel 3 bis, derde tot en met vijfde lid, artikel 3 ter, artikel 3 quinquies, eerste lid, tweede lid en lid 2 bis, en artikel 15 bis, tweede, vierde en vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking of de Minister van Financiën, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekken.

  • 3 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 10 quinquies, vierde en vijfde lid, en in de artikelen 24 tot en met 28 ter van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wat betreft de vrijgave of beschikbaarstelling van economische middelen en de Minister van Financiën wat betreft de vrijgave of beschikbaarstelling van tegoeden.

  • 4 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 29 van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister van Financiën.

  • 5 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 37, derde lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking of de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekken.

  • 7 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 1 bis, tweede lid, en artikel 1 ter, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 1 quater, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking of de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekken.

  • 8 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, artikel 6, tweede lid, en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 359/2011 is, wat betreft de beschikbaarstelling van bepaalde tegoeden de Minister van Financiën.

  • 9 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 359/2011 is, wat betreft de beschikbaarstelling van economische middelen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

  • 10 De bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011 zijn, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekt:

    • de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

    • de Minister van Financiën.

  • 11 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, artikel 3 bis, artikel 3 ter, artikel 3 quater, artikel 3 sexies, tweede en derde lid, en artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor zover het betreft een goederentransactie, een transactie met betrekking tot technische bijstand of tussenhandeldiensten, informatie of kennisgevingen over deze onderwerpen.

  • 12 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid, artikel 3 bis, artikel 3 ter, artikel 3 quater, artikel 3 quinquies, eerste lid, artikel 3 sexies, tweede en derde lid, en artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529, is de Minister van Financiën voor zover het betreft financieringen, financiële bijstand, financiële diensten of transacties en informatie of kennisgevingen over deze onderwerpen, met dien verstande dat instellingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a, c, e tot en met j, l en m, van de Sanctiewet 1977 de informatie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529 verstrekken aan De Nederlandsche Bank en instellingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder b, d en k, van de Sanctiewet 1977 de informatie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529 verstrekken aan de Autoriteit Financiële Markten. De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten zijn ten behoeve van de uitvoering van voornoemd artikel 5 bevoegd de ontvangen informatie aan de Minister van Financiën te verstrekken.

  • 13 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 2023/1529, is de Minister van Financiën voor zover het betreft tegoeden, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor zover het betreft vastgoed, inclusief bedrijfspanden, de Minister van Economische Zaken en Klimaat voor zover het betreft niet-beursgenoteerde ondernemingen, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor zover het betreft kunst- en cultuurobjecten en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor zover het betreft vaar- en luchtvaartuigen.

Artikel 4

Het is verboden om militaire goederen, alsmede militaire technologie, aangewezen in de Uitvoeringsregeling strategische goederen 2012, dan wel onderdelen daarvan, direct of indirect te verkopen of te leveren aan, door of uit te voeren naar, over te dragen aan, daaronder begrepen over te brengen naar, entiteiten of personen in Iran of voor gebruik in of ten behoeve van Iran, ongeacht het land van oorsprong. Dit verbod geldt niet voor voertuigen, niet zijnde gevechtsvoertuigen, die zijn gemaakt van of uitgerust met materiaal dat bescherming biedt tegen kogels en die uitsluitend bestemd zijn voor de bescherming van personeel van de Europese Unie en haar lidstaten in Iran.

Artikel 5

  • 1 De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap adviseert in overeenstemming met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking kennisinstellingen gevraagd of ongevraagd over een risico op overtreding van de verboden, bedoeld in artikel 4bis en artikel 4ter van Verordening (EU) nr. 267/2012.

  • 2 De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming ter uitvoering van de taken bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Voor zover deze noodzakelijk zijn voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de taak bedoeld in het eerste lid, kunnen bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven