Scheepsafvalstoffenregeling Rijn- en binnenvaart

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 08-07-2020 t/m heden

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 8 februari 2012, nr. IENM/BSK-2011/177169, houdende vaststelling van de Scheepsafvalstoffen-regeling Rijn- en binnenvaart

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 2

De schepen die ingevolge artikel 3 van het besluit zijn uitgezonderd, zijn:

  • a. pleziervaartuigen als bedoeld in de Wet pleziervaartuigen;

  • b. vaartuigen die uit hoofde van hun feitelijke bestemming plaatsgebonden zijn.

Artikel 2a

  • 1 Voor wat betreft de toepassing van artikel 53 van het besluit zijn ingevolge artikel 3 van het besluit uitgezonderd vaartuigen die, gezien hun type en bouwwijze, geschikt zijn en gebruikt worden voor:

    • a. het vervoer van containers;

    • b. het vervoer van lading die op en van het schip kan worden gereden, stukgoed, bijzonder of zwaar transport, dan wel grote apparaten;

    • c. de levering van brandstoffen, drinkwater en boordvoorraden aan zee- en binnenschepen door bevoorradingsschepen;

    • d. de verzameling van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen;

    • e. het vervoer van vloeibare gassen (ADN, type G);

    • f. het vervoer van zwavel in vloeibare toestand, bij 180°C of meer, cementpoeder, vliegas, en daarmee vergelijkbare goederen die als stortgoed of als verpompbare lading worden vervoerd en waarbij gebruik wordt gemaakt van een systeem voor het laden, lossen en opslaan aan boord dat uitsluitend voor de betreffende goederensoort geëigend is en

    • g. het vervoer van zand, grind of baggerspecie vanaf de baggerput of winlocatie naar een loslocatie, voor zover het betreffende schip uitsluitend gebouwd en ingericht is voor dit vervoer;

    een en ander indien het schip de genoemde goederen of ladingen ook daadwerkelijk vervoert of als laatste lading heeft vervoerd en niet meerdere soorten lading tegelijkertijd vervoert of als laatste lading heeft vervoerd.

  • 2 Voor wat betreft de toepassing van artikel 53 van het besluit zijn ingevolge artikel 3 van het besluit voorts uitgezonderd vaartuigen voor zover die een lading lossen in een zeeschip, indien dat door de schipper kan worden gestaafd met desbetreffende vervoersdocumenten.

Paragraaf 2. Betaling van de afvalbeheerbijdrage

Artikel 3

Het nationaal instituut, bedoeld in artikel 39g van de Binnenvaartwet, is de Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart te Rotterdam.

Artikel 4

De ECO-kaart is toepasbaar in het elektronische betalingssysteem SPE-CDNI, bedoeld in artikel 3.01, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling.

Artikel 5

  • 1 De betaling aan de leverancier van de verschuldigde bijdrage geschiedt onmiddellijk bij levering van de gasolie door middel van de betaalterminal, die deel uitmaakt van het in artikel 4 bedoelde betalingssysteem.

  • 2 De eigenaar van het schip draagt zorg dat het saldo op zijn rekening bij het nationaal instituut steeds toereikend is voor digitale betaling van de verschuldigde bijdrage.

  • 3 Het nationaal instituut berekent aan de eigenaar van het schip die niet op de in het eerste lid bedoelde wijze of door middel van een automatische incasso heeft betaald administratiekosten.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien door storing buiten het risico van de eigenaar van het schip digitale betaling als in het eerste lid bedoeld niet mogelijk was.

  • 5 De administratiekosten bedoeld in het derde lid kunnen slechts worden geïnd bij de eigenaar van een schip waaraan het nationaal instituut zelf een ED-kaart heeft verstrekt.

Artikel 6

De gegevens, bedoeld in artikel 27 van het besluit, stelt de leverancier digitaal aan de Inspectie Leefomgeving en Transport ter beschikking.

Artikel 7

  • 1 Het tarief van de afvalbeheerbijdrage bedraagt € 7,50 per 1000 liter gasolie, gemeten bij 15°C.

  • 2 De hoogte van de in artikel 5, derde lid, bedoelde administratiekosten bedraagt € 25,– exclusief belastingen.

Artikel 8

  • 1 Het nationaal instituut stelt aan iedere leverancier per bunkerfaciliteit kosteloos een betaalterminal beschikbaar.

  • 2 Het nationaal instituut heeft in ieder geval tot taak:

    • a. het administreren van alle stortingen op en afboekingen van het tegoed van de eigenaar van het schip op een zodanige wijze dat het op elk moment mogelijk is de kenmerkende elementen van iedere transactie terug te vinden;

    • b. het toezenden van een factuur aan de eigenaar na elke storting op het tegoed onder vermelding van de ingehouden BTW;

    • c. het verstrekken van inzicht in het saldo op een rekening aan de eigenaar of de schipper van het schip;

    • d. het op de rekening terugstorten van het saldo op verzoek van de eigenaar van een schip;

    • e. het opheffen van het tegoed bij het nationaal instituut op verzoek van de eigenaar van het schip;

    • f. het intrekken of ongeldig maken van een kaart op verzoek van de eigenaar van het schip;

    • g. het blokkeren van het tegoed op verzoek van de eigenaar van het schip;

    • h. het mogelijk maken van bezwaar tegen een afboeking door de eigenaar van het schip.

  • 3 Het nationaal instituut kan algemene voorwaarden van toepassing verklaren op de rechtsbetrekking met bunkerstations en met eigenaren van schepen.

Paragraaf 3. Olie-afgifteboekje

Artikel 9

  • 1 Het model voor het olie-afgifteboekje, bedoeld in artikel 14 van het besluit, is het model, opgenomen in aanhangsel I bij de Uitvoeringsregeling.

  • 2 Een olie-afgifteboekje wordt verstrekt door de Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart te Rotterdam.

Paragraaf 5. Losstandaarden en lozing van water

Artikel 11

  • 1 Een verwijzing in deze paragraaf naar een kolom van de tabel heeft betrekking op de desbetreffende kolom van de tabel van aanhangsel III bij de Uitvoeringsregeling.

  • 2 Een verwijzing naar een in een kolom van de tabel aangegeven losstandaard of bijzondere behandeling heeft mede betrekking op een desbetreffende voetnoot in kolom 6 dan wel onderaan in de tabel.

  • 3 Indien in een voetnoot die betrekking heeft op de aanduiding van een bijzondere behandeling in kolom 5 van de tabel een beperking wordt aangegeven tot gevallen waarin de desbetreffende goederensoort verontreinigd is, wordt er voor de toepassing van deze paragraaf van uitgegaan dat de bedoelde verontreiniging aanwezig is, tenzij uit een vervoersdocument uitdrukkelijk het tegendeel blijkt.

Artikel 12

Bij het laden worden in de vervoersdocumenten de naam en het viercijferige goederennummer van de goederensoort vermeld die in aanhangsel III bij de Uitvoeringsregeling, voor de desbetreffende goederensoort zijn aangegeven.

Artikel 13

In afwijking van artikel 42, eerste lid, van het besluit, wordt de restlading zodanig verwijderd, dat de losstandaard ‘vacuümschoon’ wordt bereikt, indien het laadruim aansluitend zal worden gewassen en in de ingevolge de artikelen 14 tot en met 19, alsmede 47 van het besluit, voor het waswater toe te passen kolom van de tabel de losstandaard vacuümschoon is aangegeven.

Artikel 14

  • 1 Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip lading wordt gelost, behorende tot een goederensoort waarvoor in kolom 5 van de tabel een bijzondere behandeling is aangegeven, wordt:

    • a. dat laadruim of die ladingtank gewassen; en

    • b. afvalwater dat ladingrestanten bevat en zich na het wassen in dat laadruim of die ladingtank bevindt, ingenomen en wordt de aangegeven bijzondere behandeling toegepast.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de voor die bijzondere behandeling benodigde voorzieningen niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost.

Artikel 15

  • 1 Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip:

    • a. lading wordt gelost, behorende tot een goederensoort waarvoor in kolom 5 van de tabel geen bijzondere behandeling is aangegeven dan wel waarvoor in die kolom een bijzondere behandeling is aangegeven, doch de voorzieningen voor de toepassing daarvan niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost; en

    • b. voor de desbetreffende goederensoort in kolom 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven;

      wordt:

      • 1°. dat laadruim of die ladingtank gewassen, en

      • 2°. afvalwater dat ladingrestanten bevat en zich na het wassen in dat laadruim of die ladingtank bevindt, ingenomen en op de bedrijfsriolering geloosd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de voor die bijzondere behandeling benodigde voorzieningen niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost.

Artikel 16

Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip:

  • a. lading wordt gelost, behorende tot een goederensoort waarvoor in kolom 5 van de tabel geen bijzondere behandeling is aangegeven dan wel waarvoor in die kolom een bijzondere behandeling is aangegeven, doch de voorzieningen voor de toepassing daarvan niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost;

  • b. voor de desbetreffende goederensoort in kolom 4 van de tabel geen losstandaard is aangegeven dan wel in kolom 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven, doch voorzieningen voor bedrijfsriolering niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost; en

  • c. voor de desbetreffende goederensoort in kolom 3 van de tabel een losstandaard is aangegeven, wordt afvalwater dat ladingrestanten bevat en zich na het lossen of het wassen in dat laadruim of die ladingtank bevindt, aldaar achtergelaten.

Artikel 17

  • 1 Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip lading wordt gelost en zich na het lossen of wassen afvalwater dat ladingrestanten bevat in dat laadruim of die ladingtank bevindt, doch de artikelen 14, 15, 16, alsmede artikel 47 van het besluit niet van toepassing zijn, wordt het afvalwater daar achtergelaten en wordt de schipper in overleg met de exploitant van het schip een ontvangstvoorziening toegewezen voor het afgeven van dat afvalwater.

  • 2 De aangewezen ontvangstvoorziening is gelegen in de nabijheid van de losplaats of op de route van het schip.

Artikel 18

De artikelen 14, 15, 16, 17, alsmede artikel 47 van het besluit, zijn van overeenkomstige toepassing, indien uit een laadruim stukgoederen dan wel verpakte ladinggoederen of op pallets vervoerde goederen worden gelost en als gevolg van beschadigingen of lekkages lading, behorende tot een goederensoort als bedoeld in die artikelen, is vrijgekomen.

Artikel 19

  • 1 Indien zich in een laadruim of ladingtank na het lossen of wassen afvalwater bevindt dat ladingrestanten behorende tot verschillende goederensoorten bevat en voor een van die goederensoorten in kolom 5 van de tabel een bijzondere behandeling is aangegeven, wordt ten aanzien van dat afvalwater gehandeld zoals in de artikelen 14, 15, 16, 17, of artikel 47 van het besluit, is voorgeschreven voor afvalwater dat ladingrestanten bevat van de laatstbedoelde goederensoort.

  • 2 Indien zich in een laadruim of ladingtank na het lossen of wassen afvalwater bevindt dat ladingrestanten behorende tot verschillende goederensoorten bevat waarop het eerste lid niet van toepassing is en voor een van die goederensoorten in kolom 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven, wordt ten aanzien van dat afvalwater gehandeld zoals in de artikelen 15, 16, 17 of artikel 47 van het besluit is voorgeschreven voor afvalwater dat ladingrestanten bevat van de laatstbedoelde goederensoort.

Paragraaf 6. Losverklaring

Artikel 20a

  • 1 De bevoegde autoriteit kan voor een schip in vergelijkbare omstandigheden als genoemd in artikel 2a in het kader van het uitvoeren van specifiek vervoer ontheffing verlenen van de toepassing van artikel 53 van het besluit.

  • 2 Degene die lost of degene de overslaginrichting drijft geeft geen toepassing aan artikel 53 van het besluit indien de schipper hem bewijs van de ontheffing toont.

Artikel 21

Het model voor de losverklaring, bedoeld in artikel 53, derde lid, van het besluit, is het model dat is opgenomen in aanhangsel IV bij de Uitvoeringsregeling.

Paragraaf 7. Boordzuiveringsinstallaties

Artikel 22a

  • 1 Het effluent dat wordt geloosd uit een zuiveringsinstallatie als bedoeld in artikel 77, derde lid, van het besluit, waarin het bedrijfsafvalwater is behandeld:

    • a. mag geen zichtbare verontreiniging in de vorm van drijvende vaste deeltjes of verkleuring van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam veroorzaken, en;

    • b. voldoet aan de normen uit hoofdstuk 4.1 van resolutie MEPC.159(55).

    • c. controle hierop vindt plaats op basis van een willekeurig genomen steekmonster, waarbij wordt getoetst op de volgende eisen:

      • i. BZV5: 40 mg/l;

      • ii. CZV: 180 mg/l;

      • iii. pH: 6–8,5;

      • iv. vrij chloor: 0,5 mg/l.

  • 2 Een zuiveringsinstallatie is voldoende gedimensioneerd, is aantoonbaar in een goede staat van onderhoud en wordt op kundige wijze beheerd.

  • 3 Het uit een zuiveringsinstallatie afkomstige zuiveringsslib mag niet in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht.

Paragraaf 8. Slotbepalingen

Artikel 24

Een wijziging van de Uitvoeringsregeling gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop de betrokken wijziging in werking treedt.

Artikel 26

Deze regeling treedt in werking tegelijk met besluit van 22 februari 2012 houdende wijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart in verband met de implementatie van internationale voorschriften.

Artikel 27

Deze regeling wordt aangehaald als: Scheepsafvalstoffenregeling Rijn- en binnenvaart.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen

Naar boven