Wet dieren

Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2011.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 14-12-2024.
Geldend van 01-07-2024 t/m heden

Wet van 19 mei 2011, houdende een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet dieren)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is ter uitvoering van Europese verplichtingen en in het belang van de gezondheid en het welzijn van dieren en in dat van de volksgezondheid, regels te stellen betreffende dieren, in het bijzonder door de mens gehouden dieren, onder erkenning van de intrinsieke waarde van het dier en acht slaand op ethische aspecten in relatie tot biotechnologie, en daarbij, uitdrukking gevend aan de samenhang met die regels, te betrekken regels omtrent diervoeders, diergeneesmiddelen en de diergeneeskunde, en aldus mede te kunnen voorzien in effectieve en eenduidige maatregelen teneinde de naleving van deze regels te bevorderen, dat het voorts wenselijk is regels te stellen ter bevordering van de zuiverheid van de in Nederland gefokte rassen en de afzet van dierlijke producten, en ter bescherming van het milieu in relatie tot het gebruik van diervoeders en het toepassen van diergeneesmiddelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemeen deel

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • antimicrobiële stof: antimicrobiële stof als bedoeld in artikel 4, twaalfde lid, van verordening (EU) 2019/6;

    • beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen: het als economische activiteit verlenen van diensten aan derden in de vorm van het verrichten van diergeneeskundige handelingen;

    • dierenarts: degene die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4.3, en:

      • 1°. aan wie op grond van het afleggen van een examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Master op het gebied van de diergeneeskunde is verleend;

      • 2°. die in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij het afsluitend examen van de opleiding diergeneeskunde, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met goed gevolg heeft afgelegd, of

      • 3°. die in het bezit is van een door een bevoegde instelling van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of van Zwitserland verleende titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde, welke voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde eisen;

    • diergeneeskundige handeling: een van de volgende handelingen bij of met betrekking tot dieren:

      • 1°. het voorschrijven of uitvoeren van een behandeling of het onderzoeken van een dier, met het oog op het voorkomen, genezen, verzachten, onderkennen of opheffen van een aandoening, dierziekte, zoönose, ziekteverschijnsel, gebrek, of van in- of uitwendig letsel of pijn;

      • 2°. het voorschrijven of toepassen van een verdoving of bedwelming;

      • 3°. het verlenen van hulp met betrekking tot de geboorte of verwijdering van een vrucht;

      • 4°. het onvruchtbaar maken;

      • 5°. het winnen en overzetten van embryo’s of eicellen, en

      • 6°. het verrichten van lichamelijke ingrepen ter uitvoering van de handelingen, bedoeld in de onderdelen 1° tot en met 6°, alsmede andere lichamelijke ingrepen;

    • diergeneesmiddel: diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) 2019/6;

    • dierlijke producten: van dieren afkomstige producten, al dan niet bewerkt of verwerkt, en daarvan afgeleide producten, met inbegrip van levende producten als broedeieren, sperma, eicellen en embryo’s;

    • dierlijke bijproducten: niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten;

    • diervoeder: elke stof, elk product of elke samenstelling van stoffen of producten die bestemd is om te worden gebruikt voor voedering aan dieren, onverminderd de toepassing van een andersluidende definitie in een EU-verordening;

    • EU-besluit: besluit als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

    • EU-rechtshandeling: EU-verordening, EU-richtlijn of EU-besluit;

    • EU-richtlijn: richtlijn als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

    • EU-verordening: verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

    • gemedicineerd diervoeder: gemedicineerd diervoeder als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van verordening (EU) 2019/4;

    • homeopathisch diergeneesmiddel: homeopathisch diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 4, tiende lid, van verordening (EU) 2019/6;

    • houder: eigenaar, houder of hoeder;

    • immunologisch diergeneesmiddel: immunologisch diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van verordening (EU) 2019/6;

    • kadavers: lichamen van dode dieren die niet worden verwerkt tot voor menselijke consumptie bestemde producten;

    • klinische proef: klinische proef als bedoeld in artikel 4, zeventiende lid, van verordening (EU) 2019/6;

    • lichamelijke ingreep: ingreep bij een dier, waarbij de natuurlijke samenhang van levende weefsels wordt verbroken, met inbegrip van het afnemen van bloed en het geven van injecties, en met uitzondering van het doden van een dier;

    • Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie gezamenlijk;

    • preklinische studie: preklinische studie als bedoeld in artikel 4, achttiende lid, van verordening (EU) 2019/6;

    • stof: materie van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong;

    • verordening (EU) 2019/4: Verordening 2019/4 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van gemedicineerde diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 90/167/EEG van de Raad (PbEU 2019, L 4);

    • verordening (EU) 2019/6: Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PbEU 2019, L 4);

    • ziekteverwekker: micro-organisme dat, onderscheidenlijk parasiet of andere biologische eenheid die, een dierziekte of zoönose kan veroorzaken.

  • 2 Onder handel wordt mede verstaan: het bezit met het oog op verkoop, met inbegrip van het aanbieden, enige vorm van al dan niet gratis overdracht aan derden, alsmede de verkoop en andere vormen van overdracht zelf.

Artikel 1.2. Reikwijdte

  • 1 Het bij en krachtens deze wet gestelde over dieren is van toepassing op gehouden dieren, voor zover niet anders is bepaald.

  • 2 Het bij en krachtens deze wet gestelde over dierlijke producten is tevens van toepassing ten aanzien van dierlijke producten van andere dan gehouden dieren en is, voor zover het product tevens een levensmiddel is, van toepassing op:

    • a. het keuren, uitsnijden, verpakken, merken, opslaan en vervoeren van vlees;

    • b. het weren, bestrijden en voorkomen van verspreiding van ziekteverwekkers die schadelijk zijn voor dieren, en

    • c. het bevorderen van de kwaliteit van dierlijke producten.

  • 3 Het bij en krachtens deze wet gestelde over diergeneesmiddelen en diervoeders is met betrekking tot toepassing, onderscheidenlijk gebruik bij dieren tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Artikel 1.3. Intrinsieke waarde

  • 1 De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend.

  • 2 Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan erkenning van de eigen waarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. Bij het stellen van regels bij of krachtens deze wet, en het nemen van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt tot de zorg die dieren redelijkerwijs behoeven in elk geval gerekend dat dieren, voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd, worden voorzien van:

    • a. voldoende voeding van een goede kwaliteit;

    • b. een comfortabele en veilige omgeving met een goed klimaat;

    • c. waarborgen voor een goede gezondheid en het voorkomen van pijn;

    • d. voldoende mogelijkheden om te voorzien in hun gedragsbehoeften; en

    • e. een positieve emotionele toestand.

Artikel 1.4. Algemene zorgplicht

  • 1 Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor dieren.

  • 2 De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor dieren worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Hoofdstuk 2. Dieren

§ 1. Handelingen met dieren

Artikel 2.1. Dierenmishandeling

  • 1 Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.

  • 2 Tot de in het eerste lid verboden gedragingen worden in ieder geval gerekend:

    • a. een dier arbeid doen verrichten die kennelijk zijn krachten te boven gaat of waartoe het uit hoofde van zijn toestand ongeschikt is;

    • b. een koe met overvolle uier vervoeren of op een markt of openbare verkoping ten verkoop houden;

    • c. bij de verlossing van een koe gebruikmaken van dierlijke trekkracht of van een niet daarvoor toegelaten krachttoestel, en

    • d. een hond als trekkracht gebruiken met uitzondering van de sledehondensport, voor zover toegelaten.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts gedragingen worden aangewezen die in ieder geval worden gerekend tot de verboden gedragingen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor een toelating als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c en d, of voor de bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, aangewezen gedragingen.

  • 5 Van de krachtens het derde lid aangewezen gedragingen kan, al dan niet in daarbij aangewezen gevallen, deel uitmaken het gebruik van voorwerpen die bij dieren pijn of letsel kunnen veroorzaken, dan wel de gezondheid of het welzijn kunnen benadelen.

  • 6 Een ieder verleent een hulpbehoevend dier de nodige zorg.

  • 7 Het bij en krachtens het eerste tot en met het zesde lid bepaalde is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Artikel 2.2. Houden van dieren

  • 1 Het is verboden dieren te houden die niet behoren tot door Onze Minister aangewezen diersoorten of diercategorieën.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden de criteria vastgesteld op grond waarvan Onze Minister diersoorten of diercategorieën, bedoeld in het eerste lid, aanwijst.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld dat het verbod, bedoeld in het eerste lid, slechts van toepassing is op één of meer dierklassen.

  • 5 Het is verboden dieren te houden waarbij in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 2.25 stoffen zijn toegepast.

  • 6 Het is verboden bij ministeriële regeling aangewezen dieren te houden. Een dier als bedoeld in de eerste volzin wordt aangewezen indien het een gevaar kan opleveren voor mens of dier.

  • 7 Het is verboden dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën van het ouderdier te scheiden voordat die dieren een bij die maatregel vastgestelde leeftijd hebben bereikt.

  • 8 Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het houden van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het negende lid, voor dieren of voor dieren behorende tot bepaalde diersoorten of diercategorieën, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op de aanwezigheid op of in de nabijheid van een bedrijf van bepaalde:

      • 1°. diervoeders;

      • 2°. diergeneesmiddelen, of

      • 3°. andere stoffen of materialen voor zover die een risico kunnen opleveren voor de diergezondheid, het welzijn van dieren, de volksgezondheid, het milieu of de kwaliteit van een dierlijk product;

    • b. de ruimte of het terrein waar dieren worden gehouden, waaronder:

      • 1°. de afmeting, uitvoering en vormgeving;

      • 2°. de wanden, de vloer en de grond;

      • 3°. de voorzieningen, waaronder de voeder- en drinkwatervoorziening;

      • 4°. de verlichting, luchtverversing en verwarming;

      • 4a°. de brandveiligheid;

      • 5°. het onderbrengen of afzonderen van zieke dieren, dieren die mogelijk met een besmettelijke ziekteverwekker zijn besmet, of dieren met een bepaalde gezondheidstoestand;

      • 6°. de afrasteringen en beschutting, en

      • 7°. de ligging ten opzichte van onroerende zaken en ruimten waar zich mensen kunnen bevinden;

    • c. de wijze waarop dieren worden gehouden, waaronder:

      • 1°. het vastleggen of aangebonden houden van dieren;

      • 2°. het gescheiden houden van dieren, al naar gelang de leeftijd, het geslacht of de soort;

      • 3°. het groeperen van dieren;

      • 4°. het aantal dieren dat in één ruimte wordt gehouden, en

      • 5°. de ruimte waarover dieren kunnen beschikken;

    • d. de verzorging, de behandeling, het africhten, de voedering en de drenking van dieren;

    • e. het gebruik en de bewaring van bepaalde diervoeders, alsmede een verbod daarop;

    • f. de bestrijding van organismen die schadelijk zijn voor de gezondheid of het welzijn van dieren;

    • g. de reiniging en ontsmetting van ruimten en aanwezige gereedschappen en andere instrumenten of uitrustingen waarmee dieren in aanraking kunnen komen;

    • h. het opslaan van kadavers buiten de nabijheid van dieren;

    • i. het bijeenbrengen, het aanvoeren en het afvoeren van dieren;

    • j. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts;

    • k. de bij de houder, de personen die bij hem in dienst zijn en de personen die voor hem diensten verrichten aanwezige kennis over het houden van dieren;

    • l. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens, onder meer over:

      • 1°. dieren, waaronder de gezondheidstoestand, geboorte- en sterftegevallen;

      • 2°. bezoekers van bedrijven, en vervoermiddelen;

      • 3°. de herkomst, bestemming of verplaatsing van dieren, en

      • 4°. de herkomst, ontvangst, bereiding, bewerking, verwerking en verdere behandeling, opslag en bewaring van diervoeders en diergeneesmiddelen, alsmede het gebruik van diervoeders, onderscheidenlijk het toepassen van diergeneesmiddelen;

    • m. de te verrichten onderzoeken bij dieren of in ruimten of op terreinen en gebieden waar dieren kunnen worden gehouden, naar de aanwezigheid van besmettelijke dierziekten, zoönosen, ziekteverschijnselen, ziekteverwekkers of organismen die drager van een ziekteverwekker kunnen zijn, of naar de werking van vaccins;

    • n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers;

    • o. de behandeling en aanbieding voor onderzoek van doodgeboren of gestorven dieren, levende dierlijke producten, onvoldragen vruchten of nageboorten;

    • p. de gevallen waarin een dierenarts of een ander persoon die is toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van een diergeneeskundige handeling, wordt geconsulteerd;

    • q. de voorwaarden waaronder, met betrekking tot de wijze waarop dieren worden gehouden op het bedrijf een bij of krachtens de maatregel aangewezen exclusieve aanduiding mag worden gebruikt, en

    • r. een verbod op het houden van bepaalde diersoorten of diercategorieën, indien niet is voldaan aan ten aanzien van dat dier gestelde regels als bedoeld in onderdeel b, c, d, e, f, k, l en p.

  • 11 Het bepaalde krachtens het tiende lid, onderdeel e, is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

  • 12 Het is houders van dieren die bedrijfsmatig worden gehouden met het oog op de productie van dierlijke producten verboden om die dieren permanent de mogelijkheid te onthouden te voorzien in de voor de desbetreffende diersoort of diercategorie bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gedragsbehoeften.

Artikel 2.3. Gebruik van dieren

  • 1 Het is verboden dieren te gebruiken met het oog op de productie van dierlijke producten.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op dieren behorende tot bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de bescherming van het welzijn en de gezondheid van dieren regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over de doeleinden of activiteiten waarvoor dieren, diersoorten of diercategorieën kunnen worden gebruikt.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het derde lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op het gebruik van bepaalde dieren, diersoorten of diercategorieën voor bepaalde doelen of activiteiten, en

    • b. het toestaan van het gebruik van bepaalde dieren, diersoorten of diercategorieën voor bepaalde doelen of activiteiten onder bij of krachtens de in het derde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden.

Artikel 2.3a. Dierwaardige veehouderij

  • 1 Op grond van de artikelen 2.2, twaalfde lid in samenhang met het tiende lid, en 1.3, worden bij algemene maatregel van bestuur in ieder geval regels gesteld die gericht zijn op het bewerkstelligen van een dierwaardige wijze van houden van dieren die bedrijfsmatig worden gehouden met het oog op de productie van dierlijke producten.

  • 2 Onder een dierwaardige wijze van houden van dieren die bedrijfsmatig worden gehouden met het oog op de productie van dierlijke producten wordt een veehouderij verstaan waarin ten aanzien van de behoeften van dieren, voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd, wordt voorzien in:

    • a. respect voor de intrinsieke waarde en integriteit van het dier, waaronder in ieder geval verstaan wordt dat geen routinematige ingrepen worden uitgevoerd op basis van voldoende maatregelen gericht op het minimaliseren van risicofactoren;

    • b. goede voeding, inhoudende een wijze van voer- en waterverstrekking die aansluit bij de gedragsbehoeften van de soort, waarbij geen voer- en waterbeperking wordt opgelegd en variatie in voeding wordt geboden aansluitend bij gedragsbehoeften;

    • c. goede omgeving, inhoudende een stalconcept waarin dieren van alle leeftijden de keuzevrijheid en ruimte hebben om soorteigen gedrag uit te voeren, inhoudende geen kooihuisvesting, voldoende thermisch comfort en keuzevrijheid;

    • d. goede gezondheid, inhoudende een stalconcept en management dat het risico op veel voorkomende gezondheidsproblemen minimaliseert, waartoe in ieder geval voorzien wordt in geschikte vloeren en ondergrond;

    • e. natuurlijk gedrag, inhoudende een stalconcept dat voorziet in de gedragsbehoeften van de soort, onder andere voor wat betreft sociaal gedrag, zelfverzorgend gedrag, foerageergedrag, territoriaal gedrag, maternaal gedrag en rustgedrag;

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor de op grond van artikel 2.8, tweede lid, onder b, aangewezen lichamelijke ingrepen met het oog op een dierwaardige wijze van houden van de in het eerste lid bedoelde dieren regels gesteld over het vervallen van die aangewezen ingrepen, voor zover de ingreep geen diergeneeskundige noodzaak heeft en voor zover het verrichten van de ingreep niet dwingend voortvloeit uit bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen.

  • 4 De krachtens het eerste en derde lid vast te stellen regels zijn gericht op het uiterlijk in 2040 bewerkstelligen van een dierwaardige wijze van het houden van dieren, tenzij en voor zover noodzakelijk voor bepaalde situaties bij die in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur een langere termijn wordt gesteld met het oog op een redelijke overgangstermijn gericht op het door houders van dieren kunnen terugverdienen van investeringen die noodzakelijk zijn om aan die regels te voldoen.

Artikel 2.4. Identificatie van dieren

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over de identificatie van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:

    • a. de verplichting tot identificatie;

    • b. de hoedanigheid van de identificatiemiddelen;

    • c. de gegevens die in of op de identificatiemiddelen worden vermeld of vastgelegd;

    • d. de wijze en het moment van aanbrengen van identificatiemiddelen;

    • e. de verwijdering en vervanging van identificatiemiddelen;

    • f. de productie, het vervoeren, het te koop aanbieden, het verkopen, het voorhanden of in voorraad hebben, het afleveren en het in de handel brengen van identificatiemiddelen;

    • g. het document waarin gegevens met betrekking tot de identificatie van dieren worden vastgelegd, en

    • h. een verbod op het houden van een bepaald dier, bepaalde diersoorten of diercategorieën, indien niet is voldaan aan ten aanzien van dat dier of die dieren gestelde regels als bedoeld in de onderdelen a tot en met g.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot dieren en het bedrijf waar de dieren worden of zijn gehouden, ingeval ten aanzien van één of meer van de op het bedrijf aanwezige dieren niet kan worden voldaan aan de krachtens dit artikel gestelde regels.

Artikel 2.5. Vervoer van dieren

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op het vervoeren van bepaalde dieren;

    • b. de bij de te vervoeren dieren te verrichten onderzoeken;

    • c. het bijeenbrengen, aanvoeren en afvoeren van dieren;

    • d. de bewijsstukken die de dieren tijdens het vervoer vergezellen;

    • e. de wijze van vervoer;

    • f. de duur en de afstand van het vervoer, met inbegrip van rustpauzes;

    • g. het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;

    • h. de beladingsdichtheid van vervoermiddelen;

    • i. het verzegelen of merken van vervoermiddelen;

    • j. voorwerpen die ten behoeve van het vervoer van dieren worden gebruikt;

    • k. de verzorging, voedering en drenking van dieren tijdens het vervoer;

    • l. de over het vervoer bij te houden gegevens;

    • m. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, en de plaatsen of inrichtingen waar dit plaatsvindt;

    • n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en

    • o. de vakbekwaamheid van degene die de dieren vervoert of die bij het vervoer betrokken is.

Artikel 2.6. Fokken van dieren

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het fokken van en het voor de fok gebruiken van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op het fokken of het voor de fok gebruiken van:

      • 1°. dieren die beschikken over een bepaalde aandoening die, of een uiterlijk kenmerk dat, de gezondheid of het welzijn van het dier of de nakomelingen van het dier kan aantasten;

      • 2°. dieren die een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van mens of dier, en

      • 3°. andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen dieren, diersoorten of diercategorieën;

    • b. de methode van fokken, waaronder een verbod op bepaalde methoden van fokken;

    • c. het voorafgaand aan het fokken door de fokker te verrichten of te doen verrichten onderzoek bij dieren waarmee wordt gefokt naar de aanwezigheid van aandoeningen die de gezondheid of het welzijn van de dieren of de nakomelingen van die dieren kunnen aantasten;

    • d. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers;

    • e. het aantal nesten dat dieren gedurende een bepaalde periode krijgen, en

    • f. de bij te houden en over te leggen gegevens.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, in het belang van de bevordering van de raszuiverheid of de verbetering van raskenmerken tevens regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:

    • a. de organisaties die stamboeken of registers bijhouden;

    • b. de eisen aan dieren, hun sperma, eicellen en embryo’s, onder meer voor inschrijving in een stamboek;

    • c. het keuren van dieren;

    • d. de methoden voor het onderzoek naar en beoordeling van de prestaties en de genetische waarde van dieren;

    • e. het bewijs van inschrijving in een stamboek van dieren, en

    • f. de voorwaarden voor toelating van fokdieren tot de voortplanting.

  • 4 Onverminderd het eerste lid kunnen bij ministeriële regeling voorts regels worden gesteld over het fokken van en het voor de fok gebruiken van dieren behorende tot bij die regeling aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer een geheel of gedeeltelijk verbod op het fokken of het voor de fok gebruiken van dieren, voor zover zonder een dergelijk verbod de gezondheid of het welzijn van het dier door uitzonderlijke omstandigheden ernstig in het geding komt.

Artikel 2.7. Handel in dieren

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het verkopen, het ten verkoop in voorraad hebben, het ten verkoop aanbieden, het kopen, het verhuren, het afleveren, het in de handel brengen en het in of buiten Nederland brengen van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op het verkopen, het voor de verkoop in voorraad hebben, het voor de verkoop aanbieden, het kopen, het verhuren, het afleveren, het in de handel brengen of het in of buiten Nederland brengen van:

      • 1°. dieren waarbij in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 2.25 stoffen zijn toegepast, en

      • 2°. andere aangewezen dieren, diersoorten of diercategorieën;

    • b. de afkomst van de dieren;

    • c. de documenten die de dieren vergezellen of die worden overgelegd;

    • d. de gezondheidstoestand van de dieren;

    • e. de bij de dieren te verrichten onderzoeken;

    • f. degene die de dieren in de handel brengt, verkoopt, voor de verkoop in voorraad heeft, voor de verkoop aanbiedt, koopt, verhuurt of aflevert;

    • g. de bij te houden en over te leggen gegevens;

    • h. de bedrijfsruimten;

    • i. de hoedanigheid van de dieren;

    • j. de herkomst en bestemming van de dieren;

    • k. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen en het weren van ziekteverwekkers;

    • l. de vakbekwaamheid van degene die de dieren in de handel brengt, verkoopt, voor de verkoop in voorraad heeft, voor de verkoop aanbiedt, koopt, verhuurt of aflevert, en

    • m. een verbod op het verkopen van bij of krachtens die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze een in die maatregel genoemde leeftijd heeft bereikt.

  • 3 Het is verboden dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden lichamelijke ingreep is verricht voor de verkoop in voorraad te hebben, voor de verkoop aan te bieden, te verkopen en te kopen.

Artikel 2.8. Diergeneeskundige handelingen

  • 1 Het is verboden lichamelijke ingrepen te verrichten.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a. lichamelijke ingrepen waarvoor een diergeneeskundige noodzaak bestaat;

    • b. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen lichamelijke ingrepen, en

    • c. overige bij of krachtens enig wettelijk voorschrift verplichte dan wel toegestane lichamelijke ingrepen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het verrichten van diergeneeskundige handelingen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het derde lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. de verplichting om daarbij aangewezen diergeneeskundige handelingen te verrichten;

    • b. de wijze waarop en de voorwaarden waaronder diergeneeskundige handelingen worden verricht;

    • c. de aanwijzing van dieren waarbij of met betrekking tot welke de daarbij aangewezen diergeneeskundige handelingen mogen worden verricht;

    • d. de inrichting en het gebruik van de ruimten waarin diergeneeskundige handelingen worden verricht;

    • e. de hoedanigheid, het voorhanden of in voorraad hebben, het aanbieden, het afleveren, het verkopen, het kopen, het in de handel brengen, het in en buiten Nederland brengen en het gebruik van hulpmiddelen, waaronder apparatuur, die bij het verrichten van diergeneeskundige handelingen worden gebruikt, en

    • f. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over verrichte diergeneeskundige handelingen;

    • g. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts.

  • 5 Het bij en krachtens het eerste tot en met het vierde lid bepaalde is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Artikel 2.9. Bevoegdheid tot het verrichten van diergeneeskundige handelingen

  • 1 Het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen is verboden voor een ieder die daartoe niet bij of krachtens artikel 4.1 is toegelaten.

  • 2 Het anders dan beroepsmatig verrichten van lichamelijke ingrepen is verboden voor anderen dan de personen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De verboden, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diergeneeskundige handelingen. De aanwijzing van diergeneeskundige handelingen kan worden beperkt tot het in een bepaalde hoedanigheid verrichten van de aangewezen handeling.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere diergeneeskundige handelingen dan lichamelijke ingrepen worden aangewezen waarvan het anders dan beroepsmatig verrichten bij dieren, verboden is.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de kwalificaties van andere personen dan die bij of krachtens artikel 4.1 zijn toegelaten, die diergeneeskundige handelingen verrichten, waaronder de opleiding en bij- of nascholing.

  • 6 Het bij en krachtens het eerste tot en met het vijfde lid bepaalde is tevens van toepassing op het verrichten van diergeneeskundige handelingen bij andere dan gehouden dieren.

Artikel 2.10. Doden van dieren

  • 1 Het is verboden om dieren behorend tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën te doden, behoudens in gevallen waarin een dier wordt gedood voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten of in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Bij algemene maatregel van bestuur worden in elk geval aangewezen de krachtens artikel 2.2, eerste lid, aangewezen zoogdiersoorten en ganzen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het doden, het bedwelmen, het fixeren, het onderbrengen en het verplaatsen van dieren.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het tweede lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aan te wijzen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op het doden van bepaalde dieren;

    • b. de wijze waarop dieren worden gedood;

    • c. situaties waarin het is toegestaan dieren te doden;

    • d. voorwaarden waaronder het is toegestaan dieren te doden;

    • e. de personen die dieren doden, of die daarbij betrokken zijn;

    • f. de plaats waar dieren worden gedood;

    • g. het vervoeren, het aanvoeren en het afvoeren van dieren naar de plaats waar wordt gedood;

    • h. het verplaatsen van dieren in de ruimten waar dieren worden gedood;

    • i. het onderbrengen van dieren in de ruimten waar dieren worden gedood;

    • j. het fixeren van dieren;

    • k. het bedwelmen van dieren;

    • l. de inrichting, uitvoering en vormgeving van ruimten waar dieren worden gedood, waaronder de aanwezige voorzieningen;

    • m. de gegevens over de te doden dieren die voorafgaand aan het doden worden overgelegd;

    • n. de gezondheidsstatus van de te doden dieren;

    • o. de onderzoeken aan en met betrekking tot de dieren;

    • p. de keuring van dieren;

    • q. de personen die dieren keuren, of die daarbij betrokken zijn;

    • r. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en

    • s. de instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het fixeren, bedwelmen of doden van dieren.

  • 4 Het is toegestaan om dieren zonder voorafgaande bedwelming te doden volgens de israëlitische of de islamitische ritus. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de bescherming van de dieren nadere regels gesteld over het doden volgens de israëlitische of de islamitische ritus.

  • 5 De regels, bedoeld in het vierde lid, kunnen betrekking hebben op onder meer:

    • a. de wijze waarop dieren worden gedood;

    • b. de personen die het doden van dieren uitvoeren;

    • c. de inrichting, uitvoering en vormgeving van ruimten waar dieren worden gedood, waaronder de aanwezige voorzieningen, en

    • d. de aanwezigheid van een op grond van artikel 8.1 aangewezen ambtenaar, tevens zijnde een dierenarts, en de door die ambtenaar te geven aanwijzingen.

Artikel 2.12. Meldingsplicht

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen regels gesteld over het melden van een dierziekte, zoönose, ziekteverwekker of ziekteverschijnsel.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verplichting om een besmetting of een vermoedelijke besmetting te melden;

    • b. de te melden dierziekten, zoönosen, ziekteverwekkers of ziekteverschijnselen;

    • c. de personen voor wie de meldingsplicht geldt;

    • d. de termijn waarbinnen de melding plaatsvindt, en

    • e. degene tot wie de melding wordt gericht.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn tevens van toepassing op dierziekten, zoönosen, ziekteverwekkers of ziekteverschijnselen bij andere dan gehouden dieren.

Artikel 2.13. Verbod op het gebruik van dieren als prijs

Het is verboden dieren als prijs, beloning of gift uit te loven of uit te reiken naar aanleiding van wedstrijden, verlotingen, weddenschappen of andere dergelijke evenementen.

Artikel 2.14. Verbod op dierengevechten

  • 1 Het is verboden dierengevechten te organiseren of dieren aan dierengevechten te doen deelnemen.

  • 2 Het is verboden bij dierengevechten aanwezig te zijn.

Artikel 2.15. Wedstrijden met dieren

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over wedstrijden met dieren.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op het organiseren en het houden van wedstrijden met een bepaald doel, en het daaraan doen deelnemen van dieren;

    • b. een verbod voor bepaalde personen op het organiseren van wedstrijden;

    • c. de leeftijd, de gezondheidstoestand en afkomst van de dieren die aan wedstrijden deelnemen;

    • d. de frequentie waarmee dieren aan wedstrijden deelnemen;

    • e. een verbod op het inschrijven voor, het toelaten tot en het deelnemen aan wedstrijden van bepaalde dieren;

    • f. de aanwezigheid van een dierenarts bij wedstrijden;

    • g. de baan- en hindernisbouw bij wedstrijden;

    • h. de organisatie van wedstrijden en de inrichting van wedstrijdterreinen, en

    • i. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het gebruik van stoffen bij dieren die het prestatievermogen van dieren in wedstrijden kunnen beïnvloeden.

  • 4 De regels, bedoeld in het derde lid, kunnen betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op het gebruik van bepaalde stoffen en het vaststellen van het maximum toegestane gehalte aan bepaalde stoffen;

    • b. de toepassing van stoffen bij dieren;

    • c. de uitsluiting van dieren van deelname aan wedstrijden ingeval in de dieren een stof, een bestanddeel daarvan of een omzettingsproduct, aanwezig is, of dat wordt vermoed;

    • d. de wijze waarop de aanwezigheid van een stof in dieren, een bestanddeel daarvan of een omzettingsproduct, wordt aangetoond, en

    • e. een verbod op het voorhanden, in voorraad of aanwezig hebben van stoffen.

  • 5 Het is verboden deel te nemen aan wedstrijden met dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen lichamelijke ingreep is verricht.

  • 6 Het is verboden dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen lichamelijke ingreep is verricht, tot een wedstrijd toe te laten.

Artikel 2.16. Vertoning dieren

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het houden van keuringen, tentoonstellingen en andere gelegenheden of inrichtingen waar dieren worden gehouden en aan het publiek worden getoond wegens recreatieve, sportieve of opvoedkundige doeleinden.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a. een verbod op het met bepaalde dieren deelnemen aan een tentoonstelling;

    • b. een verbod op het toelaten van bepaalde dieren tot een tentoonstelling, een gelegenheid of een inrichting;

    • c. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers;

    • d. de bevordering van de instandhouding van diersoorten, en

    • e. informatie en educatie met betrekking tot de tentoongestelde diersoorten.

  • 3 Het is verboden deel te nemen aan tentoonstellingen of keuringen met dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen lichamelijke ingreep is verricht.

  • 4 Het is verboden dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen lichamelijke ingreep is verricht, tot een tentoonstelling of keuring toe te laten.

§ 2. Regels over diervoeders

Artikel 2.17. Veiligheid en deugdelijkheid diervoeders

  • 1 Het is verboden in strijd met een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor de uitvoering van een EU-richtlijn vastgesteld voorschrift, een handeling te verrichten die ertoe strekt diervoeders te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in de handel te brengen, in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren of aan te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in voorraad te hebben:

    • a. die niet zuiver, deugdelijk, of van gebruikelijke handelskwaliteit zijn;

    • b. die een gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien niet correct gebruikt, of

    • c. die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op andere stoffen of producten die bestemd zijn voor het voederen van dieren.

Artikel 2.18. Nadere regels over diervoeders

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot diervoeders en andere stoffen of producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op het bereiden, het bewerken, het verwerken, het verpakken, het etiketteren, het voorhanden of in voorraad hebben, het vervoeren, het afleveren of het in de handel brengen van bepaalde diervoeders, alsmede handelingen als bedoeld in artikel 2.17, de bij deze handelingen te hanteren procedures en normen, waaronder de daarbij te verstrekken informatie;

    • b. de hoedanigheid van diervoeders, waaronder de aanwezigheid van diergeneesmiddelen, of stoffen die in diervoerders voorkomen;

    • c. het bereiden, het bewerken en het verwerken van diervoeders;

    • d. het verpakken en het etiketteren van diervoeders;

    • e. het ontvangen, het voorhanden of in voorraad hebben, het in de handel brengen, het in of buiten Nederland brengen, het vervoeren, het afleveren, het aanbieden en het aanprijzen van diervoeders;

    • f. ruimten waarin diervoeders worden bereid, bewerkt, verwerkt, verpakt, geëtiketteerd dan wel voorhanden of in voorraad worden gehouden, waaronder de inrichting en het gebruik van die ruimten;

    • g. de hulpmiddelen, waaronder apparatuur, die bij het bereiden, het bewerken, het verwerken, het verpakken, het etiketteren, het bewaren en het vervoeren van diervoeders worden gebruikt;

    • h. de kwalificaties van personen die zijn betrokken bij het bereiden, het bewerken, het verwerken, het verpakken of het vervoeren van, onderscheidenlijk de handel in diervoeders, waaronder hun opleiding;

    • i. controles door bereiders, bewerkers, verwerkers, verpakkers, vervoerders of houders van, onderscheidenlijk handelaren in diervoeders, waaronder de wijze van controles en monsterneming, de vastlegging van controleresultaten alsmede het bewaren en overleggen van controleresultaten en monsters;

    • j. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over de voorraad, de bereiding, de bewerking, de verwerking, de ontvangst, de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de bestemming, het verbruik en de vervoedering van diervoeders;

    • k. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en

    • l. het zich ontdoen van resten en lege verpakkingen van diervoeders.

Artikel 2.18a. Nadere regels over diervoeders en milieu

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld over de samenstelling van diervoeders of andere stoffen die zijn bedoeld voor het voederen van dieren.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op onder meer:

    • a. een verbod op het bereiden, bewerken, verwerken, verpakken, etiketteren, in de handel brengen, in Nederland brengen, vervoeren, aanbieden, aanprijzen, afleveren, ontvangen, voorhanden of in voorraad hebben, of het vervoederen aan, het toepassen bij of het brengen in de nabijheid van dieren, van diervoeders of stoffen waarvan de hoeveelheid van een bestanddeel een bij die regeling bepaald maximum overschrijdt;

    • b. een verplichting om de hoeveelheid van een bestanddeel in de totale hoeveelheid diervoeders die een dier gebruikt, te beperken, al dan niet tot een bij die regeling bepaald maximum.

  • 3 Er kunnen slechts regels worden vastgesteld als bedoeld in het eerste lid indien vastgesteld is dat dit geen significant negatieve gevolgen heeft voor diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid en afzetbelangen.

§ 3. Regels over diergeneesmiddelen

Artikel 2.19. Vergunning ten aanzien van diergeneesmiddelen

[Vervallen per 28-01-2022]

Artikel 2.20. Diergeneesmiddelen

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot diergeneesmiddelen of gemedicineerde diervoeders.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot diergeneesmiddelen en grondstoffen voor diergeneesmiddelen, klinische proeven en preklinische studies;

    • b. procedures voor de registratie van homeopathische diergeneesmiddelen;

    • c. het vervaardigen, het bewerken, het verwerken, het verpakken en het etiketteren van:

      • 1°. diergeneesmiddelen die in de apotheek of door een andere persoon voor een bepaald dier of een kleine groep dieren worden bereid, of

      • 2°. diergeneesmiddelen die in de apotheek overeenkomstig de aanwijzingen van een farmacopee worden bereid en die voor directe verstrekking aan de eindgebruiker zijn bestemd;

    • d. het vervoeren van:

      • 1°. diergeneesmiddelen, of

      • 2°. grondstoffen voor diergeneesmiddelen;

    • e. het leveren van diergeneesmiddelen waarvoor een diergeneeskundig voorschrift vereist is;

    • f. de kleinhandel in diergeneesmiddelen;

    • g. het bewaren en behandelen van diergeneesmiddelen;

    • h. het beperken van het gebruik van diergeneesmiddelen tot bepaalde personen die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid;

    • i. het gebruik van antimicrobiële stoffen;

    • j. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over de voorraad, de vervaardiging, de bewerking, de verwerking, de ontvangst, de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de bestemming en het gebruik van diergeneesmiddelen; en

    • k. reclame voor diergeneesmiddelen.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op bij ministeriële regeling aangewezen stoffen die geen diergeneesmiddel zijn maar wel als zodanig kunnen worden gebruikt, of gemedicineerde diervoeders.

Artikel 2.21. Kanalisatie

[Vervallen per 28-01-2022]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2011. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 2.22. Gebruik ziekteverwekkers

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot ziekteverwekkers.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. het bereiden, het bewerken, het verwerken en het vermengen van ziekteverwekkers;

    • b. het voorhanden of in voorraad hebben, het vervoeren van ziekteverwekkers en het in de handel brengen van ziekteverwekkers door personen die immunologische diergeneesmiddelen of biologische diagnostica bereiden;

    • c. het weren, het voorkomen van verspreiding en het vernietigen van ziekteverwekkers;

    • d. het voeren van een administratie en het verstrekken van gegevens omtrent ziekteverwekkers, en

    • e. een verbod op het vervoeren van bepaalde ziekteverwekkers.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen ziekteverwekkers worden aangewezen waarvan het voorhanden of in voorraad houden uitsluitend is toegestaan aan:

    • a. instellingen van wetenschap of onderzoek die bij ministeriële regeling zijn aangewezen in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, voor zover de ziekteverwekkers zijn bestemd voor gebruik voor wetenschappelijke doeleinden, of

    • b. bereiders van immunologische diergeneesmiddelen of biologische diagnostica, voor zover de ziekteverwekkers zijn bestemd voor de bereiding van, of de controle op die producten.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing ten aanzien van ziekteverwekkers, bestemd voor de bereiding van of de controle op therapeutische of diagnostische middelen die zijn bestemd voor toepassing bij onderzoek of behandeling van de mens.

§ 4. Biotechnologie

Artikel 2.23. Vergunning biotechnologie

  • 1 Het is verboden om uitsluitend voor sportprestaties of vermaak het genetisch materiaal van dieren te wijzigen op een wijze die voorbij gaat aan de natuurlijke barrières van geslachtelijke voortplanting en van recombinatie.

  • 2 Het is zonder vergunning verboden:

    • a. het genetisch materiaal van dieren te wijzigen op een wijze die voorbij gaat aan de natuurlijke barrières van geslachtelijke voortplanting en van recombinatie;

    • b. biotechnologische technieken bij een dier of een dierlijk embryo toe te passen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het tweede lid voor zover die handelingen worden verricht ten behoeve van biomedisch onderzoek.

  • 4 Onze Minister verleent een vergunning slechts indien naar zijn oordeel:

    • a. de handelingen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de gezondheid of het welzijn van dieren; en

    • b. tegen de handelingen geen ethische bezwaren bestaan.

  • 5 In afwijking van artikel 7.7, eerste lid, vraagt Onze Minister telkenmale omtrent een verzoek tot verlening van een vergunning als bedoeld in het tweede lid advies aan een door hem met betrekking tot dat verzoek in te stellen commissie van onafhankelijke deskundigen.

Artikel 2.24

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen handelingen worden aangewezen ten aanzien waarvan in ieder geval niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.23, vierde lid.

§ 5. Overig

Artikel 2.25. Verboden stoffen

  • 1 Het is verboden om op enigerlei wijze handelingen te verrichten in strijd met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen gestelde regels over het bij dieren of op cel- of weefselcultures bij dieren toepassen van diergeneesmiddelen, diervoeders, stoffen of producten.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing in bij ministeriële regeling, in voorkomend geval met inachtneming van EU-rechtshandelingen, aangewezen gevallen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor bij deze maatregel aan te wijzen diersoorten of diercategorieën regels worden gesteld over het bij dieren of op cel- of weefselcultures bij dieren toepassen van diergeneesmiddelen, diervoeders, bij of krachtens die maatregel aangewezen stoffen of producten, welke regels betrekking kunnen hebben op onder meer:

    • a. de aard van de stof;

    • b. het doel waarvoor de stof wordt toegepast;

    • c. de wijze waarop de stof wordt toegepast;

    • d. de diersoort of diercategorie waartoe de dieren, dan wel cel- of weefselcultures van dieren behoren waarbij de stof uitsluitend mag worden toegepast;

    • e. het moment van toepassing, en

    • f. de waarborgen die worden getroffen in het belang van de dieren of de volksgezondheid.

  • 4 Voor zover een aanwijzing van een stof als bedoeld in het derde lid geschiedt krachtens algemene maatregel van bestuur en indien die aanwijzing geheel of mede in het belang is van de volksgezondheid, geschiedt deze in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Hoofdstuk 3. Dierlijke producten

§ 1. Algemene regels over dierlijke producten

Artikel 3.1. Algemeen

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over dierlijke producten.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. het produceren, het bewerken, het verwerken, het in voorraad of voorhanden hebben, het vervoeren, het opslaan, het verzamelen, het hanteren, het gebruik, het verwijderen, het in de handel brengen en het in of buiten Nederland brengen van dierlijke producten;

    • b. een verbod op het produceren, het bewerken, het verwerken, het in voorraad of voorhanden hebben, het vervoeren, het gebruik, het in de handel brengen en het in of buiten Nederland brengen van bepaalde producten;

    • c. de registratie van degene die de producten produceert, bewerkt, verwerkt, in voorraad of voorhanden heeft, verpakt, vervoert, in de handel brengt of in of buiten Nederland brengt;

    • d. het winnen, het bewerken, het mengen, het opslaan, het verhandelen en het gebruiken van sperma, eicellen en embryo’s, de inrichtingen waar dit plaatsvindt, en de bedrijfsvoering aldaar;

    • e. de documenten die de producten vergezellen en die worden overgelegd;

    • f. de herkomst van de in Nederland te brengen producten;

    • g. de identificatie en registratie van de producten;

    • h. het bijhouden van een administratie;

    • i. de inrichting van de ruimte waar de producten worden geproduceerd, bewerkt, verwerkt, verpakt, opgeslagen of in voorraad gehouden;

    • j. de inslag en de uitslag;

    • k. de afkomst, de bestemming, de hoedanigheid, de kwaliteit, de samenstelling, de etikettering, de benaming en de verpakking van producten, en de informatie die met betrekking tot de producten wordt overgelegd;

    • l. het vervoer van de producten en de vervoermiddelen;

    • m. de behandeling van producten ter bestrijding van ziekteverwekkers dan wel voorkoming van aanwezigheid ervan, en

    • n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op andere dan dierlijke producten, voor zover zij een gevaar voor verspreiding van een ziekteverwekker kunnen opleveren.

Artikel 3.2. Productie van vlees

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de volksgezondheid regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over de productie van vlees na het doden van dieren.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. de onderwerpen, genoemd in artikel 3.1, tweede lid;

    • b. de onderzoeken bij dode dieren;

    • c. de personen die dieren onderzoeken, of die daarbij betrokken zijn;

    • d. de keuring van dode dieren;

    • e. de personen die dode dieren keuren, of die daarbij betrokken zijn;

    • f. de voorwaarden waaronder vlees geschikt is voor menselijke consumptie;

    • g. het uitsnijden en bewerken van vlees;

    • h. de personen die vlees uitsnijden of bewerken, of die daarbij betrokken zijn;

    • i. de opslag en het vervoer van vlees;

    • j. het afleveren van vlees en het in de handel brengen van vlees met het oog op verdere bewerking of verwerking;

    • k. de hoedanigheid van vlees, en

    • l. het merken van vlees.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op gehakt vlees, separatorvlees, vleesbereidingen en vleesproducten als bedoeld in krachtens de Warenwet gestelde voorschriften.

§ 2. Aanvullende regels over dierlijke bijproducten

Artikel 3.3. Werkgebieden

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen met het oog op de doelmatige voorziening in de verwerking van bij die regeling aangewezen dierlijke bijproducten werkgebieden worden vastgesteld waarin een ondernemer met uitsluiting van andere ondernemers deze producten verwerkt of door verbranding verwijdert.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan:

    • a. een in het eerste lid bedoeld werkgebied worden vastgesteld dat zich uitstrekt tot het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een gedeelte daarvan, indien daarover overeenstemming bestaat met de desbetreffende lidstaat, en

    • b. een in het eerste lid bedoeld werkgebied worden vastgesteld voor een ondernemer die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie.

  • 3 Indien aan een in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde ondernemer een werkgebied binnen Nederland is toegewezen, zijn de artikelen 3.4, 3.5 en 3.6 van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing, vaststelling of wijziging van werkgebieden.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot situaties waarin wordt afgeweken van het eerste lid, ingeval de ondernemer als gevolg van overmacht niet in staat is om de ingevolge het eerste lid aangewezen dierlijke bijproducten te verwerken, waarbij Onze Minister een of meer andere verwerkers tijdelijk kan toestaan of aanwijzen om deze dierlijke bijproducten te verwerken of te verwijderen. Deze regels zijn van toepassing zolang de situatie dit vereist.

Artikel 3.4. Verplichtingen in werkgebieden

  • 1 In een werkgebied dat ingevolge artikel 3.3, eerste lid, is vastgesteld, geeft de houder van ingevolge artikel 3.3, eerste lid, aangewezen dierlijke bijproducten dit materiaal aan bij, houdt het ter beschikking van, en staat het af aan, de ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevindt.

  • 2 De ondernemer voor wie een werkgebied is vastgesteld, haalt de bij hem aangegeven dierlijke bijproducten op en verwerkt of verwijdert deze.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in het eerste en tweede lid gestelde verplichtingen.

  • 4 Indien kadavers van gezelschapsdieren zijn aangewezen ingevolge artikel 3.3, eerste lid, zijn het eerste tot en met het derde lid niet van toepassing op deze producten.

Artikel 3.5. Kadavers gezelschapsdieren

  • 1 Indien kadavers van gezelschapsdieren zijn aangewezen ingevolge artikel 3.3, eerste lid, worden bij gemeentelijke verordening ten aanzien van deze producten regels gesteld ter zake van:

    • a. het aangeven en het bewaren door de houder van kadavers van gezelschapsdieren;

    • b. het ophalen van kadavers van gezelschapsdieren, en

    • c. het overdragen van kadavers van gezelschapsdieren aan de ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevindt.

  • 2 Indien tussen een gemeente en de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde ondernemer een overeenkomst is gesloten omtrent de in het eerste lid, onderdelen b en c, genoemde onderwerpen, behoeft de gemeentelijke verordening geen voorschriften over die onderwerpen te bevatten.

  • 3 De ondernemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, verwerkt of verwijdert de aan hem overgedragen kadavers van gezelschapsdieren.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde voorschriften en het derde lid zijn niet van toepassing indien kadavers van gezelschapsdieren worden verwijderd door een ander dan de ondernemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor zover dit geschiedt op een wijze die ingevolge de krachtens artikel 3.1 gestelde voorschriften is toegestaan.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen het eerste, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing worden verklaard op andere bij die regeling aangewezen dierlijke bijproducten.

Artikel 3.6. Vergoedingen

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vergoeding die een ondernemer voor het ophalen, het vervoeren, het verwerken of het verwijderen van ingevolge artikel 3.3, eerste lid, aangewezen dierlijke bijproducten in rekening brengt aan degene die deze producten aanbiedt.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op onder meer:

    • a. de wijze waarop de vergoeding door de ondernemer wordt bepaald, en

    • b. de maximum hoogte van de vergoeding.

§ 3. Aanvullende regels over dierlijke producten in relatie tot het milieu

Artikel 3.7. Bescherming van het milieu

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld over het maximumgehalte aan bepaalde stoffen in dierlijke producten, voor zover dat gehalte wordt beïnvloed door de aard of de samenstelling van diervoeders of andere stoffen die zijn bedoeld voor het voederen van dieren, of door andere stoffen die door dieren worden gegeten.

  • 2 Er kunnen slechts regels worden vastgesteld als bedoeld in eerste lid indien vastgesteld is dat dit geen significant negatieve gevolgen heeft voor diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid en afzetbelangen.

Hoofdstuk 4. Toelating beroepen in de uitoefening van de diergeneeskunde

Artikel 4.1. Toelating dierenartsen en andere personen

  • 1 Tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen zijn toegelaten dierenartsen en andere personen die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen en de toelating daartoe, in overeenstemming met EU-rechtshandelingen die betrekking hebben op beroepskwalificaties en diensten.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:

    • a. de kwalificaties van degene die is of wordt toegelaten, waaronder de opleiding en bij- of nascholing;

    • b. de gevallen waarin en de wijze waarop de handelingen, waarop de toelating betrekking heeft, worden verricht, waarbij kan worden bepaald dat die handelingen uitsluitend plaatsvinden onder leiding, op aanwijzing of onder controle van een dierenarts;

    • c. de verhouding van de persoon die wordt toegelaten, tot de dierenarts;

    • d. de gevallen waarin een toelating op aanvraag plaatsvindt, alsmede de wijze waarop de aanvraag en de toelating plaatsvindt;

    • e. de geldigheidsduur van de toelating, en

    • f. de gevallen waarin de toelating kan worden ingetrokken.

  • 4 Een toelating als bedoeld in het tweede lid kan onder voorwaarden en beperkingen worden verleend.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de andere personen, bedoeld in het eerste lid, voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld met dierenartsen.

Artikel 4.2. Zorgplichten

  • 1 Personen, die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, schieten niet door enig handelen of nalaten tekort in de zorg die zij in hun hoedanigheid:

    • a. behoren te betrachten ten opzichte van een dier met betrekking tot welke hun hulp is ingeroepen, en

    • b. verlenen of in geval van nood behoren te verlenen ten opzichte van een dier.

  • 2 Personen die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, schieten niet zodanig tekort in hetgeen van hen in hun hoedanigheid mag worden verwacht dat daardoor ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Artikel 4.3. Register

  • 1 Onze Minister houdt een openbaar register bij van personen die een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde als bedoeld in artikel 1.1 met goed gevolg hebben voltooid en andere personen die worden toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen.

  • 2 Een persoon wordt niet in het register ingeschreven of zijn inschrijving wordt doorgehaald indien krachtens een onherroepelijk geworden rechterlijke of tuchtrechtelijke uitspraak zijn bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen is ingetrokken.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de registratie in het register, bedoeld in het eerste lid, waaronder regels als bedoeld in artikel 7.2, tweede en derde lid.

Artikel 4.4. Titelbescherming

  • 1 Aan personen die zijn opgenomen in een register als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, is het recht voorbehouden om:

    • a. in het openbaar aan te kondigen dat zij de diergeneeskundige handelingen waarop de registratie betrekking heeft beroepsmatig verrichten,

    • b. een titel, aanduiding of vermelding te bezigen die bij het publiek redelijkerwijs de indruk kan wekken dat zij de diergeneeskundige handelingen waarop de registratie betrekking heeft beroepsmatig verrichten, en

    • c. een titel als bedoeld in artikel 4.5, tweede lid, onderdeel c, te bezigen of een aanduiding of vermelding te bezigen die bij het publiek redelijkerwijs de indruk kan wekken dat zij een dergelijke titel verkregen hebben.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op daarbij aangewezen personen, onder de daarbij gestelde voorwaarden.

Artikel 4.5. Specialismen

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over specialismen binnen het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen alsmede over de vermelding van de titel, behorende bij die specialismen, in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op onder meer:

    • a. de opleiding tot de specialismen;

    • b. de aanwijzing van en de eisen aan organisaties of instellingen die zijn belast met de regeling van of de opleiding tot de specialismen;

    • c. de verkrijging en de intrekking van een titel, verbonden aan de specialismen, en

    • d. de voorwaarden waaronder personen die beschikken over een titel, verbonden aan een specialisme, het recht is voorbehouden om:

      • 1°. in het openbaar aan te kondigen dat zij de diergeneeskundige handelingen waarop de specialisatie betrekking heeft beroepsmatig verrichten,

      • 2°. een titel, aanduiding of vermelding te bezigen die bij het publiek redelijkerwijs de indruk kan vestigen dat zij de diergeneeskundige handelingen waarop het specialisme betrekking heeft beroepsmatig verrichten, en

      • 3°. een titel als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onderdeel c, te voeren.

Hoofdstuk 5. Maatregelen

§ 1. Algemeen

Artikel 5.1. Algemene bevoegdheid

  • 1 De maatregelen, bedoeld in dit hoofdstuk, kunnen voor één of meer afzonderlijke gevallen, dan wel ten algemene worden voorgeschreven.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in dit hoofdstuk, kunnen voor geheel Nederland of voor bepaalde gedeelten daarvan worden voorgeschreven.

  • 3 Aan de maatregelen, bedoeld in dit hoofdstuk, kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden te handelen in strijd met voorschriften als bedoeld in de eerste volzin.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen die betrekking hebben op acute maatregelen ter preventie of bestrijding van besmettelijke dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen of bestuurlijke maatregelen als bedoeld in paragraaf 5.3. In andere gevallen kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de uitvoering van die maatregelen.

Artikel 5.2. Spoedeisendheid

  • 1 Ingeval in het belang van de gezondheid van mens of dier naar het oordeel van Onze Minister een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, kan hij bepalen dat door hem krachtens dit hoofdstuk vastgestelde regelingen onmiddellijk na hun bekendmaking in werking treden.

  • 3 Onze Minister kan mandaat verlenen voor het stellen van regels krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van gevallen waarin in het belang van de gezondheid van mens of dier een onverwijlde voorziening noodzakelijk is.

  • 4 Het mandaat, bedoeld in het derde lid, kan tevens betrekking hebben op de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

  • 5 Een krachtens dit hoofdstuk of een EU-rechtshandeling als bedoeld in artikel 5.1, vierde lid, te treffen besluit hoeft niet eerst op schrift te worden gesteld ingeval in het belang van preventie of bestrijding van besmettelijke dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen of het weren van ziekteverwekkers een onverwijlde tenuitvoerlegging van een maatregel noodzakelijk is. In dat geval zorgt Onze Minister alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en bekendmaking.

§ 2. Preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen

Artikel 5.3. Aanwijzing dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen

  • 1 Onze Minister kan krachtens deze paragraaf maatregelen treffen en andere handelingen verrichten ter voorkoming of bestrijding van de door hem aangewezen dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen bij door hem aangewezen diersoorten of diercategorieën.

  • 2 Dierziekten en zoönosen kunnen worden aangewezen indien:

    • a. zij besmettelijk zijn en verspreiding ervan niet kan worden voorkomen met normale bedrijfsmiddelen;

    • b. zij naar het oordeel van Onze Minister een gevaar voor de diergezondheid kunnen opleveren, of

    • c. zij naar het oordeel van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren;

    • d. zij zijn aangewezen in een EU-rechtshandeling betreffende overdraagbare dierziekten en naar het oordeel van Onze Minister niet kan worden volstaan met de bij of krachtens die EU-rechtshandeling voorgeschreven maatregelen.

  • 3 Ziekteverschijnselen kunnen worden aangewezen indien de dieren die deze verschijnselen vertonen of hun producten:

    • a. naar het oordeel van Onze Minister een gevaar voor de diergezondheid kunnen opleveren, of

    • b. naar het oordeel van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren.

  • 4 Een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, of in het derde lid, onderdeel b, vindt plaats in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 5 Maatregelen, die krachtens deze paragraaf worden getroffen ter voorkoming of bestrijding van een dierziekte, zoönose of ziekteverschijnsel, die of dat overeenkomstig het vierde lid is aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, worden getroffen in overeenstemming met die minister.

Artikel 5.4. Dieren

  • 1 Onze Minister kan maatregelen treffen en andere handelingen verrichten met betrekking tot dieren, al dan niet gehouden, die:

    • a. besmet zijn of van besmetting zijn verdacht, of vatbaar zijn voor besmetting met een dierziekte of zoönose, of die een ziekteverschijnsel vertonen of kunnen vertonen, of

    • b. een gevaar kunnen opleveren voor verspreiding van een dierziekte, zoönose of ziekteverschijnsel.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt per dierziekte, zoönose en ziekteverschijnsel als bedoeld in artikel 5.3 geregeld in welke gevallen er bij een dier sprake is van besmetting, van verdenking van besmetting of van een ziekteverschijnsel. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan per dierziekte of zoönose als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel d, worden geregeld in welke gevallen er bij een dier sprake is van besmetting of van verdenking van besmetting.

  • 3 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. een verplichting tot het afzonderen, het opstallen, het ophokken, het afschermen, het op een aangewezen plaats houden, het vastleggen of het opsluiten;

    • b. een verplichting tot het behandelen of het vaccineren;

    • c. een verbod op het vervoeren, het verplaatsen of het in de handel brengen;

    • d. een verbod op het bijeenbrengen;

    • e. een verbod op het in of buiten Nederland brengen;

    • f. een verbod op het winnen van sperma, eicellen en embryo’s, het insemineren of het laten bevruchten van dieren en het transplanteren van embryo’s en eicellen;

    • g. een verplichting tot het merken;

    • h. een verbod of een verplichting tot het doden van dieren;

    • i. een verplichting tot het onschadelijk laten maken van gestorven of gedode dieren;

    • j. een verplichting tot het informeren van derden over de verdenking of besmetting;

    • k. een verplichting tot het laten doen van onderzoek of een verplichting tot het dulden van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers of ziekteverschijnselen of naar besmetting met een dierziekte of zoönose, en

    • l. een verplichting tot het bijhouden van gegevens.

  • 4 De andere handelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. het afzonderen, het opstallen, het ophokken, het afschermen, het op een aangewezen plaats houden, het vastleggen of het opsluiten;

    • b. het behandelen of het vaccineren;

    • c. het merken;

    • d. het doden;

    • e. het onschadelijk maken van gestorven of gedode dieren, en

    • f. het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers of ziekteverschijnselen of naar besmetting met een dierziekte of zoönose.

  • 5 Ten aanzien van een bedrijf waar dieren aanwezig zijn die van besmetting verdacht zijn verklaard, stelt Onze Minister het tijdstip vast waarop de verdenking is ontstaan en waarop zij is geëindigd, en welke, dan wel hoeveel van de op het bedrijf aanwezige dieren op het eerstgenoemde tijdstip besmet en van besmetting verdacht waren. Ten aanzien van een bedrijf waar dieren aanwezig zijn die van besmetting verdacht zijn verklaard, kan Onze Minister het tijdstip vaststellen waarop de verdenking is ontstaan en waarop zij is geëindigd, en welke, dan welk hoeveel van de op het bedrijf aanwezige dieren of het eerstgenoemde tijdstip besmet en van besmetting verdacht waren, voor zover het gaat om een besmetting of verdenking van een besmetting met een dierziekte of zoönose als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel d.

Artikel 5.5. Producten en voorwerpen

  • 1 Onze Minister kan maatregelen treffen en andere handelingen verrichten met betrekking tot producten of voorwerpen, voor zover deze drager van een ziekteverwekker kunnen zijn, of een gevaar voor verspreiding van een ziekteverwekker kunnen opleveren.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. een verplichting tot het merken;

    • b. een verplichting tot het afzonderen, het op een plaats houden of het opslaan;

    • c. een verplichting tot het behandelen of het onschadelijk maken;

    • d. een verplichting tot het vernietigen;

    • e. een verplichting tot het verwerken;

    • f. een verbod of een verplichting tot het verplaatsen of vervoeren;

    • g. een verbod op het in of buiten Nederland brengen;

    • h. een verbod op in het in contact brengen met of het in de nabijheid brengen van dieren;

    • i. een verplichting tot het reinigen en ontsmetten;

    • j. een verplichting tot het laten doen van onderzoek of een verplichting tot het dulden van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers of ziekteverschijnselen of naar besmetting met een dierziekte of zoönose, en

    • k. een verbod op het op of in de bodem brengen van dierlijke mest.

  • 3 De andere handelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. het merken;

    • b. het afzonderen, het op een plaats houden of het opslaan;

    • c. het behandelen of het onschadelijk maken;

    • d. het vernietigen;

    • e. het verwerken;

    • f. het verplaatsen of het vervoeren;

    • g. het reinigen en ontsmetten, en

    • h. het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers of ziekteverschijnselen of naar besmetting met een dierziekte of zoönose.

Artikel 5.6. Gebouwen, ruimten, terreinen en gebieden

  • 1 Onze Minister kan maatregelen treffen en andere handelingen verrichten met betrekking tot gebouwen, ruimten, terreinen, gebieden en andere onroerende zaken waar een ziekteverwekker aanwezig is of ten aanzien waarvan sprake is van een verdenking van aanwezigheid van een ziekteverwekker.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. een verplichting tot het reinigen en ontsmetten;

    • b. een verbod op toegang, betreden of verlaten;

    • c. een verbod op het vervoer, het verplaatsen en het bijeenbrengen van dieren, producten of voorwerpen naar, onderscheidenlijk vanuit en in ruimten, gebouwen, terreinen, gebieden of andere onroerende zaken;

    • d. een verbod op het verrichten van bepaalde handelingen en activiteiten in, op of nabij ruimten, gebouwen, terreinen, gebieden of andere onroerende zaken, en

    • e. een verplichting tot het plaatsen van materialen ter voorkoming of bestrijding van besmettelijke dierziekten of zoönosen of ter wering van ziekteverwekkers.

  • 3 De andere handelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. het plaatsen van waarschuwingsborden en borden ter vooraankondiging;

    • b. het aanbrengen van kentekenen bij gebouwen, ruimten, terreinen, gebieden en andere onroerende zaken;

    • c. het plaatsen van materialen ter voorkoming of bestrijding van besmettelijke dierziekten of zoönosen of ter wering van ziekteverwekkers, en

    • d. het reinigen en ontsmetten.

Artikel 5.7. Afwijking andere regelgeving

De op grond van deze paragraaf of artikel 5.1, vierde lid, getroffen maatregelen ter preventie of bestrijding van besmettelijke dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen kunnen zo nodig afwijken van het overige bij en krachtens deze wet bepaalde, de Meststoffenwet en artikel 4.3, in samenhang met artikel 4.31, 4.32, 4.34, 4.36 of 4.38, artikel 5.1, eerste lid, aanhef, onder f of g, tweede lid, aanhef en onder g, wel dan niet in samenhang met artikel 5.18, 5.39 of 5.40, of artikel 5.2, eerste of tweede lid, van de Omgevingswet.

Artikel 5.8. Medewerking burgemeesters

  • 1 Onze Minister stelt de burgemeester van de gemeente waar krachtens deze paragraaf of een EU-rechtshandeling als bedoeld in artikel 5.1, vierde lid, een maatregel is getroffen, hiervan onverwijld in kennis.

  • 2 De burgemeester van de betrokken gemeente verleent zijn medewerking bij het plaatsen en het weer verwijderen van waarschuwingsborden en kentekenen.

Artikel 5.9. Bevoegdheden ten behoeve van onderzoek

  • 1 Met het verrichten van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers, dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren en personen.

§ 3. Bestuurlijke maatregelen

Artikel 5.10. Dieren en producten

  • 1 Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot:

    • a. dieren en dierlijke producten ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, of waarvan dit wordt vermoed;

    • b. dieren en dierlijke producten die drager zijn van een ziekteverwekker die een ernstig gevaar voor mens of dier of voor het milieu kan opleveren, of waarvan dit wordt vermoed, en

    • c. dieren, al dan niet gehouden, die via voedering, drenking, inademing of een andere vorm van blootstelling een schadelijke stof hebben opgenomen, of waarvan wordt vermoed dat zij deze hebben opgenomen, of die het gevaar lopen de stof op te nemen, alsook met betrekking tot de van die dieren afkomstige dierlijke producten.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot dieren zijn:

    • a. een verplichting tot het afzonderen, het opstallen, het ophokken, het op een aangewezen plaats houden, het vastleggen of het opsluiten;

    • b. een verplichting tot het voederen, het drenken, het verzorgen of het behandelen;

    • c. een verplichting tot het merken, het identificeren en registreren;

    • d. een verbod op het van een bedrijf afvoeren, het in de handel brengen, of op het in of buiten Nederland brengen;

    • e. een verplichting tot het terugzenden, voor zover het dier afkomstig is uit een ander land of tot het vrijlaten van gevangen dieren, voor zover die dieren afkomstig zijn uit het wild;

    • f. een verbod op het doden, het voorhanden hebben, het in voorraad hebben, het jagen, het vissen of het vangen, alsmede op het gebruik van bepaalde methoden of materialen waarmee dat jagen, vissen of vangen kan geschieden, en

    • g. een verplichting tot het laten doden en vernietigen, voor zover:

      • 1°. dit nodig is ter voorkoming van een ernstig gevaar voor mens of dier, of

      • 2°. een EU-rechtshandeling daartoe verplicht.

  • 3 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot dierlijke producten zijn:

    • a. een verplichting tot het afzonderen of het op een aangewezen plaats houden;

    • b. een verplichting tot het terugzenden, voor zover het product afkomstig is uit een ander land;

    • c. een verplichting tot het vernietigen;

    • d. een verbod op het van een bedrijf afvoeren of het in de handel brengen;

    • e. een verbod op het in of het buiten Nederland brengen;

    • f. een verplichting tot het terugroepen of het uit de handel nemen;

    • g. een verplichting tot het gebruik voor andere doeleinden dan waarvoor het bestemd was;

    • h. een verplichting tot het behandelen, en

    • i. een verplichting tot het identificeren en registreren.

  • 4 Het eerste en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op andere dan dierlijke producten, voor zover het product een gevaar voor verspreiding van een ziekteverwekker kan opleveren.

  • 5 Maatregelen, die krachtens het eerste lid, onderdeel c, worden getroffen met betrekking tot dieren die wegens de opname, de vermoedelijke opname of het gevaar van opname van schadelijke stoffen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren, worden getroffen in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 5.10a. Houders van dieren

  • 1 Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot houders van dieren ter bevordering van de kennis van de houder wanneer door die houder niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen een verplichting inhouden tot het volgen van een cursus of training.

Artikel 5.11. Diervoeders en gemedicineerde diervoeders

  • 1 Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot:

    • a. diervoeders en gemedicineerde diervoeders ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed, en

    • b. diervoeders en gemedicineerde diervoeders die de gezondheid van mens of dier of het milieu in gevaar kunnen brengen.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:

    • a. een verbod op het vervoeren, het bewerken of het verwerken en het in de handel brengen;

    • b. een verplichting tot tijdelijke opslag;

    • c. een verplichting tot het terugroepen of het uit de handel nemen;

    • d. een verplichting tot het vernietigen;

    • e. een verbod op het in of buiten Nederland brengen;

    • f. een verplichting tot het terugzenden, voor zover het product afkomstig is uit een ander land;

    • g. een verplichting om houders, dan wel vermoedelijke houders onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen;

    • h. een verplichting tot het identificeren en registreren van de diervoeders en gemedicineerde diervoeders;

    • i. een verplichting tot het ontsmetten, dan wel het toepassen van een andere passende behandeling;

    • j. een verplichting tot het ophalen van in de handel gebrachte diervoeders en gemedicineerde diervoeders en het opslaan op een bij de maatregel aangewezen plaats;

    • k. een verplichting om de diervoeders en gemedicineerde diervoeders voor andere doeleinden te gebruiken, en

    • l. een verbod op het voederen aan, het toepassen bij of het brengen in de nabijheid van dieren.

Artikel 5.12. Bedrijven, inrichtingen en locaties

  • 1 Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot bedrijven, inrichtingen of locaties die de gezondheid van mens of dier, of het welzijn van dieren in gevaar kunnen brengen en:

    • a. ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed;

    • b. waar dieren of producten aanwezig zijn of zijn geweest ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:

    • a. gehele of gedeeltelijke sluiting van de bedrijven, inrichtingen of locaties gedurende een door Onze Minister te bepalen periode;

    • b. schorsing of intrekking van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating, registratie, bewijs van vakbekwaamheid, goedkeuring of certificering die bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet aan de bedrijven, inrichtingen of locaties is verleend, en

    • c. een verplichting tot vaststelling van hygiëneprocedures of tot ander handelen of nalaten dat noodzakelijk is om de veiligheid van dieren en producten op het bedrijf, de inrichting of de locatie te waarborgen, dan wel om de bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet gestelde regels inzake dierenwelzijn, volksgezondheid of diergezondheid op het bedrijf, de inrichting of de locatie na te komen.

Artikel 5.13. Bevoegdheden burgemeester

  • 2 De burgemeester voert de handeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, niet uit indien de houder binnen zes weken nadat het besluit, bedoeld in het eerste lid, aan hem is bekendgemaakt, een verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht heeft ingediend en op dat verzoek niet afwijzend is beslist.

Artikel 5.14. Kosten

De kosten van de maatregelen getroffen krachtens deze paragraaf komen ten laste van de houder van het dier, het product, het diervoeder, het diergeneesmiddel of de samenstelling van een diervoeder en een diergeneesmiddel, dan wel de exploitant van het bedrijf, de inrichting dan wel de locatie.

Artikel 5.15. Meldingsplicht onregelmatigheden

  • 1 Eenieder die diervoeders, diergeneesmiddelen, gemedicineerde diervoeders of dierlijke producten bereidt, bewerkt, verwerkt, voorhanden of in voorraad heeft, opslaat, verpakt, in de handel brengt, verhandelt, vervoert, in of buiten Nederland brengt, vervoedert of onderzoekt, stelt onverwijld Onze Minister op de hoogte indien hij constateert of vermoedt dat deze producten niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze wet of de gezondheid van mens of dier of het milieu in gevaar kunnen brengen, alsmede van de maatregelen die hij heeft getroffen ter voorkoming van risico’s voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op grondstoffen voor de bereiding van de in het eerste lid bedoelde diervoeders, diergeneesmiddelen, gemedicineerde diervoeders en dierlijke producten.

  • 3 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op dierenartsen en andere personen als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid en op degene aan wie een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, is verleend.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen en over de maatregelen die ter voorkoming van risico’s voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zijn ondernomen.

Hoofdstuk 6. Uitvoering EU-rechtshandelingen

Artikel 6.1. EU-rechtshandelingen

Dit hoofdstuk is van toepassing op:

  • a. de uitvoering van EU-rechtshandelingen die krachtens de artikelen 43, 114, 207, 168, 169 of 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn vastgesteld en

  • b. de uitvoering van EU-rechtshandelingen die krachtens de onder a bedoelde rechtshandelingen zijn vastgesteld.

Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen en EU-besluiten

  • 1 Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen en EU-besluiten betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.

  • 2 De aanwijzing bij ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor zover de voorschriften geheel of mede strekken tot bescherming van de volksgezondheid.

Artikel 6.3. Aanwijzing bevoegde instanties EU-verordeningen en EU-besluiten

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van onderdelen van EU-rechtshandelingen waarin een EU-rechtshandeling een tot de overheid behorend orgaan of een persoon in dienst van de overheid, de opdracht geeft of de keuze laat.

  • 2 Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald is Onze Minister bevoegd de besluiten te nemen waartoe een voorschrift van een EU-verordening of EU-besluit als bedoeld in artikel 6.2 een tot de overheid behorend orgaan of een persoon in dienst van de overheid, de opdracht geeft of de keuze laat.

Artikel 6.4. Niveau delegatie regelgeving ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-verordeningen of EU-besluiten

  • 2 Artikel 7.3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.5. Mededeling wijziging EU-rechtshandelingen

  • 1 Een wijziging van een EU-rechtshandeling waarnaar in regels, gesteld krachtens deze wet, wordt verwezen, gaat voor de toepassing van die regels gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven dan wel bij gebreke daarvan, de dag waarop die wijziging is vastgesteld.

  • 2 Onze Minister kan besluiten dat een wijziging als bedoeld in het eerste lid in afwijking van dat lid op een eerder tijdstip gaat gelden. Dit besluit wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Hoofdstuk 7. Vergunningen, erkenningen, toestemmingen, toelatingen, registraties, meldingen en registers

Artikel 7.1. Grondslag

Dit hoofdstuk is van toepassing op besluiten die krachtens deze wet worden genomen. Bij de regels gesteld krachtens deze wet kan worden bepaald dat voor een handeling waarop die regels betrekking hebben een melding of een besluit tot verlening van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating, registratie, bewijs van vakbekwaamheid, goedkeuring, vrijstelling, ontheffing, algemeen verbindend verklaring of certificering is vereist, kan worden verleend of kan worden verstrekt.

Artikel 7.2. Register

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen geregeld dat in een register aantekening wordt gehouden van een melding of een besluit als bedoeld in artikel 7.1. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het register, de aantekening alsmede de wijziging daarvan.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld dat in een register aantekening wordt gehouden van een melding of een besluit als bedoeld in artikel 7.1. Bij ministeriële regeling kunnen regels over registers worden gesteld die betrekking hebben op:

    • a. de mate van toegankelijkheid van de registers, waaronder de wijze waarop kennis kan worden genomen van de in de registers opgenomen gegevens;

    • b. het doel dat het register dient;

    • c. de behoorlijke en zorgvuldige verwerking van de gegevens in de registers;

    • d. de inrichting van de registers;

    • e. de gegevens die in de registers worden opgenomen;

    • f. de wijze waarop gegevens in de registers worden opgenomen;

    • g. de termijn waarbinnen gegevens en wijzigingen daarvan worden verwerkt in het register;

    • h. de gevallen waarin een aantekening in de registers wordt gewijzigd of doorgehaald;

    • i. de persoon of instantie die de registers beheert en bijhoudt;

    • j. de minimale of maximale duur van het bewaren van gegevens in het register;

    • k. de vergoeding van kosten voor het opnemen en verwerken van gegevens in de registers.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld dat een handeling waarvoor een melding als bedoeld in artikel 7.1 vereist is, eerst kan worden verricht nadat de melding is aangetekend in een register als bedoeld in het eerste lid of tweede lid.

Artikel 7.3. Verlening en wijziging

  • 1 Een besluit als bedoeld in artikel 7.1 wordt door Onze Minister verleend of gewijzigd indien is voldaan aan de eisen, gesteld bij de regels, bedoeld in artikel 7.1.

  • 2 Ingeval een besluit als bedoeld in artikel 7.1 geheel of mede wordt vereist in het belang van de volksgezondheid, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling worden geregeld dat deze wordt verleend of gewijzigd in overeenstemming dan wel na overleg met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling wordt bepaald dat paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op een aanvraag tot verlening of wijziging van een besluit als bedoeld in artikel 7.1, tenzij EU-rechtshandelingen, het belang van de gezondheid van de mens, dieren of planten, het belang van het welzijn van dieren, of het belang van het milieu zich daartegen verzetten.

Artikel 7.4. Geldingsduur

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen inzake de geldingsduur van besluiten als bedoeld in artikel 7.1.

  • 2 In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid is een besluit als bedoeld in artikel 7.1 voor onbepaalde tijd geldig, tenzij:

    • a. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling een andere geldigheidsduur is vastgesteld, of

    • b. het besluit zelf in een andere geldigheidsduur voorziet.

  • 3 Ingeval een besluit als bedoeld in artikel 7.1 niet voor onbepaalde tijd geldig is, zijn artikel 7.3 en het eerste en tweede lid op de verlenging daarvan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.5. Voorschriften en beperkingen

  • 1 Aan een besluit als bedoeld in artikel 7.1 kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2 De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen op aanvraag of ambtshalve gewijzigd, aangevuld of ingetrokken worden.

  • 3 Het is verboden te handelen in strijd met voorschriften en beperkingen als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over voorschriften en beperkingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.6. Procedure

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

    • a. het indienen van een aanvraag tot een besluit als bedoeld in artikel 7.1 dan wel tot verlenging of wijziging daarvan, of van een aanvraag tot aanwijzing, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, dan wel tot wijziging daarvan;

    • b. de behandeling van een aanvraag als bedoeld in onderdeel a;

    • c. de wijze waarop een melding plaatsvindt, en

    • d. de toepasselijkheid van de bepalingen van de hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht op een besluit.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gesteld voor de uitvoering van EU-rechtshandelingen en kunnen voorts onder meer betrekking hebben op:

    • a. welke gegevens, bescheiden of monsters worden overgelegd alvorens een aanvraag in behandeling wordt genomen;

    • b. een daarbij aangewezen onderzoek dat noodzakelijk is alvorens een besluit als bedoeld in artikel 7.1 wordt verleend, verlengd of gewijzigd of alvorens een diersoort wordt aangewezen op grond van de artikelen 2.2, eerste lid;

    • c. de termijn waarbinnen, na wijziging van omstandigheden, een aanvraag tot wijziging van een besluit als bedoeld in artikel 7.1 wordt aangevraagd, dan wel een nieuwe melding plaatsvindt;

    • d. de termijn voor het geven van een beslissing op een aanvraag, of

    • e. wie een aanvraag of een melding kan doen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verwijzen door aanvragers van een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, een besluit als bedoeld in artikel 7.1, dan wel door personen die een melding doen, naar gegevens die eerder door hen of een ander bij een aanvraag om een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, een besluit als bedoeld in artikel 7.1, dan wel een melding zijn verstrekt.

Artikel 7.7. Adviescommissies

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat Onze Minister over een besluit als bedoeld in artikel 7.1, of de wijziging, de verlenging, de schorsing of de intrekking daarvan, wordt geadviseerd door een commissie.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

    • a. de samenstelling en de werkwijze van een commissie als bedoeld in het eerste lid, en

    • b. de benoeming, de zittingsduur, schorsing en ontslag van leden van de commissie en hun beloning.

  • 3 De leden van een commissie houden al hetgeen hun in hun hoedanigheid is bekend geworden geheim voor zover zij niet in hun hoedanigheid tot mededeling daarvan bevoegd of verplicht zijn.

Artikel 7.8. Verlenging, schorsing en intrekking

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin een besluit als bedoeld in artikel 7.1 kan worden verlengd, geschorst of ingetrokken.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin een besluit als bedoeld in artikel 7.1 van rechtswege vervalt.

Artikel 7.9. Mededeling

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling wordt voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen geregeld in welke gevallen mededeling wordt gedaan in de Staatscourant. Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor mededelingen in de Staatscourant van:

  • a. een besluit tot verlening van een besluit als bedoeld in artikel 7.1 alsmede tot wijziging of verlenging daarvan, dan wel van een melding;

  • b. een besluit tot schorsing of intrekking van een besluit als bedoeld in artikel 7.1;

  • c. de gevallen waarin een besluit als bedoeld in artikel 7.1 van rechtswege vervalt en met ingang van welke datum, en

  • d. aantekeningen in een register als bedoeld in artikel 7.2, alsmede de doorhaling daarvan.

Hoofdstuk 8. Handhaving

§ 1. Toezicht

Artikel 8.1. Aanwijzing toezichthouders

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren en andere personen.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 8.2. Aanvullende toezichtsbevoegdheden

In aanvulling op artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn de in de artikelen 8.1, eerste lid, en 8.14, eerste lid, bedoelde ambtenaren en personen bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 8.3. Monsterneming

In het in artikel 5:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde geval verpakken en verzegelen de in de artikelen 8.1, eerste lid, en 8.14 bedoelde ambtenaren en personen de monsters ter plaatse.

Artikel 8.4. Medewerkingsplicht

  • 1 Eenieder wie zulks aangaat handelt overeenkomstig dan wel verleent zijn medewerking aan de uitvoering van een krachtens deze wet gegeven bevel, genomen maatregel of verrichte handeling, en verleent alle medewerking die redelijkerwijs nodig is voor het onderzoek naar dierziekten, zoönosen, ziekteverschijnselen of ziekteverwekkers.

  • 2 Eenieder die dieren, dierlijke producten, diergeneesmiddelen of diervoeders onder zich heeft of heeft gehad met betrekking waartoe krachtens deze wet een maatregel is getroffen, verstrekt op het eerste verzoek van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, of artikel 5.9, eerste lid, naar waarheid alle inlichtingen omtrent herkomst en verhandeling van deze dieren of producten.

§ 2. Herstelmaatregelen

Artikel 8.5. Bestuursdwang

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

§ 3. Bestuurlijke boete

Artikel 8.6. Definities

  • 2 Indien een overtreding is gepleegd door een rechtspersoon, wordt onder overtreder mede verstaan: degene die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.

Artikel 8.7. Bevoegdheid

Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.

Artikel 8.8. Hoogte bestuurlijke boete

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.

  • 2 De op grond van het eerste lid te bepalen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht per overtreding, begaan door een rechtspersoon of een vennootschap, of, indien dat meer is, 10 procent van de jaaromzet in het boekjaar voorafgaande aan het boekjaar waarin de boete wordt opgelegd.

Artikel 8.10. Samenloop met strafrecht

  • 1 Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.

§ 4. Strafrechtelijke handhaving

Artikel 8.11. Strafbaarstelling

Artikel 8.11a. Strafrechtelijke vrijheidsbeperkende maatregel

  • 1 Ter beveiliging van de maatschappij, ter bescherming van de goede zeden of ter voorkoming van strafbare feiten die de gezondheid of het welzijn van een of meer dieren benadelen, kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:

  • 2 De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:

    • a. geen of minder dieren, dan wel bepaalde diersoorten niet, te houden,

    • b. zich niet op te houden in een bepaald gebied.

  • 3 De maatregel kan voor de duur van het leven of voor een periode van ten hoogste dertig jaren worden opgelegd.

  • 4 De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een strafbaar feit zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van een of meer dieren benadeelt.

  • 5 Het bevel, bedoeld in het vierde lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.

  • 6 De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.

Artikel 8.12. Strafmaat

  • 2 Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen artikel 2.8, eerste lid, en derde en vierde lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a, b en c, of een of meer van de voornoemde bepalingen in samenhang met artikel 6.2, eerste lid, artikel 6.4, eerste lid, of artikel 7.5, derde lid, voor zover deze gedragingen plaatsvinden anders dan in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of een geldboete van de vijfde categorie.

  • 6 Indien gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 2.1, eerste lid, 2.2, achtste lid, artikel 2.8, eerste lid, en derde en vierde lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a, b en c, in de uitoefening van beroep of bedrijf zijn gepleegd, kan een geldboete worden opgelegd van de naast hogere categorie.

  • 7 Gedragingen in strijd met artikel 8.11a worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie.

Artikel 8.13. Uitoefening diergeneeskunde ondanks tuchtrechtelijke ontzegging

Artikel 195 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing op een persoon:

  • a. die, hoewel hij bij onherroepelijk geworden uitspraak geheel of gedeeltelijk is geschorst in het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, tijdens die schorsing de handelingen waarop die schorsing betrekking heeft, uitoefent, of

  • b. die, hoewel hem bij onherroepelijk geworden uitspraak de hem bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen geheel of gedeeltelijk is ontzegd, de handelingen waarop die ontzegging betrekking heeft, uitoefent.

Artikel 8.14. Aanwijzing opsporingsambtenaren

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§ 5. Veterinair tuchtrecht

Artikel 8.15. Indiening klacht

  • 1 Bij het veterinair tuchtcollege kan een schriftelijke klacht worden ingediend tegen een dierenarts of een andere persoon die is toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, wegens het in strijd handelen met artikel 4.2.

  • 2 Een klacht als bedoeld in het eerste lid, kan worden ingediend door:

    • a. degene die als gevolg van het handelen, bedoeld in het eerste lid, rechtstreeks in zijn belang is getroffen, of

    • b. een ambtenaar, aangewezen door Onze Minister.

Artikel 8.16. Veterinair tuchtcollege

  • 1 Het veterinair tuchtcollege is gevestigd in Den Haag.

  • 2 Het veterinair tuchtcollege is belast met de behandeling in eerste aanleg van zaken over het handelen in strijd met artikel 4.2.

  • 3 Het veterinair tuchtcollege bestaat uit de volgende leden:

    • a. een rechtsgeleerde die voorzitter is;

    • b. vier praktiserende dierenartsen, en

    • c. een door Onze Ministers te bepalen aantal andere personen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, dat op grond van dat artikellid zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen en als zodanig werkzaam zijn.

  • 4 Het veterinair tuchtcollege heeft een secretaris en zo nodig een plaatsvervangend secretaris, die rechtsgeleerden zijn.

Artikel 8.17. Benoeming leden college

  • 1 De voorzitter en de overige leden van het veterinair tuchtcollege, alsmede voor elk van hen een of meer plaatsvervangers, worden voor de tijd van zes jaren door Onze Ministers benoemd. Zij zijn bij hun aftreden herbenoembaar. Op eigen verzoek kunnen zij door Onze Ministers worden ontslagen. De benoemingstermijn van degene die wordt benoemd ter vervulling van een tussentijdse vacature, eindigt bij het verstrijken van de benoemingstermijn van degene in wiens plaats hij is getreden.

  • 2 Voor de plaatsvervangers, bedoeld in het eerste lid, gelden dezelfde vereisten van benoembaarheid als voor de leden die zij vervangen.

  • 3 Onze Ministers verlenen aan de leden en hun plaatsvervangers ontslag met ingang van de maand, volgend op die waarin de betrokkenen de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt. Zij verlenen aan de leden en hun plaatsvervangers eveneens ontslag bij verlies van een vereiste voor hun benoembaarheid.

  • 4 De secretaris en de plaatsvervangend secretaris worden door Onze Ministers benoemd, geschorst en ontslagen.

Artikel 8.18. Verwantschap leden college

  • 1 Tussen de leden, de plaatsvervangende leden, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris van het veterinair tuchtcollege mag niet bestaan de verhouding van echtgenoten, geregistreerde partners, bloed- en aanverwanten tot de derde graad ingesloten, een vennootschap of ander duurzaam samenwerkingsverband tot het uitoefenen van de diergeneeskunde of de verhouding van werkgever tot werknemer.

  • 2 Indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap eerst mocht worden aangegaan na de benoeming, zal de jongstbenoemde der echtgenoten of geregistreerde partners zijn ambt niet kunnen behouden.

  • 3 Indien de aanverwantschap eerst mocht zijn ontstaan na de benoeming, zal degene, die haar veroorzaakte, zijn ambt niet kunnen behouden, behoudens door Onze Ministers te verlenen vergunning.

Artikel 8.20. Ambtsverwaarlozing

  • 1 De voorzitter van het veterinair tuchtcollege is bevoegd ambtshalve aan de leden en hun plaatsvervangers, die de waardigheid van hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen of die zich schuldig maken aan overtreding van artikel 8.21, de nodige waarschuwing te doen, na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord.

  • 2 De voorzitter van het veterinair beroepscollege, bedoeld in artikel 8.36, heeft gelijke bevoegdheid ten aanzien van de voorzitter van het veterinair tuchtcollege en diens plaatsvervangers.

Artikel 8.21. Geheimhouding

  • 1 Leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers laten zich op geen enkele wijze uit over enige aangelegenheid, welke door hen behandeld wordt of waarvan zij weten of vermoeden dat deze door hen behandeld zal worden, in enig bijzonder onderhoud of gesprek met partijen of hun raadslieden of gemachtigden, noch nemen daarover enige bijzondere inlichting of schriftelijk stuk aan.

  • 2 Het is leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers verboden hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen verder bekend te maken dan voor de uitoefening van hun functie gevorderd wordt. De verplichting tot geheimhouding geldt niet tegenover ambtenaren van politie of justitie, voor zover mededeling aan hen op grond van een wettelijk voorschrift is vereist.

  • 3 De leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers bewaren het geheim omtrent de gevoelens die in de raadkamer over aanhangige zaken zijn geuit.

  • 4 Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de secretaris van het veterinair tuchtcollege en zijn plaatsvervanger.

Artikel 8.22. Vergoedingen

  • 1 De voorzitter en de leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers ontvangen vacatiegeld, alsmede een vergoeding van reis- en verblijfkosten en van verdere onkosten.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ten aanzien van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.23. Voorlopig onderzoek

  • 1 Zodra een klacht is ingediend, stelt de voorzitter van het veterinair tuchtcollege een voorlopig onderzoek in. De ambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b, verleent daarbij desgevraagd medewerking.

  • 2 Het intrekken van een klacht of de staking van de werkzaamheden door de persoon over wie geklaagd is, heeft geen invloed op de behandeling van de klacht indien:

    • a. het algemeen belang dit vordert naar het oordeel van de ambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b, of

    • b. wanneer de persoon over wie geklaagd is, verklaart de voortzetting van de behandeling te verlangen.

Artikel 8.24. Samenstelling tuchtcollege bij zitting

  • 1 Het veterinair tuchtcollege houdt zitting in een samenstelling bestaande uit vijf leden, te weten de voorzitter, alsmede:

    • a. vier dierenartsen, indien de klacht gericht is tegen een dierenarts, en

    • b. twee dierenartsen en twee leden van dezelfde beroepsgroep als de beklaagde, indien de klacht is gericht tegen een andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, die op grond van dat artikellid is toegelaten.

  • 2 De voorzitter kan bepalen dat het veterinair tuchtcollege bij een gezamenlijke behandeling van klachten als bedoeld in artikel 8.28, eerste lid, zitting houdt in een van het eerste lid afwijkende samenstelling, onder de volgende voorwaarden:

    • a. het aantal leden dat zitting houdt bedraagt maximaal vijf, en

    • b. voor elk van de beroepsgroepen tot welke degenen over wie is geklaagd behoren, neemt ten minste een lid deel dat tot diezelfde groep behoort.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, of het tweede lid, worden bepaald dat bij ontstentenis van benoemde leden van dezelfde beroepsgroep als de beklaagde, dierenartsen zitting nemen in plaats van die leden.

Artikel 8.25. Openbaarheid behandeling

  • 1 De behandeling van een zaak door het veterinair tuchtcollege geschiedt in een openbare zitting, tenzij het veterinair tuchtcollege om gewichtige redenen beveelt dat de behandeling van de zaak geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden. Het bevel daartoe houdt de overwegingen in waarop het steunt.

  • 2 De beslissing in een door het veterinair tuchtcollege behandelde zaak wordt in het openbaar uitgesproken.

  • 3 Tijd en plaats van een openbare zitting of van een openbare uitspraak worden ten minste veertien dagen en ten hoogste een maand tevoren in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 8.26. Horen van beklaagde

  • 1 Behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 8.30, eerste lid, neemt het veterinair tuchtcollege geen beslissing aangaande een ingediende klacht dan na verhoor, althans behoorlijke oproeping van de persoon over wie geklaagd is en van de klager.

  • 2 De persoon over wie geklaagd is kan, tenzij het veterinair tuchtcollege beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich tijdens de zitting doen vertegenwoordigen door een daartoe gemachtigde. Hij kan zich door een raadsman doen bijstaan.

  • 3 Het veterinair tuchtcollege kan weigeren bepaalde personen die geen advocaat zijn, als gemachtigde of als raadsman toe te laten. Bij zodanige weigering houdt het veterinair tuchtcollege de zaak tot een volgende zitting aan.

  • 4 De persoon over wie geklaagd is en zijn raadsman worden in de gelegenheid gesteld ten minste veertien dagen voorafgaand aan de aanvang van het onderzoek tijdens de zitting, van de processtukken kennis te nemen.

Artikel 8.27. Getuigen en deskundigen

  • 1 Het veterinair tuchtcollege kan getuigen en deskundigen oproepen en horen op verzoek van de persoon over wie geklaagd is, op verzoek van de klager of ambtshalve. De oproeping geschiedt bij aangetekende brief. Het is degene die als getuige of deskundige is opgeroepen verboden geen gevolg te geven aan de oproeping.

  • 2 Indien een getuige of een deskundige niet verschijnt op de oproeping, doet de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag op verzoek van het veterinair tuchtcollege hem dagvaarden. Het is een getuige of deskundige verboden niet te verschijnen na dagvaarding.

  • 3 Indien een getuige of een deskundige niet verschijnt op de dagvaarding, bedoeld in het tweede lid, doet de officier van justitie bij de rechtbank te Den Haag op verzoek van het veterinair tuchtcollege hem nogmaals dagvaarden met, voor zover verzocht door het veterinair tuchtcollege, bevel tot medebrenging.

  • 6 De getuigen en deskundigen ontvangen indien zij dit verkiezen op vertoon van hun oproeping of dagvaarding een vergoeding overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken.

Artikel 8.28. Voegen en splitsen van behandeling van klachten

  • 1 De voorzitter van het veterinair tuchtcollege kan ten aanzien van twee of meer met elkaar samenhangende klachten bepalen dat deze ter terechtzitting gezamenlijk worden behandeld.

  • 2 Een gezamenlijke behandeling van klachten als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats ingeval de klachten zijn gericht tegen drie of meer andere personen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, die op grond van dat artikellid zijn toegelaten, voor zover drie of meer van die personen tot verschillende beroepsgroepen behoren.

  • 3 De voorzitter van het veterinair tuchtcollege kan bepalen de behandeling van gevoegde zaken te splitsen.

Artikel 8.29. Wraking leden tuchtcollege

  • 1 Leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers kunnen zich verschonen en kunnen worden gewraakt, indien ten aanzien van hen feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

  • 2 Over wraking of verschoning wordt zo spoedig mogelijk beslist door hen die deel uitmaken van het veterinair tuchtcollege, met uitzondering van degene die wordt gewraakt of die zich wil verschonen. Bij staking van stemmen wordt de wraking onderscheidenlijk de verschoning toegewezen.

Artikel 8.30. Beslissingen veterinair tuchtcollege

  • 1 Het veterinair tuchtcollege kan naar aanleiding van het voorlopig onderzoek, bedoeld in artikel 8.23, eerste lid, beslissen om, zonder nader onderzoek:

    • a. de klager niet-ontvankelijk te verklaren, indien artikel 8.15, tweede lid, onderdeel a, niet op hem van toepassing is, of

    • b. de klacht af te wijzen, indien deze kennelijk ongegrond is omdat de feiten waarop de klacht berust geen betrekking hebben op het handelen in strijd met artikel 4.2.

  • 2 Het veterinair tuchtcollege neemt in andere gevallen dan die, bedoeld in het eerste lid, een van de volgende beslissingen:

    • a. het ongegrond verklaren van de klacht, of

    • b. het geheel of gedeeltelijk gegrond verklaren van de klacht, al dan niet onder oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aan degene op wie de klacht betrekking heeft.

Artikel 8.31. Tuchtrechtelijke maatregelen

  • 1 De maatregelen, bedoeld in artikel 8.30, tweede lid, onderdeel b, zijn:

    • a. een waarschuwing;

    • b. een berisping;

    • c. een geldboete van de derde categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • d. een geldboete van de vierde categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, hoger is dan het vierde gedeelte van het maximumbedrag van de geldboete dat op grond van onderdeel c, kan worden opgelegd;

    • e. een gehele of gedeeltelijke schorsing voor ten hoogste een jaar, van de bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, en

    • f. een gehele of gedeeltelijke ontzegging van de bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, kunnen gelijktijdig worden opgelegd met een van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e of f.

  • 3 Een beslissing waarbij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, is opgelegd, wordt bekendgemaakt in de Staatscourant en aan in de beslissing aangewezen tijdschriften of nieuwsbladen ter bekendmaking aangeboden, al dan niet met weglating van de namen of de woonplaatsen van de daarin genoemde personen, alsmede van andere gegevens welke aanwijzingen omtrent die personen bevatten.

  • 4 Bij oplegging van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, kan worden bevolen dat de beslissing overeenkomstig het derde lid wordt bekendgemaakt.

  • 5 Maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d of e, kunnen voorwaardelijk worden opgelegd.

  • 6 Bij toepassing van het vijfde lid worden de maatregelen geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer gelegd onder de voorwaarde dat de betrokkene zich binnen een daartoe vastgestelde proeftijd van ten hoogste drie jaren, niet schuldig maakt aan handelingen in strijd met artikel 4.2, dan wel in strijd met een bijzondere voorwaarde die aan de voorwaardelijke oplegging van de maatregel is verbonden.

  • 7 Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in het zesde lid kan zijn dat de betrokkene de door zijn gedraging veroorzaakte schade, voor zover die niet meer bedraagt dan € 5 000,-, geheel of gedeeltelijk binnen een daarbij te stellen termijn, korter dan de proeftijd, vergoedt.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de tenuitvoerlegging van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de uitvoering van de bevelen, bedoeld in het vierde lid.

  • 9 De geldboete, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, komt ten bate van de Staat. Degene aan wie een boete is opgelegd, wordt door een door Onze Minister aan te wijzen ambtenaar bij gedagtekende brief uitgenodigd de verschuldigde geldboete te betalen.

  • 10 Indien de schuldenaar in gebreke blijft, kan de invordering van de verschuldigde geldboete bij dwangbevel geschieden door de ambtenaar, bedoeld in het negende lid.

Artikel 8.32. Gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel

Een maatregel als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, wordt niet opgelegd indien dit door het veterinair tuchtcollege raadzaam wordt geacht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoon van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan.

Artikel 8.33. Nadere eisen aan beslissing

  • 1 De beslissing van het veterinair tuchtcollege over een ingediende klacht houdt de overweging in waarop zij steunt en wordt op schrift gesteld.

  • 2 Van de beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt door de secretaris van het veterinair tuchtcollege onverwijld een afschrift gezonden:

  • 3 De secretaris van het veterinair tuchtcollege verstrekt desgevraagd aan de gerechten en het openbaar ministerie inlichtingen omtrent onherroepelijke beslissingen.

Artikel 8.34. Nietigheid beslissingen college

Beslissingen van het veterinair tuchtcollege, genomen met een ander aantal personen of in een andere samenstelling, dan bij of krachtens deze wet is voorgeschreven, zijn nietig.

Artikel 8.35. Beroep

  • 1 Bij het veterinair beroepscollege kan beroep worden ingesteld tegen een beslissing van het veterinair tuchtcollege op een ingediende klacht, binnen twee maanden na de dag van verzending van de aangetekende brief, bedoeld in artikel 8.33, tweede lid.

  • 2 Beroep als bedoeld in het eerste lid, kan worden ingesteld door:

    • a. de persoon over wie geklaagd is, indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard;

    • b. de klager, voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard, zijn klacht is afgewezen, of zijn klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard, of

    • c. de ambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b.

  • 3 Het beroep wordt ingesteld bij een met redenen omkleed beroepschrift, tezamen met een gewaarmerkt afschrift van de beslissing waartegen het beroep gericht is. Het beroep schorst de beslissing.

  • 4 Het veterinair beroepscollege kan het veterinair tuchtcollege uitnodigen inlichtingen te verstrekken.

  • 5 Indien alleen de persoon over wie geklaagd is, beroep heeft ingesteld, kan het veterinair beroepscollege slechts met eenparigheid van stemmen een beslissing geven die een wijziging ten nadele van de persoon over wie geklaagd is, brengt in hetgeen door het veterinair tuchtcollege was beslist.

Artikel 8.36. Veterinair beroepscollege

  • 1 Het veterinair beroepscollege is gevestigd in Den Haag.

  • 2 Het veterinair beroepscollege is belast met:

    • a. de behandeling in beroep van zaken over handelen in strijd met artikel 4.2, en

    • b. het waken tegen nodeloze vertraging van het onderzoek door het veterinair tuchtcollege.

  • 3 Het veterinair beroepscollege bestaat uit de volgende leden:

    • a. drie rechtsgeleerden waarvan één voorzitter is;

    • b. twee praktiserende dierenartsen, en

    • c. een door Onze Ministers te bepalen aantal andere personen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, dat op grond van dat artikellid zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen en als zodanig werkzaam zijn.

  • 4 Het lidmaatschap van het veterinair beroepscollege is niet verenigbaar met het lidmaatschap van het veterinair tuchtcollege.

Artikel 8.37. Samenstelling beroepscollege bij zitting

  • 1 Het veterinair beroepscollege houdt zitting in een samenstelling bestaande uit vijf leden, te weten de drie rechtsgeleerden waaronder de voorzitter, alsmede:

    • a. twee dierenartsen indien de klacht gericht is tegen een dierenarts, en

    • b. een dierenarts en een lid van dezelfde beroepsgroep als de beklaagde, indien de klacht is gericht tegen een andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, die op grond van dat artikellid is toegelaten.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, worden bepaald dat bij ontstentenis van benoemde leden van dezelfde beroepsgroep als de beklaagde, dierenartsen zitting nemen in plaats van die leden.

Artikel 8.38. Procedurele aspecten bij beroepszaken

  • 2 De voorzitter kan bepalen dat het veterinaire beroepscollege bij een gezamenlijke behandeling van klachten als bedoeld in artikel 8.28, eerste lid, zitting houdt in een van artikel 8.37, eerste lid, afwijkende samenstelling, onder de volgende voorwaarden:

    • a. het aantal leden dat zitting houdt bedraagt vijf of zeven;

    • b. de samenstelling bestaat voor de meerderheid uit rechtsgeleerden, en

    • c. voor elk van de beroepsgroepen tot welke degenen over wie is geklaagd behoren, neemt tenminste een lid deel dat tot diezelfde groep behoort.

Artikel 8.39. Beslissingen in beroep

  • 1 Het veterinair beroepscollege kan in beroep de volgende beslissingen nemen:

    • a. degene die beroep heeft ingesteld niet-ontvankelijk verklaren;

    • b. het beroep verwerpen, of

    • c. het beroep gegrond verklaren.

  • 2 Indien het veterinair beroepscollege het beroep gegrond verklaart dan wel bij de behandeling van het beroep op andere dan de in het beroepschrift aangevoerde gronden tot het oordeel komt, dat de in eerste aanleg gegeven beslissing niet kan worden gehandhaafd, vernietigt het deze beslissing en doet de zaak zelf af.

  • 3 De artikelen 8.30, 8.31 en 8.32 zijn van overeenkomstige toepassing ingeval het veterinair beroepscollege op grond van het tweede lid de zaak zelf afdoet.

Artikel 8.40. Nadere eisen aan beslissingen in beroep

  • 1 De beslissing in beroep houdt de overweging in waarop zij steunt en wordt op schrift gesteld.

  • 2 De secretaris van het veterinair beroepscollege zendt van de beslissing onverwijld bij aangetekende brief afschrift:

  • 3 De secretaris van het veterinair beroepscollege verstrekt desgevraagd aan de gerechten en het openbaar ministerie inlichtingen omtrent beslissingen van het veterinair beroepscollege.

Artikel 8.41. Acties wegens vertraging

  • 1 Het veterinair beroepscollege kan zich de stukken met betrekking tot een zaak die in behandeling is bij het veterinair tuchtcollege, doen overleggen en het tuchtcollege een termijn stellen, binnen welke de beslissing wordt genomen.

  • 2 Indien het veterinair tuchtcollege niet voldoet aan het bepaalde krachtens het eerste lid, kan het veterinair beroepscollege de behandeling van de zaak aan zich trekken en in hoogste ressort beslissen.

Artikel 8.42. Herstel van opgelegde ontzegging

  • 1 In bijzondere gevallen kan bij koninklijk besluit worden bepaald, het veterinaire tuchtcollege gehoord, dat degene ten aanzien van wie de bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen geheel of gedeeltelijk is ontzegd, op zijn verzoek in die bevoegdheid wordt hersteld.

  • 2 Herstel kan onder beperkingen worden verleend.

Artikel 8.43. Nadere regels voor de goede uitvoering van tuchtrecht

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de rechtsgang ten behoeve van de waarborging van een deugdelijke berechting.