Circulaire Werkkostenregeling Appa, uitbreiding samenloopartikel, vervallen gratificaties en aanpassing procedure bij ziekte burgemeesters

[Regeling vervallen per 01-01-2019.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2018

Circulaire Werkkostenregeling Appa, uitbreiding samenloopartikel, vervallen gratificaties en aanpassing procedure bij ziekte burgemeesters

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Per 1 januari 2011 is een nieuwe fiscale regeling ingevoerd; de zogenaamde werkkostenregeling die voortvloeit uit de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 (Stb. 2010, 611). Deze werkkostenregeling vervangt met ingang van 1 januari 2011 het huidige systeem van vergoedingen en verstrekkingen.

In paragraaf 2 wordt ingegaan op verschillende aspecten van deze fiscaaltechnische exercitie.

Bij mijn circulaire van 30 november 2010, met als onderwerp ‘Bezoldiging en ambtstoelage burgemeesters, wedde en (onkosten)vergoeding wethouders, (onkosten)vergoeding raads- en commissieleden’, heb ik u (onder ‘Algemene informatie’) gewezen op de invoering van deze werkkostenregeling. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat er een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding was waarmee de rechtspositiebesluiten van politieke ambtsdragers zodanig zouden worden gewijzigd dat het voor gemeenten lokaal mogelijk is om voorzieningen van hun politieke ambtsdragers gelijktijdig met die van hun ambtenaren aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel binnen de werkkostenregeling.

Op 4 januari 2011 is deze algemene maatregel van bestuur gepubliceerd als het Besluit wijziging van de rechtspositiebesluiten decentrale politieke ambtsdragers 2010 (Stb. 2011, 5). Het besluit heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2011. De in dit besluit genoemde bedragen zijn de bedragen die golden voor het jaar 2010. Deze bedragen zijn voor 2011 gewijzigd bij ministeriële regeling van 14 december 2010 (Stcrt. 2010, 20751). De in de ministeriële regeling van 14 december 2010 opgesomde bedragen die per 1 januari 2011 gelden, zijn echter afhankelijk van de keuze van de gemeente om al dan niet de werkkostenregeling toe te passen (waarover meer in paragraaf 2). Daarom is als bijlage bij deze circulaire gevoegd een overzicht van de hoogte van de ambtstoelage en de onkostenvergoedingen in 2011 in beide situaties: als uw gemeente wel en als zij niet de werkkostenregeling toepast.

Met de werkkostenregeling is voor de inhoudingsplichtige voor de loonbelasting (in casu de gemeente) een grotere flexibiliteit mogelijk om aan al haar werknemers (en daarmee ook de politieke ambtsdragers) vergoedingen en verstrekkingen te geven zonder dat zij daar fiscale gevolgen van ondervinden. Kort gezegd, kunnen bepaalde vergoedingen en verstrekkingen worden aangemerkt als eindheffingsbestanddeel en is er sprake van een forfaitaire vrijstelling. Pas als het bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen boven die vrijstelling uitkomt, moet de werkgever belasting betalen over dat gedeelte dat boven de forfaitaire vrijstelling uitkomt.

Declaraties in de zin van uitgaven in opdracht en voor rekening van de werkgever, waar de kosten zijn voorgeschoten door de werknemer (de zogenaamde ‘intermediaire kosten’) blijven buiten de sfeer van de loonbelasting. Dat gold al als zodanig en dat verandert niet door deze werkkostenregeling.

Tot 1 januari 2014 heeft een gemeente elk kalenderjaar de keuzemogelijkheid om niet de werkkostenregeling toe te passen, maar het regime te blijven uitvoeren dat gold tot en met 2010.

In paragraaf 2a wordt ingegaan op deze keuzemogelijkheid en op de situatie dat de gemeente nog niet kiest voor de werkkostenregeling.

In paragraaf 2b wordt de fiscale behandeling van vergoedingen en verstrekkingen uiteengezet voor burgemeesters, voor wethouders en voor raadsleden die hebben geopteerd voor de loonbelasting. Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie dat de gemeente wel heeft gekozen voor de werkkostenregeling en de situatie dat dit (nog) niet is gebeurd.

In paragraaf 2c wordt de uitzondering besproken van raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting.

Verder wordt in deze circulaire de aandacht gevestigd op een aantal andere wijzigingen dat eveneens uit het Besluit wijziging van de rechtspositiebesluiten decentrale politieke ambtsdragers 2010 voortvloeit:

In paragraaf 3 wordt op genoemde drie onderwerpen nader ingegaan. Er zijn meer wijzigingen in het besluit opgenomen, maar deze hebben veelal een technisch karakter.

Over de nadere regels ten aanzien van de verrekening van neveninkomsten met de Appa, die ook in genoemd Besluit zijn opgenomen, informeer ik u separaat.

2. Werkkostenregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

a. De keuze voor de toepassing van de werkkostenregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Met ingang van 1 januari 2011 is de fiscale werkkostenregeling uit het Belastingplan 2010 in werking getreden. Dat wil echter niet zeggen dat de werkkostenregeling ook meteen op uw gemeente van toepassing is. Vóór 1 januari 2014 vergt de toepassing van de werkkostenregeling op de gemeente namelijk een beslissing van de betrokken gemeente. Deze beslissing kan elk kalenderjaar worden genomen. Besluit de gemeente niet tot toepassing van de werkkostenregeling dan geldt vanaf 1 januari 2014 de werkkostenregeling van rechtswege.

Kiest de gemeente vóór 1 januari 2014 niet voor de werkkostenregeling, dan kiest de gemeente er automatisch voor om met betrekking tot het systeem van belaste en onbelaste vergoedingen en verstrekkingen in de sfeer van de loonbelasting, het regime toe te passen zoals dat gold tot 1 januari 2011.

De effecten van deze keuze worden inzichtelijk gemaakt in het als bijlage gevoegde stroomschema.

De introductie van de werkkostenregeling heeft geen financiële gevolgen voor de politieke ambtsdragers. Het is een fiscaaltechnische exercitie. Mogelijk zijn er wel gevolgen voor de gemeente. Daarop wordt ingegaan in paragraaf 2b2.

Er kan wellicht verwarring ontstaan omdat in de desbetreffende rechtspositiebesluiten de oorspronkelijke brutobedragen zijn gewijzigd in nettobedragen. Deze elementen zijn in het kader van de werkkostenregeling namelijk aangewezen als eindheffingsbestanddeel waarvoor de inhoudingsplichtige de loonbelasting betaalt, terwijl onder de oude regeling de loonbelasting op de vergoedingen werd ingehouden. Daarom kunnen de vergoedingen onder de werkkostenregeling netto aan de politieke ambtsdragers worden uitgekeerd (hierover onder 2b meer). De politieke ambtsdrager ontvangt onder de werkkostenregeling netto hetzelfde bedrag als onder de oude regeling het geval was.

De wijziging van bruto- naar nettobedragen is dus een vormgevingskwestie. In de tekst van het besluit is namelijk uitgegaan van de situatie zoals die (in ieder geval) per 1 januari 2014 geldt. Dat wil zeggen dat in het besluit is bepaald wat geldt zodra de werkkostenregeling onverkort van toepassing is. Op de vraag welke bedragen gelden voor 2011 als de werkkostenregeling nog niet van toepassing is, wordt ingegaan in paragraaf 2b1.

In de bijlage is een overzicht gevoegd van de hoogte van de ambtstoelage en de onkostenvergoedingen in 2011 in beide situaties: als uw gemeente wel en als zij niet de werkkostenregeling toepast. Voor de jaren 2012 en 2013 zal te zijner tijd een vergelijkbaar overzicht worden verstrekt.

b. Werkkostenregeling inhoudelijk voor burgemeesters, voor wethouders en voor raadsleden die hebben geopteerd voor de loonbelasting

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

b1. Uw gemeente heeft (nog) niet voor de werkkostenregeling gekozen

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Indien uw gemeente besluit de werkkostenregeling (nog) niet toe te passen, geldt het regime zoals dat gold vóór 1 januari 2011. Voor al deze (onkosten)vergoedingen en verstrekkingen voor politieke ambtsdragers blijft gelden dat deze bruto worden vergoed. Over deze bruto (onkosten)vergoedingen en verstrekkingen betaalt de politieke ambtsdrager loonbelasting.

Het Besluit wijziging van de rechtspositiebesluiten decentrale politieke ambtsdragers 2010 is geschreven vanuit het uitgangspunt dat de werkkostenregeling al geldt. In de rechtspositieregelingen is daarom overgangsrecht opgenomen. Dit is te vinden in artikel 65a van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, artikel 29b van het Rechtspositiebesluit wethouders en artikel 16 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. In deze artikelen is bepaald dat de netto bedragen van het besluit bruto vergoed worden.

U hoeft deze bedragen niet zelf te bruteren. U kunt wat betreft de ambtstoelage en de onkostenvergoedingen uitgaan van de bedragen zoals die in de circulaire van 30 november 2010 bekend zijn gemaakt. Ook voor overige bedragen die onder de werkkostenregeling kunnen worden gebracht (zoals bij voorbeeld die voor de kilometervergoeding), geldt dat u die niet zelf hoeft te bruteren, maar uit kunt gaan van de eerder bekend gemaakte bedragen. Voor deze bedragen kunt u ook naar de meest recente versie van het desbetreffende rechtspositiebesluit dat te vinden is op www.overheid.nl.

b2. Uw gemeente heeft voor de werkkostenregeling gekozen

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Een gevolg van de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel door de gemeente is dat voorzieningen aan politieke ambtsdragers zo veel mogelijk vrij van inhouding van belasting worden vergoed. Aangezien er dan geen belastingheffing bij de politieke ambtsdrager zelf plaatsvindt, is er uiteraard ook geen vergoeding van de verschuldigde belasting nodig. De bruto (onkosten)vergoedingen zijn daarom gewijzigd in netto bedragen (debrutering).

Om de netto onkostenvergoeding voor politieke ambtsdragers onder de werkkostenregeling gelijk te houden aan de vroegere situatie, is genoemde debrutering in de rechtspositiesfeer gepaard gegaan met de invoering van de verplichting aan gemeenten om die onkostenvergoedingen onder de werkkostenregeling aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel. Indien een vergoeding is aangemerkt als een eindheffingsbestanddeel, betaalt niet de politieke ambtsdrager loonbelasting, maar betaalt de gemeente, voor zover de door de gemeente aan te wijzen vergoedingen en verstrekkingen hoger zijn dan de forfaitaire vrijstelling, een eindheffing over deze eindheffingsbestanddelen naar een vast tarief van 80%.

Die forfaitaire vrijstelling bedraagt 1,4% van de fiscale loonsom over een kalenderjaar voor allen waarvoor de gemeente inhoudingsplichtige is, dus ambtenaren en politieke ambtsdragers (zie artikel 31a van de Wet op de loonbelasting 1964). Dit forfait wordt aangevuld met een beperkt aantal gerichte vrijstellingen voor zakelijke kosten die door de wetgever zijn vastgesteld.

De loonsom waarop het forfait van een gemeente gebaseerd wordt, bestaat dus uit:

  • a. het fiscale loon van alle ambtenaren van de gemeente, plus

  • b. het fiscale loon van de politieke ambtsdragers (exclusief raadsleden die niet voor ‘opting-in’ hebben gekozen (op ‘opting in’ wordt ingegaan onder 2c).

Dat politieke ambtsdragers onder de werkkostenregeling vallen, betekent dus enerzijds dat het nominale forfait groter wordt. Anderzijds wordt een deel van het forfait mogelijk ook gevuld met vergoedingen en verstrekkingen die gemeenten toekennen aan politieke ambtsdragers als gevolg van de rechtspositionele verplichting die als eindheffingsbestanddeel aan te merken. De vergoedingen en verstrekkingen aan raadsleden die niet voor ‘opting-in’ hebben gekozen tellen daarbij niet mee (zie daarvoor hieronder onder 2c).

Voor zover de forfaitaire ruimte van 1,4% over de totale loonsom die de gemeente aan loon uitkeert, niet volledig is benut, hoeft de gemeente over deze vergoedingen geen loonbelasting af te dragen. In het geval het forfait wordt overschreden, vindt over het meerdere (boven het algemene forfait en voor zover niet onder een gerichte vrijstelling vallend) een eindheffing ten laste van de werkgever plaats van 80%. De eindheffing is dus afhankelijk van de vraag of het pakket aan aangewezen vergoedingen en verstrekkingen in de gemeente blijft binnen de grenzen van het forfait van 1,4%.

Voor de loonbelasting zijn politieke ambtsdragers ook werknemer waarvoor de gemeente optreedt als inhoudingsplichtige (zie voor de uitzondering onder 2c). Het forfait op loonsomniveau brengt met zich mee dat de werkgever de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet meer op het niveau van de individuele ambtsdrager hoeft te toetsen. Er kan worden volstaan met verantwoording op werkgeversniveau (als inhoudingsplichtige).

De volgende elementen zijn op basis van het desbetreffende rechtspositiebesluit aangewezen als eindheffingsbestanddeel voor de loonbelasting, zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964:

  • a. de ambtstoelage of onkostenvergoeding;

  • b. de vergoeding ter compensatie van de bijtelling als gevolg van het privégebruik van de dienstauto;

  • c. de vergoeding voor het gebruik van de privé-telefoon ter uitoefening van de functie;

  • d. de vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt, inclusief woon-werkverkeer voor zover niet vallend onder de gerichte vrijstelling van artikel 31a, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • e. de verstrekking van computer- en communicatieapparatuur en dergelijke;

  • f. de vergoeding voor de aanleg- en de abonnementskosten voor de internetverbinding.

Afwijking van deze onderdelen is niet mogelijk. In het kader van de werkkostenregeling is het niet meer nodig de verschuldigde belasting over deze verstrekkingen voor vergoeding in aanmerking te laten komen. De belasting wordt dan immers niet meer op de vergoeding ingehouden, maar komt rechtstreeks voor rekening van de gemeente. Dit is te vinden in artikel 36 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, artikel 28a van het Rechtspositiebesluit wethouders en artikel 13a van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

De hoogte van de bedragen van de verhuiskostenvergoedingen zullen nog bij ministeriële regeling worden gewijzigd van bruto naar netto bedragen.

Binnen de werkkostenregeling geldt voor een aantal vormen van loon in natura een zogenaamde nihilwaardering. Feitelijk wordt over deze elementen dus geen belasting geheven. Daardoor leggen deze elementen geen beslag op de forfaitaire ruimte van 1,4% van de totale loonsom. De belastingdienst bepaalt welke elementen onder deze categorie vallen. Het betreft onder andere:

  • a. voorzieningen op de werkplek zoals het gebruik van de vaste computer, het kopieerapparaat en de vaste telefoon;

  • b. arbo-voorzieningen en

  • c. consumpties op de werkplek die geen deel uitmaken van een maaltijd.

Ook voor mobiele telefoons en portable computers, zoals notebooks en laptops, geldt een nihilwaardering, maar uitsluitend indien voldaan wordt aan de voorgeschreven mate van zakelijk gebruik. De computer mag op nihil worden gewaardeerd als deze voor 90% of meer zakelijk word gebruikt. Ook communicatieapparatuur mag op nihil worden gewaardeerd als deze voor 10% of meer zakelijk wordt gebruikt.

c. Raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

c1. Uw gemeente heeft (nog) niet voor de werkkostenregeling gekozen

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Net als burgemeesters en wethouders ontvangen raadsleden een vaste onkostenvergoeding. De hoogte van de onkostenvergoeding moet in de lokale verordening worden vastgesteld en is gemaximeerd door de minister van BZK. De hoogte van de vaste onkostenvergoedingen voor raadsleden wordt (ook vóór 1 januari 2011) bepaald door de keuze van het individuele raadslid om fiscaal gezien de status te hebben van:

  • a. fictieve werknemer (opteren voor de loonbelasting via de mogelijkheid van ‘opting-in’) of

  • b. ‘zelfstandige’ (genieter van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden).

In het eerste geval wordt de onkostenvergoeding tot het moment van overgang naar de werkkostenregeling bruto verstrekt. Op de onkostenvergoeding van het raadslid houdt de gemeente de loonbelasting in.

In het tweede geval krijgt het raadslid een onkostenvergoeding op basis van de niet-gebruteerde vergoedingentabel. Het raadslid ontvangt dus een netto onkostenvergoeding. Via de aangifte inkomstenbelasting wordt bepaald of het raadslid over deze onkostenvergoeding belasting moet betalen. Voor zover de gemaakte onkosten door middel van bonnen en andere bewijsstukken aantoonbaar zijn, kunnen deze namelijk als beroepskosten in aanmerking worden gebracht. De onkostenvergoeding moet voor de belastingheffing tot de opbrengst worden gerekend en de kosten kunnen in aftrek worden gebracht. Als de opbrengst en de aftrek even groot zijn, hoeft het raadslid per saldo geen belasting te betalen over de onkostenvergoeding. Als de opbrengst groter is dan de aftrek moet het raadslid over het verschil belasting betalen.

Nu uw gemeente (nog) niet heeft gekozen voor de werkkostenregeling blijft de regelgeving op dit punt hetzelfde als onder het regime zoals dat gold vóór 1 januari 2011. Dat betekent het volgende.

Maakt betrokkene de keuze voor fictief werknemerschap dan is de loonbelasting van toepassing. Omdat hij zijn kosten fiscaal niet kan aftrekken wordt de vergoeding voor hem gebruteerd.

Kiest betrokkene niet voor fictief werknemerschap dan is de loonbelasting niet van toepassing. Betrokkene moet zijn vergoeding in de inkomstenbelasting aangeven als resultaat overige werkzaamheden en kan zijn kosten op die vergoeding in mindering brengen (rekening houdend met de fiscale normen en beperkingen). De onkostenvergoeding wordt dan zonder brutering verstrekt.

c2. Uw gemeente heeft voor de werkkostenregeling gekozen

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

In het kader van de werkkostenregeling is de hoofdregel dat alle individuen voor wie een gemeente verantwoordelijk is voor de inhouding van loonbelasting onder de werkkostenregeling vallen. Dat geldt ook voor de politieke ambtsdragers, maar niet voor de raadsleden die niet hebben gekozen voor de mogelijkheid van ‘opting-in’ en die daarmee door de belastingdienst als ‘zelfstandige’ worden gezien. De raadsleden met de status van ‘zelfstandige’ vallen niet binnen het bereik van de Wet op de loonbelasting 1964 en daardoor ook niet onder de werkkostenregeling. De niet-gebruteerde onkostenvergoeding voor raadsleden met de status van ‘zelfstandige’ wordt dan ook niet gewijzigd.

Dat betekent dat voor de vergoedingen het onderscheid tussen ‘fictieve werknemer’ of ‘zelfstandige’ na de overgang naar de werkkostenregeling niet meer van belang is.

De situatie zal dan zijn dat een raadslid dat gekozen heeft voor ‘opting-in’ hetzelfde bedrag aan onkostenvergoeding krijgt als het raadslid dat ‘zelfstandige’ is. Echter, de eerste hoeft over de vergoeding geen belasting te betalen en de tweede zal moeten blijven aantonen dat hij de onkosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt om aanspraak te kunnen blijven maken op het gehele bedrag.

d. Nadere informatie over de werkkostenregeling door de belastingdienst

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Voor inhoudelijke vragen over de werkkostenregeling kunt u bij de belastingdienst terecht. Daarvoor kent de belastingdienst meerdere kanalen.

Om werkgevers te informeren over de werkkostenregeling heeft de belastingdienst op zijn site een speciaal onderdeel ingericht. Die uitgebreide informatie is te vinden via www.belastingdienst.nl/Zakelijk/Personeel en loon. Onder het kopje ‘Nieuw in 2011’ staat ‘Werkkostenregeling (WKR): wat u moet weten’.

Ook kunt u de belastingdienst vragen stellen via de Belastingtelefoon (telefoonnummer 0800-0543).

3. Aantal andere wijzigingen in het Besluit wijziging van de rechtspositiebesluiten decentrale politieke ambtsdragers 2010

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

a. Uitbreiding artikel 12 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden naar commissieleden die niet tevens raadslid zijn

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Het was al mogelijk voor gemeenten om voor raadsleden bij verordening een voorziening te treffen voor de situatie dat het ontvangen van een vergoeding voor de werkzaamheden van een raadslid leidt tot onbedoelde negatieve gevolgen voor diens werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. In de praktijk bleek het echter wenselijk deze regeling uit te breiden naar commissieleden die niet tevens raadslid zijn, en die in dezelfde situatie verkeren. Daarom is artikel 14 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden in die zin aangepast dat een verwijzing is opgenomen naar artikel 12.

b. Gratificaties van burgemeesters vervallen per 1 januari 2015

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

De artikelen 28 en 29 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters regelen voor burgemeesters het recht op een gratificatie bij een dienstjubileum en een ambtsjubileum. Deze artikelen worden geschrapt met ingang van 1 januari 2015. Dit is een harde datum.

Dit recht is namelijk ontleend aan de ambtelijke rechtspositieregelingen. De rechtspositie van burgemeesters is echter geharmoniseerd met die van andere groepen politieke ambtsdragers en die kennen dit soort gratificaties niet.

c. Aanpassing procedure ingeval van ziekte van burgemeesters

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Het is op grond van de Ziektewet niet mogelijk om in geval van langdurige ziekte werknemers of ambtenaren te ontslaan binnen een periode van twee jaar na de eerste ziektedag. Aangezien de burgemeesters een op ambtelijke leest geschoeide rechtspositie hadden, waren de artikelen 18a, 19 en 44 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters noodzakelijk.

Door de gelijkstelling met de overige politieke ambtsdragers worden burgemeesters niet meer aangemerkt als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen en is de Ziektewet dus niet langer op hen van toepassing. Om deze reden zijn genoemde bepalingen vervallen.

Met ingang van 5 januari 2011 geldt voor de zieke burgemeester een nieuw systeem. Voor een burgemeester die na 4 januari 2011 ziek is geworden, is nu ontslag op grond van ziekte mogelijk indien na zes maanden sinds de eerste verzuimdag herstel van zijn ziekte niet binnen een termijn van zes maanden is te verwachten. Deze beoordeling moet blijken uit geneeskundig onderzoek.

Hiervoor is gekozen, omdat bij burgemeesters niet alleen arbeidsrechtelijke, maar ook bestuurlijke aspecten in het oog moeten worden gehouden. Het belang van de burgemeester als werknemer moest worden afgewogen tegen dat van de gemeente en dat van het openbaar bestuur in het algemeen. De functie van burgemeester kan in het geval van ziekte wel gedurende enige tijd worden vervuld door een waarnemer, maar een periode van twee jaar is in dergelijke gevallen te lang.

4. Informatie op internet

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Informatie die betrekking heeft op gemeentelijke politieke ambtsdragers, kunt u vinden op de internetsite van de Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl. Daarna kiest u Ministeries/Ministerie van BZK/Onderwerpen/Gemeenten.

Voor eventuele nadere vragen kunt u ook contact opnemen met het ministerie van BZK via postbus.helpdeskpa@minbzk.nl.

Hoogachtend,
De

minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
namens deze:

L.D.P. Lombaers,

Directeur Arbeidszaken Publieke Sector.

Bijlage 2. Overzicht hoogte ambtstoelage en onkostenvergoedingen

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

a. Uw gemeente kiest (nog) niet voor de werkkostenregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Ambtstoelage burgemeesters

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Met toepassing van artikel 65a van het Rechtspositiebesluit burgemeesters luiden met ingang van 1 januari 2011 de bedragen genoemd in artikel 16, eerste lid, als volgt:

Inwonersklasse als bedoeld in artikel 5

Ambtstoelage per maand

1 en 2

€ 672,01

3 en 4

€ 700,32

5 tot en met 9

€ 723,61

Onkostenvergoeding wethouders

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Met toepassing van artikel 29b van het Rechtspositiebesluit wethouders luiden met ingang van 1 januari 2011 de bedragen genoemd in artikel 25, eerste lid, als volgt:

Aantal inwoners gemeente

Maximale onkostenvergoeding per maand

Tot en met 8.000

€ 269,13

8.001–14.000

€ 442,26

14.001–18.000

€ 572,11

18.001–

€ 624,28

Onkostenvergoeding raadsleden die wel hebben geopteerd voor de loonbelasting

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Het maximumbedrag per maand voor de onkostenvergoeding voor de raadsleden die hebben gekozen voor een ‘fictieve dienstbetrekking’, bedraagt op grond van artikel 16, onderdeel b, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden per 1 januari 2011:

Klasse

Inwonertal

Maximale onkostenvergoeding per maand

1

Tot en met 8.000

€ 87,67

2

8.001–14.000

€ 116,51

3

14.001–24.000

€ 154,26

4

24.001–40.000

€ 212,53

5

40.001–60.000

€ 275,23

6

60.001–100.000

€ 312,99

7

100.001–150.000

€ 350,15

8

150.001–375.000

€ 416,74

9

375.001–

€ 500,53

Onkostenvergoeding raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Het maximumbedrag per maand voor de onkostenvergoeding voor de raadsleden die niet hebben gekozen voor een ‘fictieve dienstbetrekking’, maar die genieten van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedraagt op grond van artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden per 1 januari 2011:

Klasse

Inwonertal

Maximale onkostenvergoeding per maand

1

Tot en met 8.000

€ 42,17

2

8.001–14.000

€ 56,03

3

14.001–24.000

€ 74,36

4

24.001–40.000

€ 102,11

5

40.001–60.000

€ 132,07

6

60.001–100.000

€ 150,39

7

100.001–150.000

€ 168,15

8

150.001–375.000

€ 200,32

9

375.001–

€ 240,26

b. Uw gemeente kiest per 1 januari 2011 voor de werkkostenregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Ambtstoelage burgemeesters

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Met toepassing van artikel 36, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters luiden met ingang van 1 januari 2011 de bedragen genoemd in artikel 16, eerste lid, als volgt:

Inwonersklasse als bedoeld in artikel 5

Ambtstoelage per maand

1 en 2

€ 322,57

3 en 4

€ 336,16

5 tot en met 9

€ 347,33

Onkostenvergoeding wethouders

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Met toepassing van artikel 28a, onderdeel c, van het Rechtspositiebesluit wethouders luiden met ingang van 1 januari 2011 de bedragen genoemd in artikel 25, eerste lid, als volgt:

Aantal inwoners gemeente

Maximale onkostenvergoeding per maand

Tot en met 8.000

€ 129,18

8.001–14.000

€ 212,28

14.001–18.000

€ 274,61

18.001–

€ 299,66

Onkostenvergoeding raadsleden

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Per 1 januari 2011 bedraagt het maximumbedrag per maand voor de onkostenvergoeding voor alle raadsleden (inclusief de raadsleden die hebben gekozen voor een fictieve dienstbetrekking) op grond van artikel 13a, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden:

Klasse

Inwonertal

Maximale onkostenvergoeding per maand

1

Tot en met 8.000

€ 42,17

2

8.001–14.000

€ 56,03

3

14.001–24.000

€ 74,36

4

24.001–40.000

€ 102,11

5

40.001–60.000

€ 132,07

6

60.001–100.000

€ 150,39

7

100.001–150.000

€ 168,15

8

150.001–375.000

€ 200,32

9

375.001–

€ 240,26

Naar boven