Aangifte doen is geen vrijblijvende zaak. Een eenmaal gedane aangifte kan niet worden
ingetrokken en is de start van een strafrechtelijk onderzoek. Indien een aangever
in een later stadium aangeeft de gedane aangifte te willen intrekken, moet worden
uitgelegd dat dit juridisch niet mogelijk is. De aangever kan wel schriftelijk aan
de officier van justitie de eigen mening over de wenselijkheid van strafvervolging
melden.
Als er sprake is van een benadeelde onder de 12 jaar of een benadeelde met een verstandelijke
beperking en/of cognitieve functiestoornis, dient eerst te worden afgewogen of de
betrokkene nader als getuige moet worden verhoord. Bij deze afweging dient de ‘Checklist
verhoorwaardigheid getuige’ te worden gehanteerd
De aangifte wordt opgenomen door twee zedenrechercheurs waarvan minimaal één bevoegd
zedenrechercheur. Het is van het grootste belang dat een aangifte professioneel, adequaat
en zorgvuldig wordt opgenomen, waarbij voldoende aandacht wordt besteed aan de motieven
van het doen van de aangifte. Het werken met verhoorkoppels draagt bij aan een kritische
beschouwing, aangezien opsporingsambtenaren elkaar aan kunnen vullen, het meer gelegenheid
geeft tot observatie en het de kans op beïnvloeding van de aangever door de verhoorder
verkleint.
Uit oogpunt van waarheidsvinding, objectiviteit en neutraliteit is een vertrouwenspersoon
niet aanwezig bij het inhoudelijke deel van het opnemen van de aangifte. In uitzonderlijke
gevallen kan na toestemming van de officier van justitie een vertrouwenspersoon aanwezig
zijn bij het inhoudelijk deel van het opnemen van de aangifte. Bij de start en afronding
van de aangifte, waarbij algemene informatie wordt besproken, kan eventueel een vertrouwenspersoon
aanwezig zijn.
In alle onderzoeken in zedenmisdrijven wordt een tijdlijn van de gebeurtenissen gemaakt, tenzij de zaak van dusdanig eenvoudige aard is dat
dit overbodig is. Met behulp van een tijdlijn kan onder andere beter inzicht worden
verkregen in de ontstaansgeschiedenis van de zaak en wordt duidelijk welke informatie
nog ontbreekt. In de tijdlijn wordt opgenomen wie met wie spreekt, welke handelingen
er zijn verricht op welke momenten, waarover en op welk tijdstip specifieke informatie
naar buiten is gebracht via bijvoorbeeld de pers, internet etc.
In het belang van het onderzoek wordt gedurende het onderzoek tot en met de terechtzitting
geen afschrift van de aangifte c.q. de getuigenverklaring verstrekt.
Een valse aangifte kan voor de onterecht beschuldigden grote gevolgen hebben, zowel
op emotioneel, relationeel, maatschappelijk als op economisch gebied. Wanneer een
valse aangifte van een zedenmisdrijf daarnaast ook nog in de publiciteit komt, kan
dit voor veel maatschappelijke onrust zorgen. Valse aangiften zorgen bovendien voor
veel extra werk en kosten voor politie en het OM.
Bij het vermoeden dat een aangever een valse aangifte heeft gedaan, kan deze als verdachte
omtrent deze verdenkingen worden verhoord en wordt proces-verbaal opgemaakt.
Bij gebleken valsheid van een aangifte kan – wanneer de zaak eerder in de publiciteit
is geweest – een perspublicatie volgen, desgewenst in overleg met betrokkene, waarin
duidelijkheid wordt verschaft over het feit dat het een valse aangifte betrof. Dit
dient ertoe om het veiligheidsgevoel van de burgers te herstellen en een bijdrage
te leveren aan eerherstel van de ten onrechte beschuldigde.
De politie draagt zorg voor opname van relevante gegevens in een landelijke databank
(zie bijlage 5).
Medisch-forensisch onderzoek
De politie beschikt over een vaste relatie met een medische dienst of forensisch arts
die geconsulteerd kan worden bij zedenmisdrijven. De bevoegd zedenrechercheur adviseert
aangever deze dienst of arts te consulteren. De vrijheid van artsenkeuze wordt evenwel
gerespecteerd. Indien aangever geen toestemming geeft de medische gegevens te betrekken
bij het onderzoek, wordt hiervan aantekening gemaakt in het proces-verbaal. Aangever
wordt gewezen op de mogelijke consequenties van deze weigering. Het medisch-forensisch
onderzoek wordt door betrokkenen uitgevoerd conform vastgestelde forensisch-technische
normen.
Een betrokkene moet worden gewezen op de mogelijkheid tot een SOA-onderzoek.
In het wetboek van Strafvordering is in artikel 151 e t/m l een regeling opgenomen voor onderzoek naar de aanwezigheid van een ernstige, besmettelijke
ziekte. De regeling is bedoeld voor slachtoffers van misdrijven waarbij de besmetting
met een ernstige ziekte kan hebben plaatsgevonden. Bij AMvB is bepaald dat deze regeling
vooralsnog alleen geldt in geval van mogelijke besmetting van HIV en hepatitis B en
C. De officier van Justitie kan onder andere een verdachte bij een mogelijk besmettingsincident
verzoeken celmateriaal af te staan voor onderzoek en bij weigering door de verdachte
– na toestemming van de Rechter Commissaris – dwingen om dit materiaal voor onderzoek
af te staan. Het is van belang dat het bloedmonster zo snel mogelijk na het incident
wordt verkregen en onderzocht met het oog op het nemen van preventieve medicatie door
het slachtoffer.
Zedendelicten gepleegd via internet
In geval van zedendelicten die via het internet worden gepleegd en waarbij dus geen
daadwerkelijk seksueel contact heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld plegen van ontuchtige
handelingen via de webcam) wordt de zaak opgepakt door de regio waar de verdachte
woont. Het informatieve gesprek en de aangifte worden opgenomen door de regio waar
benadeelde woont.