Uitvoeringsregeling Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht 2011

Geraadpleegd op 10-12-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m 28-02-2017

Uitvoeringsregeling Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht 2011

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Stanag 4441

  • 1 Indien door de krijgsmacht munitie wordt vervoerd over de weg dienen de daarop betrekking hebbende gedeelten van de AASTP-2, behorende tot de STANAG 4441 in acht te worden genomen met uitzondering van het in artikel 2.4.1.1. van de AASTP-2 gestelde met betrekking tot de aanwezigheid van een bijrijder.

  • 2 Voor de toepassing van STANAG 4441 wordt onder standard military vehicle in deze regeling begrepen een logistiek voertuig als bedoeld in het besluit.

Artikel 3. Tactisch voertuig

  • 1 Indien een tactisch voertuig niet beschikt over een organieke brandbestrijdingsuitrusting dient op het voertuig een brandblusvoorziening met ten minste twee kilo brandblusmiddel aanwezig te zijn.

  • 2 Met een tactisch voertuig mee te voeren munitie, uitgezonderd munitie behorend tot de uitrusting van de bemanning, dient te worden geplaatst en te worden vastgezet in de daarvoor bestemde inrichting voor het veilig meevoeren van munitie.

  • 3 Een tactisch voertuig mag worden gebruikt voor vervoer van munitie niet behorende tot de eigen uitrusting of het eigen wapensysteem mits:

    • a. het totale netto gewicht van de explosieve stof van die munitie niet meer bedraagt dan 50 kg;

    • b. de munitie wordt vastgezet;

    • c. het vervoer geschiedt in het kader van een schietserie, een operatie of een eindoefening of afsluitende training direct voorafgaande aan een operatie; en

    • d. wordt voldaan aan de bij of krachtens het besluit gestelde regels met betrekking tot logistieke voertuigen met uitzondering van het gestelde in artikel 4 van deze regeling en artikel 5, eerste lid, van het besluit.

Artikel 4. Logistiek voertuig

  • 1 De afscheiding tussen bestuurderscabine en laadruimte moet zijn vervaardigd uit zodanig materiaal dat voortschrijding van een brand niet meer kan bedragen dan 100 mm per minuut.

  • 2 In geval van een losstaande ruimte voor de bestuurder moet de constructie van deze ruimte zijn vervaardigd uit materiaal waardoor voortschrijding van een brand niet meer kan bedragen dan 100 mm per minuut. De constructie van de buitenzijde van de ruimte met de te transporteren lading moet zijn vervaardigd uit materiaal waardoor voortschrijding van een brand niet meer kan bedragen dan 100 mm per minuut.

  • 3 De constructie van een met een voorwand uitgeruste opbouw waarin zich te transporteren ontplofbare stoffen bevinden, dient dusdanig te zijn dat de voorwand geen onderbrekingen vertoont. Als onderbreking wordt niet beschouwd:

    • a. een opening ten behoeve van doorvoer van kabels;

    • b. een opening om de opbouw te kunnen sluiten of te openen;

    • c. technische voorzieningen voor het vastzetten van lading; of

    • d. een geplaatst venster. In geval van een geplaatst venster dient dit hermetisch te zijn gesloten en te zijn vervaardigd van vuurbestendig veiligheidsglas en een vuurbestendig raamwerk.

  • 4 De constructie van het vloeroppervlak van een logistiek voertuig moet zodanig stevig zijn dat de lading veilig kan worden vervoerd en wordt beschermd tegen (weers)invloeden van buitenaf.

    Het vloeroppervlak mag geen onderbrekingen vertonen. Als onderbreking wordt niet beschouwd een opening ten behoeve van doorvoer van kabels of technische voorzieningen voor het vastzetten van lading.

  • 5 Bij een met munitie beladen logistiek voertuig waarvan de carrosserie een afsluitbare laadruimte omvat, moet tijdens het transport de laadruimte worden afgesloten om vrije toegang tot de lading te voorkomen.

  • 6 Indien een logistiek voertuig ter bescherming van de lading met één of meerdere dekzeilen is uitgerust, dient tijdens het vervoer het dekzeil:

    • a. de gehele lading af te dekken;

    • b. bestand te zijn tegen scheuren;

    • c. te zijn vervaardigd van waterdicht materiaal;

    • d. te voldoen aan de in het achtste lid van dit artikel gestelde eisen inzake niet-brandbaarheid;

    • e. de gehele lading beschermen tegen (weers)invloeden van buitenaf en

    • f. deugdelijk te zijn vastgezet.

  • 7 De brandbaarheid van een dekzeil uitgedrukt in mm per minuut dient door de verwervende instantie éénmalig te worden vastgesteld op basis van het gevoerde artikelnummer van het dekzeil en door deze instanties schriftelijk te worden vastgelegd.

  • 8 Bij een met een dekzeil uitgerust logistiek voertuig, ten aanzien waarvan na 31 december 2015 voor de eerste maal een militair registratiebewijs wordt afgegeven, dient het dekzeil inzake brandbaarheid te voldoen aan ISO-norm 3795, waarbij de voortschrijding van een brand een waarde van 100 mm per minuut niet te boven gaat.

  • 9 De motor van een logistiek voertuig dient vóór de voorwand van de laadruimte of onder het laadvlak te zijn geplaatst, waarbij gevaar voor de lading door verwarming van het binnenoppervlak van het laadvlak boven 80 graden Celsius of ontsteking van de lading is uitgesloten.

  • 10 Het brandstofreservoir moet voldoen aan het gestelde in randnummer 9.2.4.3a van het ADR.

  • 11 De nominale spanning van de elektrische verlichting mag niet meer bedragen dan 24 volt.

  • 12 De accu’s moeten op geschikte wijze zijn geplaatst en beschermd tegen schade als gevolg van een botsing en de polen moeten zijn beschermd door een elektrisch isolerend deksel.

  • 13 De constructie van het logistiek voertuig moet zodanig zijn dat bij haar inzet, inbegrepen het gebruik van haar bewapening, de temperatuur van het laadoppervlak danwel een wand nooit hoger wordt dan 80 graden C.

  • 14 Een logistiek voertuig ten aanzien waarvan na 31 december 2015 voor de eerste maal een militair registratiebewijs wordt afgegeven en waarvan de maximale massa meer dan 10 ton bedraagt, dient te zijn voorzien van een antiblokkeer-remsysteem. Een logistiek voertuig ten aanzien waarvan na 31 december 2015 voor de eerste maal een militair registratiebewijs wordt afgegeven en waarvan de maximale massa meer dan 3,5 ton bedraagt, dient te zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer.

  • 15 Een aanhangwagen met een totaal maximum massa van meer dan 750 kg of een oplegger moet zijn voorzien van een reminrichting die op alle wielen werkt en die in werking treedt zodra de bedrijfsrem van het trekkend voertuig in werking wordt gesteld. De constructie dient zodanig te zijn dat de reminrichting de aanhangwagen tot stilstand brengt indien de koppeling tussen het trekkend voertuig en de aanhangwagen breekt.

  • 16 Een aanhangwagen met een totaal maximum massa minder dan of gelijk aan 750 kg moet zijn voorzien van een extra verbinding met het trekkende voertuig zodat in geval van het breken van de koppeling tijdens het rijden de aanhangwagen niet losraakt van het trekkend voertuig.

Artikel 5. Technische keuring

  • 1 Een tactisch en logistiek voertuig dient jaarlijks te worden gekeurd of wordt voldaan aan het gestelde in artikel 4 respectievelijk 5 van het besluit.

  • 2 De technische keuring dient te worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een instantie binnen defensie belast met hogere-echelons onderhoud.

  • 3 De technische keuring kan worden gecombineerd met een periodieke inspectie of onderhoudscontrole.

  • 4 Bij de technische keuring voor een logistiek voertuig dient tevens controle plaats te vinden op aanwezigheid, compleetheid en werking van het bij dat voertuig behorende uitrustingspakket, bedoeld in artikel 5, derde lid, van het besluit.

  • 5 Indien het voertuig is uitgerust met een dekzeil maakt van de technische keuring deel uit een controle of dit dekzeil is vervaardigd van moeilijk brandbaar materiaal.

  • 6 Naast het militair keuringsdocument, bedoeld in artikel 6 van het besluit, wordt een verslag van de bevindingen opgemaakt. Het verslag wordt 18 maanden bewaard.

  • 7 De commandant van de keurende instantie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de keuring, de schriftelijke vastlegging en het bewaren van het verslag met de bevindingen van de technische keuring.

  • 8 Indien het voertuig binnen twee maanden voor de vervaldatum wordt goedgekeurd, mag de oude vervaldatum met een jaar worden verlengd.

Artikel 6. Militair keuringsdocument

  • 1 Voor het militair keuringsdocument wordt het in bijlage A van deze regeling opgenomen model vastgesteld.

  • 2 De datum einde geldigheidsduur van het keuringsdocument moet op het document zijn ingevuld.

  • 3 Een afschrift van het geldige militaire keuringsdocument dient aanwezig te zijn bij de eenheid waar het voertuig organiek is ingedeeld.

  • 4 De commandant van de eenheid waar het voertuig organiek is ingedeeld, is verantwoordelijk voor het bewaken van de geldigheidsduur van het militair keuringsdocument.

Artikel 7. Typen verpakking

  • 1 Als typen verpakking wordt toegestaan UN goedgekeurde verpakkingen, herkenbaar aan het UN kenmerk, als omschreven in deel 6 van het ADR. Tevens zijn toegestaan verpakkingen welke vallen onder en voldoen aan het gestelde in de randnummers 1.6.1.3 en 1.6.1.4 van het ADR.

  • 2 Grote of robuuste munitie die is geassembleerd, mag slechts onverpakt dan wel geplaatst in een krat worden vervoerd, mits:

    • a. deze wordt voorzien van een in zijn hoedanigheid van competente autoriteit door het hoofd van de sectie militaire commissie gevaarlijke stoffen afgegeven verklaring terzake van de gevarengegevens van die munitie; en

    • b. dit geschiedt op een door de commandant der strijdkrachten te bepalen route:

      • behorend tot het bij of krachtens hoofdstuk 3 van de wet aangewezen wegennet waarover gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd; en

      • waarvan de lengte niet meer dan 5 km bedraagt.

Artikel 8. Aanduidingen en aanwijzingen op verpakkingen

  • 1 Verpakkingen van ontplofbare stoffen moeten ten behoeve van een veilige behandeling en juist gebruik van de verpakte voorwerpen en artikelen zijn voorzien van de door de civiele en militaire autoriteiten vastgestelde aanduidingen en aanwijzingen ter identificatie.

  • 2 Aanduidingen en aanwijzingen op verpakkingen van ontplofbare stoffen dienen in overeenstemming te zijn met de in de ministeriële publicaties nr. 40-40 gepubliceerde voorschriften inzake het merken van munitie en van de verpakking van munitie. Voor zover deze voorschriften geen aanduidingen of aanwijzingen voorschrijven, dient te worden voldaan aan het gestelde in deel 5 van het ADR met betrekking tot het markeren en etiketteren van verpakkingen.

  • 3 De aanduidingen en aanwijzingen dienen goed leesbaar, onuitwisbaar en onbedekt te zijn en tenminste op één zijde van de verpakking te zijn aangebracht.

  • 4 Militaire benamingen mogen worden gebruikt als opschrift indien de juiste ADR- vervoersnaam daarvan onderdeel uitmaakt.

  • 5 Indien de omvang van de verpakking dit noodzakelijk maakt, mag een voorgeschreven aanduiding of aanwijzing hierop zijn aangepast onder de voorwaarde, dat de aanduiding of aanwijzing duidelijk zichtbaar is.

  • 6 Munitie die in een tactisch voertuig wordt meegevoerd, hoeft niet te zijn voorzien van de kenmerking en etikettering, bedoeld in deel 5 van het ADR.

Artikel 9. Intrekking

Ingetrokken worden:

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht 2011.

Deze regeling zal met de toelichting worden geplaatst in de Staatscourant en in de serie Ministeriële publicaties.

Den Haag, 15 oktober 2010

De

Minister

van Defensie,

J.S.J. Hillen