Wet medisch tuchtrecht BES

Geraadpleegd op 07-12-2024.
Geldend van 01-04-2022 t/m 31-12-2023

Wet medisch tuchtrecht BES

Artikel 1

In de artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. geneeskundige: degene die tot de uitoefening van de geneeskunde bevoegd is op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels;

  • b. tandheelkundige: degene die tot de uitoefening van de tandheelkunst bevoegd is op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels;

  • c. verloskundige: degene die tot de uitoefening van de praktijk als verloskundige bevoegd is op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels;

  • d. apotheker: degene die tot de uitoefening van de artsenijbereidkunde bevoegd is op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels;

  • e. College: het college, bedoeld in artikel 8;

  • f. openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • g. openbare lichamen: openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • h. Gemeenschappelijk Hof: Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • i. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 2

De geneeskundige of tandheelkundige, die zich schuldig maakt aan gedragingen, welke het vertrouwen dat men in een geneeskundige of een tandheelkundige moet kunnen hebben ondermijnen, of aan nalatigheid, waardoor schade ontstaat voor een persoon, te wiens behoeve hem geneeskundige of tandheelkundige raad of bijstand gevraagd wordt of aan wie hij die raad of bijstand verleent, of die in de uitoefening van de geneeskunst of tandheelkunst blijk geeft van niet toelaatbare onkunde, kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid ingevolge andere wettelijke voorschriften, worden onderworpen aan een van de maatregelen vermeld in artikel 7.

Artikel 3

De verloskundige, die zich schuldig maakt aan gedragingen, welke het vertrouwen dat men in een verloskundige moet kunnen hebben, ondermijnen, of aan nalatigheid, waardoor schade ontstaat voor een zwangere vrouw of kraamvrouw, te wier behoeve haar verloskundige raad of bijstand gevraagd wordt of aan wie zij die raad of bijstand verleent, of voor een met haar bijstand geboren kind, of die in de uitoefening van de verloskunst, voorzover zij daartoe bevoegd is, blijk geeft van niet toelaatbare onkunde, kan, onverminderd haar aansprakelijkheid ingevolge andere wettelijke voorschriften, worden onderworpen aan een van de maatregelen, vermeld in artikel 7.

Artikel 4

De apotheker, die zich schuldig maakt aan gedragingen, welke het vertrouwen dat men in een apotheker moet kunnen hebben, ondermijnen, of aan nalatigheid, waardoor schade ontstaat voor een persoon, te wiens behoeve hem wordt gevraagd geneesmiddelen te bereiden of tot geneeskundig doel af te leveren of voor wie hij geneesmiddelen bereidt of tot geneeskundig doel aflevert, of die in de uitoefening van de artsenijbereidkunde blijk geeft van niet toelaatbare onkunde, kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid ingevolge andere wettelijke voorschriften, worden onderworpen aan een van de maatregelen, vermeld in artikel 7.

Artikel 5

Ten aanzien van een geneeskundige, een tandheelkundige, een verloskundige of een apotheker, die door ziels- of lichaamsziekte of door ouderdoms- of lichaamsgebreken ongeschikt moet worden geacht voor de uitoefening van de praktijk, kunnen de maatregelen, vermeld onder artikel 7, eerste lid, onder d, e, f en g, worden toegepast.

Artikel 6

  • 1 Ten aanzien van een geneeskundige, een tandheelkundige, een verloskundige of een apotheker, die de gewoonte maakt van drankmisbruik, misbruik van verdovende middelen als bedoeld in een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen regeling, of misbruik van die pharmacologische middelen, waarbij psychische veranderingen kunnen optreden, wordt de maatregel vermeld in artikel 7, eerste lid, onder g, toegepast.

  • 2 Het College kan bepalen, dat de ontzegging niet zal ingaan, mits de betrokkene zich onderwerpt aan een ontwenningskuur, de duur van twee jaar en zes maanden niet te boven gaande, en hij tijdens de duur daarvan geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid. De ontzegging zal alsnog ingaan, wanneer het College zulks gelast op grond dat de betrokkene een ontwenningskuur, voorgeschreven door een ten genoegen van het College door hem te kiezen geneeskundige, binnen een door het College te stellen termijn niet naleeft of op grond dat hij geneeskunst, tandheelkunst, de verloskunde onderscheidenlijk de artsennijbereidkunde uitoefent voordat de geneeskundige, die de kuur heeft voorgeschreven, in overleg met de Inspectie gezondheidszorg en jeugd de kuur heeft beëindigd verklaard. Gelijke last kan het College geven op grond dat de betrokkene in gebreke blijft binnen de door het College gestelde termijn een geneeskundige ten genoegen van het College te kiezen.

  • 3 Het voorschrift, regelende de ontwenningskuur, kan zo nodig inhouden, dat de betrokkene zich gedurende een bepaald tijdsverloop, de duur van twee jaren niet te boven gaande, ter verpleging laat opnemen in een daarbij aan te wijzen inrichting.

  • 4 Met het toezicht op de naleving van de gegeven voorschriften zijn de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd belast.

Artikel 7

  • 1 De maatregelen, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 6, zijn:

    • a. waarschuwing;

    • b. berisping;

    • c. oplegging van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen geldboete;

    • d. schorsing in de uitoefening van de geneeskunde, tandheelkunst, verloskunde, onderscheidenlijk de artsenijbereidkunde voor ten hoogste één jaar;

    • e. voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de geneeskunde, tandheelkunst, verloskunde, onderscheidenlijk de artsenijbereidkunde;

    • f. gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid om de geneeskunde, tandheelkunst, verloskunde, onderscheidenlijk de artsenijbereidkunde uit te oefenen;

    • g. ontzegging van de bevoegdheid om de geneeskunde, tandheelkunst, verloskunde, onderscheidenlijk de artsenijbereidkunde uit te oefenen.

  • 2 De geldboete, bedoeld in het eerste lid onder c, komt ten bate van het openbaar lichaam.

  • 3 Een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt niet tenuitvoergelegd, dan nadat het College dat de maatregel heeft opgelegd, zulks heeft gelast op grond dat de betrokkene binnen een bij die oplegging bepaalde proeftijd van ten hoogste twee jaar een gestelde voorwaarde niet is nagekomen.

  • 4 Indien een geldboete wordt opgelegd, kunnen in de beslissing twee of meer termijnen worden vastgesteld, waarin zij moet worden voldaan. De invordering van de boete geschiedt met overeenkomstige toepassing van de wettelijke regelingen die gelden ter zake van de invordering van belastingen door middel van dwangschriften alsmede van de rechtspleging inzake belastingen, bijdragen en vergoedingen.

  • 5 Indien de beroepsbeoefenaar staat ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, kan het College in het belang van de individuele gezondheidszorg bij het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, besluiten tot openbaarmaking in dat register van de opgelegde maatregel, al dan niet met de gronden waarop zij berust.

Artikel 8

  • 1 De toepassing van de in artikel 7 vermelde maatregelen geschiedt in eerste aanleg door het Medisch Tuchtcollege.

  • 2 Het College is gevestigd op een van de openbare lichamen en houdt zo nodig mede zitting op de andere openbare lichamen.

Artikel 8a

  • 1 In gevallen waarin een der in artikel 7, eerste lid, onder f en g, omschreven maatregelen is opgelegd, kan, zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de betrokkene in de hem ontzegde bevoegdheid wordt hersteld.

  • 2 In een besluit krachtens het eerste lid kunnen, al dan niet met een beperking tot een in dat besluit te bepalen proeftijd, voorwaarden worden gesteld, door de betrokkene in acht te nemen. Indien blijkt dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan niet-naleving van een gestelde voorwaarde, kan, onder intrekking van dat besluit, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de opgelegde maatregel opnieuw van kracht wordt.

  • 3 De voordracht tot een besluit krachtens het eerste of tweede lid, tweede volzin, wordt gedaan door Onze Minister. Alvorens zodanige voordracht wordt gedaan, wint Onze Minister het advies in van het college.

Artikel 8b

Herziening van een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing waarbij een in artikel 7, eerste lid, omschreven maatregel werd opgelegd, is mogelijk, wanneer naderhand omstandigheden zijn gebleken die naar ernstig vermoeden tot een afwijkende beslissing zouden hebben geleid, indien zij tijdig bekend waren geworden. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld. De herziening zal niet kunnen leiden tot een wijziging in hetgeen voorheen was beslist, ten nadele van de betrokkene.

Artikel 9

  • 1 Het College bestaat uit een rechtsgeleerd lid als voorzitter en twee leden-geneeskundigen.

  • 2 Indien een beslissing moet worden genomen ten aanzien van een tandheelkundige of een apotheker worden in het College de geneeskundigen vervangen door tandheelkundigen onderscheidenlijk apothekers.

  • 3 Indien een beslissing moet worden genomen ten aanzien van een verloskundige, wordt in het College één geneeskundige vervangen door een verloskundige.

  • 4 Bij ontstentenis worden de in het eerste tot en met derde lid bedoelde personen vervangen door plaatsvervangers, die aan dezelfde vereisten voor benoembaarheid voldoen als degenen ter vervanging van wie zij optreden. Tenzij anders bepaald, worden in de artikelen van deze wet onder de leden van het College tevens hun plaatsvervangers begrepen.

Artikel 10

  • 1 Onverminderd artikel 9 is vereist dat de leden van het College de Nederlandse nationaliteit bezitten. Ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd, zijn niet benoembaar. Indien een lid van het College met dit toezicht wordt belast, houdt zijn lidmaatschap van dit College op.

  • 2 De voorzitter van het College wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor een tijdvak van zes jaren en is herbenoembaar.

  • 3 De overige leden van het College worden door Onze Minister benoemd voor een tijdvak van zes jaren en zijn herbenoembaar.

  • 4 Aan een lid van het College wordt op zijn verzoek tussentijds ontslag verleend. Aan een lid van het College wordt in ieder geval ontslag verleend met het bereiken van de zeventigjarige leeftijd. In de gevallen genoemd in de eerste twee volzinnen van dit lid, vindt het ontslag van de voorzitter van het College plaats bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister en vindt het ontslag van de overige leden plaats door Onze Minister.

  • 5 en lid van het College blijft na het verstrijken van zijn benoemingstermijn of zijn ontslag vanwege het bereiken van de zeventigjarige leeftijd, bevoegd om deel te nemen aan de verdere behandeling van en de beslissing over klachten, aan de behandeling waarvan hij voor het verstrijken van zijn benoemingstermijn of zijn ontslag reeds heeft deelgenomen.

Artikel 10a

Het in de artikelen 46c, onderdelen b en c, 46ca, eerste lid, onderdeel d, 46d, tweede lid, 46f, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c, en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden en de plaatsvervangende leden van de regionale tuchtcolleges en van het centrale tuchtcollege, met dien verstande dat de in het vijfde lid van artikel 46p bedoelde mededeling te hunnen aanzien eveneens wordt gedaan aan Onze Minister.

De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van deze leden en plaatsvervangende leden, met dien verstande dat:

  • a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van het Medisch Tuchtcollege; en

  • b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

Artikel 11

Aan het College worden een of meer secretarissen toegevoegd. Deze worden door Onze Minister aangewezen. De aanwijzing eindigt met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.

Artikel 12

  • 1 Een zaak wordt voor het College aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van:

    • a. een ter beoordeling van het College rechtstreeks belanghebbende,

    • b. de Inspectie gezondheidszorg en jeugd, of

    • c. het bestuur van de instelling waar de geneeskundige, tandheelkundige, verloskundige of apotheker in dienst is dan wel deze voor het verlenen van geneeskundige, tandheelkundige, verloskundige of artsenijbereidkundige hulp is ingeschreven.

  • 2 Zodra een klacht is binnengekomen, stelt de voorzitter een voorlopig onderzoek in. Blijkt dat de klacht is ingediend door iemand, die daartoe niet ingevolge het eerste lid bevoegd is, dan verklaart het College de klager zonder nader onderzoek niet ontvankelijk. Blijkt dat de klacht kennelijk ongegrond of van onbeduidende aard is, dan kan het College haar zonder nader onderzoek afwijzen. In andere gevallen neemt het College een beslissing niet dan nadat degene over wie geklaagd is opgeroepen en, ingeval van verschijning, gehoord is.

  • 3 Intrekken van de klacht nadat zij is ingekomen en het neerleggen van de praktijk door de geneeskundige, de tandheelkundige, de verloskundige of de apotheker die bij de zaak is betrokken, heeft op de verdere behandeling geen invloed wanneer naar het oordeel van het College het algemeen belang vordert, dat de behandeling wordt voortgezet.

Artikel 13

  • 1 Ingeval er ten aanzien van de leden feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid ernstig schade zou kunnen lijden, kan diens wraking schriftelijk of, ter terechtzitting, mondeling worden voorgedragen door degene over wie geklaagd is en degene die de klacht heeft ingediend.

  • 2 Wraking kan plaatsvinden totdat de voorzitter heeft uitgesproken dat het College uitspraak zal doen, tenzij de wraking is gebaseerd op feiten of omstandigheden die eerst nadat de voorzitter heeft uitgesproken dat het College uitspraak zal doen, bekend zijn geworden.

Artikel 14

  • 1 Indien de behandeling van een zaak niet mogelijk blijkt zonder dat degene over wie geklaagd is gehoord wordt, en deze, hoewel krachtens artikel 12 opgeroepen, niet is verschenen en het College desondanks van oordeel is dat het algemeen belang de afdoening vordert, kan het College beslissen dat hij of zij op een daarbij te bepalen dag moet verschijnen. ledere beslissing houdt de overwegingen in waarop zij steunt.

Artikel 15

  • 1 Ieder die als getuige of deskundige is opgeroepen, is verplicht aan die oproeping gevolg te geven. Hij die als getuige of deskundige is opgeroepen, is verplicht getuigenis af te leggen of zijn diensten als deskundige te verlenen, een en ander behoudens geldige redenen van verschoning op grond van de verplichting tot geheimhouding uit hoofde van stand, beroep of ambt, als in artikel 252 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoeld.

Artikel 15a

Indien tegen een geneeskundige, een tandheelkundige, een verloskundige of een apotheker een klacht is ingediend ingevolge artikel 12 van deze wet en bij de behandeling van deze klacht blijkt, dat in de strafzaak ten aanzien van het feit waarop de klacht betrekking heeft, door de Rechter is gedaan óf blijkt, dat de betrokkene ten aanzien van dat feit een civiele procedure heeft gevoerd, kan op eenvoudig verzoek van de voorzitter van het College door de president van het Gemeenschappelijk Hof worden bepaald, dat het betreffende dossier geheel of ten dele door de griffier van dat Hof voor ten hoogste 14 dagen ter inzage van het college wordt gegeven.

Indien de betreffende zaak nog in behandeling is kan zodanige inzage ook worden verleend, doch kan hierbij worden bepaald, dat zulks slechts ter Griffie van het Gemeenschappelijk Hof op een door de President eerder vermeld vast te stellen tijdstip plaats vinden.

Bij een met redenen omklede beschikking kan inzage als bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel door de President van het Gemeenschappelijk Hof worden geweigerd.

Artikel 16

  • 1 De leden van het College, zomede de secretaris en de plaatsvervangende secretaris, zijn verplicht tot geheimhouding van de bij het College aanhangige zaken, van de beraadslagingen over en van de beslissingen op een zaak, voorzover niet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 19, mededeling aan ambtenaren van politie of justitie wordt vereist.

  • 2 Bij zijn beslissing kan het College bepalen dat die beslissing met het oog op het algemeen belang geheel of gedeeltelijk voor bekendmaking in aanmerking komt. Indien één van de in artikel 7 genoemde maatregelen wordt opgelegd, wordt de beslissing bekendgemaakt op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze.

  • 3 Aan de Inspectie gezondheidszorg en jeugd wordt van de beslissing afschrift gezonden. Deze is, behalve indien zijn ambtsvervulling anders vordert, gehouden tot geheimhouding.

  • 4 Onze Minister ontvangt een afschrift van de beslissing indien een maatregel, bedoeld in artikel 7, eerste lid, is opgelegd.

Artikel 17

  • 1 Tegen de beslissingen van het College staat hoger beroep open bij het Gemeenschappelijk Hof.

  • 2 Hoger beroep kan worden ingesteld:

    • a. door degeen, ten aanzien waarvan een der maatregelen, bedoeld in artikel 7, lid l is toegepast;

    • b. door degeen, op wiens schriftelijke klacht, als bedoeld in artikel 12, de zaak aanhangig is gemaakt, doch alleen indien niet-ontvankelijkverklaring, afwijzing zonder nader onderzoek, of niet-toepassing na onderzoek, van een der in artikel 7, lid l bedoelde maatregelen is gevolgd.

  • 3 Het Gemeenschappelijk Hof houdt de zaak aan zich en doet deze zelf af, behoudens de bevoegdheid het instellen van een nader onderzoek aan een rechter-commissaris op te dragen.

Artikel 18

Het bepaalde in artikel 201 van het Wetboek van Strafrecht BES vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de geneeskundige, tandheelkundige, verloskundige of apotheker, die

  • a. hoewel hem of haar bij onherroepelijk geworden uitspraak schorsing in de uitoefening van het beroep is opgelegd, gedurende die schorsing het beroep uitoefent;

  • b. hoewel hem of haar bij onherroepelijk geworden uitspraak de bevoegdheid het beroep uit te oefenen is ontzegd, dit niettemin uitoefent.

Artikel 19

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt verder geregeld de wijze van behandeling van klachten, zo in eerste aanleg als in hoger beroep, zomede alles wat voor de uitvoering van deze wet verder voorziening vordert.

Artikel 19a

Op klachten die aanhangig zijn gemaakt voor de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn de bepalingen van de Landsverordening van de 4de maart 1957, houdende regeling van de tuchtrechtspraak over personen die geneeskunst uitoefenen, zomede over apothekers (P.B. 1957, no. 30), zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.