Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
-
goederen: roerende zaken in de zin van het Burgerlijk Wetboek;
-
diensten: de verrichtingen, welke het voorwerp zijn van overeenkomsten tot het verrichten van
enkele diensten of van aanneming van werk, als bedoeld in artikel 1613 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek of van verzekerings- of garantieovereenkomsten.
-
1 Indien goederen of diensten worden aangeboden tegen zodanige prijzen, dat het vragen
daarvan naar oordeel van het Bestuurscollege in strijd is met of dreigt te geschieden
in strijd met het algemeen belang, kan het voor het betreffende openbaar lichaam Bonaire,
Sint Eustatius of Saba:
-
a. verbieden het aanbieden, verkopen en verhuren van die goederen dan wel het aanbieden
en verrichten van die diensten tegen hogere of lagere dan door het Bestuurscollege
aan te geven prijzen;
-
b. voorschriften geven betreffende het voeren van een administratie, waaruit de vorming
blijkt van de prijzen, waartegen goederen of diensten worden aangeboden.
-
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt een verbod als bedoeld in dat
lid, onder a, voor zover het betrekking heeft op de honoraria, prijzen of tarieven
van de diensten, verricht door vrije-beroepsbeoefenaren, vastgesteld bij nadere regels
als bedoeld in het tweede lid, na overleg met de organisatie van vrije-beroepsbeoefenaren
in het betrokken openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, die daarvoor naar
het oordeel van het bestuurscollege in aanmerking komen.
-
5 Een krachtens het eerste lid onder a vastgestelde beschikking wordt evenals de beschikking
tot haar wijziging of intrekking bekend gemaakt door middel van het blad waarin van
Eilandswege de officiële berichten worden geplaatst. Het Bestuurscollege kan gelasten
dat de bekendmaking van de beschikking in de oorspronkelijke of in een aan de behoefte
aangepaste vorm tevens geschiedt in één of meer dagbladen welke in het openbaar lichaam
Bonaire, Sint Eustatius of Saba waar de beschikking gelding zal hebben, worden verspreid.
-
3 De beslissing op een verzoek tot ontheffing wordt aan de verzoeker bij aangetekende
brief medegedeeld; indien de beslissing een weigering inhoudt, bevat de mededeling
tevens een opgave van de gronden waarop zij steunt.
Verleende ontheffingen worden met redenen omkleed bekend gemaakt in het blad waarin
van Eilandswege de officiële berichten geplaatst worden.
Het Bestuurscollege kan van een ieder de inlichtingen verlangen, die het nodig acht
om te kunnen oordelen of aanleiding bestaat tot toepassing van artikel 2, eerste of derde lid.
-
1 Het Bestuurscollege kan, indien er aanwijsbare omstandigheden zijn, op grond waarvan
het kan vermoeden, dat er aanleiding bestaat tot toepassing van artikel 2, eerste of derde lid, van de naar het oordeel van het Bestuurscollege daarbij betrokken raadpleging van
alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarvan het raadpleging nodig acht
om zich van het al of niet gegrond zijn van die vermoedens te overtuigen.
-
3 De personen, bedoeld in het tweede lid, dragen bij de uitoefening van hun taak een
legitimatiebewijs bij zich, dat door het bestuurscollege voor dat doel is uitgegeven.
Deze personen tonen hun legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.
-
4 Deze personen hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waarvan betreding naar
hun redelijk oordeel voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen
hij zich toegang, alsmede raadpleging van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers
met behulp van de sterke arm.
-
5 In woningen treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan krachtens een bijzondere
last van het Bestuurscollege en vergezeld van een Ambtenaar van het Openbaar Ministerie.
Van het binnentreden wordt binnen tweemaal vierentwintig uur proces-verbaal opgemaakt,
waarin van het tijdstip van binnentreden en van het daarmee beoogde doel melding wordt
gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt onverwijld aan de bewoner uitgereikt.
-
2 Een ieder is verplicht raadpleging van de in artikel 5, eerste lid, bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te verlenen op de wijze en
binnen de termijn, door het Bestuurscollege te bepalen.
-
3 Zij, die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding zijn verplicht,
kunnen zich verschonen van het geven van inlichtingen, doch uitsluitend voorzover
betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts raadpleging
van de artikel 5, eerste lid, bedoelde boeken, bescheiden, en andere gegevensdragers weigeren, voorzover hun plicht
tot geheimhouding hen daartoe noopt.
Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van
de wet nadere regeling behoeven, kan dit geschieden bij algemene maatregel van bestuur.
-
1 Een gedraging in strijd met het krachtens de artikelen 2 of 3 bepaalde wordt, indien zij opzettelijk geschiedt, beschouwd als misdrijf en wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de derde
categorie.
-
2 Een gedraging als bedoeld in lid 1 wordt, indien zij aan schuld te wijten is, beschouwd
als overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete
van de tweede categorie.
-
3 Een gedraging in strijd met het bij artikel 6 bepaalde, zomede een gedraging in strijd met het krachtens artikel 7 bepaalde, indien uitdrukkelijk aangeduid als een strafbaar feit, wordt beschouwd
als overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete
van de tweede categorie.
-
1 Indien een in artikel 8 strafbaar gesteld feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, een vennootschap,
enige andere vereniging van personen of een doelvermogen, wordt de strafvervolging
ingesteld en worden de straffen uitgesproken
-
– hetzij tegen die rechtspersoon, die vennootschap, die vereniging of dat doelvermogen,
-
– hetzij tegen hen, die tot het feit opdracht hebben gegeven of feitelijk leiding hebben
gehad bij het verboden handelen of nalaten,
-
– hetzij tegen beiden.
-
2 Een in artikel 8 strafbaar gesteld feit wordt onder meer begaan door of vanwege een rechtspersoon,
een vennootschap, een vereniging van personen of een doelvermogen, indien het begaan
wordt door personen, die, hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere
hoofde handelen in de sfeer van de rechtspersoon, de vennootschap, de vereniging of
het doelvermogen, ongeacht of deze personen ieder afzonderlijk het strafbare feit
hebben begaan dan wel bij hen gezamenlijk de elementen van dat feit aanwezig zijn.
-
3 Indien een straf vervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, een vennootschap,
een vereniging van personen of een doelvermogen, wordt deze tijdens de vervolging
vertegenwoordigd door de bestuurder en, indien er meer bestuurders zijn, door één
dezer. De vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen. De rechter kan de persoonlijke
verschijning van een bepaalde bestuurder bevelen; hij kan alsdan zijn medebrenging
gelasten.
Met het opsporen van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn,
behalve de bij artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES aangewezen personen, belast de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in
overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aangewezen ambtenaren
en andere personen.
De opsporingsambtenaren zijn te alle tijden bevoegd om in beslag te nemen zomede ter
inbeslagneming de uitlevering te vorderen van alle voorwerpen, welk tot ontdekking
der waarheid kunnen dienen, of welker verbeurdverklaring, vernietiging of onbruikbaarmaking
kan worden bevolen.
-
1 Allen die betrokken zijn of zijn geweest bij de uitvoering van deze wet, zijn verplicht
tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid is bekend geworden, voor
zover zij niet in die hoedanigheid tot mededeling daarvan bevoegd of verplicht zijn.
-
4 Hij aan wiens schuld te wijten is de schending van enig geheim, hetwelk hij ingevolge
het eerste lid verplicht is te bewaren, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste
drie maanden of geldboete van de eerste categorie.
Deze wet wordt aangehaald als: Prijzenwet BES.
Een besluit ter uitvoering van artikel 2, 7 of 10 van de Prijzenverordening 1961,
dat op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, al dan niet krachtens overgangsrecht,
gelding heeft, wordt vanaf dat tijdstip geacht uitvoering te geven aan artikel 2, 7 of 10 van deze wet, totdat het door het bevoegde bestuurscollege is vervangen door een
ander besluit.