Besluit veiligheidsregio’s

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Besluit van 24 juni 2010, houdende regels inzake de organisatie en de taken van de veiligheidsregio’s en de gemeentelijke brandweer, alsmede de financiële bijdrage van het Rijk (Besluit veiligheidsregio’s)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 april 2010, nr. 2010-0000286048, CZW/WVOB;

Gelet op richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 (PbEG 1997 L 10) betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso-II), laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1137/2008 (PbEU L 311), richtlijn nr. 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (PbEU L 102), de artikelen 17, eerste en tweede lid, 18, eerste lid, 31, vierde lid, 33, vierde lid, en 55, vijfde lid, van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 45, eerste lid, van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 3 juni 2010, nr. W04.10.0063/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juni 2010, nr. 2010-0000398200;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 1.2

Een wijziging van de Seveso-richtlijn geldt voor de toepassing van dit besluit met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 2. Eisen rampenbestrijding en crisisbeheersing

§ 1. Organisatie

Artikel 2.1.1

Het bestuur van de veiligheidsregio draagt zorg voor de inrichting van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, die bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a. de meldkamer;

  • b. een of meer commando’s plaats incident, afhankelijk van de aard van de ramp of crisis en de wijze waarop deze zich ontwikkelt;

  • c. een of meer teams bevolkingszorg, afhankelijk van de aard van de ramp of crisis en de wijze waarop deze zich ontwikkelt;

  • d. een regionaal operationeel team, en

  • e. een gemeentelijk beleidsteam of, bij een bovenlokale ramp of crisis, een regionaal beleidsteam.

Artikel 2.1.2

  • 1 Een commando plaats incident bestaat ten minste uit:

    • a. een leider commando plaats incident;

    • b. een officier van dienst van de brandweer;

    • c. een officier van dienst geneeskundig;

    • d. een officier van dienst van de politie of van de Koninklijke marechaussee;

    • e. een informatiemanager commando plaats incident, en

    • f. een functionaris crisiscommunicatie commando plaats incident.

  • 2 Een commando plaats incident is belast met de operationele leiding ter plaatse, de afstemming met andere betrokken partijen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de wet, en het adviseren van het regionaal operationeel team.

Artikel 2.1.3

  • 1 Een team bevolkingszorg bestaat ten minste uit de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen functionarissen, van wie één functionaris is belast met de leiding van het team, één functionaris met het informatiemanagement, en één functionaris met de coördinatie van de crisiscommunicatie.

  • 2 Een team bevolkingszorg zorgt dat de volgende taken worden uitgevoerd:

    • a. het verzorgen van de crisiscommunicatie;

    • b. het voorzien in opvang en verzorging van de bevolking;

    • c. het verzorgen van nazorg voor de bevolking;

    • d. het registreren van de slachtoffers,

    • e. het registreren van schadegevallen, en

    • f. het adviseren van het regionaal operationeel team.

Artikel 2.1.4

  • 1 Een regionaal operationeel team bestaat ten minste uit:

    • a. een regionaal operationeel leider;

    • b. een sectie brandweer;

    • c. een sectie GHOR;

    • d. een sectie politie;

    • e. een sectie bevolkingszorg;

    • f. een sectie informatiemanagement, en

    • g. een functionaris crisiscommunicatie regionaal operationeel team.

  • 2 Een regionaal operationeel team is belast met de operationele leiding, de afstemming met andere bij de ramp of crisis betrokken partijen en het adviseren van het gemeentelijk of regionaal beleidsteam.

  • 3 Indien er meer commando’s plaats incident zijn, is het regionaal operationeel team belast met de coördinatie daarvan.

Artikel 2.1.5

  • 1 Een gemeentelijk beleidsteam bestaat bij opkomst ten minste uit leidinggevenden van de brandweer, de GHOR, de politie en de bevolkingszorg.

  • 2 Een gemeentelijk beleidsteam ondersteunt de burgemeester bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing.

§ 2. Alarmering

Artikel 2.2.1

Het bestuur van de veiligheidsregio stelt criteria vast voor de situaties waarin de meldkamer tot grootschalige alarmering overgaat.

Artikel 2.2.2

  • 1 Zodra is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering wordt de meldkamer door één leidinggevende aangestuurd.

  • 2 Het bestuur van de veiligheidsregio stemt met de korpschef af op welke wijze de meldingen die geen verband houden met een ramp of crisis worden afgehandeld.

Artikel 2.2.3

  • 1 Binnen twee minuten nadat is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering, begint de meldkamer met de alarmering van de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, bedoeld in artikel 2.1.1, onderdelen b tot en met d, en wordt de burgemeester of in het geval artikel 39 van de wet van toepassing is, de voorzitter van de veiligheidsregio en de betrokken burgemeesters geïnformeerd.

  • 2 Afhankelijk van de aard en omstandigheden van de ramp of crisis, alarmeert de meldkamer andere functionarissen en eenheden die nodig zijn voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing.

Artikel 2.2.4

Binnen vijf minuten nadat is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering geeft de meldkamer, op grond van de beschikbare gegevens, een zo volledig mogelijke beschrijving van het incident aan de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing en aan andere functionarissen of eenheden als bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid.

Artikel 2.2.5

Het bestuur van de veiligheidsregio draagt zorg voor een voorziening waardoor in het geval dat de meldkamer uitvalt, de functie en taken van de meldkamer worden gecontinueerd.

§ 3. Opschaling

Artikel 2.3.1

  • 1 De besturen van de veiligheidsregio’s hanteren een uniforme opschalingsprocedure.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels geven over de opschalingsprocedure.

Artikel 2.3.2

  • 1 Vanaf het moment dat is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 2.2.1 beginnen de volgende onderdelen of functionarissen binnen de gestelde tijd met de uitvoering van hun taken:

    • a. een eerste commando plaats incident binnen dertig minuten;

    • b. de leidinggevenden binnen een regionaal operationeel team binnen vijfenveertig minuten, met uitzondering van de leidinggevende van de sectie informatiemanagement, die binnen dertig minuten begint;

    • c. functionaris crisiscommunicatie regionaal operationeel team binnen dertig minuten;

    • d. de sectie informatiemanagement van een regionaal operationeel team binnen veertig minuten;

    • e. de overige secties van een regionaal operationeel team binnen zestig minuten;

    • f. een team bevolkingszorg binnen negentig minuten met uitzondering van de functionaris die met de coördinatie van de crisiscommunicatie is belast, die binnen dertig minuten begint, en

    • g. een gemeentelijk beleidsteam binnen zestig minuten vanaf het moment dat de burgemeester het beleidsteam bijeen heeft geroepen.

  • 2 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in staat is gedurende een ramp of crisis onafgebroken te functioneren.

§ 4. Informatiemanagement

Artikel 2.4.1

  • 1 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat binnen de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing tijdens een ramp of crisis een totaalbeeld wordt bijgehouden.

  • 2 Het totaalbeeld is opgebouwd uit ten minste de beschikbare gegevens over het incident, over de hulpverlening, over de prognose en de aanpak en over de getroffen maatregelen en de resultaten ervan.

  • 3 Het totaalbeeld wordt langs geautomatiseerde weg zo spoedig mogelijk en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is geverifieerd, beschikbaar gesteld aan:

    • a. de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing;

    • b. andere bij de ramp of crisis betrokken partijen, voor zover zij deze gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun taken en bevoegdheden, en

    • c. Onze Minister.

Artikel 2.4.2

  • 1 De onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, bedoeld in artikel 2.1.1, onderdelen a tot en met d, houden bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing een eigen beeld bij.

  • 2 Het eigen beeld bestaat uit de beschikbare gegevens over de ontwikkeling en effecten van een incident, de risico’s voor de veiligheid van de hulpverleners en de personen in het getroffen gebied, de aanpak van het incident en de daarvoor benodigde mensen en middelen.

  • 3 De gegevens worden nadat zij beschikbaar zijn binnen tien minuten verwerkt in het eigen beeld en voor zover mogelijk geverifieerd.

  • 4 De gegevens worden langs geautomatiseerde weg beschikbaar gesteld aan:

    • a. de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing;

    • b. andere de bij de ramp of crisis betrokken partijen die deze gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun taken en bevoegdheden, en

    • c. het onderdeel dat het totaalbeeld bijhoudt.

Artikel 2.4.3

Een advies of opdracht van een onderdeel van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing is gebaseerd op het actuele eigen beeld van dat onderdeel en op het actuele totaalbeeld.

Artikel 2.4.4

In het geval dat een advies of een opdracht niet of niet volledig is opgevolgd of uitgevoerd, wordt het onderdeel van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing dat dit advies of deze opdracht heeft gegeven, daarvan op de hoogte gesteld. De opdracht wordt vervolgens in overeenstemming met artikel 2.4.3 opnieuw geformuleerd.

§ 5. Eisen voor oefening

Artikel 2.5.1

Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing jaarlijks gezamenlijk een oefening houden met een fictieve ramp of crisis.

Hoofdstuk 3. Eisen brandweerzorg

§ 1. Organisatie

Artikel 3.1.1

Ten behoeve van de uitvoering van de taken, genoemd in artikel 25, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet, draagt het bestuur van de veiligheidsregio er zorg voor dat de brandweer basisbrandweereenheden, ondersteuningseenheden voor redden en blussen op hoogte en ondersteuningseenheden voor hulpverlening heeft.

Artikel 3.1.2

  • 1 Een basisbrandweereenheid bestaat uit:

    • a. een bevelvoerder,

    • b. een chauffeur, tevens voertuigbediener, en

    • c. twee ploegen van twee manschappen.

  • 2 De eenheid is belast met:

    • a. brandbestrijding en redding;

    • b. technische hulpverlening;

    • c. basishandelingen bij de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen;

    • d. ondersteuning bij waterongevallen.

  • 3 De eenheid beschikt over een tankautospuit met uitrusting.

Artikel 3.1.3

  • 1 Een ondersteuningseenheid voor redden en blussen op hoogte bestaat uit:

    • a. een bevelvoerder of een manschap, en

    • b. een chauffeur, tevens voertuigbediener.

  • 2 De eenheid is belast met:

    • a. het redden van mensen en dieren op hoogte;

    • b. ondersteuning van basisbrandweereenheden bij het blussen op hoogte, en

    • c. het verlenen van hulp op hoogte.

  • 3 De eenheid beschikt over een redvoertuig met uitrusting.

Artikel 3.1.4

  • 1 Een ondersteuningseenheid voor hulpverlening bestaat uit:

    • a. een bevelvoerder of een manschap, en

    • b. een chauffeur, tevens voertuigbediener.

  • 2 De eenheid is belast met:

    • a. ondersteuning bij het bevrijden van beknelde en ingesloten mensen en dieren;

    • b. ondersteuning van basishandelingen bij de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen;

    • c. ondersteuning bij waterongevallen.

  • 3 De eenheid beschikt over een hulpverleningsvoertuig met uitrusting.

Artikel 3.1.5

  • 1 In afwijking van artikel 3.1.2, eerste lid, kan het bestuur van de veiligheidsregio besluiten tot een andere samenstelling van basisbrandweereenheden, mits daarmee wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel.

§ 2. Opkomsttijden

Artikel 3.2.1

  • 1 Het bestuur van de veiligheidsregio hanteert bij het vaststellen van de opkomsttijden van een basisbrandweereenheid de volgende tijdnormen:

    • a. vijf minuten bij gebouwen met een winkelfunctie met een gesloten constructie, gebouwen met een woonfunctie boven een gebouw met een winkelfunctie of gebouwen met een celfunctie;

    • b. zes minuten bij portiekwoningen, portiekflats of gebouwen met een woonfunctie voor verminderd zelfredzamen;

    • c. acht minuten bij gebouwen met een andere woonfunctie dan bedoeld onder a en b, of met een winkelfunctie, gezondheidszorgfunctie, onderwijsfunctie of logiesfunctie, en

    • d. tien minuten bij gebouwen met een kantoorfunctie, industriefunctie, sportfunctie, bijeenkomstfunctie of een overige gebruiksfunctie.

  • 2 Indien het bestuur van de veiligheidsregio voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de tijdnormen, motiveert het de keuze van de locatie en de mate van de afwijking.

  • 3 Het bestuur van de veiligheidsregio stelt geen opkomsttijd vast die hoger is dan achttien minuten.

Artikel 3.2.2

Het bestuur van de veiligheidsregio stelt vast voor welke objecten de inzet van een ondersteuningseenheid voor redden en blussen op hoogte altijd noodzakelijk is. Het bestuur stelt bij deze objecten voor de ondersteuningseenheden dezelfde opkomsttijden vast als voor de basisbrandweereenheden.

Artikel 3.2.3

Het bestuur van de veiligheidsregio draagt zorg voor een sluitende registratie van de gerealiseerde opkomsttijden.

§ 3. Materieel en uitrusting

Artikel 3.3.1

Bij ministeriële regeling kunnen ten behoeve van de standaardisatie en uitwisselbaarheid eisen worden gesteld aan het materieel en de uitrusting van de basisbrandweereenheden, de ondersteuningseenheden voor hulpverlening en de ondersteuningseenheden voor redden en blussen op hoogte.

Hoofdstuk 4. Eisen bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen

§ 1. Organisatie

Artikel 4.1.1

Ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de wet draagt het bestuur van de veiligheidsregio er zorg voor dat de brandweer een eenheid voor het verkennen van gevaarlijke stoffen en een eenheid voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen heeft en beschikt over een adviseur gevaarlijke stoffen.

Artikel 4.1.2

  • 1 Een eenheid voor het verkennen van gevaarlijke stoffen bestaat uit:

    • a. een meetplanleider, en

    • b. ten minste vier meetploegen die elk bestaan uit twee verkenners gevaarlijke stoffen.

  • 2 Een meetploeg is belast met het verkennen en meten van gevaarlijke stoffen.

Artikel 4.1.3

  • 1 Een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen bestaat ten minste uit:

    • a. een officier van dienst,

    • b. twee bevelvoerders,

    • c. acht gaspakdragers,

    • d. zes manschappen, en

    • e. twee chauffeurs.

  • 2 Een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen is belast met:

    • a. het redden van mensen en dieren uit een met gevaarlijke stoffen besmet gebied;

    • b. het bestrijden van de bron van het ongeval met gevaarlijke stoffen, en

    • c. het ontsmetten van hulpverleners en burgers.

Artikel 4.1.5

  • 1 In geval van bedreiging van de gezondheid van de bevolking werken een eenheid voor het verkennen van gevaarlijke stoffen, een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen en een adviseur gevaarlijke stoffen samen met de in de regio werkzame instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en gezondheidsdiensten, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de wet.

  • 2 Een eenheid voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen en een adviseur gevaarlijke stoffen treden op in aanvulling op de basisbrandweereenheden, bedoeld in artikel 3.1.1.

  • 3 Voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen beschikt de regionale brandweer over beschreven procedures voor:

    • a. de aanpak van de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen;

    • b. het verkennen en meten van gevaarlijke stoffen, en

    • c. het waarschuwen en informeren van de bevolking.

Artikel 4.1.6

  • 1 De veiligheidsregio’s, genoemd in bijlage 1 bij dit besluit, hebben mede ten behoeve van de genoemde omliggende veiligheidsregio’s, een ontsmettingseenheid voor grootschalige chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten.

  • 2 Een ontsmettingseenheid voor grootschalige chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten bestaat uit:

    • a. een leider ontsmettingseenheid, zijnde een officier van dienst;

    • b ten minste twee bevelvoerders;

    • c. ten minste veertien manschappen;

    • d. twee chauffeurs, en

    • e. een adviseur gevaarlijke stoffen.

  • 3 Een ontsmettingseenheid voor grootschalige chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten is belast met:

    • a. het leveren van middelen en kennis ten behoeve van de bestrijding van chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten;

    • b. het leveren van ondersteuning aan een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen bij het redden van mensen en dieren, en

    • c. voor zover het grootschalige chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten betreft, het ontsmetten van besmette personen.

  • 4 In geval van bedreiging van de gezondheid van de bevolking werkt een ontsmettingseenheid voor grootschalige chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten samen met de in de regio werkzame instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en gezondheidsdiensten, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de wet.

§ 2. Opkomsttijden

Artikel 4.2.1

  • 1 Een meetplanleider begint direct na alarmering met de uitvoering van zijn taken en is binnen dertig minuten na alarmering bij de meldkamer of het regionaal operationeel team.

  • 2 Eén en afhankelijk van de aard van het ongeval een tweede, meetploeg begint binnen dertig minuten na alarmering met de uitvoering van zijn taken op de aangegeven meetlocatie.

  • 3 Afhankelijk van de aard van het ongeval begint een derde of een vierde meetploeg binnen zestig minuten na alarmering met de uitvoering van zijn taken op de aangegeven meetlocatie.

Artikel 4.2.2

  • 1 Een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen begint binnen dertig minuten na alarmering met de uitvoering van haar taken op de plaats van het incident.

  • 2 Een adviseur gevaarlijke stoffen begint afhankelijk van het regionaal vastgestelde risicoprofiel binnen dertig of zestig minuten na alarmering met de uitvoering van zijn taken op de plaats van het incident.

Artikel 4.2.3

  • 1 Een ontsmettingseenheid voor grootschalige chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten is binnen dertig minuten na alarmering gereed voor vertrek.

  • 2 De ontsmettingseenheid kan minimaal acht uur lang dienst doen.

  • 3 De ontsmettingseenheid kan minimaal vijftig personen per uur ontsmetten.

§ 3. Materieel en uitrusting

Artikel 4.3.1

Bij ministeriële regeling kunnen ten behoeve van de standaardisatie en uitwisselbaarheid eisen worden gesteld aan het materieel en de uitrusting van de eenheden voor het verkennen van gevaarlijke stoffen, de eenheden voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen, de adviseur gevaarlijke stoffen en de ontsmettingseenheden voor grootschalige chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten.

Hoofdstuk 5. Eisen afspraken geneeskundige hulpverlening

Artikel 5.1

De schriftelijke afspraken over de geneeskundige hulpverlening tussen het bestuur van de veiligheidsregio en de in die veiligheidsregio werkzame instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en gezondheidsdiensten, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de wet, betreffen:

  • a. de procedures die gevolgd worden bij een ramp of crisis, waarbij het in ieder geval gaat over grootschalige alarmering, opschaling, coördinatie, informatiemanagement en evaluatie;

  • b. de wijze waarop en de mate waarin personeel en materieel worden ingezet;

  • c. de bereikbaarheid en beschikbaarheid van personeel, ruimte en materieel;

  • d. de wijze van trainen en oefenen met het oog op het gezamenlijk optreden bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de frequentie waarin getraind en geoefend wordt;

  • e. de samenwerking met:

    • 1°. de functionarissen van de GHOR,

    • 2°. andere instellingen, en

    • 3°. andere hulpverleningsinstanties, en

  • f. het onderhoud en beheer van materieel voor de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen dat eigendom is van de veiligheidsregio of het Rijk.

Hoofdstuk 6. Rampbestrijdingsplannen

§ 1. Rampbestrijdingsplannen voor hogedrempelinrichtingen

Artikel 6.1.1

  • 1 Het bestuur van de veiligheidsregio stelt een rampbestrijdingsplan vast voor locaties waarop hogedrempelinrichtingen worden geëxploiteerd.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een calamiteit op locaties waarop hogedrempelinrichtingen worden geëxploiteerd die in een andere staat zijn gelegen, welke calamiteit tot een ramp in Nederland kan leiden. De artikelen in deze paragraaf worden daarbij voor zover mogelijk toegepast.

Artikel 6.1.2

Onverminderd artikel 6.1.7, tweede lid, worden het rampbestrijdingsplan of wijzigingen daarvan vastgesteld uiterlijk een jaar na het tijdstip waarop het bestuur van de veiligheidsregio de delen van het veiligheidsrapport waarvan een aanvraag om een omgevingsvergunning vergezeld gaat, heeft ontvangen van het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 6.1.3

Het rampbestrijdingsplan bevat in ieder geval:

  • a. de naam of functie van de aan de hogedrempelinrichting verbonden personen die bevoegd zijn om procedures van alarmering binnen en buiten de hogedrempelinrichting en van inwerkingstelling van bestrijdingsacties binnen de hogedrempelinrichting in werking te doen treden;

  • b. de naam of functie van de personen die belast zijn met de operationele leiding van het geheel van de bestrijdingsacties;

  • c. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen opdat degene die is belast met het opperbevel en de hulpverleningsdiensten snel worden geïnformeerd en de bij de bestrijding betrokken personen snel worden opgeroepen;

  • d. het schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties die bij de bestrijding kunnen worden betrokken;

  • e. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen met het oog op de bestrijding op en buiten de locatie waarop een hogedrempelinrichting wordt geëxploiteerd;

  • f. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om de bevolking te informeren over de ramp of de dreiging van een ramp en over de door haar te volgen gedragslijn;

  • g. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om de hulpverleningsdiensten van een andere staat te informeren, indien de bevolking of het milieu van die staat door de ramp kunnen worden getroffen of dreigen te worden getroffen.

Artikel 6.1.4

  • 2 Indien met betrekking tot de hogedrempelinrichting met toepassing van artikel 19.3 van de Wet milieubeheer van een document een tweede tekst is overgelegd waaruit vertrouwelijke gegevens als in dat artikel bedoeld zijn weggelaten, wordt alleen deze tekst ter inzage gelegd.

Artikel 6.1.5

Indien de bevolking van een andere staat kan worden getroffen door de gevolgen van een ramp op een locatie waarop een hogedrempelinrichting wordt geëxploiteerd waarop het rampbestrijdingsplan betrekking heeft, verzoekt het bestuur van de veiligheidsregio waarin die locatie geheel of gedeeltelijk is gelegen de bevoegde autoriteit van de andere staat de bevolking te informeren over de mogelijkheid haar zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen.

Artikel 6.1.6

Het bestuur van de veiligheidsregio verleent op verzoek van de bevoegde autoriteit van een andere staat medewerking aan de terinzagelegging van documenten die in de andere staat zijn opgesteld in het kader van de voorbereiding van een met een rampbestrijdingsplan gelijk te stellen plan voor een in die staat gelegen hogedrempelinrichting.

Artikel 6.1.7

Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat met passende tussenpozen doch ten minste éénmaal per drie jaar het rampbestrijdingsplan opnieuw wordt bezien, beproefd en zo nodig bijgewerkt. Bij de herziening wordt rekening gehouden met veranderingen die zich op de betrokken locaties waarop hogedrempelinrichtingen worden geëxploiteerd en bij de betrokken veiligheidsregio hebben voorgedaan, met nieuwe technische kennis en met inzichten omtrent de bij rampen te nemen maatregelen.

Artikel 6.1.8

  • 1 Indien het bestuur van de veiligheidsregio besluit dat voor een locatie waarop een hogedrempelinrichting wordt geëxploiteerd geen rampbestrijdingsplan behoeft te worden vastgesteld, zendt het een afschrift van zijn besluit aan:

    • a. degene die de hogedrempelinrichting exploiteert;

    • b. de burgemeester van de gemeente waarin de hogedrempelinrichting is gelegen;

    • c. het bestuursorgaan dat bevoegd is voor het exploiteren van de hogedrempelinrichting een omgevingsvergunning te verlenen;

    • d. de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenwet, en

    • e. Onze Minister.

  • 2 Indien het besluit van het bestuur van de veiligheidsregio een hogedrempelinrichting betreft die geheel of gedeeltelijk is gelegen in een aan een andere staat grenzende gemeente, zendt Onze Minister een afschrift van het besluit aan de andere staat.

§ 2. Rampbestrijdingsplannen voor luchthavens

Artikel 6.2.1

  • 1 Het bestuur van de veiligheidsregio stelt, na overleg met de exploitant van een burgerluchthaven, respectievelijk de basiscommandant van een militaire luchthaven, een rampbestrijdingsplan vast voor een vliegtuigongeval op een luchthaven binnen de veiligheidsregio, dat op grond van onderdeel 9.2.5. en tabel 9-1 in bijlage 14, volume 1 van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109) is ingedeeld in brandrisicoklasse 3 of hoger, of in geval van een militaire luchthaven, het terrein dat in overleg met Onze Minister van Defensie is aangewezen.

  • 2 Het rampbestrijdingsplan ziet mede op de onmiddellijke omgeving van een luchthaven. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt in overleg met de exploitant van een burgerluchthaven, respectievelijk de basiscommandant van een militaire luchthaven vast welk gebied tot de onmiddellijke omgeving wordt gerekend.

  • 4 Het bestuur van de veiligheidsregio zendt het rampbestrijdingsplan aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 6.2.2

Het rampbestrijdingsplan bevat in ieder geval:

  • a. de functies van de aan de luchthaven verbonden personen die bevoegd zijn om procedures van alarmering binnen en buiten de luchthaven en van bestrijdingsacties op de luchthaven in werking te doen treden;

  • b. de functies van de personen die belast zijn met de operationele leiding van het geheel van de bestrijdingsacties;

  • c. de maatregelen en de voorzieningen die zijn getroffen opdat degene die is belast met de operationele leiding, en de hulpverleningsdiensten snel worden geïnformeerd en de bij de bestrijding betrokken personen snel worden opgeroepen;

  • d. het schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties die bij de bestrijding kunnen worden betrokken;

  • e. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen met het oog op de bestrijding van op en in de onmiddellijke omgeving van de luchthaven;

  • f. een plan in hoofdlijnen met betrekking tot de geneeskundige organisatie, waaronder een plan op hoofdlijnen met betrekking tot de opvang en verzorging van de slachtoffers;

  • g. de wijze waarop de bevolking wordt geïnformeerd en over de door haar te volgen gedragslijn;

  • h. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de hulpverleningsdiensten van een andere staat te informeren, indien de bevolking of het milieu van die staat door het vliegtuigongeval worden getroffen of dreigen te worden getroffen;

  • i. de wijze waarop slachtoffers, verwanten van slachtoffers, reizigers, medewerkers van de luchthaven en van vliegtuigmaatschappijen, binnen- en buitenlandse overheden en de media worden geïnformeerd, en

  • j. een overzichtskaart van de indeling van de luchthaven en de onmiddellijke omgeving daarvan.

Artikel 6.2.3

  • 1 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat gezamenlijk met de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing met passende tussenpozen een oefening wordt gehouden waarbij het rampbestrijdingsplan op juistheid, volledigheid en bruikbaarheid wordt getoetst.

  • 2 In ieder geval vindt één maal per twee jaar een multidisciplinaire stafoefening en één maal per vier jaar een multidisciplinaire oefening van staf en operationele eenheden plaats.

  • 3 Bij de oefeningen, bedoeld in het tweede lid, wordt het calamiteitenplan van de luchthaven mede geoefend.

  • 4 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt zorg voor de evaluatie van de oefeningen, bedoeld in het tweede lid. Bij de uitvoering van de evaluatie worden de exploitant van een burgerluchthaven en de basiscommandant, bedoeld in artikel 6.2.1, betrokken.

  • 5 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat het rampbestrijdingsplan één maal per vier jaar wordt geactualiseerd.

§ 3. Rampbestrijdingsplannen voor winningsafvalvoorzieningen categorie A

Artikel 6.3.1

  • 2 Artikel 6.1.3 is van overeenkomstige toepassing op het rampbestrijdingsplan, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Een rampbestrijdingsplan, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld uiterlijk een jaar na het tijdstip waarop het bevoegd gezag een afschrift van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een winningsafvalvoorziening categorie A heeft ontvangen.

Artikel 6.3.2

Degene die de winningsafvalvoorziening categorie A exploiteert, verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van die afvalvoorziening of op enig ander tijdstip aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 6.3.1, derde lid, en het bestuur van de veiligheidsregio de gegevens die nodig zijn opdat zij hun taken in het kader van de voorbereiding van bestrijding van een ramp naar behoren kunnen uitvoeren. Dit geldt niet voor zover deze gegevens reeds op grond van andere voorschriften zijn verschaft of kunnen worden verkregen.

Artikel 6.3.3

Op de vaststelling van een rampbestrijdingsplan als bedoeld in artikel 6.3.1 of van belangrijke wijzigingen daarvan is artikel 6.1.4 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7. Bedrijfsbrandweer

Artikel 7.1

  • 1 Het bestuur van de veiligheidsregio kan als bedrijfsbrandweerplichtig aanwijzen een locatie waarop een of meer van de volgende milieubelastende activiteiten worden verricht:

    • a. het exploiteren van een Seveso-inrichting, bedoeld in artikel 3.50, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b. het opslaan van gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het opslaan in een opslagplaats voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger van:

      • 1°. 10.000 kg of meer gevaarlijke stoffen, als het geheel of gedeeltelijk gaat om brandbare gevaarlijke stoffen met fluor-, chloor-, broom-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen, of zowel brandbare gevaarlijke stoffen als gevaarlijke stoffen met die verbindingen;

      • 2°. meer dan 1.500 l giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2 in gasflessen; of

      • 3°. meer dan 1.500 l tot vloeistof verdichte gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, in gasflessen;

    • c. het voor het vervoer van stoffen of goederen opslaan van stoffen of goederen, bedoeld in artikel 3.285 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het opslaan voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger van:

      • 1°. vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;

      • 2°. ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1 door een ander dan de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht; of

      • 3°. gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, in een hoeveelheid van ten minste de drempelwaarde, genoemd in bijlage I, deel 1, kolom 2, of deel 2, kolom 2, bij de Seveso-richtlijn, met inachtneming van de aantekeningen bij die bijlage;

    • d. het voor het vervoer van stoffen of goederen opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3.285 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om:

    • e. het exploiteren van een spoorwegemplacement, bedoeld in artikel 3.295a van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 7.2

  • 1 Alvorens tot aanwijzing over te gaan, verzoekt het bestuur van de veiligheidsregio degene die de milieubelastende activiteit op de locatie verricht of de exploitant van de inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet, waarvan het bestuur redelijkerwijs kan vermoeden dat deze in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid kan opleveren, binnen een door het bestuur te stellen termijn een rapport inzake de bedrijfsbrandweer over te leggen, dat de volgende gegevens bevat:

    • a. een aanduiding van de begrenzing van de locatie en een algemene beschrijving van:

      • 1°. de locatie waarop een of meer milieubelastende activiteiten worden verricht of de inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet;

      • 2°. de milieubelastende activiteiten die worden verricht op de locatie en andere milieubelastende activiteiten die de milieubelastende activiteiten op de locatie functioneel ondersteunen;

      • 3°. de op de locatie of in de inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet, voorkomende stoffen; en

      • 4°. de eigenschappen van deze stoffen;

    • b. een algemene beschrijving van de processen die op de locatie waarop de milieubelastende activiteiten worden verricht of in de inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet, plaatsvinden;

    • c. een beschrijving van de aard, de omvang, het verloop in de tijd en de bestrijding of de beheersing van een brand of een ongeval op de locatie waarop de milieubelastende activiteiten worden verricht of op het terrein van de inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet:

      • 1°. die gegeven de aard van een installatie of de milieubelastende activiteiten die op de locatie worden verricht of gegeven de aard van de inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet, rekening houdend met de daarin aangebrachte preventieve voorzieningen, als reëel en typerend wordt geacht;

      • 2°. waarbij schade aan gebouwen of personen in de omgeving van de locatie waarop de milieubelastende activiteiten worden verricht of in de omgeving van de inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet, kan ontstaan, en

      • 3°. waarbij van preventieve of repressieve maatregelen duidelijk effect verwacht mag worden, waardoor escalatie daarvan wordt voorkomen;

    • d. de maatgevende incidentscenario’s dat wil zeggen de geloofwaardige incidentscenario’s, bedoeld in onderdeel c, die bepalend zijn voor de omvang en de uitrusting van de bedrijfsbrandweer;

    • e. een beschrijving van de organisatie van de nodig geachte bedrijfsbrandweer, waaronder de omvang van het personeel en het materieel.

  • 2 Als voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, wordt het verzoek, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk gedaan nadat het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid is gesteld advies als bedoeld in artikel 4.33 van het Omgevingsbesluit uit te brengen.

  • 3 Indien gegevens als bedoeld in het eerste lid reeds zijn opgenomen in een veiligheidsrapport, kan in het rapport worden volstaan met een verwijzing naar de desbetreffende gegevens.

  • 5 Het bestuur van de veiligheidsregio kan degene die de milieubelastende activiteiten op de locatie verricht of de exploitant van de inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet, verzoeken om aan het bestuur aanvullende gegevens te verschaffen.

Artikel 7.3

  • 1 Indien het bestuur van de veiligheidsregio van oordeel is dat de locatie, waarop een of meer milieubelastende activiteiten worden verricht of de inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet, in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid, wijst het bestuur die locatie of inrichting aan als bedrijfsbrandweerplichtig. Het bestuur bepaalt daarbij de termijn waarbinnen over een bedrijfsbrandweer dient te worden beschikt.

  • 2 Als voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vindt de aanwijzing bedoeld in het eerste lid, plaats binnen 26 weken na ontvangst van het rapport inzake de bedrijfsbrandweer. Als op het moment van het verstrijken van die termijn de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is, vindt de aanwijzing in afwijking van de eerste zin plaats binnen 8 weken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning.

  • 3 In de aanwijzing stelt het bestuur van de veiligheidsregio de begrenzing vast van de locatie of de inrichting waarop de aanwijzing van toepassing is.

  • 4 Het bestuur van de veiligheidsregio gaat niet over tot het aanwijzen dan nadat de bestuursorganen, bedoeld in artikel 7.2, vierde lid, door het bestuur in de gelegenheid zijn gesteld advies ter zake uit te brengen.

  • 5 Het bestuur van de veiligheidsregio kan locaties of inrichtingen aanwijzen waarvoor degenen die de milieubelastende activiteiten verrichten op die locaties respectievelijk de exploitanten van die inrichtingen gezamenlijk dienen te beschikken over een bedrijfsbrandweer. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Het bestuur van de veiligheidsregio stuurt een afschrift van de aanwijzing aan de bestuursorganen, bedoeld in artikel 7.2, vierde lid.

  • 7 Het bestuur van de veiligheidsregio kan in de aanwijzing, bedoeld in het eerste en vijfde lid, slechts eisen stellen aan:

    • a. de geoefendheid en de samenstelling van de bedrijfsbrandweer waarbij de functies genoemd in het Besluit personeel veiligheidsregio’s, kunnen worden aangewezen;

    • b. de voorzieningen inzake bluswater, melding, alarmering en verbindingen;

    • c. het blusmaterieel;

    • d. de beschermende middelen;

    • e. de alarmering van en samenwerking met de brandweer en andere hulpverleningsorganisaties; en

    • f. de omvang van het personeel en het materieel van de bedrijfsbrandweer.

Artikel 7.4

  • 1 Na wijziging of uitbreiding van een aangewezen locatie, van een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie of van een inrichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet, dan wel verandering van de gebezigde processen die in betekenende mate consequenties hebben voor de inhoud van het rapport, verstrekt degene die de milieubelastende activiteit verricht of de exploitant van de inrichting zo spoedig mogelijk een dienovereenkomstig gewijzigd rapport aan het bestuur van de veiligheidsregio. Als voor de wijziging, uitbreiding of verandering een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend wordt het gewijzigd rapport gelijktijdig met die aanvraag verstrekt aan het bestuur van de veiligheidsregio.

  • 3 Indien het gewijzigde rapport, het veiligheidsrapport of de wijziging daarvan daartoe aanleiding geven, kan het bestuur van de veiligheidsregio de aanwijzing intrekken dan wel de bij de aanwijzing gestelde eisen wijzigen.

  • 4 Het bestuur van de veiligheidsregio bepaalt bij het vaststellen van gewijzigde eisen, bedoeld in het derde lid, een termijn waarbinnen aan die eisen moet zijn voldaan.

Artikel 7.5

  • 1 Na wijziging van de omgeving van een aangewezen locatie of inrichting die in betekenende mate consequenties heeft voor gegevens over de geloofwaardige en maatgevende incidentscenario’s, bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onderdeel c en d, kan het bestuur van de veiligheidsregio de aanwijzing intrekken dan wel de bij de aanwijzing gestelde eisen wijzigen.

  • 2 Het bestuur van de veiligheidsregio bepaalt bij het vaststellen van gewijzigde eisen, bedoeld in het eerste lid, een termijn waarbinnen aan die eisen moet zijn voldaan.

Artikel 7.6

  • 1 Op een aanwijzing die Onze Minister geeft ten aanzien van een locatie of inrichting die is gelegen op of deel uitmaakt van een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd terrein, zijn de artikelen 7.1 tot en met 7.5 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat Onze Minister tevens een exemplaar van het rapport zendt aan de Minister van Defensie en het bestuur van de veiligheidsregio.

  • 2 Onze Minister zendt een rapport aan het bestuur van de veiligheidsregio nadat hij het rapport zodanig heeft bewerkt dat de gegevens waarvoor geheimhouding geboden is, daarin niet voorkomen of daaruit niet kunnen worden afgeleid.

Hoofdstuk 8. Financiën

Artikel 8.1

  • 1 Onze Minister stelt, onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, jaarlijks vóór 1 juli voor het eerstvolgende jaar de bijdrage voor de doeluitkering aan de veiligheidsregio’s vast. Het voor de doeluitkering beschikbare totaalbedrag, bestaat uit de bedragen, bedoeld in artikel 8.2 en uit een vast en een variabel deel. Het vaste en variabele deel worden verdeeld volgens het verdeelsysteem in bijlage 2 bij dit besluit.

  • 2 Onze Minister kan de jaarlijkse bijdrage bijstellen in verband met loon- en prijsmutaties die tot wijziging van het voor de doeluitkering beschikbare bedrag leiden.

  • 3 Onze Minister kan de jaarlijkse bijdrage bijstellen in verband met andere dan in het tweede lid bedoelde wijzigingen van het voor de doeluitkering beschikbare bedrag.

  • 4 Onze Minister stelt het bestuur van de veiligheidsregio zo spoedig mogelijk op de hoogte van een besluit tot bijstelling als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5 Verrekening van bijstellingen in de jaarlijkse bijdrage vindt uiterlijk plaats op 1 december van het jaar waarop de jaarlijkse bijdrage betrekking heeft.

Artikel 8.2

  • 1 In verband met extra voorzieningen voor de Waddeneilanden ontvangt de veiligheidsregio Fryslân jaarlijks een bedrag van € 150.000,– en de veiligheidsregio Noord-Holland-Noord jaarlijks een bedrag van € 28.000,–.

  • 2 In verband met extra voorzieningen voor de luchthaven Schiphol ontvangt de veiligheidsregio Kennemerland jaarlijks een bedrag van € 5.000.000,–.

  • 3 Voor de interregionale versterking van de veiligheidsregio’s Amsterdam-Amstelland en Kennemerland in verband met de luchthaven Schiphol ontvangt de veiligheidsregio Kennemerland jaarlijks een bedrag van € 2.500.000,–.

  • 4 Voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 4.1.6, ontvangen de veiligheidsregio’s, genoemd in bijlage 1 bij dit besluit, elk jaarlijks een bedrag van € 175.000,–.

Artikel 8.3

  • 1 Onze Minister kan aan een veiligheidsregio een incidentele bijdrage verstrekken.

  • 2 Een incidentele bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.

Artikel 8.4

De betaling van de ingevolge de artikelen 8.1 en 8.2 toegekende bijdragen vindt plaats in vier gelijke termijnen, op de eerste werkdag na de 14e van de eerste maand van ieder kwartaal.

Artikel 8.5

Het bestuur van de veiligheidsregio besteedt de bijdrage voor de doeluitkering aan de uitvoering van taken die aan het bestuur op grond van artikel 10 van de wet zijn toegekend.

Artikel 8.6

Indien de accountant een afkeurende verklaring of een verklaring met beperking of oordeelsonthouding heeft gegeven, kan Onze Minister de jaarlijkse bijdrage voor de doeluitkering voor een volgend jaar verminderen.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1

  • 2 De rampbestrijdingsplannen die op grond van het Besluit rampbestrijdingsplannen luchtvaartterreinen zijn vastgesteld door de burgemeester, blijven van kracht. Zij worden door het bestuur van de veiligheidsregio opnieuw vastgesteld indien deze dit nodig oordeelt.

Artikel 9.2

Een aanwijzing, vastgesteld op grond van artikel 4 van het Besluit bedrijfsbrandweren, blijft van kracht met dien verstande dat de aanwijzing kan worden ingetrokken of de bij de aanwijzing gestelde eisen kunnen worden gewijzigd met toepassing van de artikelen 7.4 tot en met 7.6.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 juni 2010

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de eerste juli 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage 1. behorende bij artikel 4.1.6, eerste lid

De veiligheidsregio’s die een ontsmettingseenheid voor grootschalige chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten hebben, zijn:

De omliggende veiligheidsregio’s zijn:

Groningen

Fryslân

Drenthe

Noord- en Oost-Gelderland

IJsselland

Twente

Gelderland-Midden

Gelderland-Zuid

Brabant- Zuidoost

Brabant-Noord

Limburg-Noord

Limburg-Zuid

Amsterdam-Amstelland

Flevoland

Gooi en Vechtstreek

Kennemerland

Noord-Holland-Noord

Zaanstreek-Waterland

Utrecht

Rotterdam-Rijnmond

Zuid-Holland-Zuid

Midden- en West-Brabant

Zeeland

Haaglanden

Hollands Midden

Bijlage 2. behorende bij artikel 8.1, eerste lid, van het Besluit veiligheidsregio’s

Het voor het vaste en variabele deel van het voor de doeluitkering beschikbare bedrag wordt verdeeld op grond van de volgende formule:

[vast deel + (8,15 * woonruimten) + (67,71 * bebouwde oppervlakte) + (0,48 * oadwr) + (659,22 * kernen500) + (2,41 * totale oppervlakte) + (7.736,14 * hoofdvaarwegen) + (28.430,04 * hogedrempelinrichtingen) + (0,32 * inwoners) + (11,37 * OZB niet-woningen)] * uitkeringsfactor.

De vaststelling van het aantal eenheden per structuurkenmerk of maatstaf geschiedt naar de toestand op 1 januari voorafgaand aan het uitkeringsjaar.

Toelichting op de in de formule gebruikte structuurkenmerken en maatstaven

Bebouwde oppervlakte

Oppervlakte van de bebouwing in hectaren.

Vindplaats: tabelnummer 21 van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Hogedrempelinrichtingen

Het aantal hogedrempelinrichtingen.

Vindplaats: lijst van risicovolle bedrijven via www.brzoplus.nl; in die lijst zijn de hogedrempelbedrijven voorzien van het kenmerk VR.

Hoofdvaarwegen

Lengte van de hoofdvaarwegen per kilometer in het hoofdvaarwegennet.

Vindplaats: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, database Vaarwegen in Nederland (VIN).

Inwoners

Aantal inwoners.

Vindplaats: tabelnummer 2 van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Kernen500

Aantal woonkernen die ieder 500 adressen of meer omvatten.

Vindplaats: tabelnummer 36a van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Oadwr

De oadwr (de omgevingsadressendichtheid woonruimten van een regio) wordt berekend door de gemiddelde omgevingsadressendichtheid van de adressen in elke in die regio gelegen gemeente, uitgedrukt in het aantal adressen per vierkante kilometer (bron: Centraal bureau voor de statistiek), te vermenigvuldigen met het aantal woonruimten in die gemeente (bron: Centraal bureau voor de statistiek) en die uitkomsten op te tellen. Die uitkomst wordt gedeeld door 1000, om te komen tot een voor de verdeelformule bruikbare waarde.

OZB niet-woningen

Betreft de maatstaf «belastingcapaciteit niet-woningen»: Het totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, als bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet en waarover naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar door de gemeente onroerende zaakbelastingen (Ozb) kan worden geheven. De maatstaf bedraagt 70% van de Ozb-waarde en wordt uitgedrukt in miljoenen euro’s.

Vindplaats: tabelnummer 38a van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Totale oppervlakte

Totale oppervlakte van land, binnenwater en buitenwater in hectaren.

Vindplaats: tabelnummers 16, 19 en 20 van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Uitkeringsfactor

Het quotiënt van het beschikbare totaalbedrag, verminderd met de bedragen die zijn genoemd in artikel 8.2, en de som van a) de producten die worden verkregen door voor iedere verdeelmaatstaf het aantal eenheden te vermenigvuldigen met het bedrag per eenheid, en b) de vaste bedragen.

Vast deel

Een gelijk bedrag per regio.

Woonruimten

Aantal woonruimten.

Vindplaats: tabelnummer 24 van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Naar boven